Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 418 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
ARTIKEL VIII
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
ARTIKEL XI
ARTIKEL XII
ARTIKEL XIII
ARTIKEL XIV
ARTIKEL XV
ARTIKEL XVI
ARTIKEL XVII
ARTIKEL XVIII
ARTIKEL XIX
ARTIKEL XX
ARTIKEL XXI
ARTIKEL XXII
ARTIKEL XXIII
ARTIKEL XXIV
ARTIKEL XXV
ARTIKEL XXVI
ARTIKEL XXVII
ARTIKEL XXVIII
ARTIKEL XXIX
ARTIKEL XXX
ARTIKEL XXXI
ARTIKEL XXXII
ARTIKEL XXXIII
ARTIKEL XXXIV
ARTIKEL XXXV
ARTIKEL XXXVI
ARTIKEL XXXVII
ARTIKEL XXXVIII
ARTIKEL XXXIX
ARTIKEL XL
ARTIKEL XLI
ARTIKEL XLII
ARTIKEL XLIII
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van. Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te
treffen die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming voor het jaar 2024 en dat
het ook in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2024 en volgende jaren wenselijk
is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te
boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 38.139
–
9,32%
€ 38.139
€ 75.624
€ 3.554
36,97%
€ 75.624
–
€ 17.412
49,50%
B
In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te
boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 40.077
–
9,32%
€ 40.077
€ 75.624
€ 3.735
36,97%
€ 75.624
–
€ 16.876
49,50%
C
In artikel 2.13 wordt «32%» vervangen door «34%».
D
In artikel 2.17, tweede lid, wordt «artikel 5.2, tweede lid» vervangen door «artikel 5.2,
vijfde lid».
E
In artikel 3.15, zesde lid, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23»
F
In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
G
In artikel 3.23, tweede lid, onderdeel a, wordt «en 3.54» vervangen door «, 3.54 en
3.54aa».
H
Artikel 3.30a, derde lid, komt te luiden:
3. De bodemwaarde van een gebouw is: de WOZ-waarde van het gebouw.
I
In artikel 3.34a wordt «artikel 3.54» vervangen door «de artikelen 3.54 en 3.54aa».
J
In artikel 3.42, derde lid, wordt «45,5 percent» vervangen door «40 percent».
K
Aan artikel 3.53, eerste lid, wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van
onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b
door «; en», een subonderdeel toegevoegd, luidende:
c. tot herinvestering in bedrijfsmiddelen volgens artikel 3.54aa (herinvesteringsreserve
bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen).
L
Na artikel 3.54 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.54aa Herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming
ten gevolge van overheidsingrijpen
1. Een herinvesteringsreserve kan mede worden gevormd ter zake van de vervreemding van
een bedrijfsmiddel in het kader van het staken van een gedeelte van een onderneming
ten gevolge van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, zolang
het voornemen bestaat dat het bedrag van die reserve in het jaar van die vervreemding
of in een van de daaropvolgende drie jaren zal worden geherinvesteerd in een of meer
bedrijfsmiddelen ten behoeve van een andere onderneming waaruit de belastingplichtige
als ondernemer winst geniet.
2. Indien bij het bepalen van de winst van een onderneming een herinvesteringsreserve
als bedoeld in het eerste lid is gevormd, kan bij tijdige herinvestering het bedrag
van die reserve in mindering worden gebracht op de aanschaffings- of voortbrengingskosten
van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige worden aangeschaft of voortgebracht
ten behoeve van een andere onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer
winst geniet, mits voor het bepalen van de winst bij beide ondernemingen dezelfde
bepalingen van toepassing zijn. In dat geval wordt de herinvesteringsreserve gelijktijdig
en voor hetzelfde bedrag opgenomen in de winst van de onderneming waarin de herinvesteringsreserve
is gevormd.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is artikel 3.54 van overeenkomstige
toepassing.
M
In artikel 3.79a wordt «14%» vervangen door «12,7%».
N
Aan artikel 4.13 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Tot de reguliere voordelen behoren niet onmiddellijke of middellijke uitdelingen
van winst, als gevolg van giften aan algemeen nut beogende instellingen en steunstichtingen
SBBI door een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft.
5. Onder giften worden verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte
bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan. Onder
giften worden niet verstaan:
a. giften die niet rechtstreeks worden gedaan door een lichaam waarin de belastingplichtige
een aanmerkelijk belang heeft;
b. bevoordelingen of bijdragen in contant geld.
