Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 425 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen)
ARTIKEL I
            ARTIKEL II
            ARTIKEL III
            ARTIKEL IV
            ARTIKEL V
            ARTIKEL VI
            ARTIKEL VII
            ARTIKEL VIII
            ARTIKEL IX
            ARTIKEL X
            ARTIKEL XI
            ARTIKEL XII
            ARTIKEL XIII
            ARTIKEL XIV
            ARTIKEL XV
            ARTIKEL XVI
            ARTIKEL XVII
            ARTIKEL XVIII
            ARTIKEL XIX
Nr. 2
                   VOORSTEL VAN WET
            
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van. Oranje-Nassau,
                     enz. enz. enz.
                  
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen
                     om het fiscale kwalificatiebeleid inzake rechtsvormen wettelijk te verankeren en aan
                     te vullen en tevens het toestemmingsvereiste bij de kwalificatie van rechtsvormen
                     te laten vervallen waardoor geen zelfstandige vennootschapsbelastingplicht van personenvennootschappen
                     meer mogelijk is;
                  
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
                     overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
                     en verstaan bij deze:
                  
ARTIKEL I
                  
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk 1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 1.11 Buitenlandse rechtsvormen en vennootschappen waarvan het kapitaal geheel
                              of ten dele in aandelen is verdeeld
                           
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder naamloze
                                    vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, coöperaties
                                    en verenigingen op coöperatieve grondslag, verenigingen en fondsen voor gemene rekening
                                    mede verstaan daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat
                                    opgerichte of aangegane lichamen.
                                 
2. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen verwijzingen naar vennootschappen
                                    met een – geheel of ten dele – in aandelen verdeeld kapitaal zijn opgenomen, wordt
                                    daaronder verstaan naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte
                                    aansprakelijkheid, met inbegrip van daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het
                                    recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.
                                 
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling
                                    of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het
                                    recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van
                                    een lichaam als bedoeld in het eerste of tweede lid vergelijkbare rechtsvorm heeft.
                                    Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht
                                    van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het
                                    overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.
                                 
B
Na artikel 2.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.14bis Toerekening inkomensbestanddelen bij een maatschap, vennootschap onder
                              firma, commanditaire vennootschap, transparant fonds of een naar het recht van een
                              andere staat opgericht of aangegaan lichaam
                           
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bezittingen
                                    en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven, onderscheidenlijk kosten, van een
                                    maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap en een transparant
                                    fonds, toegerekend aan de participanten in dat lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid.
                                 
2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bezittingen
                                    en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven, onderscheidenlijk kosten, van een
                                    naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam toegerekend aan
                                    de participanten in dat lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid:
                                 
a. mits de rechtsvorm van dat lichaam vergelijkbaar is met die van een maatschap, vennootschap
                                          onder firma, commanditaire vennootschap of met die van een transparant fonds; of
                                       
b. indien onderdeel a niet van toepassing is: mits de rechtsvorm van dat lichaam niet
                                          vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen
                                          a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en dat lichaam geen
                                          lichaam is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede
                                          lid, van die wet.
                                       
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een fonds voor gemene rekening en het eerste
                                    en tweede lid zijn niet van toepassing op een omgekeerd hybride lichaam als bedoeld
                                    in artikel 2, elfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
                                 
4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bezittingen
                                    en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven, onderscheidenlijk kosten, van een
                                    naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam toegerekend aan
                                    dat lichaam, indien die niet op grond van het tweede lid of artikel 2.14a worden toegerekend
                                    aan een ander dan dat lichaam.
                                 
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling
                                    of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het
                                    recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van
                                    een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, e of g, van de Wet
                                    op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap onder
                                    firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds vergelijkbare rechtsvorm heeft.
                                    Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het recht
                                    van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook voor het
                                    overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.
                                 
6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
                                    fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds voor gemene rekening als bedoeld in
                                    artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
                                 
7. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
                                    transparant fonds verstaan: een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden
                                    door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, tenzij
                                    dat fonds een fonds voor gemene rekening is.
                                 
C
In artikel 3.92, tweede lid, onderdeel d, wordt na «artikel 4.5» ingevoegd «, een
                        lichaam als bedoeld in artikel 4.5b, onderdeel b,».
                     
D
In artikel 3.98a, negende lid, wordt «4.3, 4.4, 4.5 en 4.5a» vervangen door «4.3 tot
                        en met 4.5b».
                     
E
In artikel 4.5, eerste lid, vervalt «als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de
                        Wet op de vennootschapsbelasting 1969».
                     
F
Aan afdeling 4.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 4.5b Niet-vergelijkbare rechtsvormen
                           
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. het stemrecht, kapitaalbelang of winstrecht in een lichaam als bedoeld in artikel
                                    2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                    1969 gelijkgesteld met een aandeel;
                                 
b. een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede
                                    lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gelijkgesteld met een vennootschap.
                                 
G
Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d wordt «tot» vervangen door «om».
2. In onderdeel e wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt
                           een onderdeel toegevoegd, luidende:
                        
f. een aandeel heeft in een lichaam als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, onderdeel
                              h, of 3, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en daardoor voor
                              ten minste 5% deelt in de winst van dat lichaam, recht heeft op ten minste 5% van
                              wat bij liquidatie wordt uitgekeerd of ten minste 5% van de stemrechten vertegenwoordigt.
                           
H
In artikel 7.2, negentiende lid, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel
                        2, elfde lid» en wordt «artikel 2, derde lid, van die wet» vervangen door «de artikelen
                        2, derde lid, en 2.14bis, derde lid, van die wet».
                     
