Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk, Boswijk en Van der Plas over het bericht ‘Ruim 200 boeren met bos krijgen onverwachts megaclaims van fiscus’
Vragen van de leden Inge vanDijk, Boswijk (beiden CDA) en Van der Plas (BBB) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Ruim 200 boeren met bos krijgen onverwachts megaclaims van fiscus» (ingezonden 20 juni 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens de
Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Natuur en Stikstof (ontvangen 5 september
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3157
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel?1
Antwoord 1
Ja, en wij begrijpen dat het voor de betreffende agrariërs mogelijk een bijzonder
vervelende verrassing is geweest dat ze te maken krijgen met deze financiële gevolgen.
Zij hebben aan een regeling van LNV meegedaan en bomen op eigen terrein aangeplant,
en daarbij bijgedragen aan meer koolstofvastlegging en hoogwaardige houtproductie.
In deze beantwoording willen wij enige helderheid bieden over de situatie. Omdat de
zaak nog onder de rechter is volgen we de lijn van de recente rechterlijke uitspraken
in deze beantwoording en wachten we het oordeel van de Hoge Raad af.
Vraag 2
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) destijds
een toezegging heeft gedaan aan boeren die meededen aan bosprojecten dat de percelen
de bestemming landbouwgrond zouden houden en geen bosgrond zouden worden en dat de
tijdelijke boomteelt werd gezien als vervangend akkerbouwgewas?
Antwoord 2
Er zijn de afgelopen tijd enkele rechterlijke uitspraken gedaan over de fiscale behandeling
van deze gronden, waarbij ook is onderzocht wat er destijds is toegezegd.2 In deze uitspraken is naar voren gekomen dat het Ministerie van LNV zich alleen heeft
uitgelaten over de planologische bestemming van de grond. Dit blijkt ook uit de beschikbare
informatie (zie het antwoord bij vraag 3). Daarin is te lezen dat de bebossing planologisch
werd beschouwd als een agrarische activiteit. Daarmee hadden de boeren die meededen
aan deze regeling de zekerheid dat ze de grond later als landbouwgrond/cultuurgrond
konden gaan (her)gebruiken of verkopen.
Zoals is vastgesteld in de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraken zijn vanuit het
Ministerie van LNV destijds geen uitlatingen gedaan over de toepassing van de landbouwvrijstelling,
waarvoor vereist is dat de grond wordt aangewend binnen een landbouwonderneming. In
de uitspraken is te lezen dat belastingplichtige niet aannemelijk kan maken dat toezeggingen
zijn gedaan vanuit het ministerie. In het antwoord op vraag 4 wordt verder in gegaan
op de fiscale aspecten van deze casus.
Vraag 3
Zijn er afspraken tussen overheid en boeren op papier gezet of is er regelgeving waaruit
de afspraak blijkt?
Antwoord 3
De beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland is op 17 augustus
1988 gepubliceerd in de Staatscourant3. Daarnaast is er in 1991 een brochures opgesteld met een nadere toelichting op de
set-asideregeling (hierna: SAR)4 en in 1999 is een brochure van de SBL gepubliceerd5. Zowel in de publicatie in de Staatscourant als in de brochures is opgenomen dat
de planologische bestemming ongewijzigd blijft. Dit is ook zo geconstateerd in de
uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.6
Vraag 4
Klopt het dat het nu zo is dat de Belastingdienst dit anders ziet en meent dat de
bestemming van deze gronden jarenlang «bos» is geweest en dat dus over die periode
de landbouwvrijstelling niet opgaat?
