Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 4-5 september 2023 (Kamerstuk 21501-04-261)
21 501-04 Ontwikkelingsraad
Nr. 262
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 september 2023
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van 28 augustus 2023 inzake de geannoteerde agenda informele Raad Buitenlandse
Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 4-5 september 2023 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 261)
– de brief van 17 mei 2023 inzake het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking
van 4 mei 2023 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 260)
De vragen en opmerkingen zijn op 29 augustus 2023 aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerki
De voorzitter van de commissie, Wuite
De adjunct-griffier van de commissie, Prenger
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en Antwoord/reactie van de Minister
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden geannoteerde agenda
voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 4 en 5 september
2023. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Any other business (AOB) – Niger
De Minister schrijft dat op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, veiligheid en
migratie de bilaterale steun aan de centrale Nigerese overheid is opgeschort. Daarnaast
schrijft de Minister dat het kabinet probeert zoveel mogelijk de programma’s die ten
goede komen aan de Nigerese bevolking voort te zetten, net zoals in Mali en Burkina
Faso. De leden van de VVD-fractie vragen of inmiddels onderzocht is of programma’s
in Niger via de Verenigde Naties, andere internationale organisaties en lokale partners
voortgezet kunnen worden, en zo ja, om welke programma’s dat gaat.
1. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft besloten de directe samenwerking met de centrale overheid van Niger
op de terreinen ontwikkelingssamenwerking, migratie en veiligheid te pauzeren. De
positie van het kabinet komt overeen met de positie van andere internationale partners.
Niger behoort, net als andere landen in de Sahel, tot een van de armste landen ter
wereld. Het kabinet wil de Nigerese bevolking daarom zoveel mogelijk ontzien van de
negatieve effecten van de coup. Het kabinet inventariseert momenteel welke programma’s
met Niger moeten worden gepauzeerd en welke programma’s, eventueel met aanpassingen,
doorgezet kunnen worden om de bevolking te blijven steunen. Het leveren van humanitaire
hulp in Niger verloopt via ongeoormerkte financiering aan de hulporganisaties van
de Verenigde Naties en het Rode Kruis. Deze organisaties opereren op basis van de
humanitaire principes van neutraliteit, menselijkheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
Deze partners zetten de hulp voort.
Hoe gaat het kabinet ervoor waken dat (financiële) middelen niet in handen zullen
komen van de coupplegers?
2. Antwoord van het kabinet:
Binnen de bestaande Nederlandse samenwerking met Niger was geen sprake van directe
financiële steun aan de Nigerese centrale overheid. Programma’s die de centrale overheid
indirect financieren worden momenteel gepauzeerd. Ook de EU heeft maatregelen getroffen
om directe steun aan de overheid te pauzeren en voert een analyse uit om steun aan
de bevolking verantwoord doorgang te kunnen laten vinden. Besluitvorming over toekomstige
EU ontwikkelingssamenwerking met Niger is tot nadere order opgeschort. Internationale
financiële instellingen, waar Nederland aandeelhouder van is, hebben ook maatregelen
getroffen. De Wereldbank heeft betalingen aan projecten in Niger opgeschort tot nader
orde, met uitzonderingen van partnerschappen met de particuliere sector. Ook de African Development Bank Group (AfDB) heeft betalingen aan projecten in Niger gepauzeerd in reactie op de politieke
ontwikkelingen. Zodoende is het risico geminimaliseerd dat financiële middelen in
handen komen van de centrale overheid.
Overig – Hulp na aardbeving Turkije en Syrië
De Minister geeft aan een bedrag van 10 miljoen euro te reserveren voor de Global Concessional Financing Facility (GCFF) ten behoeve van Turkije. Ook schrijft de Minister dat het op dit moment echter
nog onzeker is of de GCFF open gaat voor Turkije. De leden van de VVD-fractie vragen
wat de Minister concreet doet bij collega Ministers om als bilaterale donor geld beschikbaar
te stellen?
3. Antwoord van het kabinet:
Het proces om voldoende donorbijdragen te mobiliseren om de Global Concessional Financing Facility (GCFF) voor Turkije open te stellen, is nog steeds gaande. Het kabinet heeft reeds
aangekondigd een bedrag van 10 miljoen euro te reserveren voor de GCFF ten behoeve
van Turkije. Nederland heeft andere landen tevens opgeroepen bij te dragen.