ARTIKEL II
                  
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a
                           
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering
                                    van de artikelen 2, eerste lid, onderdelen d en h, 3, eerste tot en met derde lid,
                                    6a, 14c, 15, 28 en 28a, en van de op de artikelen 14c, 15, 28 en 28a berustende bepalingen,
                                    worden onder naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid,
                                    coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag, onderlinge waarborgmaatschappijen,
                                    verenigingen welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of bank optreden, verenigingen,
                                    stichtingen, kerkgenootschappen, fondsen voor gemene rekening en Nederlandse publiekrechtelijke
                                    rechtspersonen mede verstaan daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van
                                    een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.
                                 
2. Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen verwijzingen naar vennootschappen
                                    met een – geheel of ten dele – in aandelen verdeeld kapitaal zijn opgenomen, wordt
                                    daaronder verstaan naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte
                                    aansprakelijkheid, met inbegrip van daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het
                                    recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen.
                                 
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling
                                    of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het
                                    recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van
                                    een lichaam als bedoeld in het eerste of tweede lid of een met die van een maatschap,
                                    vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld
                                    in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare
                                    rechtsvorm heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of
                                    een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm
                                    ook voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.
                                 
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;.
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. hiervoor niet genoemde verenigingen en stichtingen alsmede kerkgenootschappen;.
c. Onderdeel g komt te luiden:
g. Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat, die niet al op
                                    grond van de onderdelen a, b, c, d of e belastingplichtig zijn;.
                                 
d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, waarvan de rechtsvorm
                                    niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in de onderdelen a, b, c,
                                    e, f of g, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire
                                    vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van
                                    de Wet inkomstenbelasting 2001.
                                 
2. In het zesde lid wordt «De lichamen, vermeld in het eerste lid, onderdelen a, b,
                           c en d, en het derde lid,» vervangen door «De lichamen, bedoeld in het eerste lid,
                           onderdelen a, b, c, d en h, en het derde lid, met uitzondering van afgezonderde particuliere
                           vermogens waarop artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is,».
                        
4. Het achtste lid komt te luiden:
8. De lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g, alsmede lichamen die worden
                                    aangemerkt als een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van
                                    de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn slechts aan de belasting onderworpen voor zover
                                    zij een onderneming drijven. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende
                                    bepalingen worden alle ondernemingen die worden gedreven door een lichaam als bedoeld
                                    in de eerste zin geacht tezamen één onderneming te vormen.
                                 
5. Het elfde lid vervalt, onder vernummering van het twaalfde en dertiende lid tot elfde
                           en twaalfde lid.
                        
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm
                                    vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen
                                    a, b, c, e, f of g;.
                                 
b. Onderdeel b komt te luiden:
b. lichamen met een niet-vergelijkbare rechtsvorm als bedoeld in het tweede lid;.
c. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot c.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onder lichamen met een niet-vergelijkbare rechtsvorm worden verstaan naar het recht
                                    van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, waarvan de rechtsvorm niet
                                    vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen
                                    a, b, c, e, f of g, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire
                                    vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van
                                    de Wet inkomstenbelasting 2001 en waarvan de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten
                                    en kosten volgens de fiscale regelgeving van een staat die dat lichaam als inwoner
                                    behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.
                                 
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De volgende lichamen, bedoeld in het eerste lid, zijn slechts aan de belasting onderworpen
                                    voor zover zij een onderneming drijven:
                                 
a. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen die vergelijkbaar
                                          zijn met een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon;
                                       
b. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen die vergelijkbaar
                                          zijn met een vereniging, stichting of kerkgenootschap;
                                       
c. lichamen die worden aangemerkt als een afgezonderd particulier vermogen als bedoeld
                                          in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001;
                                       
met dien verstande dat alle ondernemingen die worden gedreven door een lichaam als
                                    bedoeld in de onderdelen a of b voor de toepassing van deze wet worden geacht tezamen
                                    één onderneming te vormen, alsmede dat artikel 2, tiende lid, van overeenkomstige
                                    toepassing is ten aanzien van onderdeel b.
                                 
D
In artikel 4, aanhef, wordt «artikel 2, eerste lid, onderdelen e en g, en tweede lid,
                        en in artikel 3, tweede en derde lid» vervangen door «artikel 2, tweede en achtste
                        lid, en in artikel 3, derde lid».
                     
E
Artikel 5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte
                           aansprakelijkheid en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in
                           aandelen is verdeeld» vervangen door «naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen
                           met beperkte aansprakelijkheid».
                        
2. In onderdeel b wordt «naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte
                           aansprakelijkheid of andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in
                           aandelen is verdeeld» vervangen door «naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen
                           met beperkte aansprakelijkheid».
                        
F
In artikel 6, eerste lid, wordt «artikel 3, tweede lid» vervangen door «artikel 3,
                        derde lid, onderdeel b».
                     
G
In artikel 6a, tweede lid, wordt «die naar aard en inrichting vergelijkbaar is met
                        het hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichaam» vervangen
                        door «waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een naamloze vennootschap
                        of fonds voor gemene rekening».
                     
H
In artikel 6b, tweede lid, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door «artikel 3,
                        derde lid, onderdeel a».
                     
I
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het achtste lid wordt in de aanhef en in onderdeel c «vennootschap welker kapitaal
                           geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» vervangen door «naamloze vennootschap
                           of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid».
                        
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
16. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is artikel 2.14bis,
                                    eerste tot en met derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige
                                    toepassing.
                                 
J
In artikel 8e, eerste lid, aanhef, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door «artikel
                        3, derde lid, onderdeel a».
                     
K
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel e vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot e tot
                           en met g.
                        
b. In onderdeel e (nieuw) wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2,
                           elfde lid».
                        
2. In het tweede lid wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel f».
3. In het derde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».
4. In het vierde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».
5. In het vijfde lid wordt «onderdeel h» telkens vervangen door «onderdeel g» en wordt
                           «voorzover» vervangen door «voor zover».
                        
6. In het zesde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».
L
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. een belang heeft in een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h,
                                    of artikel 3, tweede lid, en daardoor voor ten minste 5% deelt in de winst van dat
                                    lichaam;.
                                 
2. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel
                           2, elfde lid» en wordt «artikel 9, eerste lid, onderdeel f» vervangen door «artikel
                           9, eerste lid, onderdeel e».
                        
3. Het vijfde lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. aandeelhouder is van een vennootschap, deelgerechtigd is in een fonds voor gemene
                                    rekening of gerechtigd is tot de winst van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste
                                    lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, terwijl deze vennootschap, dit fonds,
                                    onderscheidenlijk dit lichaam, met de belastingplichtige is verbonden in de zin van
                                    artikel 10a, vierde lid, of waarin een met de belastingplichtige verbonden lichaam
                                    een deelneming heeft als bedoeld in het tweede of derde lid;.
                                 
4. Het veertiende lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. belangen die voor minder dan 5% delen in de door een lichaam als bedoeld in artikel
                                    2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid, behaalde winst.
                                 
M
In artikel 13a, derde lid, wordt «aandelen als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke
                        gemeenschap van een open commanditaire vennootschap» vervangen door «belangen in een
                        lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, of artikel 3, tweede lid».
                     
N
Aan artikel 13d worden twee leden toegevoegd, luidende:
18. Indien op enig tijdstip aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid worden toegerekend
                                    aan de participanten in een lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid op grond van
                                    artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
                                    2001, terwijl op het onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande tijdstip die aandelen
                                    of bewijzen van deelgerechtigdheid werden toegerekend aan dat lichaam, worden die
                                    aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voor de toepassing van dit artikel geacht
                                    op het eerstbedoelde tijdstip te zijn overgedragen door dat lichaam aan die participanten.
                                 
19. Indien op enig tijdstip aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid worden toegerekend
                                    aan een lichaam, terwijl op het onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande tijdstip
                                    die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid werden toegerekend aan de participanten
                                    in dat lichaam naar rato van ieders gerechtigdheid op grond van artikel 2.14bis, tweede
                                    lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden die aandelen
                                    of bewijzen van deelgerechtigdheid voor de toepassing van het negende lid, derde zin,
                                    geacht op het eerstbedoelde tijdstip door die participanten te zijn gestort op hun
                                    aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in dat lichaam.
                                 
O
Artikel 14c, achtste lid, komt te luiden:
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een naamloze vennootschap of besloten
                                    vennootschap met beperkte aansprakelijkheid mede verstaan een daarmee qua rechtsvorm
                                    vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende
                                    recht dan wel het recht van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese
                                    Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming
                                    van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie
                                    naar nationaliteit verbiedt voor rechtspersonen die overigens in dezelfde omstandigheden
                                    verkeren als de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte lichamen.
                                 
P
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel d komt te luiden:
d. de moedermaatschappij, bedoeld in het eerste lid, een naamloze vennootschap, een besloten
                                    vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij
                                    of een belastingplichtige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, is, dan
                                    wel een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat is opgericht of aangegaan
                                    naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel het recht van Aruba, Curaçao, Sint
                                    Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een
                                    met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing
                                    is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt
                                    voor lichamen die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als naar Nederlands
                                    recht opgerichte lichamen;.
                                 
b. In onderdeel e wordt «een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam dat
                           is opgericht» vervangen door «een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam dat
                           is opgericht of aangegaan».
                        
2. In het vijfde lid, aanhef, wordt «een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar
                           lichaam dat is opgericht» vervangen door «een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar
                           lichaam dat is opgericht of aangegaan».
                        
3. In het zesde lid wordt «een daarmee naar aard en inrichting vergelijkbaar lichaam
                           dat is opgericht» vervangen door «een daarmee qua rechtsvorm vergelijkbaar lichaam
                           dat is opgericht of aangegaan».
                        
4. Het zevende lid komt te luiden:
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven volgens
                                    welke belastingplichtigen bij wie voor het bepalen van de winst niet dezelfde bepalingen
                                    van toepassing zijn tezamen een fiscale eenheid kunnen vormen.
                                 
Q
In artikel 15ac, derde lid, wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel f».
R
In artikel 15a, vierde en zesde lid, wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel
                        f».
                     
S
In artikel 17a, onderdeel g, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel
                        2, elfde lid».
                     
T
In artikel 25, vijfde lid, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel
                        2, elfde lid» en wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».
                     
U
In artikel 28, tweede lid, wordt «die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met
                        de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen» vervangen
                        door «waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van naamloze vennootschappen,
                        besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of fondsen voor gemene rekening».
                     
ARTIKEL III
                  
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onder de naam «dividendbelasting» wordt een directe belasting geheven van degenen
                                    die – rechtstreeks of door middel van certificaten – gerechtigd zijn tot de opbrengst
                                    van aandelen in, winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel
                                    10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan of geldleningen
                                    als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan in Nederland gevestigde:
                                 
a. naamloze vennootschappen,besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en
                                          daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte
                                          of aangegane lichamen;
                                       
b. fondsen voor gemene rekening en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht
                                          van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen;
                                       
c. houdstercoöperaties;
d. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm
                                          niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
                                          onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, noch
                                          met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of
                                          transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting
                                          2001;
                                       
e. lichamen als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                          1969 voor zover de gerechtigde tot de opbrengst woonachtig of gevestigd is in een
                                          staat die een dergelijk lichaam als een belastingplichtige voor een naar de winst
                                          geheven belasting beschouwt.
                                       
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van deze wet worden bewijzen van deelgerechtigdheid in fondsen
                                    voor gemene rekening en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een
                                    andere staat opgerichte of aangegane lichamen, kwalificerende lidmaatschapsrechten
                                    in houdstercoöperaties en belangen in naar het recht van een andere staat opgerichte
                                    of aangegane lichamen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, gelijkgesteld met
                                    aandelen in vennootschappen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en worden
                                    dergelijke fondsen, houdstercoöperaties, onderscheidenlijk lichamen, gelijkgesteld
                                    met die vennootschappen.
                                 