O
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid worden, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel b
door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door
een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
d. een lidmaatschapsrecht in een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 125,
tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;
e. een vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening van de notaris, bedoeld
in artikel 25 van de Wet op het notarisambt;
f. een vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening van de gerechtsdeurwaarder,
bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
2. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij de berekening van het
effectieve rendementspercentage wordt hierbij uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag
en wordt bij de berekening van het rendement uitgegaan van de waarde van de banktegoeden,
de waarde van de overige bezittingen en de waarde van de schulden van de belastingplichtige
en zijn partner tezamen.
P
Na artikel 5.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.4a Defiscaliseren bepaalde onderlinge vorderingen en schulden
1. Tot de bezittingen behoren niet vorderingen op de partner van de belastingplichtige
die corresponderen met een schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van de partner
aan de belastingplichtige.
2. Tot de bezittingen behoren niet vorderingen van een minderjarig kind op een ouder
aan wie de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, wordt toegerekend,
die corresponderen met een schuld als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van die ouder
aan dat minderjarige kind.
3. Tot de schulden behoren niet schulden die corresponderen met de vorderingen, bedoeld
in het eerste en tweede lid.
Q
In artikel 6.17, zesde lid, onderdeel a, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
R
In artikel 6.36, tweede lid, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
S
Het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag
wordt verhoogd met € 115.
T
In artikel 8.14a, eerste lid, wordt de tweede zin vervangen door twee zinnen, luidende:
Indien een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven
in de basisregistratie personen, gedurende het kalenderjaar in de huishoudens van
diens beide ouders verblijft (co-ouderschap), wordt het kind voor de toepassing van
onderdeel b geacht ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige
te staan ingeschreven in de basisregistratie personen als het kind gedurende ten minste
156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft en het kind
op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de basisregistratie
personen. In het jaar van aanvang of beëindiging van co-ouderschap wordt het aantal
dagen, genoemd in de tweede zin, naar tijdsgelang herrekend indien ten minste zes
maanden sprake is van co-ouderschap.
U
In artikel 9.5, vijfde lid, wordt «de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van
de Invorderingswet 1990, alsmede» vervangen door «en».
V
In artikel 10b.1, eerste lid, wordt «1 januari 2024» vervangen door «1 januari 2029».
ARTIKEL II
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2025 als volgt gewijzigd:
A
In de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste
lid, opgenomen tabel worden de in de laatste kolom van die tabellen als eerste en
tweede vermelde percentages verhoogd met 0,08%-punt.
B
Artikel 8.14a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt «op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven
in de basisregistratie personen, en» vervangen door «tot hetzelfde huishouden als
de belastingplichtige behoort; en».
b. De tweede zin wordt vervangen door een zin, luidende:
Indien een kind gedurende het kalenderjaar in de huishoudens van diens beide ouders
verblijft (co-ouderschap), wordt het kind voor de toepassing van onderdeel b geacht
ten minste zes maanden tot de huishoudens van diens beide ouders te behoren indien
hij ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een partner gelijkgesteld:
a. degene die uitsluitend vanwege de toepassing van artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b,
niet als partner wordt aangemerkt;
b. degene die ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige
verblijft en uitsluitend door het ontbreken van een inschrijving op dit woonadres
in de basisregistratie personen niet als partner in de zin van artikel 1.2 wordt aangemerkt.
ARTIKEL III
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2026 in de in artikel 2.10,
eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd
met 0,01%-punt.
ARTIKEL IV
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2027 in de in artikel 2.10,
eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd
met 0,02%-punt.
ARTIKEL V
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2028 in de in artikel 2.10,
eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd
met 0,10%-punt.
ARTIKEL VI
In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari 2029 in de in artikel 2.10,
eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd
met 0,01%-punt.
ARTIKEL VII
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 13, derde lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c
tot b.
B
In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 38.139
–
9,32%
€ 38.139
€ 75.624
€ 3.554
36,97%
€ 75.624
–
€ 17.412
49,50%
C
In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 40.077
–
9,32%
€ 40.077
€ 75.624
€ 3.735
36,97%
€ 75.624
–
€ 16.876
49,50%
D
Het in artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd
met € 115.
