Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Plan van aanpak sociale advocatuur (Kamerstuk 31753-269)
31 753 Rechtsbijstand
29 279
Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 272
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 september 2023
De vast commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 20 april 2023
over Plan van aanpak sociale advocatuur (Kamerstukken 31 753 en 29 279, nr. 269).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 juni 2023 aan de Minister voor Rechtsbescherming
voorgelegd. Bij brief van 13 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
13
Vragen en opmerkingen van het lid van het lid Omtzigt
15
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
20 april 2023 over het plan van aanpak sociale advocatuur (Kamerstukken 31 753 en 29 279, nr. 269). Deze leden vinden het belangrijk dat de toegang tot het recht voor iedereen in
Nederland is gewaarborgd. Sociaal advocaten helpen mensen bij het oplossen van juridische
problemen en zijn daarmee cruciaal in onze democratische rechtsstaat. Deze leden onderschrijven
het belang van een toekomstbestendige sociale advocatuur. In dat kader is het goed
dat de sociale advocatuur vanaf 1 januari 2022 structureel wordt versterkt met het
uitvoeren van scenario 1 van de Commissie-Van der Meer en dat ook in het coalitieakkoord
is afgesproken dat er een substantiële maatschappelijke bijdrage wordt verwacht van
de gehele advocatuur. Deze leden stellen nog een aantal vragen over het plan van aanpak.
Beroepsopleiding advocatuur en onderwijs
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de aangenomen motie die het kabinet verzoekt
te realiseren dat in de beroepsopleiding advocatuur aan het curriculum een vak «gesubsidieerde
rechtsbijstand» wordt toegevoegd, volgens de Minister niet kan worden uitgevoerd omdat
de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) over het curriculum beslist. Kan de Minister
toezeggen om bij alle lopende en komende gesprekken over de sociale advocatuur de
motie onder de aandacht te brengen, zodat de NOvA nader wordt aangespoord om het curriculum
aan te passen? Is de Minister bereid de Advocatenwet zodanig te wijzigen dat sociale
advocatuur als vak in het curriculum kan worden toegevoegd, indien de NOvA van mening
blijft dat aandacht voor de sociale advocatuur al voldoende gewaarborgd is in het
huidige curriculum?
Ik breng tijdens overleggen die ik voer met de NOvA de sociale advocatuur regelmatig
onder de aandacht, waaronder ook het belang hiervan in de (beroeps)opleiding. In mijn
brief over mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur heb ik al aangegeven dat
ik de geest van bedoelde motie omarm, maar dat het inrichten van de beroepsopleiding
een per wet vastgelegde bevoegdheid van de NOvA is. Ik zet me er daarom op dit moment
voor in om de sociale advocatuur al eerder onder de aandacht te brengen van studenten
op universiteiten en hogescholen. Zoals u in de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing Rechtsbijstand heeft gelezen, laat ik momenteel
onder meer onderzoek doen door studenten naar een betere doorstroom naar de sociale
advocatuur.1
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voor Rechtsbescherming zich inzet
samen met de NOvA, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) en de Raad voor
Rechtsbijstand om de sociale advocatuur al eerder onder de aandacht te brengen van
studenten op universiteiten en hogescholen. Dit gebeurt onder meer door het geven
van gastcolleges vanuit zowel de Raad voor Rechtsbijstand, NOvA en VSAN, als het ministerie.
Welke concrete resultaten heeft dat tot nu toe opgeleverd?
Binnen het project «Innovatie» van de Raad voor Rechtsbijstand («RvR») wordt de samenwerking
om de sociale advocatuur bij studenten aan universiteiten en hogescholen voor het
voetlicht te brengen geïntensiveerd en gecoördineerd. Daarnaast lopen er gesprekken
met diverse universiteiten om de sociale advocatuur meer voor het voetlicht te brengen
in bijvoorbeeld het curriculum of tijdens een minor. Verder stelt de RvR een leerstoel
toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in.
Vergoedingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de feiten over de indexeringssystematiek
op een rij zet en in de eerstvolgende voortgangsrapportage rechtsbijstand nog terugkomt
op de huidige indexeringssystematiek. Kan de Minister hierbij aangeven of er elders
binnen de rijksoverheid wordt gewerkt met een soortgelijke wettelijke indexeringssystematiek?
Kan de Minister nader toelichten wat de voor- en nadelen zijn van het overstappen
op een nieuwe systematiek?
Voor de beantwoording verwijs ik naar de 9e Voortgangsrapportage van de Stelselvernieuwing rechtsbijstand die ik op 3 juli jl.
aan uw Kamer stuurde.2
De huidige indexeringssystematiek van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) heeft per
1 januari 2012 een plaats gekregen in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
(Bvr). Tot dat moment werd jaarlijks geïndexeerd op basis van de stijging van het
loon- en prijspeil (inflatiecorrectie). De indexeringsformule kent een loonkostencomponent
en een overheadcomponent. De loonkostencomponent ziet op de ontwikkeling van de CAO-lonen
en de arbeidsproductiviteit. Met de overheadcomponent wordt het punttarief gecorrigeerd
voor de ontwikkeling van de consumentenprijsindex, ofwel de inflatie, die kan leiden
tot bijvoorbeeld hogere kosten voor huur, energie en kantoorbenodigdheden.
Dezelfde indexeringsformule is al per 1 januari 2002 opgenomen in het Besluit tarieven
ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Voor de vergoedingen van bewindvoerders,
curatoren en mentoren is later ook deze indexeringssystematiek ingevoerd.
De indexering volgens het Bvr heeft voor de jaren 2019 tot en met 2022 tot een hogere
basisvergoeding geleid dan wanneer alleen de consumentenprijsindex (CPI) (t-1) zou
zijn gehanteerd (hierbij is uitgegaan van de basisvergoeding exclusief de tijdelijke
verhoging in 2020 en 2021). De methode op basis van de CPI (t-1) zou daarentegen voor
2023 een hogere basisvergoeding hebben opgeleverd. De cijfers laten echter zien dat
beide systematieken soms een gunstiger, soms een ongunstiger uitwerking kunnen hebben
op het basisbedrag.
Hoofdelijke omslag NOvA
De leden van de VVD-fractie merken op dat de NOvA heeft laten weten het idee te steunen
om te onderzoeken of bijvoorbeeld extra categorieën kunnen worden gehanteerd, die
meer recht doen aan het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen
te dragen. Wanneer worden deze categorieën geïntroduceerd?