3. Het negende lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel a wordt toegevoegd «of een naar het recht van een andere staat opgericht
                           of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een coöperatie
                           of vereniging op coöperatieve grondslag».
                        
b. In onderdeel b vervalt «of vereniging op coöperatieve grondslag».
4. In het tiende lid wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde
                           lid».
                        
5. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:
11. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
                                    fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds voor gemene rekening als bedoeld in
                                    artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
                                 
12. Voor zover de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een
                                    afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting
                                    2001 overeenkomstig dat artikel of artikel 10a.7 van die wet worden toegerekend aan
                                    een ander dan dat afgezonderd particulier vermogen, wordt voor de toepassing van deze
                                    wet en de daarop berustende bepalingen die ander aangemerkt als de gerechtigde tot
                                    de opbrengst van de aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen,
                                    bedoeld in het eerste lid.
                                 
13. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden als degenen
                                    die zijn gerechtigd tot de opbrengst van de aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen
                                    of geldleningen, bedoeld in het eerste lid, ook naar het recht van een andere staat
                                    opgerichte of aangegane lichamen aangemerkt, mits:
                                 
a. de rechtsvorm van dat lichaam vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld
                                          in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                          1969;
                                       
b. de rechtsvorm van dat lichaam niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld
                                          in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van die wet, noch met die
                                          van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant
                                          fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
                                          en dat lichaam:
                                       
1°. in Nederland is gevestigd; of
2°. niet in Nederland is gevestigd en de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten
                                                en kosten van dat lichaam volgens de fiscale regelgeving van een staat die dat lichaam
                                                als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.
                                             
14. Indien de opbrengst van aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen of geldleningen
                                    als bedoeld in het eerste lid op grond van artikel 2.14bis, eerste of tweede lid,
                                    van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt toegerekend aan een participant in een lichaam
                                    als bedoeld in artikel 2.14bis, eerste of tweede lid, van die wet, wordt voor de toepassing
                                    van deze wet en de daarop berustende bepalingen die participant aangemerkt als de
                                    gerechtigde tot de opbrengst van die aandelen, winstbewijzen, kapitaalverstrekkingen
                                    of geldleningen.
                                 
15. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling
                                    of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het
                                    recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van
                                    een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van
                                    de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap
                                    onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel
                                    2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm
                                    heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het
                                    recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook
                                    voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.
                                 
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het achtste lid vervalt onderdeel d, onder vervanging van de puntkomma aan het
                           slot van onderdeel c door een punt.
                        
2. In het negende lid wordt na «opgericht» ingevoegd «of aangegaan».
3. In het dertiende lid wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde
                           lid».
                        
ARTIKEL IV
                  
In de Wet bronbelasting 2021 wordt artikel 1.2 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel
                        2, elfde lid».
                     
2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
a. de subonderdelen 3° en 4° vervallen, onder vernummering van de subonderdelen 5° tot
                        en met 13° tot 3° tot en met 11°.
                     
b. In subonderdeel 7° (nieuw) wordt na «andere» ingevoegd «Nederlandse».
c. In subonderdeel 8° (nieuw) vervalt «als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de
                        Wet op de vennootschapsbelasting 1969».
                     
d. Subonderdeel 9° (nieuw) komt te luiden:
9°. naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen als bedoeld in
                                 het tweede lid;.
                              
e. Subonderdeel 10° (nieuw) vervalt, onder vernummering van subonderdeel 11° (nieuw)
                        tot 10°.
                     
f. In subonderdeel 10° (nieuw) wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel
                        2, elfde lid».
                     
3. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde
                        lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
                     
2. Onder de naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen, bedoeld
                                 in het eerste lid, onderdeel b, onder 9°, worden verstaan naar het recht van een andere
                                 staat opgerichte of aangegane lichamen:
                              
a. waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel
                                       2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                       1969;
                                    
b. waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in
                                       artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                       1969, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap
                                       of een transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting
                                       2001, en die lichamen:
                                    
1°. in Nederland zijn gevestigd; of
2°. niet in Nederland zijn gevestigd en de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten
                                             en kosten van een dergelijk lichaam volgens de fiscale regelgeving van een staat die
                                             dat lichaam als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.
                                          
4. In het derde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°
                        tot en met 5°, 10° en 13°, en met de lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                        b, onder 1° tot en met 5° en 10°, vergelijkbare buitenlandse lichamen» vervangen door
                        «bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3°, 8° en 10°, de lichamen,
                        bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, en naar het recht van een andere
                        staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met
                        die van een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of
                        8°».
                     
5. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld
                                 met aandelen in vennootschappen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder
                                 1° en 2°:
                              
a. bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening;
b. lidmaatschapsrechten in een in Nederland gevestigde coöperatie en daarmee op één lijn
                                       te stellen bewijzen van deelgerechtigdheid tot het vermogen van een in Nederland gevestigde
                                       coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag;
                                    
c. belangen in een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam
                                       waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in het
                                       eerste lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of 8°;
                                    
d. belangen in een lichaam als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°.
6. Onder vernummering van het vijfde lid (nieuw) tot achtste lid worden drie leden ingevoegd,
                        luidende:
                     
5. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de fondsen
                                 voor gemene rekening, coöperaties, verenigingen op coöperatieve grondslag en lichamen,
                                 bedoeld in het vierde lid, gelijkgesteld met vennootschappen.
                              