Antwoord 4
Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat is aangegeven dat de grond zijn agrarische
bestemming zou behouden bij toepassing van de SAR. Daarnaast is aangegeven dat onder
de SAR geen verplichting bestond tot herbeplanting op basis van de Boswet. Daarmee
hadden de boeren die meededen aan deze regeling de zekerheid dat ze de grond later
als landbouwgrond/cultuurgrond konden gaan (her)gebruiken of verkopen. De Belastingdienst
stelt zich op het standpunt dat dit echter niets zegt over de toepassing van de landbouwvrijstelling,
een fiscale regeling, waarvoor vereist is dat de grond wordt aangewend binnen een
landbouwonderneming. Bij de SAR werd de grond juist onttrokken aan het gebruik binnen
de landbouwonderneming. Dat blijkt ook uit de wijze waarop de boeren deze grond en
daar aan toe te rekenen voordelen (waaronder (inkomens)subsidies) gedurende de lange
periode van de SAR (vaak 20 tot 25 jaar) in hun belastingaangiften onder de bosbouwvrijstelling
hebben aangegeven, waardoor zij deze substantiële inkomsten voor een zeer groot deel
onbelast hebben genoten. Het is dus niet vreemd dat de Belastingdienst van mening
is dat de grond gedurende de SAR niet binnen een landbouwbedrijf is aangewend, waardoor
voor de waardestijging in die periode geen recht op de landbouwvrijstelling bestaat.
Kort gezegd houdt dit in dat de winst die bij de verkoop van de grond is gerealiseerd
gedurende de periode van de SAR niet is vrijgesteld. Die opvatting is ook in de rechterlijke
uitspraken bevestigd. Daarmee ontkent de Belastingdienst dus niet dat de gronden nog
steeds planologisch een agrarische bestemming hebben. De Belastingdienst heeft alleen
conform de wet beoordeeld of deze grond is aangewend binnen een landbouwbedrijf. Volgens
de huidige wet- en regelgeving wordt onder een landbouwbedrijf een bedrijf verstaan
dat gericht is op het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van
tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen, bloembollen,
en paddenstoelen – of op het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden
van dieren. Zoals ook blijkt uit de rechterlijke uitspraken kan in een situatie waarin
sprake is van het uit productie nemen van bouwland, het aanleggen van snelgroeiend
bos en de instandhouding daarvan voor een periode van 20 tot 25 jaar niet aangemerkt
worden als het kweken van bomen in het kader van een landbouwbedrijf, omdat niet het
opkweken en de aanplant van bomen met het oog op de verkoop daarvan in diverse groeistadia
het doel is, maar de productie van hout. Van de waardestijging die bij verkoop is
gerealiseerd is de waardestijging van de landbouwgrond gedurende de periode voorafgaand
aan de SAR om die reden wel vrijgesteld, omdat de grond toen nog wel binnen de landbouwonderneming
werd aangewend.
Vraag 5
Op grond waarvan vindt de Belastingdienst het gerechtvaardigd de grond nu met terugwerkende
kracht als bosgrond te belasten en de landbouwvrijstelling niet toe te passen?
Antwoord 5
Er geen sprake van met terugwerkende kracht belasten als bosgrond. Conform artikel
3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de landbouwvrijstelling niet van toepassing
voor de periode dat de grond (met agrarische bestemming) niet werd aangewend binnen
de landbouwonderneming.
Vraag 6
Hoe kan het zijn dat de Belastingdienst en het Ministerie van LNV hierin niet dezelfde
lijn hanteren?
Antwoord 6
Er is geen sprake van een verschillende lijn. LNV heeft zich uitgelaten over de planologische
bestemming van de grond, waardoor deze in de toekomst weer als landbouwgrond/cultuurgrond
gebruikt kon worden en de Belastingdienst heeft beoordeeld in welke periode deze grond
wel of niet werd aangewend binnen een landbouwonderneming.
Vraag 7
Wanneer is het besluit binnen de Belastingdienst genomen om de aanslagen inkomstenbelasting
over deze grond op te leggen en over welke jaren?
Antwoord 7
Het besluit om aanslagen op te leggen over de waardestijging is genomen bij de behandeling
van de aangiften waarin de verkoop van de grond werd aangegeven. Bij de behandeling
van die aangiften is beoordeeld of de behaalde winst geheel of gedeeltelijk onder
de landbouwvrijstelling viel. Het betreft een feitelijke beoordeling waarbij alle
omstandigheden van het geval worden meegenomen.