E
Aan artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, wordt toegevoegd «met dien verstande
dat, indien het vervoer plaatsvindt per Nederlands openbaar vervoer met gebruikmaking
van een recht op vrij reizen (OV-abonnement) of een recht op vermindering van de prijs
van vervoerbewijzen (voordeelurenkaart): ten minste tot de aanschafkosten van het
OV-abonnement, onderscheidenlijk van de voordeelurenkaart».
F
In artikel 13a, vierde lid, onderdeel e, wordt «€ 0,21» telkens vervangen door «€ 0,23».
G
Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, wordt «€ 0,21» vervangen door «€ 0,23».
2. In het zesde lid wordt «€ 0,21» telkens vervangen door «€ 0,23».
ARTIKEL VIII
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2025 in de in artikel 20a,
eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd
met 0,08%-punt.
ARTIKEL IX
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2026 in de in artikel 20a,
eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd
met 0,01%-punt.
ARTIKEL X
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2027 in de in artikel 20a,
eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verhoogd
met 0,02%-punt.
ARTIKEL XI
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2028 in de in artikel 20a,
eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd
met 0,10%-punt.
ARTIKEL XII
In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari 2029 in de in artikel 20a,
eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de
in de laatste kolom van die tabellen als eerste en tweede vermelde percentages verlaagd
met 0,01%-punt.
ARTIKEL XIII
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7, derde lid, vervalt «verminderd met de aftrekbare giften».
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «3.54» vervangen door «3.52, 3.53, eerste lid, onderdelen a
en b, en tweede lid, 3.54».
2. In het zesde lid vervalt de eerste zin en wordt «dat artikel» vervangen door «artikel 3.30a
van de Wet inkomstenbelasting 2001».
C
Afdeling 2.11 vervalt.
D
Artikel 15bd wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g
door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. groepslichamen:
alle lichamen waarmee de belastingplichtige is verbonden in een groep in de zin van
artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van deze afdeling worden onder renten ter zake van geldleningen
niet begrepen:
a. renten ter zake van geldleningen voor zover die deel uitmaken van winst uit een andere
staat als bedoeld in artikel 15e, eerste lid, waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse
ondernemingswinsten van toepassing is;
b. renten ter zake van geldleningen die zijn verkregen van groepslichamen voor zover
de belastingplichtige aannemelijk maakt dat deze geldleningen niet direct verband
houden met geldleningen die zijn verkregen van niet-groepslichamen.
E
In artikel 15be, eerste lid, wordt «9» telkens vervangen door «10,6» en wordt in de
vierde zin «de» vervangen door «De».
F
In artikel 15bf, eerste lid, wordt «9» telkens vervangen door «10,6».
G
In artikel 20a, eerste lid, tweede zin, vervalt telkens «na giftenaftrek».
ARTIKEL XIV
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde
lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, behoren niet tot de opbrengst onmiddellijke
of middellijke uitdelingen van winst, als gevolg van giften als bedoeld in artikel 4.13,
vijfde lid, eerste zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan algemeen nut beogende
instellingen en steunstichtingen SBBI door een vennootschap waarin de opbrengstgerechtigde
een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting
2001. Artikel 4.13, vijfde lid, tweede zin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is
van overeenkomstige toepassing.
B
In artikel 4d, eerste lid, wordt «artikel 3, vierde lid» vervangen door «artikel 3,
vijfde lid».
ARTIKEL XV
De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt met ingang van 1 januari 2025 als volgt
gewijzigd:
A
In artikel 13, vierde lid, wordt «tweede lid» vervangen door «tweede of zevende lid».
B
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 4 percent indien de vrijstelling,
bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, buiten toepassing blijft
op grond van artikel 15, elfde lid.
C
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, blijft buiten
toepassing op de verkrijging van aandelen in een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4,
eerste lid, onderdeel a:
a. indien als gevolg van het niet toepassen van die vrijstelling indirect wordt geheven
over de waarde van een of meer onroerende zaken in de zin van de omzetbelasting of
rechten waaraan deze zijn onderworpen; en
b. voor zover die onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen gedurende
ten minste twee jaren na verkrijging daarvan worden gebruikt voor activiteiten waarvoor
minder dan nagenoeg volledig recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15
van de Wet op de omzetbelasting 1968 bestaat.
ARTIKEL XVI
In de Wet op de omzetbelasting 1968 vervalt met ingang van 1 januari 2025 tabel I,
onderdeel a, posten 2, 3, 4, 40, 41, 43, 44, 45 en 46.