Welke landen hebben met welke bedragen geld gereserveerd voor de GCFF ten behoeve
van Turkije? Hoe ziet het proces eruit om donorbijdragen te mobiliseren?
4. Antwoord van het kabinet:
De vraag of het Global Concessional Financing Facility (GCFF) loket open gaat voor Turkije is besproken in het Steering Committee van de GCFF. De 10 donoren die lid zijn van de GCFF zijn daarin op ambtelijk niveau
vertegenwoordigd. Op basis van de informele consultaties met de donoren, heeft de
covoorzitter van het comité moeten vaststellen dat vooralsnog niet genoeg landen fondsen
committeren die de toetreding aan GCFF voor Turkije aantrekkelijk maken. Op dit moment
is slechts 20% van het beoogde bedrag gecommitteerd, waaronder de Nederlandse bijdrage
van 10 miljoen euro. Aangezien het hier informele beraadslagingen betreft is het nog
niet wenselijk om bedragen van andere donoren naar buiten te brengen. Op dit moment
is ambtelijk overleg nog steeds gaande met de Wereldbank en andere donoren om te inventariseren
wat de mogelijkheden zijn voor een GCFF programma in Turkije.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele Raad. Dit heeft bij deze leden geleid tot een aantal opmerkingen en vragen
aan de Minister.
Uit de agenda blijkt dat de Minister tijdens de informele Raad zal spreken met de
plaatsvervangend secretaris-generaal van de Verenigde Naties, ter voorbereiding op
de SDG top in New York van 18 en 19 september aanstaande. De conceptconclusies zijn
niet erg optimistisch over de voortgang van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDGs):
«The achievement of the SDGs is in peril. At the midpoint of the 2030 Agenda, we are
alarmed that only 12 percent of the SDGs are on track and 30 percent remain unchanged
or below the 2015 baseline.»1 De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan de duurzame ontwikkelingsdoelen
omdat zij inzetten op zaken als armoedebestrijding, schoon water en gezondheidszorg,
onderwijs voor alle kinderen en de bestrijding van klimaatverandering. Deze leden
zijn bezorgd over het feit dat de realisatie van de ontwikkelingsdoelen zo moeizaam
verloopt. Uit de spillover-ranking van het Sustainable Development Report blijkt dat
het Nederlandse beleid en Nederlandse bedrijfsactiviteit een zeer negatieve invloed
hebben op het bereiken van de ontwikkelingsdoelen. Nederland scoort hierop het slechtst
van alle EU-landen, op Luxemburg na.2Erkent het kabinet dit? Erkent zij ook dat, als wij ons inderdaad aan de SDGs committeren,
het juist Nederland en andere (West-Europese) landen zijn die extra inzet moeten tonen?
5. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is zich er van bewust dat de opeenstapelende mondiale crises (pandemie,
klimaatverandering, gewapende conflicten en de wereldwijde stijging van energie- en
voedselprijzen) zorgen voor achteruitgang bij het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen
(SDG’s). Het kabinet is zich ook bewust van de lage positie van Nederland en andere
Europese landen op de zogenaamde spillover index van het Sustainable Development Solutions Network. Nederland en de Europese Unie zetten daarom in op beleidscoherentie om de SDG’s
wereldwijd te behalen. De Nederlandse SDG-inzet kent drie dimensies: (1) nationaal,
(2) internationaal en (3) beleidscoherentie voor ontwikkeling (het minimaliseren van
negatieve neveneffecten (spillovers) van NL beleid op ontwikkelingslanden). Bij de internationale inzet zoals uiteengezet in de beleidsnotitie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
vormen de 17 SDG’s de leidraad.3 Het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling beschrijft de inzet van het kabinet
op beleidscoherentie, het terugbrengen van negatieve neveneffecten (spillovers) van Nederlands beleid op ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld door in te zetten op
het verkleinen van de Nederlandse land-, water- en klimaatvoetafdruk en het tegengaan
van onwettige geldstromen.4 Nederland roept de EU op om eveneens een Europees Actieplan voor Beleidscoherentie
te ontwikkelen.
Is de Nederlandse bijdrage nog wel geloofwaardig?
6. Antwoord van het kabinet:
Naast de inzet op ontwikkelingssamenwerking, waarmee het kabinet dus rechtstreeks
bijdraagt aan het behalen van de SDG’s in ontwikkelingslanden, is Nederland een van
de enige landen die tevens expliciet spillovers van het eigen beleid adresseert en
daarover jaarlijks het parlement informeert. Dat maakt de Nederlandse bijdrage aan
de SDG’s geloofwaardig.
Wat voor gevolgen trekt zij hier uit?
7. Antwoord van het kabinet:
Er is nog veel werk te doen. Daarbij ziet het kabinet een belangrijke rol voor de
EU en de EU-lidstaten om binnen de EU en internationaal te werken aan het behalen
van de SDG’s. Daarom zal het kabinet bij de aankomende Raad ook pleiten voor meer
inzet op beleidscoherentie voor ontwikkeling als onderdeel van de brede EU inzet op
de SDG’s.
Een van de belangrijkste redenen voor het slechte presteren van Nederland in de duurzame
ontwikkelingsdoelen is de status van Nederland als belastingparadijs.5Bedrijven gebruiken Nederland om te voorkomen dat zij in andere landen belasting moeten
betalen. Hierdoor lopen andere (vaak ook armere) landen de nodige belastinginkomsten
mis, wat mede bijdraagt aan de vertraging van de ontwikkeling van die landen. Erkent
het kabinet dat Nederland een belastingparadijs is? Erkent de Minister ook de kwalijke
rol die het Nederlandse kabinet hierin speelt? Is het kabinet bereid om de mogelijkheden
voor bedrijven om via Nederland belasting te ontwijken, te schrappen?
8. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoorden van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst
op Kamervragen over «Nederland als belastingparadijs», kenmerken belastingparadijzen
zich doorgaans door lage belastingtarieven en mogelijkheden om winsten en vermogen
te verbergen.6 Nederland belast de winsten die bedrijven in Nederland realiseren tegen een toptarief
van 25,8% in de vennootschapsbelasting. Ook voldoet Nederland aan de internationale
standaarden voor transparantie en uitwisseling van informatie.7 Nederland is daarom geen belastingparadijs.
In de Kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Van der Lee en Nijboer over
de aanpak van Nederland als belastingparadijs is aangegeven hoe Nederland de strijd
tegen belastingontwijking wil voortzetten.8
Gezien het gegeven dat Nederland extra inzet moet tonen om bij te dragen aan de realisatie
van de SDGs, zijn de leden van de SP-fractie van mening dat wetgeving nodig is om
bedrijven aan deze doelen te binden. Een van de conclusies van de vrijwillige evaluatie
door de Europese Unie over de realisatie van de SDGs is dan ook: «[De EU hernieuwt]
haar verbintenis om, op grond van het herziene kader voor betere regelgeving, ervoor
te zorgen dat haar wetgevingsvoorstellen de uitvoering van de SDGs blijven verwezenlijken.»9 Onderschrijft de Minister deze conclusie? Hoe gaat de Minister dit implementeren,
met name ook bij andere ministeries?
9. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft deze conclusie. Het is belangrijk om in de afweging van
verschillende beleidsopties en bij de uitwerking van voorgenomen beleid, wet- en regelgeving
rekening te houden met bedoelde en onbedoelde effecten, zowel op EU-niveau als in
de lidstaten. In Nederland doet het kabinet dit met het nieuwe Beleidskompas, voorheen
het Integraal Afwegingskader (IAK), dat begin dit jaar is geïntroduceerd en dat Rijksbreed
moet zorgen voor beter beleid, wet- en regelgeving, onder andere als het gaat om het
coherent realiseren van de SDG’s. Dit helpt beleidsmakers bij de verschillende ministeries
om rekening te houden met de effecten van voorgenomen beleid, wet- en regelgeving.
Dit komt ook terug in de Better Regulations Toolbox van de Europese Commissie die erop is gericht lidstaten te ondersteunen bij het maken
van nieuw beleid, wet- en regelgeving waarbij vooraf rekening wordt gehouden met de
bedoelde en onbedoelde effecten.10
Het toepassen van het Beleidskompas is het uitgangspunt bij de voorbereiding van nieuwe
beleid-, wet en regelgeving van het kabinet. De specifieke SDG-toets over effecten
van ons beleid op ontwikkelingslanden maakt hier onderdeel van uit.
In het BHOS commissie debat van 6 juli jl. over de jaarrapportage beleidscoherentie
voor ontwikkeling is ook toegezegd dat de Minister van BHOS binnen het kabinet hier
twee keer per jaar het gesprek over zal aangaan.11
Inbreng leden van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie in de Tweede Kamer hebben kennisgenomen van de
agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking. Zij hebben
daarover enkele vragen en aandachtspunten.
In het kader van het gesprek met plaatsvervangend secretaris-generaal van de VN Amina
Mohammed over het tekort aan financiering voor de SDGs en de klimaatdoelen, zouden
deze leden de Minister willen vragen of zij kan aangeven hoe de Europese Commissie
waarborgt dat kwetsbare groepen en lokale maatschappelijke organisaties verbeterd
toegang kunnen krijgen tot klimaatfinanciering.
10. Antwoord van het kabinet:
De Europese internationale klimaatfinanciering vormt een onderdeel van het Europese
Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI)
waarbij is vastgelegd dat ten minste 30% van de NDICI-middelen besteed moeten worden
aan projecten met klimaat- en milieudoelstellingen. De Europese Commissie ziet (lokaal)
maatschappelijk middenveld daarbij als een waardevolle partner. Gezamenlijke implementatie,
waaronder met het maatschappelijk middenveld en lokale partijen, speelt een belangrijke
rol in de algemene verordening van het NDICI-instrument.12 Lokale maatschappelijke organisaties en kwetsbare groepen zijn tevens betrokken bij
de uitvoering of ontvangers van steun uit verscheidene Team Europe Initiatieven (TEI’s).
Daarnaast is de inzet op kwetsbare groepen, conform de «leave no one behind» agenda, onderdeel van de algemene principes van het NDICI.
Ook vragen zij welke instrumenten voor klimaatfinanciering op dit moment beschikbaar
zijn op nationaal en Europees niveau, en wie daar – onder welke voorwaarden – gebruik
van kunnen maken.
11. Antwoord van het kabinet:
De publieke klimaatfinanciering is onderdeel van honderden door Nederland en de EU
gefinancierde ontwikkelingsprogramma’s die bijdragen aan de reductie van broeikasgassen
(klimaatmitigatie) en/of vergroting van de weerbaarheid tegen klimaatverandering (klimaatadaptatie).
Gelet op dit aantal is het onhaalbaar de specifieke voorwaarden om in aanmerking te
komen voor financiering uit deze programma’s op te sommen. Algemene kenmerken van
de meer dan 350 door Nederland gefinancierde ontwikkelingsinstrumenten, programma’s
en -projecten zijn te raadplegen op het publiek toegankelijke klimaatdashboard.13
,
14 Hieronder vallen ook activiteiten als Reversing the Flow en enkele partnerschappen onder het Power of Voices subsidiekader die verbeterde toegang tot klimaatfinanciering bieden of actief bevorderen.
De informatie over door de EU gefinancierde klimaatprojecten is verspreid over landen
specifieke websites van de EU-delegaties. Nederland heeft de EU verzocht de informatie
op een plek toegankelijk te maken.
Is de Minister bereid aandacht te vragen voor de toegankelijkheid van klimaatfinancieringsinstrumenten
voor lokale maatschappelijke organisaties tijdens de aankomende Raad, maar ook op
relevante internationale fora zoals COP28?
12. Antwoord van het kabinet:
De komende Raad richt zich met name op de internationale financiële architectuur en
de algemene samenwerking met de Verenigde Naties (VN) en leent zich daarom minder
voor een discussie over de toegankelijkheid tot klimaatfinancieringsinstrumenten voor
lokale maatschappelijke organisaties. Op andere momenten vraagt Nederland reeds aandacht
voor de toegankelijkheid en zal dat blijven doen, waaronder op COP28. Ook op COP27
heeft Nederland bij diverse evenementen het belang onderstreept van het lokaliseren
van klimaatfinanciering. Toegang tot financiering is – naast de verbetering van de
kwaliteit van en verdubbeling van adaptatiefinanciering – een van de speerpunten van
de Champion group on Adaptation Finance waarvan Nederland de initiatiefnemer is.
Ten aanzien van de Global Gateway vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de
Minister kan aangeven wat de status is van het aangekondigde Civil Society Dialogue Platform.
13. Antwoord van het kabinet:
Momenteel werkt de Europese Commissie aan een voorstel voor het reeds aangekondigde
EU Global Gateway Civil Society and Local Authorities Dialogue Platform binnen het bestaande Policy Forum on Development. Dit voorstel wordt op korte termijn verwacht. Bij de totstandkoming worden ook maatschappelijke
organisaties geconsulteerd.
Is de Minister het met deze leden eens dat de betrokkenheid van (lokale) maatschappelijke
organisaties bij Global Gateway projecten / Team Europe Initiatives belangrijk is
en is zij bereid dit punt in te brengen tijdens de Raad?
14. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is groot voorstander van betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld
bij Global Gateway, naast betrokkenheid van de private sector. Hoewel deze betrokkenheid
onderdeel vormt van de kernprincipes van de Global Gatewaystrategie, in het bijzonder
de kernprincipes over goed bestuur en transparantie, zal het kabinet er in lijn met
zijn beoordeling van de mededeling van de Europese Commissie inzake Global Gatewayop
toezien dat betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld ook daadwerkelijk onderdeel
vormt van de verdere uitwerking en uitvoering van Global Gateway.15
,
16 In dit kader verwelkomt Nederland de oprichting van een EU Global Gateway Civil Society and Local Authorities Dialogue Platform. Nederland zal zich tijdens deze Raad en bij toekomstige discussies over Global Gateway
blijven inzetten voor een vraaggestuurd aanbod en nauwe betrokkenheid van het maatschappelijk
middenveld en de private sector.
Tot slot hebben deze leden nog een vraag over de partnerschapsovereenkomst na Cotonou:
wat is de appreciatie van de Minister ten aanzien van de inhoud van de nieuwe partnerschapsovereenkomst
tussen de EU en de staten in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS)?
15. Antwoord van het kabinet:
Voor een appreciatie verwijst het kabinet naar de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou
verdrag van 2 juni 2021.17 Zoals aan uw Kamer gemeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli
jl. werd en marge van de EU-CELAC Top van 17 en 18 juli jl. een akkoord bereikt over
het Raadsbesluit tot ondertekening en (gedeeltelijke) voorlopige toepassing van het
Post-Cotonou verdrag.18 De hoofdonderhandelaars van de EU en de leden van de Organisatie van Staten in Afrika,
het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (hierna: de ACP) bereikten al op 3 december
2020 een voorlopig politiek akkoord over deze Partnerschapsovereenkomst. Het ontbrak
echter tot 18 juli jl. aan de vereiste unanimiteit in de Raad om in te stemmen. Het
standpunt van het kabinet zoals toegelicht in bovengenoemde kabinetsappreciatie blijft
ongewijzigd.
Wat zijn de belangrijkste verschillen met het Cotonou verdrag en hoe waardeert de
Minister deze?
16. Antwoord van het kabinet:
De belangrijkste verschillen tussen het Post-Cotonou verdrag en het nu geldende Cotonou
verdrag zullen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring
van het Post-Cotonou verdrag uiteen worden gezet. Het kabinet zal deze stukken via
de reguliere procedures met bijbehorende tijdslijnen aan uw Kamer doen toekomen. Na
de ondertekening van het Post-Cotonou verdrag (voorzien voor eind september), en na
instemming van de Rijkministerraad, zal het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag
om advies bij de Raad van State van het Koninkrijk aanhangig worden gemaakt. Na ontvangst
van het advies zal het wetsvoorstel met de memorie van toelichting, waarin het doel
en de noodzaak van het Post-Cotonou verdrag zullen worden toegelicht, en het nader
rapport aan uw Kamer worden gezonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Wuite, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
M. Prenger, adjunct-griffier