Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over het artikel ‘Universiteit van Amsterdam beloofde EY wetenschappelijk advies in ruil voor sponsordeal’
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Universiteit van Amsterdam beloofde EY wetenschappelijk advies in ruil voor sponsordeal» (ingezonden 24 augustus 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen14 september
2023).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het artikel «Universiteit van Amsterdam beloofde EY «wetenschappelijk
advies in ruil voor sponsordeal»» en het daarbij behorende door de UvA ten behoeve
van EY opgestelde memo «Benefits of Partnering with the UvA in the CPT Project» (gedateerd
15 september 2020)?1
Antwoord 1
In algemene zin vind ik onderzoekssamenwerking met het bedrijfsleven een belangrijk
element in ons onderwijsstelsel. Het zorgt ervoor dat wetenschappelijk onderzoek goed
aansluit bij maatschappelijke uitdagingen en dat innovatie wordt gestimuleerd. Tegelijkertijd
moet worden geborgd dat er geen vermenging plaatsvindt van commerciële belangen en
de inhoud van het wetenschappelijk onderzoek. Dit wordt gedaan door kaders binnen
de kennisinstellingen, waaronder de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Vraag 2
Klopt het dat de UvA aan EY een stem heeft toegezegd in wetenschappelijke discussies
over de vraag hoe (onder andere) blockchain en artificial intelligence kunnen en zouden
moeten worden gebruikt bij de totstandkoming van moderne belastingstelsels? Zo ja,
vindt u een dergelijke toezegging in overeenstemming met de gedragscode wetenschappelijke
integriteit?
Antwoord 2
De UvA geeft aan dat de onderzoekssamenwerking tussen de UvA en EY valt onder de paraplu
van het project «Designing the tax system for a Cashless, Platform-based and Technology-driven
society» (het CPT-project) van de sectie Belastingrecht (het Amsterdam Center for
Tax Law) van de UvA. Ten behoeve van de onderzoekssamenwerking hebben de UvA en EY
de afspraken vastgelegd in een overeenkomst die door beide partijen volgtijdelijk
is ondertekend op 5 mei 2021 en 10 mei 2021 (hierna: «de overeenkomst»). Deze overeenkomst
bevat aldus de overeengekomen voorwaarden waaronder de UvA het onderzoek uitvoert
vanaf 2021 tot en met 2024. Daarnaast is er een memo van 15 september 2020 (hierna:
«het memo») waarin algemene en specifieke voordelen van een samenwerking tussen de
UvA en EY worden benoemd. De voordelen die worden genoemd in het memo zijn niet opgenomen
in de afspraken en voorwaarden die zijn vastgelegd in de overeenkomst. De UvA geeft
aan dat de voordelen op generlei wijze onderdeel zijn van de overeenkomst, noch van
de onderzoekssamenwerking en dat deze niet aan EY zijn toegezegd. Daarnaast zijn volgens
de UvA de in het memo genoemde voordelen niet toegekend, met andere woorden de in
het memo opgenomen voordelen hebben volgens de UvA in de praktijk niet zijn beslag
gekregen. De UvA heeft aangegeven het memo niet passend te vinden.
Naar mijn mening wekt het bestaan van het memo naast de overeenkomst de schijn van
afhankelijkheid en belangenverstrengeling. De UvA heeft aangegeven dat, naast het
gebruikelijke toezicht op de wetenschappelijke integriteit bij het aangaan en uitvoeren
van onderzoek, een interne evaluatie zal plaatsvinden naar de uitvoering van het CPT-project,
mede in het licht van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Zoals
aangegeven in het verslag van mijn gesprek met de rector van de UvA, dat ik 14 september
met uw Kamer heb gedeeld2, heb ik de UvA gevraagd bij deze evaluatie de vraag mee te nemen hoe het heeft kunnen
gebeuren dat de zogenoemde benefits memo’s, waaronder die aan EY gericht, zijn opgesteld.
Niet alleen de overeenkomst, maar ook het pad naar een overeenkomst toe (het proces)
moet immers integer worden uitgevoerd. De UvA heeft aangegeven deze vraag mee te nemen
in de interne evaluatie. Ook heb ik de UvA gevraagd of er nog andere sponsorcontracten
bij deze vakgroep zijn die de aandacht behoeven. De UvA zal ook deze vraag meenemen
bij de interne evaluatie. De UvA voorziet de evaluatie in het voorjaar van 2024 af
te ronden en heeft op mijn verzoek toegezegd de uitkomsten van de evaluatie openbaar
te maken.