6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een
                                 fonds voor gemene rekening verstaan: een fonds voor gemene rekening als bedoeld in
                                 artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
                              
7. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een naar
                                 het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam ook aangemerkt als voordeelgerechtigde,
                                 mits:
                              
a. de rechtsvorm van dat lichaam vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld
                                       in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                       1969;
                                    
b. de rechtsvorm van dat lichaam niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld
                                       in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van die wet, noch met die
                                       van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant
                                       fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
                                       en dat lichaam:
                                    
1°. in Nederland is gevestigd; of
2°. niet in Nederland is gevestigd en de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten
                                             en kosten van dat lichaam volgens de fiscale wetgeving van een staat die dat lichaam
                                             als inwoner behandelt worden toegerekend aan dat lichaam.
                                          
7. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
9. Indien voordelen als bedoeld in artikel 3.1 op grond van artikel 2.14bis, eerste
                                 of tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden toegerekend aan een participant
                                 in een lichaam als bedoeld in artikel 2.14bis, eerste of tweede lid, van die wet,
                                 wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die participant
                                 aangemerkt als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in artikel 3.1.
                              
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de beoordeling
                                 of voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een naar het
                                 recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam een met de rechtsvorm van
                                 een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van
                                 de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of een met die van een maatschap, vennootschap
                                 onder firma, commanditaire vennootschap of een transparant fonds als bedoeld in artikel
                                 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vergelijkbare rechtsvorm
                                 heeft. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld voor de beoordeling of een naar het
                                 recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam naast de rechtsvorm ook
                                 voor het overige met een lichaam vergelijkbaar is als bedoeld in de eerste zin.
                              
ARTIKEL V
                  
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 13a, vijfde lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b».
B
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, onderdeel c, vervalt de slotzin.
2. In het zevende lid, onderdeel b, wordt «is artikel 4.5a» vervangen door «zijn de
                           artikelen 4.5a en 4.5b».
                        
C
In artikel 35c, twaalfde lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b».
ARTIKEL VI
                  
In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt artikel 2, derde lid, als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met ha tot c tot
                        en met h.
                     
2. In onderdeel e (nieuw) vervalt «de deelgerechtigdheid van een commanditaire vennoot
                        in een open commanditaire vennootschap en» en wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen
                        door «artikel 2, elfde lid».
                     
3. In onderdeel k wordt «artikel 2, twaalfde lid» vervangen door «artikel 2, elfde lid».
ARTIKEL VII
                  
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 25, vijftiende lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b» en wordt «onderdeel
                        f» vervangen door «onderdeel e».
                     
B
In artikel 26, zevende lid, wordt «4.5a» vervangen door «4.5b» en wordt «onderdeel
                        f» vervangen door «onderdeel e».
                     
C
Na artikel 70g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 70h
                           
1. De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor
                                    bezwaar vatbare beschikking uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien
                                    jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin
                                    is begrepen vennootschapsbelasting ter zake van een overdracht van vermogensbestanddelen
                                    door een open commanditaire vennootschap, op grond van artikel IX, eerste lid, van
                                    de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Het uitstel wordt slechts verleend
                                    indien de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij niet in aanmerking komt voor
                                    de toepassing van artikel X, eerste en tweede lid, van die wet.
                                 
2. Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend
                                    aan het voordeel ter zake van de overdracht van de vermogensbestanddelen op grond
                                    van artikel IX, eerste lid, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen.
                                 
3. Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke
                                    jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het
                                    aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.
                                 
4. Het uitstel wordt beëindigd in geval van faillissement van de belastingschuldige.
                                    Ingeval deze omstandigheid zich voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger
                                    daarvan onverwijld in kennis.
                                 
5. Met betrekking tot een verleend uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid
                                    zijn artikel 24, zevende lid, artikel 25, tweeëntwintigste lid, vijfde zin, en artikel
                                    28, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
                                 
6. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking,
                                    bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
                                    van overeenkomstige toepassing.
                                 
ARTIKEL VIII
                  
In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt
                     in artikel 2a, eerste lid, onderdeel z, «onderdeel d» vervangen door «onderdeel c».
                  
ARTIKEL IX
                     
1. Voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een open commanditaire
                              vennootschap als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet
                              inzake rijksbelastingen zoals dat luidde op 31 december 2024, die als gevolg van deze
                              wet met ingang van 1 januari 2025 niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting
                              op grond van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, geacht
                              op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 al haar vermogensbestanddelen
                              tegen de waarde in het economische verkeer te hebben overgedragen aan de natuurlijk
                              personen of lichamen die participeren in die vennootschap naar rato van ieders gerechtigdheid
                              en wordt die vennootschap geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbare winst
                              te genieten.
                           
2. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting
                              1969 wordt de commanditaire vennoot in een open commanditaire vennootschap als bedoeld
                              in het eerste lid geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025
                              zijn aandeel in en schuldvordering op de open commanditaire vennootschap te hebben
                              vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.
                           
3. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een belastingplichtige
                              die resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 van die wet geniet vanwege
                              het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een open commanditaire vennootschap
                              als bedoeld in het eerste lid, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan
                              1 januari 2025 de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen te hebben vervreemd
                              tegen de waarde in het economische verkeer en wordt die belastingplichtige geacht
                              te zijn opgehouden in Nederland belastbaar resultaat uit die werkzaamheid te genieten,
                              tenzij de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen op 1 januari 2025 door
                              die belastingplichtige nog steeds worden aangewend ten behoeve van een werkzaamheid
                              als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a of b, of 3.92 van die wet.
                              De vervreemding, bedoeld in de eerste zin, wordt niet aangemerkt als een vervreemding
                              als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990.
                           
4. Indien een schuldvordering als bedoeld in het tweede lid kwalificeert als een schuldvordering
                              als bedoeld in artikel 17a, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
                              en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de belastbare winst uit een
                              Nederlandse onderneming van een commanditaire vennoot, wordt voor de toepassing van
                              het tweede lid ter zake van die schuldvordering tot de winst van die vennoot gerekend
                              een bedrag gelijk aan die afwaardering voor zover met betrekking tot die schuldvordering
                              niet reeds eerder in verband met die afwaardering een bedrag tot de winst van die
                              vennoot is gerekend.
                           