Het college van afgevaardigden en de vergadering van de lokale orden stellen jaarlijks
de bedragen vast, die de leden ter dekking van de door de NOvA, onderscheidenlijk
door de orde te maken kosten moeten bijdragen.3 De algemene raad heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële bijdrage onder
te verdelen in verschillende categorieën.4 Vooralsnog zijn de categorieën niet gewijzigd. Ik ben hier met de NOvA over in gesprek.
Maatschappelijke bijdrage
De leden van de VVD-fractie lezen in het plan van aanpak verschillende initiatieven
die beogen op termijn een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de coalitieafspraak
dat er een substantiële maatschappelijke bijdrage wordt verwacht van de hele advocatuur.
Wanneer worden de resultaten van de gesprekken met de NOvA verwacht? Deze leden vragen
of de Minister vindt dat deze afspraak uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77) moet worden uitgevoerd tijdens deze kabinetsperiode. Denkt de Minister bij het uitvoeren
van deze afspraak ook aan het wijzigen van wet- en regelgeving? Zo ja, kan er ook
een menukaart met verschillende opties naar de Kamer worden gestuurd om te zorgen
dat elk advocatenkantoor een evenredige substantiële bijdrage levert aan de sociale
advocatuur?
Om invulling te geven aan de afspraak uit het coalitieakkoord vinden er doorlopende
gesprekken met de beroepsgroep plaats over diverse initiatieven. Twee aspecten daarvan
heb ik eerder belicht, namelijk de brainstormsessie met de Stichting Jonge Balie Nederland
en het project samenwerking binnen de balie. Voor de verdere beantwoording verwijs
ik naar de 9e Voortgangsrapportage van de Stelselvernieuwing rechtsbijstand die ik op 3 juli jl.
aan uw Kamer stuurde.5 Ik ben op dit moment niet voornemens wet- en regelgeving te wijzigen op dit punt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vinden, net als de Minister, dat de sociale advocatuur
een onmisbare rol vervult in de democratische rechtsstaat. De sociale advocatuur vormt
een brug tussen het recht en de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Deze leden
onderschrijven de doelstellingen van het plan van aanpak sociale advocatuur dan ook
ten zeerste. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
Beroepsopleiding advocatuur en onderwijs
De leden van de D66-fractie lezen in de reactie van de VSAN op het plan van de Minister
dat de vereniging pleit voor een samenhangend plan om alle togaberoepen aantrekkelijker
te maken. De VSAN stelt dat de rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie en de advocatuur
allemaal moeite hebben met het werven van recent afgestudeerde juristen. Er zou voorkomen
moeten worden dat het vergroten van de aantrekkelijkheid van het ene togaberoep voor
een verminderde aantrekkelijkheid van het andere togaberoep zorgt. Kan de Minister
op deze suggestie van de VSAN reflecteren? Verwacht de Minister een waterbedeffect,
zoals de VSAN voorspelt? Wat doet de Minister om dit te voorkomen?
Ik zie dat er een zekere wisselwerking kan bestaan tussen de verschillende togaberoepen.
Tegelijkertijd zie ik echter ook verschillen tussen bijvoorbeeld de rechterlijke macht,
het openbaar ministerie en de sociale advocatuur.
Daardoor zie ik niet direct het gevaar van een waterbedeffect.
De leden van de D66-fractie merken op dat uit het arbeidsmarktonderzoek onder andere
is gebleken dat er te weinig stageplaatsen beschikbaar zijn voor recent afgestudeerde
sociaal advocaten. Bijna de helft van de huidige jonge sociaal advocaten geeft aan
dat ze na het afronden van hun studie problemen hadden om een stageplaats te vinden.6 Sociale kantoren zijn over het algemeen relatief klein, waardoor minder ervaren advocaten
beschikbaar zijn om een stage te begeleiden. Het is daarnaast duur om een stageplaats
aan te bieden: het kantoor draait op voor de opleidingskosten en moet de advocaat-stagiair
een salaris betalen terwijl deze ook iedere week tijd kwijt is aan de opleiding. 65
procent van de ondervraagde kantoren geeft aan dat de financiële middelen om een stageplaats
aan te bieden ontoereikend zijn. Er kleeft ook een groot financieel risico aan het
opleiden van een advocaat-stagiair. Wanneer de opleiding is afgerond kan de werknemer
die nu advocaat is bij een ander kantoor gaan werken en dan worden de gemaakte investeringen
niet terugverdiend. Het komt voor dat sociaal-advocaten als zelfstandigen zonder personeel
(zzp’er) de opleiding volgen en dus zelf opdraaien voor de kosten van de opleiding
en in hun eigen salaris moeten voorzien, omdat ze geen stageplaats kunnen vinden.
De Minister stelt dat met de subsidieregeling beroepsopleiding sociale advocatuur
de kosten van de beroepsopleiding voor sociale kantoren kunnen worden gedekt, maar
dat het subsidieplafond in 2022 niet is bereikt. Kan de Minister toelichten hoe een
deel van het gereserveerde bedrag onbenut heeft kunnen blijven? Is bij sociale kantoren
bekend dat zij een beroep op subsidie kunnen doen? Deze leden vragen daarnaast of
de subsidieregeling het voor sociale kantoren daadwerkelijk aantrekkelijker maakt
om advocaat-stagiairs in dienst te nemen en of door de subsidieregeling het tekort
aan stageplaatsen wordt opgelost. Kan de Minister hierop reflecteren? Is de subsidieregeling
eveneens beschikbaar voor zzp advocaat-stagiairs?
De subsidieregeling dekt de kosten van de beroepsopleiding advocatuur voor advocaat-stagiaires
in de sociale advocatuur. De kosten voor de Beroepsopleiding Advocaten bedragen momenteel
€ 12.995 exclusief btw per advocaat-stagiair. Het feit dat vooralsnog steeds het subsidieplafond
is bereikt voordat de formele einddatum van de regeling was bereikt, geeft aan dat
het voor sociale advocatenkantoren aantrekkelijker is om advocaat-stagiaires in dienst
te nemen en daarmee extra jonge aanwas voor de sociale advocatuur te genereren. Hiermee
zijn uiteraard niet alle zorgen voor de aanwas van sociaal advocaten weggenomen.
Het subsidieplafond van de in 2022 ingestelde regeling is inmiddels ook bereikt. De
regeling is per 7 juli 2023 met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2023 opnieuw ingesteld
zodat nogmaals 175 advocaat-stagiaires een beroep op de regeling kunnen. Deze nieuwe
regeling is ook beschikbaar voor advocaat stagiair-ondernemers. Van de NOvA heb ik
onlangs signalen ontvangen dat na het afronden van de stageperiode er veel uitstroom
is van advocaten uit de sociale advocatuur die gebruik hebben gemaakt van de regeling.
In de 10e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand kom ik hier op terug.