ARTIKEL XVII
In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden met ingang
van 1 januari 2025 de bedragen, genoemd in de derde kolom van de in artikel 9, eerste
lid, opgenomen tabel en de derde kolom van de in artikel 9, tweede lid, opgenomen
tabel, verhoogd met € 200.
ARTIKEL XVIII
De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt met ingang
van 1 januari 2026 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15, eerste lid, vervalt onderdeel i, onder vervanging van de puntkomma
aan het slot van onderdeel h door een punt.
B
Artikel 23 komt te luiden:
Artikel 23
Artikel 15, eerste lid, onderdeel i, zoals dat luidde op 31 december 2025, blijft
van toepassing op een motorrijtuig waarvan de datum eerste toelating uiterlijk op
31 december 2025 is gelegen.
ARTIKEL XIX
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, tweede lid, wordt «Bij een verandering aan het motorrijtuig» vervangen
door «Indien een gegeven van het motorrijtuig of de houder van het motorrijtuig afwijkt
van de gegevens zoals deze zijn opgenomen in de aangifte, dan wel aanvullende aangifte,».
B
In artikel 33, eerste lid, wordt na «voor een motorrijtuig» ingevoegd «ten onrechte»
en vervalt «in verband met een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting
hoger wordt». Voorts vervalt «ter zake van die verandering».
C
Artikel 34, tweede lid, tweede zin, vervalt.
D
Aan artikel 69, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien niet aan de
gestelde voorwaarden wordt voldaan, uitsluitend doordat het bij het handelaarskenteken
behorende kentekenbewijs (handelaarskentekenbewijs) niet in het motorrijtuig aanwezig
is, wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van drie maanden,
waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag het
handelaarskentekenbewijs niet aanwezig was.
E
Artikel 72, eerste lid, onderdeel m, komt te luiden:
m. waarmee tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing gebruik van de weg wordt
gemaakt op de dag waarop dat motorrijtuig aan een ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet
1994 te verrichten keuring wordt onderworpen; of.
ARTIKEL XX
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2026 als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot
derde tot en met vijfde lid.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door «derde lid».
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door «vierde lid».
B
Artikel 23a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting»
vervangen door «de helft van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting».
2. Het tweede lid vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
C
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 23, eerste tot en met derde lid» vervangen door
«artikel 23, eerste en tweede lid».
2. In het tweede lid wordt «artikel 23, vierde lid» vervangen door «artikel 23, derde
lid».
D
In de artikelen 24a, eerste lid, en 24b, eerste lid, wordt «artikel 23, eerste tot
en met derde lid» vervangen door «artikel 23, eerste en tweede lid».
E
Artikel 30, eerste lid, onderdeel f, vervalt.
ARTIKEL XXI
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2028 in
artikel 72, eerste lid, onderdeel b, «ten minste 40 jaar geleden» vervangen door «vóór
1 januari 1988».
ARTIKEL XXII
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2030 als
volgt gewijzigd:
A
In artikel 25c vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste
lid.
B
In artikel 81a wordt «25c, eerste lid» vervangen door «25c».
ARTIKEL XXIII
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 47, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel z door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
aa. begunstigde:
een onderneming als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie die staatssteun ontvangt als gevolg van een steunmaatregel;
ab. kmo:
een kleine, middelgrote onderneming of micro-onderneming als bedoeld in bijlage I
van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne
markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
ac. EAN-code:
de EAN-code, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Regeling afnemers en monitoring
Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.
B
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste aandachtsstreepje wordt «1 200 kubieke meter» vervangen door «1 000
kubieke meter» en wordt «€ 0,52049» vervangen door «€ 0,53049».
b. In het tweede aandachtsstreepje wordt «1 200 kubieke meter» vervangen door «1 000
kubieke meter» en wordt «€ 0,52049» vervangen door «€ 0,53049».
2. Het eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste aandachtsstreepje wordt «€ 0,10299» vervangen door «€ 0,09900».
b. In het tweede aandachtsstreepje wordt «€ 0,10299» vervangen door «€ 0,09900».
3. In het derde lid wordt «€ 0,52049» vervangen door «het tarief, genoemd in het eerste
lid, onderdeel a, tweede aandachtsstreepje,» en wordt «een installatie voor stadsverwarming
waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt
met vaste of vloeibare biomassa» vervangen door «een installatie voor stadsverwarming
waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte
opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp
of een elektrische boiler».
C
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «het tarief» vervangen door «de tarieven».