ARTIKEL X
                     
1. De door een open commanditaire vennootschap als gevolg van de toepassing van artikel
                              IX, eerste lid, behaalde winst behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits
                              alle commanditaire vennoten op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari
                              2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld,
                              dan wel op 1 januari 2025 als gevolg van het niet langer aan de vennootschapsbelasting
                              onderworpen zijn van de commanditaire vennootschap zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting
                              zonder ervan te zijn vrijgesteld, en voor het bepalen van de winst bij de open commanditaire
                              vennootschap op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025, en bij al
                              die commanditaire vennoten, afgezien van artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de
                              Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidde op 31 december 2024, dezelfde
                              bepalingen van toepassing zijn, noch bij die open commanditaire vennootschap, noch
                              bij die commanditaire vennoten aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen
                              op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, op vermindering
                              ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing
                              van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting
                              1969, op voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die
                              wet, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten
                              op de voet van artikel 15e van die wet, op toepassing van de deelnemingsverrekening
                              op de voet van artikel 23c van die wet, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse
                              ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet of op voortwenteling van
                              voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en mits latere heffing
                              van vennootschapsbelasting is verzekerd. Indien de winst ingevolge de eerste zin niet
                              in aanmerking wordt genomen, treden de commanditaire vennoten met betrekking tot al
                              hetgeen als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, aan hen wordt geacht
                              te zijn overgedragen in de plaats van de open commanditaire vennootschap.
                           
2. Ingeval niet is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, eerste zin,
                              kan Onze Minister op een gezamenlijk verzoek van de open commanditaire vennootschap
                              en alle commanditaire vennoten, mits die vennoten op 1 januari 2025 zijn onderworpen
                              aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, onder door hem te
                              stellen voorwaarden de inspecteur die is belast met de aanslagregeling van de open
                              commanditaire vennootschap toestaan de winst die is behaald als gevolg van de toepassing
                              van artikel IX, eerste lid, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij
                              treden die vennoten met betrekking tot al hetgeen als gevolg van de toepassing van
                              artikel IX, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn overgedragen, voor zover daaraan
                              geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de open commanditaire vennootschap.
                              De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de
                              voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, zijn opgenomen.
                           
3. De voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, mogen slechts strekken ter verzekering
                              van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou
                              worden indien het tweede lid, eerste zin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen
                              voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar
                              genoten winst van de commanditaire vennoten, de toelaatbare reserves, de verrekening
                              van verliezen op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969,
                              de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten,
                              de toepassing van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting
                              1969, de voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die
                              wet, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten
                              op de voet van artikel 23d van die wet, de toepassing van de deelnemingsverrekening
                              op de voet van artikel 23c van die wet, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse
                              ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet, of op de voortwenteling
                              van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en kunnen voorwaarden
                              worden gesteld indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025
                              de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen die aan de commanditaire
                              vennoten worden geacht te zijn overgedragen lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
                           
4. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk op het tijdstip van het doen
                              van de aangifte vennootschapsbelasting van de open commanditaire vennootschap over
                              het boekjaar dat eindigt op 31 december 2024 schriftelijk gedaan.
                           
ARTIKEL XI
                     
Indien een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid,
                        een pensioenverplichting heeft als bedoeld in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting
                        1964 en die vennootschap die verplichting uiterlijk op 31 december 2024 overdraagt
                        aan een toegelaten verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d,
                        van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2016, worden
                        voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de bij de overdragende
                        vennootschap hierbij ontstane last en de door de ontvangende verzekeraar hierbij behaalde
                        winst niet in aanmerking genomen.
                     
ARTIKEL XII
                     
1. Voor de toepassing van de afdelingen 3.2 en 3.4, hoofdstuk 4 en de afdelingen 7.2,
                              7.3 en 7.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting
                              1969 behoeft het voordeel dat is behaald door een commanditaire vennoot ter zake van
                              de vervreemding van zijn aandeel in een open commanditaire vennootschap als bedoeld
                              in artikel IX, eerste lid, in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede
                              lid niet in aanmerking te worden genomen indien die aandelenfusie uiterlijk op 31 december
                              2024 plaatsvindt en latere heffing is verzekerd. De eerste zin is niet van toepassing
                              op een in het kader van een aandelenfusie genoten bijbetaling.
                           
2. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen XIII, XIV en XVI is sprake van
                              een aandelenfusie indien een vennootschap (verkrijgende vennootschap) tegen uitreiking
                              van eigen aandelen of winstbewijzen, eventueel met bijbetaling, dan wel bij wijze
                              van storting op de aandelen in die vennootschap, het aandeel van de commanditaire
                              vennoot in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel IX, eerste lid,
                              verwerft, tenzij:
                           
a. de bijbetaling 10 percent van de nominale waarde van de uitgereikte aandelen te boven
                                    gaat;
                                 
b. de commanditaire vennoot die een aanmerkelijk belang heeft in de commanditaire vennootschap
                                    na het vervreemden van zijn aandeel in die vennootschap aan de verkrijgende vennootschap
                                    in het kader van de fusie geen aanmerkelijk belang heeft in die verkrijgende vennootschap;
                                    of
                                 
c. de fusie per saldo resulteert in een vermogensverschuiving van de commanditaire vennoot
                                    in de open commanditaire vennootschap naar een of meer andere aandeelhouders in of
                                    andere gerechtigden tot het vermogen van de verkrijgende vennootschap.
                                 