Vergoedingen
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen van de VSAN over de
indexering van de vergoedingen voor sociaal advocaten. Kan de Minister meer uitgebreid
dan in de Kamerbrief uiteenzetten met welk percentage en welk bedrag de vergoedingen
voor sociaal advocaten dit jaar worden geïndexeerd? Deze leden vragen de Minister
of hij ook uiteen kan zetten hoeveel de reiskostenvergoeding voor sociaal advocaten
dit jaar wordt verhoogd. Verder vragen deze leden de Minister om een overzicht van
de indexaties en verhogingen van de vergoedingen voor de sociale advocatuur over de
afgelopen tien jaar.
Deze leden stellen dat zij signalen krijgen dat een zaak in een jaar van start gaat
maar pas in een later jaar wordt afgedaan. Onder andere door de lange doorlooptijden
in de strafrechtketen. Het zwaartepunt van het werk zit in de afrondende fase van
een zaak, maar de hoogte van de toevoeging wordt berekend aan de hand van het jaar
waarin de zaak is gestart. De Minister geeft aan deze signalen ook te hebben opgevangen.
Kan de Minister toelichten wat de ratio achter deze financieringssystematiek is en
of hij deze, gezien bestaande indexeringsverschillen per jaar, nog wenselijk acht?
Voor de beantwoording van de eerste twee vragen verwijs ik naar de 9e Voortgangsrapportage van de Stelselvernieuwing rechtsbijstand die ik op 3 juli jl.
aan uw Kamer stuurde.7
In onderstaande tabel is de ontwikkeling over de laatste tien jaar opgenomen van de
vergoeding per punt (het basisbedrag) exclusief btw en de wettelijke indexering. In
de periode van februari 2015 tot en met 2018 is de wettelijke indexering vanwege bezuinigingsmaatregelen
tijdelijk stopgezet. Vanaf 2019 werd de jaarlijkse indexering weer doorgevoerd.
Ontwikkeling basisvergoeding vanaf 2014
periode
basisbedrag
(excl. btw)
wettelijke indexering (%)
01-01-14 t/m 31-12-14
€ 105,96
1,06%
01-01-15 t/m 31-01-15
€ 106,40
0,41%
01-02-15 t/m 31-12-18
€ 105,61
0,00%1
01-01-19 t/m 31-12-19
€ 108,57
1,02%2
01-01-20 t/m 31-12-203
€ 110,62
1,89%
01-01-21 t/m 31-12-213
€ 113,85
2,92%
01-01-22 t/m 31-12-22
€ 119,40
4,88%
01-01-23 t/m 31-12-23
€ 120,20
0,67%
X Noot
1
tussen 1-2-2015 en 31-12-2018 heeft geen indexering plaatsgevonden
X Noot
2
dit betreft de wettelijke indexering, daarnaast is nog een aanvullende correctie op
het basisbedrag toegepast
X Noot
3
exclusief de tijdelijke toelage van € 10,88 (excl. btw) per punt die in 2020 en 2021
werd toegekend voor de eerste 1.200 punten
Op grond van artikel 3 lid 3 Bvr wordt bij de vergoeding van toevoegingen het punttarief
gehanteerd dat gold op het moment van afgifte van de toevoeging. Het is in een toevoegingszaak
niet bekend welk deel van de werkzaamheden in welk jaar en daarmee tegen welk punttarief
zijn verricht. Omdat dit niet bekend is, is het in de uitvoering niet mogelijk om
het tarief te hanteren van het jaar waarin de feitelijke werkzaamheden zijn verricht.
Ik zie dan ook geen andere mogelijkheid dan om aan de bestaande financieringssystematiek
vast te houden.
De reiskostenvergoeding in het stelsel wordt gefaseerd aangepast. In eerste instantie
is de huidige vergoeding van € 0,09 per kilometer vanaf 1 juli 2023 met een anticiperende
beleidsregel verhoogd naar € 0,21 per kilometer, vanaf 1 januari 2024 is dat € 0,22.8 Omdat een anticiperende beleidsregel geen benadelende werking mag hebben, blijft
de reiskostenvergoeding voor piketten binnen het ressort waar de advocaat werkzaam
is € 0,37 per kilometer zo lang de beleidsregel geldt. Als de aanpassing van de reiskostenvergoeding
is geregeld in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, dan zal ook de hogere
vergoeding in piketzaken binnen het ressort worden bijgesteld naar het uniforme tarief
van € 0,22 per kilometer. De inwerkingtreding van het aangepaste Besluit vergoedingen
rechtsbijstand is voorzien vanaf 1 april 2024. Voor 2023 bedragen de kosten van de
verhoging van de kilometervergoeding naar verwachting circa € 1,9 miljoen, voor 2024
circa € 3,7 miljoen en vanaf 2025 structureel ongeveer € 3,5 miljoen per jaar. Deze
kosten worden gefinancierd binnen het huidige budget voor rechtsbijstand vanuit de
resterende middelen van het coalitieakkoord.
Maatschappelijke bijdrage
De leden van de D66-fractie zien, net als de Minister, een rol voor de gehele advocatuur
weggelegd in het ondersteunen van de sociale advocatuur. Deze leden moedigen de Minister
dan ook van harte aan om verdere ideeën over de bijdrage van de commerciële advocatuur
aan de sociale advocatuur met de beroepsgroep uit te werken. Zij stellen dat de bijdrage
van de commerciële advocatuur aan de sociale advocatuur deels zou kunnen bestaan uit
het delen van kennis en faciliteiten. Abonnementen voor juridische kennissites zijn
voor kleine sociale kantoren een enorme kostenpost, terwijl ze toegang daartoe wel
echt nodig hebben om hun werk goed te kunnen doen. Hetzelfde geldt voor het kopen
van boeken. Bepaalde programma’s, zoals DMS-systemen of tijdschriftendatabases, worden
betaald per gebruiker. Commerciële kantoren zouden een verdeelsleutel kunnen maken
voor het betalen voor extra gebruikers. Kan de Minister reflecteren op die suggesties?
Kan de Minister toelichten welke behoeftes er zijn geïnventariseerd aan de kant van
de sociale advocatuur? Welke rol ziet de sociale advocatuur weggelegd voor de commerciële
advocatuur in de voorliggende maatschappelijke opgave?