2. In het vijfde lid wordt «dit artikel» vervangen door «het eerste tot en met vierde
lid».
3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
6. Indien een begunstigde staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit
artikel verstrekt de belastingplichtige:
a. aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit jaarlijks vóór een bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en op een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze ten aanzien van die begunstigde de
volgende gegevens en inlichtingen die worden gebruikt in verband met de verplichtingen
die voortvloeien uit paragraaf 3.2.1.4, punt 58, onder (b), van de Richtsnoeren 2022/C
80/01 staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2022 met betrekking
tot transparantievereisten:
1°. de naam en het adres van de begunstigde en de provincie waarin deze is gevestigd;
2°. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;
3°. de datum waarop de steun voor het eerst is verleend;
4°. per EAN-code het bedrag van de staatssteun in het betreffende kalenderjaar;
b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn
in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie.
7. Een begunstigde die staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel
verstrekt:
a. aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op diens verzoek gegevens
en inlichtingen waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is, indien op basis van gegevens
en inlichtingen als bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, blijkt dat de begunstigde
in een kalenderjaar meer staatssteun heeft ontvangen als gevolg van de toepassing
van dit artikel dan het drempelbedrag, bedoeld in paragraaf 3.2.1.4, punt 58, onder (b),
van de Richtsnoeren 2022/C 80/01 staatssteun ten behoeve van milieubescherming en
energie 2022, en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de op grond
van dit onderdeel te verstrekken gegevens en inlichtingen nodig heeft om te bepalen
of de begunstigde een kmo is;
b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn
in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie voor zover de belastingplichtige niet over de noodzakelijke gegevens
en inlichtingen beschikt.
8. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een last onder dwangsom
opleggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens het zesde lid, onderdeel a,
of zevende lid, onderdeel a.
9. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het
zesde lid, onderdeel a, verstrekt de inspecteur indien hij hierover beschikt aan Onze
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:
a. de naam van de belastingplichtige die het eerste lid toepast;
b. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, het
adres, telefoonnummer en e-mailadres van die belastingplichtige.
D
Artikel 60a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «dit artikel» vervangen door «het eerste tot en met derde
lid van dit artikel».
2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
5. Indien een begunstigde staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit
artikel verstrekt de belastingplichtige:
a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat jaarlijks vóór een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en op een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te bepalen wijze ten aanzien van die begunstigde de volgende
gegevens en inlichtingen die worden gebruikt in verband met de verplichtingen die
voortvloeien uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening met betrekking tot transparantievereisten:
1°. de naam en het adres van de begunstigde en de provincie waarin deze is gevestigd;
2°. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;
3°. de datum waarop de steun voor het eerst is verleend;
4°. per EAN-code het bedrag van de staatssteun in het betreffende kalenderjaar;
b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn
in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie.
6. Een begunstigde die staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel
verstrekt:
a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op diens verzoek gegevens en inlichtingen
waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is, indien op basis van gegevens en inlichtingen
als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, blijkt dat de begunstigde in een kalenderjaar
meer staatssteun heeft ontvangen als gevolg van de toepassing van dit artikel dan
het drempelbedrag, bedoeld in Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening,
en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de op grond van dit onderdeel te
verstrekken gegevens en inlichtingen nodig heeft om te bepalen of de begunstigde een
kmo is;
b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn
in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie voor zover de belastingplichtige niet over de gegevens en inlichtingen
beschikt.
7. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een last onder dwangsom opleggen
ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens het vijfde lid, onderdeel a, of zesde
lid, onderdeel a.
8. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het
vijfde lid, onderdeel a, verstrekt de inspecteur indien beschikbaar aan Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat:
a. de naam van de belastingplichtige die het eerste lid toepast;
b. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, het
adres, telefoonnummer en e-mailadres van die belastingplichtige.
E
Artikel 60b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «dit artikel» vervangen door «het eerste tot en met derde
lid».
2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
5. Indien een begunstigde staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit
artikel verstrekt de belastingplichtige:
a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat jaarlijks vóór een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en op een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te bepalen wijze ten aanzien van die begunstigde de volgende
gegevens en inlichtingen die worden gebruikt in verband met de verplichtingen die
voortvloeien uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening met betrekking tot transparantievereisten:
1°. de naam en het adres van de begunstigde en de provincie waarin deze is gevestigd;
2°. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;
3°. de datum waarop de steun voor het eerst is verleend;
4°. per EAN-code het bedrag van de staatssteun in het betreffende kalenderjaar;
b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn
in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie.