Vraag 8
Wat vindt u ervan dat gedupeerden, overheidsmedewerkers en adviseurs die destijds
bij de bosprojecten waren betrokken zeggen dat dit niet de bedoeling van de regeling
was? Heeft u deze betrokkenen gehoord?
Antwoord 8
Zoals blijkt uit de in de rechterlijke uitspraken genoemde verklaringen van voormalig
medewerkers van LNV is over de fiscale behandeling van de verkoopwinst van de grond
(20 tot 30 jaar later) geen toezegging gedaan. Er is alleen aangegeven dat de grond
zijn agrarische bestemming hield en er geen verplichting bestond tot herbeplanting
van de bomen op basis van de Boswet. Het Ministerie van LNV onderhoudt contact met
enkele betrokkenen, maar heeft niet met alle betrokkenen gesproken.
Vraag 9
Wat vindt u specifiek van de uitspraken van Jan Rietema en Rinck Zevenberg en zou
u kunnen onderzoeken of zij inderdaad gelijk hebben?
Antwoord 9
Wij waarderen hun betrokkenheid, maar de zaak die zij aanhalen ligt momenteel bij
de Hoge Raad. We kunnen daarom op dit moment verder niet inhoudelijk op hun verklaringen
ingaan. Dat doen wij nooit als een zaak onder de rechter is.
Vraag 10
Begrijpt u dat boeren zijn uitgegaan van de toezegging van het Ministerie van LNV
en de bedrijfsvoering mede daarop hebben gebaseerd?
Antwoord 10
De boeren hebben naar onze opvatting destijds gekozen voor de SAR omdat zij op die
manier met behulp van de (inkomens)subsidies een inkomen behielden en daarbij de mogelijkheid
behielden om de grond later weer in gebruik te nemen als landbouwgrond/cultuurgrond
of te verkopen. In hoeverre daarbij verwachtingen hebben meegespeeld over de (belastbaarheid
van de) eventuele toekomstige waardestijging van de grond is ons niet bekend.
Vraag 11
Wat vindt u ervan dat deze boeren in goed vertrouwen hebben gehandeld en nu met een
kostenpost van honderdduizenden euro’s worden geconfronteerd?
Antwoord 11
Er is geen sprake van een kostenpost, maar van het belasten van een daadwerkelijk
gerealiseerde verkoopwinst, die tot het belaste inkomen behoort. Na aftrek van de
betaalde belasting blijft alsnog een verkoopwinst over (zie ook het antwoord op vraag
5 en 7).
Vraag 12
Wat is de waarde van een toezegging van het ene overheidsorgaan als blijkt dat een
ander overheidsorgaan een andere lijn kan hanteren?
Antwoord 12
De uitlatingen van LNV zagen op de planologische bestemming van de grond (en de afwezigheid
van een verplichting tot herbeplanting) en niet op de belastbaarheid van mogelijke
toekomstige waardestijgingen. Er is dus geen sprake van het hanteren van een andere
lijn.
Vraag 13
Is er overleg tussen de ministeries van LNV en Financiën bij het opstellen van regelingen
voor agrarische bedrijven?
Antwoord 13
Ja, departementen hebben regelmatig overleg om beleid af te stemmen. In het kader
van de beëindigingsregelingen heeft op verzoek van de Kamer een ambtelijke taskforce
bestaande uit ambtenaren van LNV, Financiën en Belastingdienst in goed overleg met
de sector gekeken naar mogelijke fiscale aandachtspunten bij de beëindigingsregelingen.
Op 3 juli is een brief naar de Kamer gestuurd met de bevindingen van de Taskforce
en de conclusies die het kabinet daaraan verbindt.