De gegeven suggesties kan ik alleen maar onderschrijven, zoals ook volgt uit mijn
brief over het plan van aanpak voor de sociale advocatuur. Vanuit de sociale advocatuur
bereiken mij geluiden dat inderdaad behoefte bestaat aan (betaalbare) toegang tot
juridische databanken en bepaalde programma’s. In mei jl. heeft de NOvA de Praktizijns-Sociëteit
bereid gevonden om de ideeën van het project «Samenwerking binnen de balie» verder
te implementeren en de samenwerking tussen kantoren met en zonder toevoegingspraktijk
verder uit te bouwen. Die samenwerking krijgt vorm via een bedrijfspakket voor de
sociale advocatuur, abonnementen op vakliteratuur met korting en verdiepende cursussen
voor sociaal advocaten. Door de betrokkenheid van de Praktizijn wordt een belangrijke
stap voorwaarts gezet naar nog meer structurele samenwerking binnen de balie.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft het project «Innovatie» opgezet. Dit project is
bedoeld voor advocaten en mediators en heeft tot doel bij te dragen aan de randvoorwaarden
voor duurzame, kwalitatief goede rechtshulp en het verbeteren van mogelijkheden om
duurzaam in het stelsel van de gefinancierde rechtsbijstand te ondernemen. De Raad
voor Rechtsbijstand werkt samen in het project met Vereniging Sociale Advocatuur Nederland,
Mediatorsfederatie Nederland, de Nederlandse Orde van Advocaten en een aantal advocaten
en mediators. De afgelopen tijd is er onder meer een samenwerking met de Praktizijnsbibliotheek
opgezet, waarbij een kortingsactie voor sociaal advocaten is uitgevoerd. Hieraan hebben
ruim 300 advocaten deelgenomen. Verder zijn er twee, goed bezochte, online kenniskringen
georganiseerd over informatie met betrekking tot de Raad voor Rechtsbijstand, zoals
de portalen en Kenniswijzer en over marketing voor advocaten en mediators. De komende
tijd zal de focus liggen op toegang tot juridische databanken en het opzetten van
een keuzegids, terwijl bestaande initiatieven zoals de onlinekenniskring vanwege de
vraag ernaar en het nut ervan zullen worden gecontinueerd. Ook zal de samenwerking
om de sociale advocatuur bij studenten aan universiteiten en hogescholen voor het
voetlicht te brengen, worden geïntensiveerd en gecoördineerd. Binnenkort vindt hierover
een overleg plaats met de Raad, NOvA, VSAN en ambtenaren van mijn ministerie.
De leden van de D66-fractie stellen dat volgens hoogleraar Mies Westerveld meer digitalisering
en databases nodig zijn om het werk van de sociale advocatuur efficiënter in te richten.9 Mogelijk zou dit kunnen bijdragen aan het verbeteren van het inkomen van sociaal
advocaten. Een gesignaleerd probleem is bijvoorbeeld dat gedetineerden hun eigen strafdossiers
niet digitaal in kunnen zien. Sociaal advocaten zijn daarom veel tijd kwijt aan het
printen en versturen of langs brengen van de dossiers van hun gedetineerde klanten.
Acht de Minister het, net als deze leden, wenselijk dat de kostbare tijd van sociaal
advocaten zo efficiënt mogelijk wordt ingezet? Wat doet de Minister om de beroepsgroep
te ondersteunen bij het efficiënter inrichten van processen? Acht hij het mogelijk
om bijvoorbeeld gedetineerden digitaal inzage te geven in hun eigen strafdossiers?
Uiteraard acht ik het wenselijk dat de kostbare tijd van sociaal advocaten zo efficiënt
mogelijk wordt ingezet. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het project Innovatie opgezet.
Dit project is bedoeld voor advocaten en mediators en heeft tot doel bij te dragen
aan de randvoorwaarden voor duurzame, kwalitatief goede rechtshulp en het verbeteren
van mogelijkheden om duurzaam in het stelsel van de gefinancierde rechtsbijstand te
ondernemen.
Wat betreft het geven van digitale inzage van gedetineerden in hun eigen strafdossier
het volgende. Het gaat dan niet alleen om het geven van het recht tot inzage, maar
ook tot het beschikbaar stellen van de infrastructuur zodat gedetineerden dat recht
kunnen effectueren. Sinds 2014 beschikt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) over
de mogelijkheid om omvangrijke strafdossiers veilig digitaal in te zien door de gedetineerden,
dit is eventueel ook mogelijk op cel als de omvang van het dossier dat vergt. De advocaat
dient hiertoe een verzoek in waarop het OM bepaalt of het dossier zo omvangrijk is
dat een digitaal strafdossier gewenst is. Indien dit het geval blijkt te zijn verstuurt
het OM het strafdossier op een beveiligde USB-stick en verstrekt DJI een beveiligde
laptop om die USB-stick vervolgens te bekijken. Deze werkwijze is afgestemd met de
NOvA.
Indien het strafdossier niet omvangrijk is of als slechts een klein deel getoond hoeft
te worden kan het dossier ook digitaal doorgenomen worden tijdens een bespreking tussen
de advocaat en de gedetineerde. In de meeste PI’s is het toegestaan voor advocaten
om datadragers mee te nemen in de uitoefening van hun taak. Hier kan van worden afgeweken
bijvoorbeeld wanneer een advocaat zich niet aan de gedragsregels o.i.d. houdt en wanneer
de gedetineerde in de Extra Beveiligde Inrichting is geplaatst.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het plan van
aanpak voor de sociale advocatuur. Deze leden waarderen dat de Minister openstaat
voor aanvullingen en nieuwe ideeën ten aanzien van het door hem gepresenteerde overzicht
van verschillende oplossingsrichtingen. In dat kader vragen deze leden aandacht voor
regionale spreiding van rechtswinkels en sociaal advocaten en raadslieden. Kan de
Minister een overzicht geven van hoe deze door het land verspreid zijn? Kan hij daarbij
ook aangeven of er regio’s zijn waar verhoudingsgewijs minder of zelfs geen rechtswinkels
en sociaal advocaten en raadslieden aanwezig zijn?
De onlangs mede met behulp van een door mij gegeven subsidie opgerichte Vereniging
van Rechtswinkels telt momenteel 42 leden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid
is echter niet verantwoordelijk voor de landelijke spreiding van rechtswinkels. Wel
hecht ik er aan beter zicht te krijgen op het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen
in Nederland. Daarom is Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek naar de onafhankelijke
eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland te doen. Ook de rechtswinkels
en sociaal raadslieden worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit
overzicht in oktober 2023 gereed. In de volgende voortgangsrapportage stelselvernieuwing
rechtsbijstand, die eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd, informeer ik u hierover.