6. Een begunstigde die staatssteun ontvangt als gevolg van de toepassing van dit artikel
verstrekt:
a. aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op diens verzoek gegevens en inlichtingen
waaruit blijkt of de begunstigde een kmo is, indien op basis van gegevens en inlichtingen
als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, blijkt dat de begunstigde in een kalenderjaar
meer staatssteun heeft ontvangen als gevolg van de toepassing van dit artikel dan
het drempelbedrag, bedoeld in artikel Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening,
en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de op grond van dit onderdeel te
verstrekken gegevens en inlichtingen nodig heeft om te bepalen of de begunstigde een
kmo is;
b. aan Onze Minister op diens verzoek gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn
in het kader van artikel 108, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie voor zover de belastingplichtige niet over de gegevens en inlichtingen
beschikt.
7. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een last onder dwangsom opleggen
ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens het vijfde lid, onderdeel a, of zesde
lid, onderdeel a.
8. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het
vijfde lid, onderdeel a, verstrekt de inspecteur indien beschikbaar aan Onze Minister
van Infrastructuur en Waterstaat:
a. de naam van de belastingplichtige die het eerste lid toepast;
b. het nummer bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, het
adres, telefoonnummer en e-mailadres van die belastingplichtige.
F
Artikel 67, eerste lid, komt te luiden:
1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar
het tarief, bedoeld in artikel 59, derde lid, voor zover het verbruik van warmte in
een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet
waardering onroerende zaken die door een installatie voor blokverwarming wordt verwarmd,
hoger is dan 5 372 000 megajoule per verbruiksperiode van twaalf maanden.
ARTIKEL XXIV
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 59, derde lid, komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor
het verbruik dat hoger is dan 170 000 kubieke meter het tarief, genoemd in dat onderdeel,
tweede aandachtsstreepje, per kubieke meter indien het aardgas wordt geleverd aan
een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming niet
zijnde een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt
van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige
biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler.
B
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op verzoek van de verbruiker die aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming
niet zijnde een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt
gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of
gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler
wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief,
bedoeld in artikel 59, derde lid, voor het verbruik hoger dan 170 000 kubieke meter
van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van
de Wet waardering onroerende zaken voor zover het verbruik van warmte in die onroerende
zaak hoger is dan 5 372 000 megajoule per verbruiksperiode van twaalf maanden.
2. In het tweede lid, eerste zin, wordt «De teruggaaf» vervangen door «De teruggaaf,
bedoeld in het eerste lid,» en wordt «de gebruiker van de onroerende zaak» vervangen
door «de verbruiker, bedoeld in dat lid». Voorts wordt in de tweede zin «die gebruiker»
vervangen door «de desbetreffende onroerende zaak» en wordt na «correspondeert met
de» ingevoegd «in deze onroerende zaak».
3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid, worden twee
leden ingevoegd, luidende:
3. Op verzoek van de verbruiker die aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming
niet zijnde een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt
gemaakt van restwarmte, aardwarmte of van warmte opgewekt met vaste, vloeibare of
gasvormige biomassa, aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler
wordt teruggaaf van de belasting verleend, zulks voor het verbruik tot 1 000 kubieke
meter per kalenderjaar per onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a
tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken per kalenderjaar. De teruggaaf
wordt na afloop van een kalenderjaar verleend.
4. De teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de verbruiker, bedoeld
in dat lid. De teruggaaf wordt als volgt berekend. Het verschil tussen het tarief,
bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, tweede aandachtsstreepje, en het tarief,
bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, eerste aandachtstreepje, wordt vermenigvuldigd
met 1 000. Vervolgens wordt dat bedrag vermeerderd met de op basis van het percentage,
genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, over dat bedrag
berekende omzetbelasting over dat bedrag. Tot slot wordt het bedrag dat daaruit volgt
vermenigvuldigd met het aantal onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a
tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken binnen de installatie voor blokverwarming,
nadat het aantal onroerende zaken eerst is verminderd met één.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de teruggaaf» vervangen door «de teruggaven» en
wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste en derde lid». Voorts wordt «wordt
verleend» vervangen door «worden verleend».
ARTIKEL XXV
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «€ 7,49» vervangen door «€ 8,70».
2. In het tweede lid wordt «€ 6,93» vervangen door «€ 8,05».
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «€ 44,24» vervangen door «€ 51,41».