3. Indien de commanditaire vennoot onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of het
                              aandeel van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap behoort
                              tot het vermogen van een onderneming of van een werkzaamheid als bedoeld in de afdelingen
                              3.2 en 7.2, onderscheidenlijk 3.4 en 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en het
                              voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing
                              van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of de betreffende afdelingen van de Wet
                              inkomstenbelasting 2001 door die commanditaire vennoot de boekwaarde van de in het
                              kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen in de verkrijgende
                              vennootschap gesteld op, dan wel wordt de boekwaarde van de aandelen in de verkrijgende
                              vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort verhoogd met, de
                              waarde waarvoor zijn aandeel in de open commanditaire vennootschap op het tijdstip
                              onmiddellijk voorafgaand aan het fusietijdstip te boek was gesteld.
                           
4. Indien de commanditaire vennoot een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk
                              4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de
                              Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in de open commanditaire vennootschap heeft
                              en het voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing
                              van genoemd hoofdstuk 4, onderscheidenlijk genoemd artikel 17, derde lid, onderdeel
                              b, de verkrijgingsprijs van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen
                              of winstbewijzen in de verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de verkrijgingsprijs
                              van de aandelen in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie
                              is gestort verhoogd met, de verkrijgingsprijs van het in het kader van de aandelenfusie
                              vervreemde aandeel in de open commanditaire vennootschap.
                           
5. De artikelen 13h en 13i van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige
                              toepassing.
                           
6. In geval van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid worden voor de toets
                              of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in
                              artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de bezitsperiode van de in het
                              kader van de aandelenfusie verkregen aandelen of winstbewijzen en de bezitsperiode
                              van het in het kader van de aandelenfusie vervreemde aandeel in de open commanditaire
                              vennootschap bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
                           
7. Indien een commanditaire vennoot resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel
                              3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet vanwege het
                              ter beschikking stellen van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap
                              als bedoeld in artikel IX, eerste lid, en deze resultaatgenieter als gevolg van een
                              aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid met ingang van het tijdstip waarop de
                              aandelenfusie plaatsvindt resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92,
                              eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, dan worden voor
                              de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren,
                              bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, beide periodes van het
                              genieten van resultaat uit een werkzaamheid bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
                           
8. Een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid wordt in afwijking van artikel 35e
                              van de Successiewet 1956 niet als een gebeurtenis als bedoeld in dat artikel aangemerkt.
                           
ARTIKEL XIII
                     
1. Op verzoek van de commanditaire vennoot wordt het als gevolg van de toepassing van
                              artikel IX, derde lid, door hem behaalde resultaat niet in aanmerking genomen, mits
                              de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel IX, derde lid, met ingang van 1 januari
                              2025 worden gebruikt in de onderneming waaruit die vennoot, anders dan als ondernemer
                              of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen winst gaat genieten. In dat
                              geval stelt de commanditaire vennoot, als medegerechtigde tot het vermogen van de
                              commanditaire vennootschap, de betreffende vermogensbestanddelen te boek op de waarde
                              waarvoor die vermogensbestanddelen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari
                              2025 bij de werkzaamheid te boek waren gesteld.
                           
2. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de fiscale reserves,
                              bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomstenbelasting
                              2001, de doorschuiving via te conserveren inkomen naar een andere werkzaamheid op
                              de voet van artikel 3.64 van die wet, alsmede voorzieningen die in overeenstemming
                              met artikel 3.25 van die wet zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de
                              werkzaamheid. Degene die, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde
                              tot het vermogen winst gaat genieten en naar wie de reserve of voorziening overgaat
                              dan wel bij wie er via te conserveren inkomen wordt doorgeschoven, wordt voor het
                              bepalen van de winst geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve
                              of voorziening heeft gevormd.
                           
3. Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet de terbeschikkingstelling
                              van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel
                              IX, eerste lid, met ingang van 1 januari 2025 niet langer als een werkzaamheid als
                              bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt en de
                              onroerende zaken met ingang van dat tijdstip dienstbaar zijn aan de onderneming waarin
                              als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet een medegerechtigdheid is ontstaan,
                              dan worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk
                              vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de onmiddellijk
                              aan 1 januari 2025 voorafgaande periode van die terbeschikkingstelling en de periode
                              waarin die onroerende zaken dienstbaar zijn aan de onderneming waarin die medegerechtigdheid
                              is ontstaan bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
                           
4. Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet de terbeschikkingstelling
                              van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel
                              IX, eerste lid, met ingang van 1 januari 2025 niet langer als een werkzaamheid als
                              bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt, wordt
                              dit niet als een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onderdeel d,
                              onder 1°, van de Successiewet 1956 aangemerkt, mits de onroerende zaken met ingang
                              van dat tijdstip dienstbaar zijn aan de onderneming waarin als gevolg van de inwerkingtreding
                              van deze wet een medegerechtigdheid is ontstaan. Daarbij worden voor de toets of is
                              voldaan aan het voortzettingsvereiste gedurende de periode van vijf jaren, bedoeld
                              in artikel 35b, vijfde lid, van de Successiewet 1956, de onmiddellijk aan 1 januari
                              2025 voorafgaande periode van die terbeschikkingstelling en de periode waarin die
                              onroerende zaken dienstbaar zijn aan de onderneming waarin die medegerechtigdheid
                              is ontstaan bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
                           
ARTIKEL XIV
                     
1. Voor zover een commanditaire vennoot die een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel
                              35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956 heeft in
                              een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, op 1 januari
                              2025 als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet medegerechtigde als bedoeld in
                              artikel 35c, eerste lid, onderdelen b of c, van de Successiewet 1956 wordt tot het
                              vermogen van een door middel van die commanditaire vennootschap gedreven onderneming,
                              wordt deze medegerechtigdheid voor de toepassing van de Successiewet 1956 en de daarop
                              berustende bepalingen gelijkgesteld met een medegerechtigdheid die een rechtstreekse
                              voortzetting vormt van een eerder door de erflater, schenker of vennootschap gedreven
                              onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
                           