De spreiding van sociaal advocaten over het land is te zien via het Dashboard «Aanbod»
van de RvR.10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief van de Minister over het plan van aanpak
voor de sociaal advocatuur aandachtig gelezen. Deze leden zien dat de Minister hiermee
deels tegemoetkomt aan de oproep van de motie van het lid Van Nispen c.s. (Kamerstuk
36 200 VI, nr. 65) waarin ook gevraagd wordt om een plan van aanpak. Deze leden hebben hier nog een
aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie delen de zorgen van de Minister over de daling van het
aantal sociaal advocaten ten zeerste. Deze leden vinden het goed om te zien dat de
Minister de knelpunten ziet en een plan van aanpak heeft gemaakt. Het onderzoek van
Panteia geeft aan dat de huidige knelpunten onder andere liggen aan het lange opleidingstraject,
de vergrijzing en de relatief lage vergoedingen in de sociaal advocatuur. Met name
de te lage vergoedingen zien deze leden als een knelpunt dat snel moet worden opgelost
om de sociaal advocatuur op korte termijn aantrekkelijker te maken. Op dit moment
is er ook een groot gevaar op een waterbedeffect: omdat de vergoedingen bij andere
juridische beroepsgroepen harder stijgen, kan dit zorgen voor een verdere leegloop
omdat de relatieve verschillen groter worden. Hoeveel tijd denkt de Minister nog te
kunnen nemen om de vergoedingen weer op peil te brengen gelet op de urgente situatie,
een vergrijzende beroepsgroep en te weinig jonge aanwas?
Zoals aangekondigd in de 9e Voortgangsrapportage rechtsbijstand zal ik nog dit jaar een commissie instellen die
een herijking van de vergoedingen in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand
zal voorbereiden. De commissie zal een analyse van de tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners
uitvoeren. Ik zal de commissie vragen om in het najaar van 2024 met een advies te
komen voor de mogelijke aanpassing van de vergoedingen. Mijn inzet is om de vergoedingen
vervolgens per 1 juli 2025 te wijzigen. Dit is onder voorbehoud van de beschikbaarheid
van voldoende financiële middelen en het verloop van het AMvB-traject met voorhangprocedure.
Het uitvoeren van een herijking is een complex traject, dat met de nodige zorgvuldigheid
doorlopen moet worden. De hiervoor geschetste planning is al ambitieus en ik zie op
dit moment geen mogelijkheden om dat verder te versnellen.
De leden van de SP-fractie vinden het ook pijnlijk om te lezen dat dit plan van aanpak
is opgesteld in samenwerking met de VSAN en de NOvA, terwijl deze twee organisaties
duidelijk hebben gemaakt dit plan op onderdelen duidelijk onvoldoende te vinden. Op
welke onderdelen is de Minister niet tegemoetgekomen aan de wensen van de VSAN en
de NOvA en waarom niet?
Het plan van aanpak is tot stand gekomen in samenwerking met de VSAN en de NOvA. Dat
betekent niet dat we het altijd over alles eens zijn met elkaar. De NOvA en VSAN zijn
belangenbehartigers voor de (sociale) advocatuur. Als Minister voor Rechtsbescherming
houd ik rekening met de belangen die de NOvA en VSAN aankaarten, maar moet ik ook
andere factoren in acht nemen, waaronder de financiën. De vergoedingen zijn een punt
waar zowel de NOvA als de VSAN kritisch over zijn.
Deze leden zijn positief gestemd over het idee van de Minister om in gesprek te gaan
met het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap over een studierichting sociaal
recht net als een leerstoel Sociale Rechtshulp. Liggen deze gesprekken op schema en
kunnen deze leden de uitkomst hiervan in de voortgangsrapportage Rechtsbijstand lezen?
Wanneer kunnen deze leden de voortgangsrapportage precies verwachten? Deelt de Minister
de mening dat eigenlijk iedere rechtenstudent met de sociaal advocatuur in de opleiding
in aanraking moet komen, en iedere advocaat in opleiding ook in de beroepsopleiding?
Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister dat bewerkstelligen? Hoe staat het
precies met de uitvoering van de motie van de leden Ellian en Van Nispen (Kamerstuk 31 753, nr. 265)?
In de 9e Voortgangsrapportage rechtsbijstand heb ik aangekondigd opdracht te hebben gegeven
voor een onderzoek uitgevoerd door studenten naar de doorstroom vanuit de rechtenstudie
naar de sociale advocatuur. De resultaten daarvan verwacht ik in het najaar. Ter verdere
beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de 9e Voortgangsrapportage rechtsbijstand (pagina 6) en de daarbij behorende bijlage (pagina
20 e.v.) die op 3 juli jl. aan uw Kamer is gestuurd.11
De leden van de SP-fractie zijn in algemene zin teleurgesteld in het plan van aanpak.
Het plan van aanpak schiet met name tekort in oplossingen voor de korte termijn om
het tekort aan sociaal advocaten op te lossen. Dit is zorgwekkend omdat hiermee duidelijk
is dat er op de korte termijn door deze Minister niet zal worden gezorgd voor een
oplossing in de problematiek de komende periode. Dat is ook teleurstellend omdat dit
ook een belangrijk onderdeel was van de motie van het lid Van Nispen c.s. (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 65) waarin uitdrukkelijk oplossingen voor de korte termijn werden gevraagd. Deze leden
vinden het dan ook onvoldoende dat pas bij de aankomende voortgangsrapportage een
berekening en inschatting zal komen van de achterlopende vergoedingen in de praktijk.
Dit was immers al geruime tijd bekend. Kan de Minister aangeven waarom deze berekeningen
nu pas worden gemaakt? Hoe snel na de voortgangsrapportage kunnen deze leden een vervolg
verwachten op het onderdeel vergoedingen? Is de Minister het met deze leden eens dat
het plan van aanpak, ondanks de goede intenties, kant noch wal zal raken als er niet
voldoende middelen worden vrijgemaakt voor rechtvaardige vergoedingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de eerste vraag van
de SP in dit document (pagina 9). Voor het antwoord op de vraag over de indexering
verwijs ik naar het antwoord op de vraag over de vergoedingen van de VVD (pagina 3).
De leden van de SP-fractie constateren dat er de afgelopen periode veel kritiek is
geweest van belangenorganisaties op het plan van de Minister om de commerciële kantoren
vrijwillig te laten meebetalen aan de kantoren die zich vooral richten op de sociaal
advocatuur. Kan de Minister reflecteren op deze kritiek? Ziet de Minister het goede
onderhoud van ons stelstel van sociale rechtsbijstand ook niet primair als een verantwoordelijkheid
van het Rijk? Heeft de Minister ook voldoende positieve reacties gehad uit het werkveld?
Op welke manier kan de Minister ervoor zorgen dat er meer wordt samengewerkt tussen
de sociaal advocatenkantoren en de commerciële kantoren? Is dit ook een ambitie waar
de komende periode op zal worden ingezet?