2. In onderdeel b wordt «€ 88,30» vervangen door «€ 102,60».
C
Artikel 11d wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «€ 105,98» vervangen door «€ 123,15».
2. In onderdeel b wordt «€ 149,30» vervangen door «€ 173,49».
D
In artikel 13 wordt «€ 16,86» vervangen door «€ 19,59».
E
In artikel 27, tweede lid, onderdeel c, wordt «€ 41,31» vervangen door «€ 595,57».
ARTIKEL XXVI
In de Wet op de accijns wordt met ingang van 1 april 2024 artikel 35, eerste lid,
als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «€ 317,78» vervangen door «€ 346,62» en wordt «€ 343,92» vervangen
door «€ 373,92».
2. In onderdeel c wordt «€ 266,98» vervangen door «€ 338,98».
ARTIKEL XXVII
In de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit wordt in artikel V «1 januari 2024»
vervangen door «1 januari 2029».
ARTIKEL XXVIII
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4, tweede lid, tweede zin, wordt vervangen door drie zinnen, luidende: Voor
de toepassing van de eerste zin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden
van diens beide ouders indien hij binnen het kalenderjaar in nagenoeg gelijke mate
in elk van beide huishoudens verblijft. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan
wanneer het kind 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft.
Indien het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste
een maand, in elk van beide huishoudens verblijft, wordt het aantal dagen, genoemd
in de derde zin, naar tijdsgelang herrekend.
B
Artikel 27, derde lid, komt te luiden:
3. Het percentage van de rente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast
te stellen percentage, dat voor de in rekening te brengen en voor de te vergoeden
rente verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL XXIX
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6, eerste lid, vervalt «de betalingskorting,».
B
In artikel 7, eerste lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c
en d tot b en c.
C
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met negende lid tot
derde tot en met achtste lid.
2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. In afwijking in zoverre van het derde lid is ook na de instemming, bedoeld in dat
lid, verrekening mogelijk van belastingaanslagen die een uit te betalen bedrag behelzen
met belastingaanslagen die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking hebben.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vierde» vervangen door «derde».
D
Het opschrift van hoofdstuk V komt te luiden:
HOOFDSTUK V. INVORDERINGSRENTE.
E
Artikel 27a vervalt.
F
In artikel 30, eerste lid, vervalt in de eerste zin «van de betalingskorting en» en
vervalt de tweede zin.
G
In artikel 31 vervallen in de eerste zin «betalingskorting en» en «niet terugnemen
van betalingskorting onderscheidenlijk». Voorts vervalt in de tweede zin «betalingskorting
en».
H
Aan hoofdstuk IX wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 70
Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te
komen aan onbillijkheden van overwegende aard, indien deze zich bij de toepassing
van deze wet mochten voordoen.
I
In artikel 70b, tweede lid, wordt «zevende lid» vervangen door «zesde lid».
ARTIKEL XXX
In de Wet luchtvaart vervalt in artikel 8a.40, onderdelen c en d, «en derde».
ARTIKEL XXXI
In de Mijnbouwwet wordt in artikel 68, eerste lid, «3.53, eerste lid, onderdelen a
en b, en tweede lid» vervangen door «3.53» en wordt na «3.54,» ingevoegd «3.54aa,».
ARTIKEL XXXII
Het Belastingplan 2023 wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen II, onderdeel A, III, onderdeel B, VI, X, onderdeel B, XI, onderdeel A,
XII en LIII vervallen.
B
Artikel II, onderdeel C, en artikel III, onderdeel C, vervallen.
C
In artikel II vervallen de onderdelen D, E, H en I.
D
In artikel III, onderdeel I, wordt «op 31 december 2024» telkens vervangen door «onmiddellijk
na de inwerkingtreding van artikel II van het Belastingplan 2024».
E
In artikel X vervallen onderdeel A en onderdeel C, onder 1 en 2.
F
In artikel XXVIII komt onderdeel Ba te luiden:
Ba
Artikel 60a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste aandachtsstreepje wordt «€ 0,05549» vervangen door «€ 0,03721».