Vraag 3
Klopt het dat de UvA aan EY heeft beloofd om kansen te scheppen voor EY om de kennis,
expertise en praktische inzichten van EY over (onder andere) de fiscale gebruiksmogelijkheden
van blockchain, te delen met beleidsmakers over de hele wereld, waaronder de OESO,
de Verenigde Naties en de EU? Is het volgens u de taak van een publiek bekostigde
wetenschappelijke instelling om commerciële kansen te scheppen voor een van de grote
advieskantoren in dit land?
Antwoord 3
De UvA heeft mij geïnformeerd dat zij op generlei wijze beloftes aan EY heeft gedaan
om kansen te scheppen voor EY om de kennis, expertise en praktische inzichten van
EY over (onder andere) de fiscale gebruiksmogelijkheden van blockchain, te delen met
beleidsmakers, waaronder de OESO, de Verenigde Naties en de EU. Zie verder mijn antwoord
op vraag 2.
Vraag 4
Klopt het dat EY aan UvA een sponsorbedrag van € 276.000 heeft betaald waarmee de
UvA in 2021–2025 een onderzoeker (assistent-professor) diende aan te nemen die specifiek
onderzoek gaat doen naar blockchain en artificial intelligence (ai)?
Antwoord 4
De UvA geeft aan dat het klopt dat EY een bedrag van € 276.000 ten behoeve van het
CPT-onderzoeksproject heeft toegezegd, met jaarbedragen van € 65.000 (1 mei 2021),
€ 67.000 (1 mei 2022), € 70.500 (1 mei 2023) en € 73.500 (1 mei 2024). De eerste 3
jaarbedragen (€ 65.000, € 67.500 en € 70.500) zijn ontvangen in 2021, 2022 en 2023.
Conform de samenwerkingsovereenkomst worden de middelen ingezet voor de financiering
van onderzoekstijd van een universitair docent belasting en technologie met bijzondere
aandacht voor blockchain en kunstmatige intelligentie.
Vraag 5
Klopt het dat de UvA de leiding van het onderzoek naar de fiscale gebruiksmogelijkheden
van blockchain in handen heeft gegeven van een belastingadviseur/partner van EY die
zichzelf bij EY «global blockchainleader» noemt?3 Op welke manier is de wetenschappelijke onafhankelijkheid geborgd wanneer zowel de
financiering als de onderzoeksleiding afkomstig is van een direct belanghebbende commerciële
partij?
Antwoord 5
De UvA geeft aan dat het klopt dat een partner bij EY een onbezoldigde gastaanstelling
heeft bij de sectie Belastingrecht van de UvA. In die hoedanigheid doet betrokkene
onderzoek in een specifiek onderdeel van het CPT-project, namelijk de impact van technologie
op de fiscaliteit. Het is volgens de UvA niet juist dat de leiding van dit onderzoek
in zijn handen is gegeven. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door meerdere leden van
het CPT-project, onder leiding van de projectleider van het CPT-project, en in nauwe
samenwerking met de universitair docent die op basis van de samenwerkingsovereenkomst
op dit project werkzaam is.
Verder geeft de UvA aan dat het CPT project als geheel, en de activiteiten van alle
betrokken onderzoekers, volledig onderworpen zijn aan de eisen van de NGWI. Met het
oog hierop heeft de betrokken medewerker van EY de verklaring «Declaration of scientific
independence» getekend. Zoals hiervoor aangegeven, wordt het onderzoek door meerdere
leden van het CPT-project uitgevoerd, met een centrale rol voor de universitair docent,
die zijn hoofdaanstelling (0,7 fte) heeft bij de UvA en geen banden met EY heeft.
Daarnaast wordt de wetenschappelijke onafhankelijkheid van publicaties geborgd door
academische papers die voortvloeien uit het CPT-project voor publicatie zoveel mogelijk
aan te bieden aan peer reviewed journals. In het geval van het onderzoek van de universitair docent en de EY partner, zijn
hun publicaties aangeboden bij een internationaal peer reviewed
journal, namelijk het World Tax Journal (double blind peer reviewed). De aangeboden papers zijn door World Tax Journal geaccepteerd en inmiddels gepubliceerd.
Vraag 6
Klopt het dat EY sinds 2019 het product «TaxGrid» ontwikkelt dat door middel van blockchaintechnologie
de heffing en teruggave van dividendbelastingen ondersteunt, en EY bij overheden en
Europese instellingen intensief lobbyt voor het testen en de aanschaf van dit product?4
Antwoord 6
Van de Belastingdienst heb ik begrepen dat TaxGrid een door EY ontwikkeld commercieel
product is waarbij op basis van blockchain technologie een oplossing wordt gezocht
om de processen rondom de vermindering van bronbelasting zo efficiënt mogelijk vorm
te geven, met als doel de belangen van de diverse partijen (aandeelhouders, intermediairs,
fiscale autoriteiten) zo goed mogelijk te waarborgen. Op eventuele lobbyactiviteiten
van EY bij andere overheden en Europese instellingen heb ik geen zicht. Zie verder
mijn antwoord op vraag 7.