Verder bestaat er vanuit het Platform Landbouw, waar LTO Nederland, hun adviseurs,
de Belastingdienst en het Ministerie van LNV deel van uitmaken, een werkgroep stikstofrechten
met als doel om duidelijkheid te geven door middel van een vragen- en antwoordentekst
over de fiscale aspecten van verschillende onderdelen van beëindigingsregelingen,
zoals de Lbv en Lbv-plus. De bedoeling is om deze vragen- en antwoordentekst op korte
termijn te publiceren op de website van LTO en de Belastingdienst teneinde zoveel
mogelijk duidelijkheid te geven over de fiscale aspecten van verschillende onderdelen
van de regelingen (die binnen de kaders van heersende wet- en regelgeving en jurisprudentie
kunnen worden beantwoord). Ook kunnen belastingplichtigen in vooroverleg met de Belastingdienst
treden om vooraf zekerheid te krijgen.
Verder heeft er ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de ministeries van LNV en
Financiën waarbij gesproken is over nieuw beleid van LNV voor de aanplant van bomen
op agrarische grond. Hierbij is wederzijds bevestigd dat goede afstemming over fiscale
gevolgen van belang is.
Burgers en ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor een correcte aangifte en dienen
zich te informeren. LNV toetst nieuwe regelingen tegenwoordig op hun fiscale gevolgen
en de bevindingen van zo’n toets worden openbaar gemaakt om vooraf duidelijkheid hierover
te verschaffen.
Vraag 14
Kijkt en adviseert het Ministerie van Financiën nu ook mee bij voorgestelde belonings-
en andere regelingen die boeren met het Landbouwakkoord moeten compenseren voor mogelijke
aanpassing van hun bedrijfsvoering en/of beëindigingsregelingen?
Antwoord 14
Er heeft interdepartementale afstemming plaatsgevonden over de verschillende elementen
die in het Landbouwakkoord aan de orde kwamen, maar zoals u weet zijn de onderhandelingen
om te komen tot een Landbouwakkoord beëindigd. Dit is voor het kabinet een teleurstellende
uitkomst en een gemiste kans. De conceptteksten van het Landbouwakkoord, zoals die
op verzoek van de hoofdtafel is vastgesteld door de voorzitter, is met de Kamer gedeeld
op 23 juni (nummer DGA / 27267646).
Vraag 15
Worden in het Landbouwakkoord ook afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van
alle voorgestelde maatregelen en compensaties?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 14.
Vraag 16
Vindt u dat de overheid, juist nu de agrarische sector voor een enorme transitieopgave
staat waardoor boeren hard worden geraakt, het zich kan permitteren als onbetrouwbare
partner te worden gezien?
Antwoord 16
Wij zijn van mening dat de overheid het zich nooit kan permitteren om als onbetrouwbare
partner te worden gezien. Naar onze mening heeft de overheid zich in deze zaak niet
als een onbetrouwbare partner opgesteld.
Vraag 17
In hoeverre is de opgave van 19.000 hectare nieuw bos op landbouwgrond, in het kader
van de Bossenstrategie, haalbaar wanneer boeren er niet op kunnen vertrouwen dat hun
grond de status «landbouwgrond» blijft behouden?
Antwoord 17
Wij hebben ambitieuze doelstellingen voor de aanplant van bomen op landbouwgrond.
Vanuit de Bossenstrategie7 gaat het om 19.000 hectare bosuitbreiding buiten het Natuurnetwerk Nederland, waarvan
7.000 hectare bos in combinatie met landbouw. Verder ligt er een ambitie van 25.000
hectare agroforestry en een opgave voor groen-blauwe dooradering8. Gezamenlijk een forse maar noodzakelijke ambitie om de doelen van het Nationaal
Programma Landelijk Gebied te behalen.
Daarvoor is het noodzakelijk dat wij boeren die helpen om deze ambitie te realiseren
de zekerheid en het vertrouwen geven dat de status van hun grond behouden blijft.
Wij voelen ons er sterk verantwoordelijk voor om dit vertrouwen te kunnen bieden en
zullen daar ook onze uiterste best voor doen.
Vraag 18
Op welke manier ziet u een oplossing voor u?
Antwoord 18
De zaak is onder de rechter. We wachten het oordeel van de Hoge Raad dus nog af.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof -
Mede namens
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.