2. In het tweede aandachtsstreepje wordt «€ 0,05549» vervangen door «€ 0,03721».
3. In het derde aandachtsstreepje wordt «€ 0,01478» vervangen door «€ 0,01125».
4. In het vierde aandachtsstreepje wordt »€ 0,00061» vervangen door «€ 0,00116».
ARTIKEL XXXIII
Artikel 9.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 6, eerste
lid, 7, eerste lid, 24, derde, vijfde en zesde lid, 27a, tweede en derde lid, en 31
en 70b van de Invorderingswet 1990 en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden
op 31 december 2023 blijven van toepassing op voorlopige aanslagen inkomstenbelasting
die betrekking hebben op belastingschulden over een tijdvak dat vóór 1 januari 2024
is aangevangen.
ARTIKEL XXXIV
Na toepassing van de artikelen II, onderdeel A, III, IV, V en VI of de artikelen VIII,
IX, X, XI en XII worden de bedragen in kolom III van de tabellen in de artikelen 2.10,
eerste lid, en 2.10a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, onderscheidenlijk
in de artikelen 20a, eerste lid, en 20b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting
1964, bij ministeriële regeling gewijzigd in de bedragen die na toepassing van die
artikelen voortvloeien uit de aan het begin van de betreffende jaren in de kolommen
I en II van die tabellen vermelde bedragen en de in de kolom IV van die tabellen vermelde
percentages.
ARTIKEL XXXV
De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn bij het begin van
het kalenderjaar 2024 van overeenkomstige toepassing op het bedrag, genoemd in artikel XVII.
ARTIKEL XXXVI
Bij de toepassing van artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d
van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2024 met betrekking
tot het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964
als tweede vermelde bedrag wordt dat bedrag berekend door het vóór toepassing van
artikel I, onderdeel T, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen met
de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001
en vervolgens te verhogen met het in artikel I, onderdeel T, vermelde bedrag.
ARTIKEL XXXVII
Met betrekking tot een gebouw in eigen gebruik dat vóór 1 januari 2024 reeds tot het
ondernemingsvermogen of resultaatvermogen van de belastingplichtige behoorde en waarop
de belastingplichtige reeds vóór 1 januari 2024 heeft afgeschreven doch nog niet over
drie volledige jaren heeft kunnen afschrijven, vindt de in artikel I, onderdeel H,
opgenomen wijziging van artikel 3.30a, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin
die periode van drie volledige jaren is geëindigd.
ARTIKEL XXXVIII
1. Artikel 15, elfde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer blijft op verzoek
van de beoogde verkrijger, te doen op een door de inspecteur voorgeschreven wijze,
buiten toepassing op de verkrijging, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a,
van die wet, die voor 1 januari 2030 plaatsvindt, indien:
a. de beoogde verkrijger en de verkoper voor 19 september 2023 om 15:15 uur de betreffende
verkrijging schriftelijk zijn overeengekomen;
b. het verzoek binnen drie maanden na 1 januari 2024 bij de inspecteur is ingediend,
waarbij een afschrift van de betreffende overeenkomst is meegezonden; en
c. op het moment van sluiten van de overeenkomst aannemelijk is dat die overeenkomst
niet hoofdzakelijk tot doel heeft om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van
artikel 15, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
2. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
ARTIKEL XXXIX
Artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt met betrekking tot artikelen 2.10,
2.10a en 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen toepassing bij het begin van
het kalenderjaar 2024.
ARTIKEL XL
Artikel 84a van de Wet op de accijns vindt geen toepassing op de in artikel XXV, onderdeel E
opgenomen verhoging van de accijns.
ARTIKEL XLI
Ingeval de samenloop van wetten die in 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd
en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld,
of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van
artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten,
kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
ARTIKEL XLII
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen D, O en P, terugwerkt tot en met 1 januari 2023;
b. de artikelen II en XXXII toepassing vinden voordat artikel III, onderdelen G en I,
van het Belastingplan 2023 wordt toegepast;
c. artikel XIII voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen
op of na 1 januari 2024;
d. artikel XXVIII, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 juli 2023;
e. artikel XXXII, onderdelen B en E, toepassing vindt voordat artikel II, onderdelen D,
E, H en I, en artikel X, onderdeel A en onderdeel C, onder 1 en 2, van het Belastingplan
2023 worden toegepast;
f. artikel XXXII, onderdeel F, toepassing vindt voordat XXVIII, onderdeel Ba, van het
Belastingplan 2023 wordt toegepast.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXIV in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXXVIII in werking met ingang van
1 januari 2025, met dien verstande dat onderdeel B dat artikel in werking treedt met
ingang van 1 januari 2024.
ARTIKEL XLIII
Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2024.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.