2. Indien het eerste lid is toegepast, worden voor de toets of is voldaan aan de periode
                              van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van
                              de Successiewet 1956, de bezitsperiode van de ontstane medegerechtigdheid en de bezitsperiode
                              van het voor de inwerkingtreding van de wet bestaande aanmerkelijk belang in de open
                              commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto
                              derde lid, van de Successiewet 1956, bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
                           
3. Indien het eerste lid is toegepast, wordt dit niet als een gebeurtenis als bedoeld
                              in artikel 35e, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 aangemerkt, waarbij
                              voor de toets of is voldaan aan de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e
                              van die wet, de voortzettingsperiode van de ontstane medegerechtigheid en de voortzettingsperiode
                              van het voor de inwerkingtreding van deze wet bestaande aanmerkelijk belang in de
                              open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c,
                              juncto derde lid, van de Successiewet 1956, bij elkaar worden gevoegd als ware het
                              één periode.
                           
ARTIKEL XV
                     
1. In het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel XII is van overdrachtsbelasting
                              als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer
                              vrijgesteld:
                           
a. de verkrijging door een vennootschap krachtens inbreng door de inbrenger; en
b. de verkrijging door de inbrenger van aandelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid,
                                    onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;
                                 
mits in het kader van de aandelenfusie de verkrijgende vennootschap aan de inbrenger
                              aandelen uitreikt, dan wel een storting op de aandelenin die vennootschap plaatsvindt,
                              en de inbrenger door middel van die uitgereikte, onderscheidenlijk bestaande, aandelen
                              een soortgelijk belang houdt in die vennootschap, als hij had in de vennootschappelijke
                              gemeenschap van de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel IX, eerste
                              lid, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inbreng.
                           
2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing:
a. indien de verkrijging betrekking heeft op voor onroerende zaken die zijn ingebracht
                                    in een open commanditaire vennootschap die tot stand is gekomen na 19 september 2023,
                                    15:15 uur; of
                                 
b. voor zover de verkrijging betrekking heeft op onroerende zaken die zijn ingebracht
                                    door commanditaire vennoten die na 19 september 2023, 15:15 uur, zijn toegetreden
                                    tot een open commanditaire vennootschap.
                                 
3. De overdrachtsbelasting die ingevolge het eerste lid niet is geheven is alsnog verschuldigd
                              indien de inbrenger het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang binnen
                              drie jaren na de aandelenfusie, bedoeld in artikel XII, niet meer geheel in het bezit
                              heeft. De bepaling is eveneens van toepassing bij vervreemding van claims of het verlenen
                              van een koopoptie op de aandelen, alsmede bij een gehele of gedeeltelijke terugbetaling
                              van hetgeen op de aandelen is gestort.
                           
4. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door
                              de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger, indien de verkrijger
                              ter zake van de verkrijging van dat door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke
                              belang overdrachtsbelasting verschuldigd is.
                           
5. Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door
                              de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger:
                           
a. in het kader van een fusie of splitsing of interne reorganisatie waarop de vrijstelling,
                                    bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer,
                                    wordt toegepast; dan wel
                                 
b. indien ten minste 75 percent van de aandelen van de vennootschap die de aandelen aan
                                    de inbrenger heeft toegekend wordt verkregen door een andere vennootschap tegen toekenning
                                    van een door eigen aandelen vertegenwoordigd soortgelijk belang.
                                 
6. Voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel b, wordt onder toekenning van aandelen
                              mede begrepen het geval waarin naast toekenning van aandelen tevens een bedrag in
                              geld wordt betaald van ten hoogste10 percent van de nominale waarde van de toegekende
                              aandelen.
                           
7. Het vijfde lid is slechts van toepassing indien het toegekende belang in de plaats
                              komt van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang, bedoeld in het
                              derde lid, dan wel het toegekende belang de resterende periode in het bezit blijft
                              van de opvolgende verkrijger.
                           
8. Artikel 15, negende lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van overeenkomstige
                              toepassing op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat aangifte
                              wordt gedaan op een door de inspecteur aangegeven wijze.
                           
ARTIKEL XVI
                     
1. Indien de aandelen die worden vervreemd in het kader van een aandelenfusie als bedoeld
                              in artikel XII ten grondslag liggen aan uitstel van betaling dat is verleend op grond
                              van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990, kan de ontvanger het uitstel
                              voortzetten op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige aan wie het uitstel
                              is verleend, in welk geval de aandelen in of winstbewijzen van de bij de aandelenfusie
                              verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten grondslag
                              te liggen.
                           
2. De ontvanger kan aan het voortzetten van het uitstel voorwaarden stellen die betrekking
                              hebben op de belastingschuldige, daaronder begrepen:
                           
a. het gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke
                                    bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting
                                    van het uitstel;
                                 
b. het jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres
                                    en werkelijke verblijfplaats.
                                 
3. Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan
                              het voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, kan de ontvanger het uitstel
                              van betaling intrekken.
                           
ARTIKEL XVII
                     
De artikelen IX tot en met XVI zijn van overeenkomstige toepassing op een maatschap,
                        een vennootschap onder firma en een naar het recht van een andere staat opgericht
                        of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een dergelijke
                        maatschap of vennootschap onder firma die op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand
                        aan 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te
                        zijn vrijgesteld, alsmede op de maten of vennoten van een dergelijke maatschap of
                        vennootschap onder firma, onderscheidenlijk de participanten in een dergelijk lichaam,
                        voor zover de maatschap, vennootschap onder firma, onderscheidenlijk het lichaam,
                        met ingang van 1 januari 2025 als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet niet
                        langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting op grond van de artikelen 2 of
                        3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
                     
ARTIKEL XVIII
                     
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.
2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I tot en met VIII in werking
                              met ingang van 1 januari 2025.
                           
ARTIKEL XIX
                     
Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
                        autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
                        de hand zullen houden.
                     
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.