Eén van de doelen van het coalitieakkoord is dat een substantiële maatschappelijke
bijdrage wordt gevraagd van de gehele advocatuur. Om daar invulling aan te geven vinden
er doorlopende gesprekken met de beroepsgroep. Vanuit mijn rol en verantwoordelijkheid
doe ik wat ik kan om de sociale advocatuur te steunen. Ik zie hier echter ook een
rol weggelegd voor de commerciële advocatuur. Ik doe dan ook expliciet een beroep
op de commerciële advocatuur om een (financiële) bijdrage te leveren aan het stelsel
van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er lopen inmiddels verschillende initiatieven,
daarvoor verwijs ik naar de beantwoording van de vraag van D66 hierboven over de maatschappelijke
bijdrage op pagina 7.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het plan van aanpak sociale advocatuur. Deze leden kunnen instemmen met de woorden
die de Minister over het belang van de sociale advocatuur uit. Zij achten het een
goede ontwikkeling dat de Minister de problemen van de sociale advocatuur serieus
neemt en in zijn plan van aanpak aan oplossingsrichtingen voor de aanwas en het behoud
van de sociale advocatuur werkt. Echter, zo menen deze leden, goede voornemens op
het moment dat de sociale advocatuur met acute problemen te maken heeft, zijn niet
afdoende.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie vinden dat om te voorkomen dat het
aantal sociaal advocaten gaat afnemen, er naast de lange termijn plannen, ook op korte
termijn al door de Minister moet worden gehandeld. Zo lezen deze leden dat de Minister
weliswaar nadenkt over de vergoedingen voor sociaal advocaten en over op een andere
wijze van indexeren van die vergoedingen maar daartoe nog geen concrete voorstellen
doet. De VSAN pleit nu al voor onmiddellijke indexering van de vergoedingen in het
stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand in overeenstemming met de huidige ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt. De VSAN wijst op de salarisverhoging van 7 procent voor de rechterlijke
macht, terwijl de sociaal advocatuur het moet doen met 0,67 procent. Waarom compenseert
de Minister de sociale advocatuur niet op tenminste dezelfde wijze voor inflatie als
de rechterlijke macht? Deelt de Minister de observatie van de VSAN dat sinds 2011
achterblijvende indexering van de vergoedingen ten opzichte van de inflatie ruim 25
procent bedraagt? Zo ja, is het dan ook geen wonder dat mede gezien de hogere inkomens
die commerciële advocaten of andere togaberoepen kennen dat er druk op de sociale
advocatuur is ontstaan? Zo nee, waarom niet? Hoe kan de Minister voor een behoud van
het aantal sociaal advocaten zorgen zonder dat daar een substantiële verhoging van
de vergoedingen tegenover staat?
Het betreft een tijdelijk verschil dat inherent is aan het referentiekader voor de
jaarlijkse indexering van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Zoals hiervoor
bij de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie aangegeven, bestaat de indexeringsformule
uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 naast een overheadcomponent (die
ziet op de ontwikkeling in de consumentenprijsindex) ook uit een loonkostencomponent
(ontwikkelingen van de index in CAO lonen en van de arbeidsproductiviteit). Daardoor
loopt de ontwikkeling van de indexering van de vergoedingen voor de sociale advocaten
niet gelijk op met de inflatie of met de salarisontwikkeling in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst
voor de rechterlijke macht. Een verschil ook bij de indexering van de vergoedingen
voor sociaal advocaten is dat er rekening wordt gehouden met de ontwikkeling in de
arbeidsproductiviteit. Bij de rechterlijke macht wordt het aspect van doelmatigheid
meegewogen bij de driejaarlijkse prijsbesprekingen.
Niettemin erken ik dat de indexering, ook doordat deze is gebaseerd op ontwikkelingen
van meer dan een jaar geleden, dit jaar ver achterblijft bij de inflatie, en ook tijdelijk
achterblijft bij de algemene salarisverhoging in de recent afgesloten arbeidsvoorwaardenovereenkomst
voor de rechterlijke macht.
In de indexering per 1 januari 2024 van de vergoedingen voor sociaal advocaten is
de hoge inflatie van 2022 wel meegenomen, waardoor deze voor een deel compenseert
voor de achterblijvende indexering in 2023. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar
voor een tijdelijke aanvullende compensatie van de lagere indexering in 2023.
Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van D66 op pagina
4 en de vragen van de ChristenUnie op pagina 13.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie merken op dat de VSAN tevens pleit
voor de terugkeer van de voorschotregeling zoals deze vroeger bestond zodat sociale
advocaten niet langer zaken hoeven voor te financieren. Hoe denkt de Minister daarover?
Hoe denkt de Minister over het onmiddellijk instellen van ruimhartigere stagiair-subsidieregelingen,
waarmee sociaal advocatenkantoren de extra kosten van het opleiden van een stagiair
wel kunnen compenseren? De Minister denkt aan door de commerciële advocatuur te vullen
fonds voor het vergoeden van (een deel van) de kosten van advocaat-stagiairs. Deze
leden delen enerzijds de mening dat van de commerciële advocatuur een bijdrage mag
worden verlangd voor het in stand houden van de sociale advocatuur, zien anderzijds
risico’s als de sociale advocatuur voor een deel afhankelijk zou worden van bijdragen
van de commerciële praktijken. Deze leden menen dat het financieren van de sociale
advocatuur door de commerciële praktijk de regering niet van diens publieke taak ontslaat
om sociale advocatuur te waarborgen. Hoe beziet de Minister dit dilemma? Ziet ook
de Minister het genoemde risico en hoe wil hij hiermee omgaan?
Advocaten kunnen een voorschot per kwartaal ontvangen als zij voldoen aan een aantal
voorwaarden. Deze staan vermeld in de artikelen 35, 36 en 37 van het Besluit vergoedingen
rechtsbijstand 2000. Op dit moment maken niet veel advocaten hier gebruik van. Ik
bezie momenteel al of de voorschotregeling anders kan worden ingericht zodat deze
meer in de behoefte voorziet.
Het is mij bekend dat het opleiden van een advocaat-stagiair binnen de sociale advocatuur
kostbaar is. Daarom heb ik de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten
in het leven geroepen. Het oprichten van een fonds is een van de mogelijke oplossingsrichtingen
die ik heb genoemd in mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur. Een van de
opties die ik hierbij voorzie is dat uit het fonds een deel van de kosten van advocaat-stagiaires
kan worden betaald. Echter, ik sta ook open voor andere ideeën. Ik blijf de komende
tijd in gesprek met de betrokken partijen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Kamerbrief over het plan van aanpak sociale advocatuur. Deze leden hebben behoefte
om hier vragen over te stellen.