Vraag 7
Heeft EY ook het Ministerie van Financiën of de Belastingdienst benaderd om TaxGrid
te promoten, en zo ja, wat is tussen EY en het ministerie of de Belastingdienst besproken,
wat was de uitkomst van het gesprek en was hierbij ook de belastingadviseur/partner
van EY betrokken die het blockchainonderzoek aan de UvA leidt? Indien dit zo is, is
hierbij verwezen naar de rol die de UvA hierbij speelde?
Antwoord 7
In 2019 is door EY aan het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst een voorlichting
gegeven over TaxGrid. Van de Belastingdienst heb ik begrepen dat deze in 2020 is betrokken
door EY om enkele gesprekken te voeren over een experiment (pilot) waarbij diverse
private partijen, enkele universiteiten en de Britse, Noorse en Nederlandse belastingdienst
betrokken zijn geweest. Bij deze pilot werd getest of TaxGrid kon bijdragen aan het
zogenoemde «withholding tax issue». De uitkomst van die gesprekken was de uitvoering
van de pilot, die van oktober tot en met december 2020 heeft gedraaid. De uitkomsten
zijn vastgelegd in een door EY openbaar gemaakt rapport.5 De UvA heeft mij laten weten dat de partner van EY, die betrokken is bij het blockchainonderzoek
(zie ook mijn antwoord op vraag 5), niet betrokken was bij de gesprekken met de Belastingdienst.
Vraag 8
Dit alles overziend, en indachtig de kritiek van meerdere wetenschappelijke medewerkers
van de UvA dat hun goede naam haast wordt vergeven aan activiteiten die de facto meer
lijken op EY-seminars, heeft u voldoende vertrouwen erin dat het door EY gefinancierde
onderzoek onafhankelijk en in overeenstemming met de gedragscode wetenschappelijke
integriteit wordt uitgevoerd?
Antwoord 8
De UvA heeft mij gemeld dat de betreffende memo’s dateren uit 2020 en dat de faculteit
begin 2023 nieuw beleid heeft vastgesteld gericht op borging van integriteit.6 Daarnaast heb ik begrepen dat de UvA deze zaak serieus oppakt en vertrouw erop dat
er door de UvA gepast gehandeld zal worden op basis van de uitkomsten van de interne
evaluatie. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 9
Vindt u dat de door u – in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kwint en
Leijten over de invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs – geschetste systematiek,
waarin Raden van Toezicht de verantwoordelijkheid hebben om toe te zien op de borging
van wetenschappelijke onafhankelijkheid afdoende functioneert? Zo ja, waarom? En hoe
ziet u daarop toe? Wanneer zou volgens u de conclusie getrokken kunnen worden dat
de huidige borging ontoereikend is?7
Antwoord 9
De instellingen zijn verantwoordelijk voor het scheppen van de juiste cultuur en randvoorwaarden
voor een integere wetenschapsbeoefening. Zij dienen te voldoen aan de zorgplichten
zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (hierna:
NGWI). De colleges van bestuur, docenten en onderzoekers zijn daarvoor, vanwege de
academische vrijheid en het zelfregulerende karakter van de NGWI, zelf verantwoordelijk.
Toezicht op de naleving hiervan is de verantwoordelijkheid van de Raden van Toezicht.
Ik vind het belangrijk om het gesprek met de instellingen te blijven voeren en hen
aan te blijven spreken op hun verantwoordelijkheid hiervoor, zo stevig als nodig is.
Daarnaast heb ik de opstellers van de NGWI verzocht de code te laten evalueren door
een onafhankelijke commissie, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan
de normen en zorgplichten die gerelateerd zijn aan transparantie en onafhankelijkheid.
Aan de onafhankelijke commissie die de evaluatie uitvoert, wordt onder andere gevraagd
in hoeverre de zorgplichten en normen van de NGWI toereikend en effectief zijn voor
het borgen van de wetenschappelijke integriteit en hoe de gedragscode in de praktijk
functioneert voor verschillende groepen gebruikers. Ik wil hier niet vooruitlopen
op de uitkomsten van de evaluatie. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van 2024 te
informeren over de uitkomsten van de evaluatie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.