Vergoedingen
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat door de invoering van scenario
1 van commissie-Van der Meer per 1 januari 2022 vergoedingen van sociaal advocaten
structureel is verbeterd. Kan de Minister aangeven welke waarborgen er gehanteerd
worden om deze structurele vergoedingen te blijven verbeteren? Deze leden zien dat
de zorgen vanuit de sociale advocatuur rondom de indexering van bedragen bij de Minister
bekend zijn. Zij vragen de Minister wanneer de periodieke herijking van het vergoedingenstelsel
mag worden verwacht. Hierbij vragen deze leden in het bijzonder aandacht voor de problematiek
van achterlopende indexering. Deze leden merken uit het rapport van Panteia op dat
het uurtarief van de commerciële advocatuur en de gesubsidieerde rechtsbijstand erg
uiteenloopt. Ook de Raad van Rechtsbijstand maakt zich hier zorgen over. Kan de Minister
mogelijkheden onderzoeken om het ver uiteenlopen van het uurtarief van de commerciële
advocatuur en die van de gesubsidieerde rechtsbijstand te beperken?
Ik verwijs voor wat betreft de vraag over de herijking naar het antwoord op de vraag
van de SP op pagina 9. Voor het antwoord op de vraag over de indexering verwijs ik
naar het antwoord op de vraag over de vergoedingen van de VVD (pagina 3).
De tarieven in de commerciële advocatuur worden door de markt bepaald en komen tot
stand door vraag en aanbod van juridische diensten. De gesubsidieerde rechtsbijstand
wordt gefinancierd uit publieke middelen en deze zijn slechts beperkt beschikbaar.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het uiteenlopen van de tarieven te onderzoeken.
Maatschappelijke bijdrage
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister denkt aan een detachering
van ervaren advocatenkantoren naar de sociale advocatuur. Wel geeft de Minister aan
dat dit soort programma’s alleen op basis van vrijwilligheid kunnen bestaan, omdat
detachering kan leiden tot mogelijke grote belasting van de sociale kantoren. Kan
de Minister onderzoeken hoe deze belasting eventueel verlicht kan worden, zodat er
meer ruimte gegeven kan worden aan detachering bij de sociale advocatuur? Deze leden
vragen naar de voortgang van de oprichting van een fonds door en voor advocaten. Zij
vragen voorts naar het effect van het beroep op de commerciële advocatuur dat de Minister
heeft gedaan.
Ik ben blij met het bestaan van dit soort initiatieven vanuit de advocatuur en heb
advocatenkantoren in mijn plan van aanpak aangemoedigd om vergelijkbare programma’s
op te starten. Zoals aangegeven is dit op basis van vrijwilligheid, en is het dus
aan de kantoren zelf om een eventuele detachering vorm te geven.
Ten aanzien van het fonds verwijs ik naar de beantwoording van de vraag van PvdA/Groenlinks
(pagina 11).Ten aanzien van de vraag over het beroep op de commerciële advocatuur,
verwijs ik u naar de 9e Voortgangsrapportage rechtsbijstand die op 3 juli jl. aan uw Kamer is gestuurd.12 Specifiek het onderdeel over het project «Samenwerking binnen de balie».
Lange termijn projecten/stelselveranderingen
De leden van de ChristenUnie-fractie merken, met de Raad voor Rechtsbijstand, op dat
de sociale advocatuur minder aantrekkelijk is geworden voor studenten om in te werken.
Is de Minister bereid om te onderzoeken of er een integraal plan gemaakt kan worden
met de belangrijkste stakeholders over de structurele bevordering van innovatie en
aantrekkelijkheid van het vak, waarbij het perspectief voor de huidige groep sociaal
advocaten meegenomen kan worden?
Zoals ook hierboven op pagina 7 benoemd, heeft de Raad voor Rechtsbijstand het project
Innovatie opgezet. Dit project is bedoeld voor advocaten en mediators en heeft tot
doel bij te dragen aan de randvoorwaarden voor duurzame, kwalitatief goede rechtshulp
en het verbeteren van mogelijkheden om duurzaam in het stelsel van de gefinancierde
rechtsbijstand te ondernemen. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan korting
op abonnementen voor juridische databanken. De Raad voor Rechtsbijstand werkt samen
in het project met Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, Mediatorsfederatie Nederland,
de Nederlandse Orde van Advocaten en een aantal advocaten en mediators.
Verder is in mei 2023 een onderzoeksproject opgestart met studenten van verschillende
universiteiten. Om de jonge aanwas te stimuleren zal eerst duidelijk moeten worden
wat rechtenstudenten tegenhoudt om sociaal advocaat te worden. Het team zal onderzoek
doen naar de vraag wat de belemmeringen zijn voor studenten om door te stromen naar
de sociale advocatuur en hoe dit onder andere in het onderwijs verbeterd kan worden.
De resultaten van het onderzoek worden in het najaar van 2023 verwacht. Aan de hand
daarvan zal worden bezien waar specifiek binnen het onderwijs op ingezet zal moeten
worden om de doorstroom naar de sociale advocatuur te vergroten.
Vragen en opmerkingen van het lid van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de voorliggende brief van de Minister om de
toegang tot het recht te versterken. Dit lid is het met de Minister eens dat de sociale
advocatuur een essentieel onderdeel is van ons rechtsbestel. Het belang van toegang
tot de rechter wordt groter naarmate een rechtszoekende weinig financiële middelen
heeft. Dit lid constateert dat met eventuele (toekomstige) tekorten van mensen in
de sociale advocatuur, de toegang tot ons rechtsbestel onder druk komt te staan. Dit
lid waardeert het dan ook dat de Minister oplossingen schetst voor dit probleem. Dit
lid is echter van mening dat de genoemde maatregelen niet toereikend zijn om de sociale
advocatuur toekomstbestendig te maken en heeft hier nog wel enkele opmerkingen en
vragen over.
Het lid Omtzigt merkt op dat de Minister in de brief ingaat op de aandacht voor sociale
advocatuur in opleidingen. Dit lid vraagt in hoeverre dit zal bijdragen aan de oplossing
voor een tekort aan mensen in de sociale advocatuur. Zoals de Minister zelf ook al
aangeeft zijn mensen die een beroepsopleiding doen al werkzaam binnen een bepaald
kantoor en rechtsgebied. Voor studenten op hogescholen en universiteiten wordt aandacht
gecreëerd door het organiseren van gastcolleges. Kan de Minister aangeven in hoeverre
deze gastcolleges opwegen tegen de geoliede recruitment machines van grote commerciële
kantoren? Studenten die enigszins goed presteren worden actief benaderd door commerciële
kantoren en de verleiding is dan ook groot met een goed salaris en andere voordelen
om voor een commercieel kantoor aan de slag te gaan. Kan de Minister aangeven in hoeverre
hij een gastcollege over de sociale advocatuur effectief acht bij het werven van studenten?
De Minister haalt als oplossing aan om een verkorte opleiding in te voeren voor zij-instromers
vanuit commerciële advocatuur. Kan de Minister aangeven wat er wordt aangepast om
de opleiding te verkorten en hoe wordt voorkomen dat er aan kwaliteit van de opleiding
wordt ingeleverd? Wat zijn tevens de verwachte instroomprognoses voor de sociale advocatuur
in het algemeen en wat zijn de prognoses met het invoeren van de verkorte opleiding?
In mijn plan van aanpak zet ik uitdrukkelijk in op het vergroten van de aandacht voor
de sociale advocatuur in het onderwijs. Niet alleen door middel van gastcolleges.
Ik denk bijvoorbeeld ook aan een studierichting sociaal recht. Verder is de Raad voor
Rechtsbijstand bezig met het instellen van een leerstoel toegang tot het recht in
een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Zoals ik in het antwoord op
de vraag van de ChristenUnie hierboven heb genoemd, loopt er tevens een onderzoek
naar de belemmeringen voor de doorstroom van rechtenstudenten naar de sociale advocatuur.
Het idee om de beroepsopleiding in te korten is nog niet ontwikkeld. De NOvA is verantwoordelijk
voor de beroepsopleiding. Ik blijf in gesprek met de NOvA om te bezien wat er in de
beroepsopleiding advocatuur mogelijk is voor potentiële zij-instromers.
Er bestaat niet één oplossing voor het vergroten van de instroom van sociaal advocaten.
Als Minister voor Rechtsbescherming doe ik er samen met de betrokken partijen alles
aan om het beroep zo aantrekkelijk mogelijk te maken en te houden.
Het lid Omtzigt onderstreept het beroep dat de Minister doet op commerciële kantoren
om een maatschappelijke bijdrage te leveren aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Zo bestaan er sinds enige tijd detacheringsprogramma’s waarbij advocaat-stagiaires
bij commerciële kantoren voor een maand gedetacheerd worden naar een sociaal kantoor.
Dit zou de waardering voor de sociale advocatuur creëren en tevens samenwerking aanmoedigen.
Verder zou dit ook uitgebreid kunnen worden naar detachering van ervaren advocaten
naar sociale advocatuur. Hierbij wordt wel aangegeven dat dit slechts op basis van
vrijwilligheid zal geschieden. Hoe groot acht de Minister de kans dat ervaren advocaten
hun veelal drukke praktijk een maand opzijzetten om zaken te doen in sociale advocatuur?
Is de Minister zich ervan bewust dat advocaat-stagiaires van grote commerciële kantoren
vaak gedetacheerd worden met het doel om proceservaring op te doen, aangezien ze binnen
hun eigen kantoor niet de kans krijgen zelfstandig een zaak voor de rechter te bepleiten?
Op basis waarvan acht de Minister het realistisch dat deze detachering het tekort
in de sociale advocatuur gaat opvangen?
Het detacheren van ervaren commerciële advocaten naar de sociale advocatuur zal niet
dé oplossing zijn voor het (verwachte) tekort aan sociaal advocaten. Het is onderdeel
van een totaalpakket aan initiatieven en maatregelen. Detachering kan echter wel in
positieve zin bijdragen aan de samenwerking binnen de balie.
Het lid Omtzigt merkt op dat de Minister aangeeft te onderzoeken of er mogelijkheden
zijn voor een studierichting sociaal recht. Dit lid constateert dat het huidige bachelor
programma weinig ruimte biedt. Hoe ziet de Minister de studierichting sociaal recht
voor zich in het kader van de eisen die aan civiel effect worden gesteld? Dit lid
constateert dat sommige sociaalrechtelijke vakken al onderdeel zijn van het curriculum.
Hoe zou deze studierichting er dan uit moeten zien naast de vakken zoals strafrecht
die in het huidige programma al ruimschoots aanwezig zijn?
Hoe de studierichting precies zal moeten worden vormgegeven staat nog niet vast. Ik
heb voor de zomer een eerste verkennend gesprek gevoerd met een aantal decanen van
rechtenfaculteiten. De komende periode zal ik verder hierover spreken met het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Het lid Omtzigt leest dat in de brief wordt benoemd dat 166 van de maximale 175 stagiairs
gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling. De Minister geeft aan deze regeling
opnieuw in te stellen. Kan de Minister aangeven hoeveel stagiairs er in de komende
jaren bij moeten komen om dit tekort te kunnen opvangen? Dit lid vindt het een positief
gegeven dat de huidige wettelijke wijze van indexering onder de loep wordt genomen.
Kan de Minister aangeven wanneer hij met een voortgangsrapportage komt?
Het maximum aantal van 175 stagiaires is inmiddels bereikt en de subsidieregeling
is wederom verlengd. De subsidieregeling zal helaas niet de oplossing zijn voor het
voorkomen van tekorten in de sociale advocatuur. Ook de verwachte zij-instroom naar
de sociale advocatuur alsook de uitstroom uit de sociale advocatuur spelen een rol
en het aantal sociaal advocaten dat stopt of met pensioen gaat.
Het lid Omtzigt constateert dat de meeste maatregelen van de Minister zijn gebaseerd
op initiatieven die de sector zelf al heeft opgezet. Het probleem zit hem echter vaak
in financiële middelen. Acht de Minister de huidige tarieven in de sociale advocatuur
voldoende? Is het mogelijk om binnen de huidige tarieven als sociaal advocaat normaal
rond te kunnen komen? Is het voor een sociaal advocaat onder het huidige aantal uren
per zaak en bijbehorende tarieven mogelijk om binnen het aantal uur dat ze voor een
zaak krijgen goed maatwerk te leveren? Hoe kijkt de Minister naar het gegeven dat
sociaal advocaten hun toevoeging pas krijgen bij een eindbeschikking, hierbij vooral
kijkend naar langdurige procedures zoals bijvoorbeeld scheidingen? Kan de Minister
aangeven wat hij zelf gaat doen om de sociale advocatuur te versterken in overleg
met partners zoals de NovA, de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand, in plaats
van de oplossing te zoeken bij de commerciële advocatuur?
Voor het antwoord op de vragen over de vergoedingen voor de sociale advocatuur verwijs
ik naar de antwoorden op de vragen op pagina 3, 6 en 9.
Voor het antwoord op de vragen over het versterken van de sociale advocatuur verwijs
ik naar de antwoorden op pagina 7 en 11.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier