Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het Fiche: Richtlijn en mededeling ter bestrijding van corruptie binnen de EU (Kamerstuk 22112-3717)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3752 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 september 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 9 juni 2023
inzake Fiche: Richtlijn en mededeling ter bestrijding van corruptie binnen de EU (Kamerstuk
22 112, nr. 3717) en EU-voorstel: Richtlijn bestrijding van corruptie binnen de EU COM (2023) 234.
De vragen en opmerkingen zijn op 30 juni 2023 aan de Minister van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 31 augustus 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
9
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
13
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
behorende bij het voorstel van de Europese Commissie voor een Richtlijn ter bestrijding
van corruptie binnen de Europese Unie (EU). Deze leden merken op dat diverse vormen
van georganiseerde grensoverschrijdende criminaliteit plaatsvinden, omdat criminelen
misbruik maken van corruptie in de publieke en private sector. Internationale samenwerking
(inclusief informatiedeling) is volgens deze leden cruciaal om anti-corruptiebeleid
beter vorm te geven. Daarmee kunnen daders vaker en sneller worden opgespoord en vervolgd.
Deze leden bedanken de Minister voor het uitgebreide BNC-fiche en beslisnota waarin
helder de inzet van het kabinet uiteen is gezet. Zij stellen nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben de volgende passage gelezen: «Volgens de [Europese]
Commissie leidt het voorstel vermoedelijk niet tot significante kosten. Het kabinet
kan zich niet in dit oordeel vinden en had graag gezien dat er een impact assessment
was uitgevoerd. Nu het voorstel strafbaarstellingen verplicht stelt die dit voorheen
niet waren en ook andere verplichtingen voor lidstaten – zoals een periodieke risicoanalyse –
in het leven roept, is de verwachting dat het voorstel tot additionele kosten zal
leiden.» Deze leden hebben kennisgenomen van deze constatering. Is de Minister bereid
in de gesprekken over de richtlijn alsnog te vragen om een impact assessment en vooralsnog
niet akkoord te gaan met een voorstel totdat een impact assessment is uitgevoerd?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat een impact assessment in beginsel nodig is bij alle
wetsvoorstellen vanuit de Europese Commissie. Met een impact assessment kunnen de uitvoerings- en financiële consequenties van nieuwe wetgeving vooraf worden
overzien en kan hier nationaal op worden voorbereid.
Ook in een eerste bespreking met de Commissie en lidstaten over het voorstel voor
deze richtlijn heeft Nederland opgemerkt dat het hebben van een impact assessment wenselijk was geweest. De vraag is verder gesteld of de Commissie – bij nader inzien –
budgettaire gevolgen voor de EU-begroting voorziet. Het kabinet zal de inhoudelijke
onderhandelingen over het voorstel voortzetten en uw Kamer via de kwartaalrapportage
JBZ op de hoogte houden van het antwoord van de Commissie op deze vraag en andere
relevante ontwikkelingen met betrekking tot de (budgettaire) gevolgen van dit voorstel
delen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit het fiche dat de EU-anticorruptie strategie,
die de Europese Commissie samen met de Raad en het Europees parlement gaat ontwikkelen,
specifieke en meetbare doelstellingen zal omvatten. Welke specifieke en meetbare doelstellingen
vindt de Minister belangrijk om in deze strategie op te nemen?
Antwoord
De Mededeling stelt dat een EU-anti-corruptiestrategie slechts doeltreffend kan zijn
als deze wordt ontwikkeld op basis van «consensus en breed overleg, met name met het Europees parlement en de lidstaten.» Zoals benoemd in het BNC-fiche,1 onderschrijft het kabinet dit. Het komen tot een dergelijke strategie is een complex
traject dat tijd vergt. In dit vroege stadium is het dan ook niet mogelijk om, zonder
hierover het gesprek met andere lidstaten en de Europese Commissie te zijn aangegaan,
specifieke en concrete doelstellingen enkel vanuit het Nederlandse perspectief te
benoemen. In algemene zin acht het kabinet het van belang dat de doelstellingen niet
alleen zijn gericht op het (strafrechtelijk) bestrijden van corruptie, maar ook op
het voorkomen daarvan middels effectief integriteitsbeleid en risicomanagement. Ook
onderschrijft het kabinet dat de strategie vooral evidence-informed moet zijn, zoals benoemd in het BNC-fiche. De periodieke risicoanalyse die de Commissie
voorstelt, kan hieraan bijdragen.
Hoe wordt gemonitord of deze doelstellingen worden gehaald?
Antwoord
Dit is nog niet bekend. Er hebben nog geen besprekingen over de uitwerking van de
toekomstige EU-strategie plaatsgevonden. In deze besprekingen zal het kabinet aandacht
hebben voor dit onderwerp. Hierbij geldt dat het meten van corruptie een lastige kwestie
is: zo hebben betrokkenen er baat bij om hun acties heimelijk te verrichten. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan het omkopen van een ambtenaar om een vergunning te verkrijgen.
In deze situatie heeft zowel de omkoper als de omgekochte ambtenaar er belang bij
deze gedragingen heimelijk te verrichten. Het is daarom van belang om bij het beoordelen
van de effectiviteit van de strategie de cijfers die wel beschikbaar zijn (zoals het
aantal vervolgingen en veroordelingen voor corruptiemisdrijven) te betrekken. Het
kabinet steunt dan ook het voornemen om dergelijke statische data uit lidstaten bij
te houden, waarbij aandacht dient te zijn voor de werklast die dit oplevert voor opsporingsinstanties,
het Openbaar Ministerie en de rechtspraak.
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de mededeling melding maakt van de oprichting
van een interinstitutioneel ethisch orgaan. Dit orgaan zou bevoegd zijn maatregelen
te nemen om transparantie te vergroten. Het voorstel voor dit orgaan wordt nog voor
de zomer verwacht. Kan de Minister de Kamer specifiek informeren over dit ethisch
orgaan? Is de Minister voorstander van de oprichting van een dergelijk orgaan?
Antwoord
De Commissie heeft op 8 juni jl. een mededeling gepubliceerd over de oprichting van
een interinstitutioneel ethisch orgaan. Uw Kamer is geïnformeerd over deze mededeling
van de Commissie via een BNC-fiche.2
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel noopt tot de oprichting van een
instantie die zich bezighoudt met de preventie van corruptie of noopt deze bevoegdheid
bij een al bestaande instantie te beleggen. Wat is de inzet van de Minister bij deze
gesprekken? Wordt al gekeken welke instantie het beste daartoe geëquipeerd zou zijn?
Aan de hand van welke criteria wordt gekeken bij welke instantie deze taak het beste
kan worden belegd en wanneer wordt de Kamer naar verwachting geïnformeerd over de
keuze van voor een instantie?
Antwoord
In Nederland is het preventieve integriteitsbeleid belegd bij het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en decentrale overheden. Daarnaast zijn er repressieve
instanties (politie, Rijksrecherche, Anti-Corruptie Centrum van de FIOD of het Openbaar
Ministerie) die, al dan niet vanuit een taakopdracht tot effectieve corruptiebestrijding,
ook preventieve werkzaamheden op het gebied van anti-corruptie uitvoeren. Het is de
vraag in hoeverre het in Nederland zou passen om één centrale preventieve anti-corruptieautoriteit
in te stellen en hoe deze autoriteit zich tot de andere betrokken partijen zou verhouden.
Het is in dit stadium van de onderhandelingen in Brussel te vroeg om hier uitspraken
over te doen. Het kabinet zal eerst moeten bezien hoe dit voorstel verder vorm gaat
krijgen en wil daar niet op vooruit lopen. Er zal eerst grondig onderzoek gedaan moeten
worden om te bezien hoe de bestaande partijen zich verhouden tegenover één centrale
preventieve anti-corruptie autoriteit. Wellicht zou deze taak beter kunnen worden
ondergebracht bij een bestaande autoriteit, maar daarvoor zal het kabinet eerst de
onderhandelingen afwachten. Het kabinet zal uw Kamer hierover via de kwartaalrapportage
JBZ op de hoogte houden.
De leden van de VVD-fractie merken in het licht van de voorgestelde wijzigingen op
dat mogelijke nieuwe gesprekken over uitbreiding van het mandaat van het Europees
Openbaar Ministerie (EOM) aan de orde zouden kunnen zijn. Kan de Minister bevestigen
dat zij conform de aangenomen motie zal handelen (Handelingen II 2020/21, nr. 13, item 8) en niet zonder expliciet voorafgaand overleg met de Kamer hierin stappen zet?
Antwoord
Ja, het kabinet zal niet zonder expliciet voorafgaand overleg met de Kamer hierin
stappen zetten, conform de motie van de leden van Dam en van Toorenburg en u tijdig
op de hoogte brengen van relevante ontwikkelingen op dit vlak.3
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de dringende noodzaak voor effectiever
anti-corruptiebeleid binnen de Europese Unie (EU) onlangs werd aangetoond door Qatar-gate.
Welke lessen dienen er volgens de Minister te worden getrokken uit Qatar-gate en hebben
deze lessen naar de verwachting van de Minister nog gevolgen voor de voorliggende
richtlijn?
Antwoord
Op dit moment loopt het corruptieonderzoek binnen het Europees parlement nog. Het
kabinet wil het onderzoek afwachten voor conclusies te trekken.
Desalniettemin kunnen we in algemene zin zeggen dat de recente gebeurtenissen het
belang aantonen van de oprichting van een interinstitutioneel ethisch orgaan. Een
dergelijk orgaan zou tot doel hebben om minimumstandaarden over ethiek en integriteit
op te stellen en een platform voor uitwisseling te creëren waar EU-instellingen en
organen van elkaar kunnen leren.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de laatste stand van zaken over de uitvoering
van de motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1888). Op welke wijze is daar tot nu toe invulling aan gegeven en hoe wordt de uitvoering
de komende periode in EU-Raden verder opgepakt? Kan de Minister voorts bevestigen
dat de motie integraal onderdeel is van de kabinetsinzet bij de onderhandelingen over
de voorliggende richtlijn?
Antwoord
De motie is in lijn met de bredere Nederlandse inzet om de governance van de EU-instellingen te verbeteren. Onderdeel van deze inzet is bijvoorbeeld de
actieve agenda van het kabinet om het EU-transparantiebeleid te moderniseren en de
EU-besluitvormingsprocedures inzichtelijker te maken.4 Ten aanzien van het verplichte transparantieregister heeft Nederland een actieve
rol vervuld om een interinstitutioneel akkoord te bereiken dat interacties tussen
belangenvertegenwoordigers en de Europese instellingen transparanter maakt.5 Ten aanzien van het voorstel inzake het interinstitutioneel ethisch orgaan neemt
het kabinet een constructieve houding aan om tot een effectief werkend orgaan te komen.6 De inzet om de governance van de EU-instellingen te verbeteren gaat onverminderd door.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister de Kamer kan informeren
als een concept-gemeenschappelijk standpunt voor ligt in de Raad dat afwijkt van de
inzet zoals verwoord in het BNC-fiche, zodat de Kamer voorafgaand aan deze Raad nog
de mogelijkheid heeft om kennis te nemen van het gewijzigde voorstel. Is de Minister
hiertoe bereid?
Antwoord
Ja.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het EU-voorstel
voor een Richtlijn ter bestrijding van corruptie binnen de EU en het bijbehorende
fiche. Deze leden onderschrijven dat corruptie zeer schadelijke effecten heeft en
zijn daarom, net als het kabinet, van oordeel dat een stevige en effectieve (EU-)aanpak
nodig is met zowel preventieve als repressieve aspecten. Zij hebben wel nog enkele
vragen bij het voorstel en de reactie van de het kabinet.
2. Essentie voorstellen
De leden van de D66-fractie hebben gelezen welke verplichtingen voor lidstaten voortvloeien
uit het EU-voorstel. Kan de Minister een overzicht verschaffen van de wijzigingen
die zouden moeten worden doorgevoerd op het gebied van wettelijke strafmaxima, de
reikwijdte van bestaande strafbepalingen en het toevoegen van nieuwe strafbepalingen,
als dit richtlijnvoorstel zou worden aangenomen?
Antwoord
Vooropgesteld moet worden dat de onderhandelingen over het voorstel voor de richtlijn
zich nog in een vroeg stadium bevinden en dat de inhoud daarvan dus nog geenszins
vastligt. Zowel over de omschrijving van de strafbaar te stellen gedragingen als over
de minimale hoogte van de wettelijke strafmaxima zal nog een uitgebreide discussie
plaatsvinden tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees parlement.
Pas op het moment dat overeenstemming is bereikt over de inhoud van de richtlijn kan
in detail worden bezien op welke wijze de verplichtingen moeten worden geïmplementeerd
in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Daartoe zal dan nauwkeurig moeten worden
geanalyseerd in hoeverre die verplichtingen al worden «gedekt» door bestaande strafbepalingen,
zowel wat betreft de reikwijdte daarvan als wat betreft de hoogte van het wettelijk
strafmaximum. Voor zover die bestaande strafbepalingen tekortschieten, zullen vervolgens
keuzes moeten worden gemaakt over de wijze waarop aan de verplichtingen tegemoet zal
worden gekomen, door een verruiming van bepaalde bestaande strafbepalingen, verhoging
van bepaalde strafmaxima en/of de introductie van nieuwe strafbaarstellingen. Gelet
op het voorgaande kan op dit moment nog geen volledig en gedetailleerd overzicht worden
gegeven van de noodzakelijke wijzigingen.
Wel is duidelijk dat het huidige voorstel voor de richtlijn een aantal gedragingen
omvat die in Nederland niet als zodanig strafbaar zijn gesteld, zoals ongeoorloofde
beïnvloeding, misbruik van functie, belemmering van de rechtsgang en verrijking door
corruptie. Daarnaast moeten de lidstaten volgens het voorstel de nodige maatregelen
nemen om ervoor te zorgen dat de daarin opgenomen strafbare feiten kunnen worden bestraft
met een maximale gevangenisstraf van respectievelijk ten minste zes, vijf en vier
jaren. Op basis van deze verplichtingen in de huidige versie van het voorstel zouden
de maximale gevangenisstraffen op omkoping in de particuliere sector (art. 328ter
Sr), verduistering in dienstbetrekking (art. 322 Sr) en/of misbruik van subsidies
(art. 323a Sr) bijvoorbeeld moeten worden verhoogd van vier naar vijf jaren. Voor
zover het gaat om omkoping in de publieke sector (art. 177 Sr en art. 363 Sr) voldoet
Nederland al aan de verplichtingen. Bij de andere gedragingen uit de voorgestelde
richtlijn is dit lastiger in algemene zin te zeggen, omdat deze niet één op één met
bestaande strafbepalingen corresponderen. Zo kan belemmering van de rechtsgang naar
huidig Nederlands strafrecht vallen onder een waaier van algemene en meer specifieke
strafbaarstellingen, die sterk uiteenlopen wat betreft aard, ernst en strafmaximum.
Volgens de voorgestelde richtlijn is hier een maximale gevangenisstraf van ten minste
zes jaren vereist.
3. Nederlandse positie ten aanzien van de voorstellen
a. Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister aanhaalt dat opsporingsinstanties
en het Openbaar Ministerie (OM) over diverse opsporingsbevoegdheden beschikken. Deze
leden wijzen erop dat het OM echter niet bij alle corruptiedelicten gebruik kan maken
van het volledige arsenaal van bijzondere opsporingsbevoegdheden, omdat voor een aantal
corruptiedelicten de maximumstraf lager is dan acht jaar (bijvoorbeeld artikel 177
en 363 van het Wetboek van Strafrecht). Dit zou wel nodig zijn om corruptie effectief
aan te kunnen pakken. Kan de Minister hierop reageren? Is de Minister van oordeel
dat de instanties in het geval van corruptie van het hele arsenaal gebruik zouden
moeten kunnen maken?
Antwoord
De bijzondere opsporingsbevoegdheden betreffen ingrijpende bevoegdheden die een ernstige
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken, bijvoorbeeld door het plaatsen van een
telefoontap. Uit het voorstel volgt dat de richtlijn een breed scala aan strafbare
feiten in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht zou omvatten. Hierbij kan worden
gedacht aan zware delicten zoals ambtelijke omkoping, maar ook aan delicten van minder
ernstige aard, zoals diefstal of bedreiging. Het lijkt daarmee niet proportioneel
om voor ieder delict uit de voorgestelde richtlijn alle bijzondere opsporingsbevoegdheden – dus ook de meest ingrijpende – wettelijk mogelijk
te maken, zonder daarbij te differentiëren tussen de strafbare feiten die in het voorstel
voor de richtlijn zijn genoemd. Tijdens verdere besprekingen over het voorstel zal
de reikwijdte van de toepasselijkheid van de bijzondere opsporingsbevoegdheden nader
moeten worden verduidelijkt.
b. Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De leden van de D66-fractie constateren dat het EU-voorstel de verplichting bevat
voor lidstaten om ervoor te zorgen dat tot de sancties en maatregelen gaat behoren
«ontneming van het passief kiesrecht, in verhouding tot de ernst van het gepleegde
strafbare feit». Deze leden lezen dat de Minister gaat inzetten op beperking hiervan
tot die gevallen waarin sprake is van aantasting van de grondslagen van het democratisch
bestel. Deze leden zijn met de Minister van oordeel dat een dergelijke grote inbreuk
op een belangrijk grondrecht zoveel mogelijk beperkt moet worden. Wel vragen zij of
de Minister kan toelichten wat zij bedoelt met een «aantasting van de grondslagen
van het democratisch bestel». Kan zij dit concreter maken?
Antwoord
Het huidige Nederlandse Wetboek van Strafrecht voorziet in art. 28, eerste lid, onderdeel
3°, in de mogelijkheid om de schuldige bij rechterlijke uitspraak te ontzetten van
het recht tot lid van algemeen vertegenwoordigende organen te worden gekozen. Dat
kan alleen in de bij wet bepaalde gevallen én bij veroordeling tot een gevangenisstraf
van ten minste een jaar (lid 3). In 1986 is het aantal delicten ten aanzien waarvan
ontzetting van het kiesrecht kan worden uitgesproken drastisch verminderd. Ontzetting
is sindsdien alleen nog mogelijk als het gaat om strafbare gedragingen die naar hun
wettelijke omschrijving een ernstige aantasting van de grondslagen van het Nederlandse
staatsbestel inhouden. Het zou volgens de toenmalige wetgever moeten gaan om strafbare
feiten die naar hun aard een aan de Nederlandse Staat en samenleving vijandige houding
veronderstellen, op grond waarvan ontzetting uit het kiesrecht mogelijk moet zijn.7 In het kader van de ambtsmisdrijven is ontzetting uit het kiesrecht alleen mogelijk
als het gaat om Ministers of Staatssecretarissen die opzettelijk de (Grond)wet niet
naleven of om het aanwenden of niet inroepen van de gewapende macht (art. 380 Sr).
Ook bij misdrijven tegen de veiligheid van de Staat en bij terroristische misdrijven
kan deze bijkomende straf worden toegepast (zie art. 106 Sr, art. 114Sr, art. 120c
Sr, art. 130b Sr en art. 152 Sr). Bij bijvoorbeeld omkoping, verduistering of witwassen
bestaat deze mogelijkheid nu niet. Gelet op de ingrijpende inbreuk die ontzetting
maakt op het Grondwettelijk verankerde kiesrecht ziet het kabinet geen aanleiding
om het aantal gevallen waarin deze sanctie mogelijk is te verruimen. Dat zal dan ook
de inzet zijn van de onderhandelingen over de voorgestelde richtlijn.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De leden van de D66-fractie lezen dat het EU-voorstel voorschrijft dat lidstaten periodiek
risicoanalyses moeten uitvoeren; een beoordeling om na te gaan welke sectoren het
grootste risico op corruptie lopen. Deze leden zien ook dat de Minister hier positief
over is, maar zich onder andere afvraagt hoe de analyse exact gestalte zal krijgen.
Deze leden wijzen erop dat het van belang is om in dergelijke risicoanalyses ook aandacht
te besteden aan zogenoemde «facilitators» en poortwachters. Kan de Minister hierop
reageren? Onderschrijft zij dit belang?
Antwoord
De exacte invulling en reikwijdte van de risicoanalyses die de Europese Commissie
voorstelt, is in dit stadium nog niet bekend. Ten aanzien van de situatie in Nederland
heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht om periodiek
een National Risk Assessment Corruptie (NRA Corruptie) uit te voeren. Deze zomer is
mijn departement met het WODC in gesprek gegaan over de precieze reikwijdte en invulling
van een dergelijke NRA Corruptie en bezien hoe deze zo goed mogelijk op het voorstel
voor regelmatige risicoanalyses kan worden aangesloten. In deze gesprekken is het
onderwerp van poortwachters benoemd als mogelijk risicogebied, maar op voorhand kan
niet worden toegezegd dat deze groep onderdeel zal uitmaken van de risicoanalyse,
waarbij de eerste stap juist is om risicosectoren te identificeren. Overigens hebben
poortwachters / facilitators ook nu al de aandacht van het Openbaar Ministerie (specifiek:
het Functioneel Parket) en het Anti-Corruptie Centrum van de FIOD. Zij werken hiervoor
samen met de relevante beroepsgroepen om zo bewustwording over de risico’s van corruptie
binnen deze beroepsgroepen te vergroten met als nadere doelen het voorkomen van (het
faciliteren van) corruptiedelicten en het melden van mogelijke relevante signalen
bij de bevoegde autoriteiten. Verder benadrukt het kabinet dat in de beleidsagenda
aanpak witwassen, aan uw Kamer verstuurd op 25 september 2022, het verbeteren van
de aanpak facilitators een van de prioriteiten is.8 Hierbij wordt door het kabinet breed gekeken naar maatregelen die het moeilijker
maken dat bewuste en onbewuste dienstverlening aan criminele netwerken wordt verleend.
Is zij bereid dit in EU-verband naar voren te brengen?
Antwoord
Het voorstel verplicht juist tot het uitvoeren van een risicoanalyse om de meest kwetsbare
sectoren te kunnen identificeren. Het lijkt het kabinet in dit licht niet wenselijk
om (in alle lidstaten) bij een dergelijke inventarisatie op voorhand in ieder geval
op één specifieke groep of sector te focussen. De uiteindelijk geïdentificeerde kwetsbare
sectoren kunnen per lidstaat verschillend zijn en deze bevindingen dienen onderbouwd
te zijn.
De leden van de D66-fractie lezen dat het EU-voorstel voorschrijft dat de nationale
autoriteiten voortdurend beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel en over
de financiële, technische en technologische middelen die nodig zijn voor de doeltreffende
uitvoering van de richtlijn. Deze leden zien dat het kabinet hierover heeft gezegd
dat middelen en capaciteit binnen opsporingsinstanties en het OM over de gehele linie,
en dus ook in corruptiezaken, eindig zijn. Zou deze richtlijn, als deze wordt aangenomen,
moeten leiden tot her-prioriteringen binnen de Nederlandse opsporingsinstanties en
het OM?
Antwoord
Zoals aangegeven in het BNC-fiche9, zal de uiteindelijke richtlijn impact hebben op de nationale opsporingsinstanties
en het Openbaar Ministerie. Deze autoriteiten dienen te beschikken over voldoende
gekwalificeerd personeel en middelen om de richtlijn doeltreffend te kunnen uitvoeren.
De besprekingen over het voorstel voor de richtlijn bevinden zich momenteel in een
vroeg stadium. Het is dus nog niet duidelijk hoe de definitieve richtlijn eruit zal
komen te zien. Pas als hierover duidelijkheid is, kan worden gekeken naar de prioriteiten
van en capaciteit(sverdeling) binnen de relevante opsporingsinstanties en het Openbaar
Ministerie. In dit kader merkt het kabinet op dat de bestrijding van (corruptie in
relatie tot) zware georganiseerde – veelal drugsgerelateerde – criminaliteit momenteel
al prioriteit heeft.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Richtlijn en mededeling
ter bestrijding van corruptie binnen de EU. Deze leden maken graag van de gelegenheid
gebruik om hierover nog enkele vragen te stellen aan de Minister.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het uitgangspunt
van het kabinet dat het anti-corruptiebeleid ook gericht is op de relatie tussen corruptie
en georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze leden vragen aan de Minister
in welke mate het voorstel van het Europees parlement ter bestrijding van corruptie
binnen de EU kan bijdragen aan het opsporen en afpakken van crimineel verdiend vermogen.
Antwoord
De voorgestelde richtlijn draagt bij aan het effectief opsporen en afpakken van crimineel
verdiend vermogen. Het richtlijnvoorstel harmoniseert en introduceert definities van
corruptiemisdrijven binnen de Europese Unie. Zoals toegelicht in het BNC-fiche, heeft
het kabinet hierbij enkele kanttekeningen geplaatst en zijn er een aantal aandachtspunten.
Dit niettegenstaande, kunnen opsporingsdiensten na implementatie van de voorgestelde
richtlijn in alle Europese lidstaten hun bevoegdheden inzetten om crimineel verdiend
vermogen afkomstig uit de in de voorgestelde richtlijn opgenomen corruptiemisdrijven
op te sporen. Vervolgens is het voor lidstaten mogelijk nationale procedures aan te
wenden om over te gaan tot confiscatie van het wederrechtelijk verkregen vermogen.
Op basis van de reeds bestaande strafbaarstellingen in de Nederlandse strafwet ten
aanzien van corruptie is het overigens al mogelijk om vermogen dat hiermee is verdiend
te confisqueren.
2. Essentie voorstellen
a) Inhoud voorstellen
De leden van de CDA-fractie lezen dat een EU-anti-corruptiestrategie zal worden ontwikkeld
en dat ter realisatie hiervan een EU-netwerk tegen corruptie wordt opgezet, bestaande
uit onder andere politie, overheidsinstanties, het maatschappelijk middenveld en andere
belanghebbenden. De focus van het netwerk zal de preventie van corruptie zijn, specifiek
door het ontwikkelen van best practices en praktische richtsnoeren op onderwerpen
van gemeenschappelijk belang. Deze leden vragen op welke manier de onderdelen gegevensdeling
en informatie-uitwisseling betrokken worden in dit netwerk, met name in Europees verband,
nu corruptie ook vaak een grensoverschrijdend karakter heeft. Wat zijn op dit moment
de knelpunten omtrent deze aspecten?
Antwoord
De precieze invulling van het netwerk, moet nog blijken. Uit de Mededeling volgt dat
het netwerk zich zal richten op corruptiepreventie en in dat kader beste praktijken
en praktische richtsnoeren zal ontwikkelen. De verwachting is dan ook dat er geen
(herleidbare) zaaksinformatie zal worden uitgewisseld, waarbij altijd vraagstukken
van gegevensdeling en informatie-uitwisseling zullen spelen. In algemene zin geldt
voor dergelijke vraagstukken dat hierbij altijd de relevante privacywetgeving dataprotectieregels
in acht moeten worden genomen. De eerste bijeenkomst van het netwerk zal plaatsvinden
op 20 september 2023 in Brussel.
Is de Minister daarnaast ervan overtuigd dat het voorstel bijdraagt aan het voorkomen
van sanctieomzeiling bij grensoverschrijdende corruptie en grensoverschrijdende, georganiseerde
criminaliteit?
Antwoord
Ja. Het voorstel bevat diverse onderdelen die naar verwachting zullen leiden tot het
voorkomen of beperken van bestraffing voor het plegen van corruptiemisdrijven. Hierbij
kan worden gedacht aan het gelijktrekken van minimale maximumsancties (zodat criminaliteit
niet verplaatst naar een lidstaat waar een lagere minimale maximumsanctie wordt gehanteerd)
of het ervoor zorgen dat immuniteit voor corruptiemisdrijven kan worden opgeheven,
zodat daders daadwerkelijk kunnen worden vervolgd en bestraft. Zoals gesteld in het
BNC-fiche10, steunt het kabinet de doelstelling van een effectieve bestrijding van (grensoverschrijdende)
corruptie, maar plaatst het hierbij nog wel een aantal kanttekeningen en aandachtspunten.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie heeft aangekondigd dat
er een voorstel wordt gemaakt tot oprichting van een interinstitutioneel ethisch orgaan,
dat bevoegd zou zijn tot het stellen van standaarden en het nemen van maatregelen
om transparantie te vergroten. Deze leden vragen of de Minister alvast de contouren
zou kunnen schetsen van de invulling van dit orgaan, en op welke manier de transparantie
vergroot zou kunnen worden.
Antwoord
De Commissie heeft op 8 juni jl. een mededeling gepubliceerd over de oprichting van
een interinstitutioneel ethisch orgaan. Uw Kamer is geïnformeerd over dit voorstel
van de Commissie via een BNC-fiche11.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het voorstel van de richtlijn lidstaten onder
andere verplicht tot het houden van een periodieke risicoanalyse om zo te bezien welke
sectoren het meest kwetsbaar zijn voor corruptie. Deze leden vragen aan de Minister
welke sectoren op dit moment in Nederland het meest kwetsbaar zijn voor corruptie.
Antwoord
Zie hiervoor de beantwoording van de vraag over sectoren van de leden van de D66-fractie:
het is niet wenselijk om vooruit te lopen op de resultaten van de aangevraagde NRA
Corruptie. Wel wenst het kabinet te benoemen dat het Openbaar Ministerie momenteel
al een projectmatige en integrale aanpak van corruptie hanteert, waarin wordt gefocust
op onderwerpen zoals corruptie in relatie tot zware georganiseerde criminaliteit (Landelijk
Parket) en de medische sector (Functioneel Parket). Ook het Anti-Corruptie Centrum
van de FIOD wil zich in de komende jaren meer op de medische sector richten. Verder
heeft het opsporen en vervolgen van corruptie binnen het openbaar bestuur hoge prioriteit
binnen het Openbaar Ministerie.12
3. Nederlandse positie ten aanzien van de voorstellen
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Nederlandse integriteitsbeleid voor ambtenaren
bewust verschilt van het integriteitsbeleid voor bestuurders en de Minister acht het
volledig uniformen hiervan niet wenselijk. De Minister zal dan ook inzetten op helder
afgebakende en preventieve maatregelen die niet verder gaan dan noodzakelijk om het
doel van de richtlijn te verwezenlijken. Deze leden vragen of andere lidstaten dezelfde keuze hebben gemaakt of voornemens
zijn om te maken, om het integriteitsbeleid niet volledig te uniformeren.
Antwoord
Tijdens de eerste besprekingen van het voorstel voor de richtlijn is dit niet specifiek
besproken. Tot nu toe spitst de discussie omtrent het preventieve integriteitsbeleid
zich vooral toe op de vraag of er een rechtsgrondslag is voor het opnemen van preventieve
maatregelen in de richtlijn. Daarnaast hebben lidstaten nog diverse vragen over de
reikwijdte en interpretatie van diverse preventieve bepalingen. Pas als dit duidelijk
is, kan definitief worden bezien hoe de richtlijn zich tot nationale wet- en regelgeving
verhoudt.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
c) Proportionaliteit
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister als aandachtspunt benoemt de vraag
of de richtlijn moet leiden tot het wettelijk vastleggen van strafverzwarende en -verzachtende
omstandigheden voor de strafbare feiten uit het voorstel. De Minister acht het, volgens
deze leden ook terecht, van belang dat het lidstaten vrijstaat om zelfstandig te bepalen
of dergelijke omstandigheden wettelijk dienen te worden vastgelegd. Deze leden vragen
of de Minister ook andere lidstaten aan haar zijde vindt als het gaat om dit aandachtspunt.
Antwoord
Er zijn ook andere lidstaten die menen dat strafverzwarende en -verzachtende omstandigheden
niet-dwingend behoren te worden voorgeschreven in de richtlijn. Hierbij geldt wel
dat vrijwel alle lidstaten, inclusief Nederland, een (parlementair) studievoorbehoud
hebben gemaakt tijdens de eerste besprekingen over het voorstel voor de richtlijn.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister zich afvraagt in hoeverre het zou
passen om één centrale preventieve anti-corruptieautoriteit in te stellen en hoe deze
autoriteit zich verhoudt tot andere betrokken partijen. Deze leden vragen of de Minister
hierbij al een keuze heeft gemaakt om al dan niet een centrale autoriteit in te richten,
of dat er nog ruimte is om te bezien op welke manier het zo centraal mogelijk ingericht
zou kunnen worden, in acht nemend dat bepaalde instanties zoals het OM en de fiscale
inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) aparte bevoegdheden hebben.
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de centrale
preventie autoriteit.
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van het voorstel de lidstaten data
omtrent corruptiezaken dienen te verzamelen, waardoor systemen van in ieder geval
het OM anders dienen te worden ingericht en mogelijk op systemen van opsporingsinstanties
of rechtspraak moeten worden afgestemd. Acht de Minister dit een haalbaar en realistisch
voorstel voor de Nederlandse systemen?
Antwoord
De besprekingen van het voorstel voor de richtlijn bevinden zich nog in een vroeg
stadium. Het is dus nog onzeker welke informatie op basis van de richtlijn uiteindelijk
zal moeten worden verzameld. De huidige verwachting is dat een systeemaanpassing noodzakelijk
zal zijn om de gevraagde informatie te kunnen registreren en aan te leveren. Daarnaast
is denkbaar dat bepaalde informatie alleen handmatig kan worden verzameld. Hierbij
kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aantal hoge ambtenaren dat is veroordeeld
voor een corruptiemisdrijf in een bepaald jaar: uit de systemen zal niet direct volgen
of een strafbaar feit door iemand uit deze categorie van personen is gepleegd. Het
verzamelen van de informatie vergt dus systeemaanpassingen, extra capaciteit en financiële
middelen. Zoals ook aangeven in reactie op de vraag van de leden van de D66-fractie,
zal te zijner tijd moeten worden gekeken naar de capaciteit(sverdeling) en (financiële)
middelen van de relevante autoriteiten.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de fractie-BBB heeft kennisgenomen van het EU-voorstel en de daarbij gevoegde
documenten over de bestrijding van corruptie binnen de EU. Hier zijn nog een aantal
vragen over.
In de kanttekeningen van de beslisnota valt te lezen dat de strafmaat voor algemene
delicten (diefstal, oplichting, bedreiging) beter in lijn moeten liggen met de voorgenomen
strafmaten van de nieuwe EU-corruptie strafmaat. Om dit te bewerkstelligen gaat het
kabinet inzetten op het verlagen sommige algemene strafmaten. Het lid van de BBB-fractie
wil graag weten wat de verlaging van deze strafmaat inhoudt.
Antwoord
De betreffende passage in het BNC-fiche13 ziet op de minimale strafmaxima voor de aan corruptie gerelateerde delicten die in
het voorstel zijn opgenomen. Het kabinet is van oordeel dat de enkele omstandigheid
dat een strafbaar feit in de context van een corruptiezaak is gepleegd niet in álle
gevallen automatisch een hogere gevangenisstraf rechtvaardigt, die in algemene zin
immers (mede) is gebaseerd op de aard en ernst van het strafbare feit in kwestie.
Het kabinet zal daarom inzetten op het verlagen van de voorgestelde minimale strafmaxima
in de richtlijn (of het niet dwingend voorschrijven hiervan). Een aantal strafbepalingen
uit het voorstel (zoals belemmering van de rechtsgang en misbruik van functie) kennen
in de Nederlandse strafwet geen separate strafbaarstelling, maar zijn via diverse,
meer algemene strafbepalingen strafbaar gesteld. Daarom zouden de verplichtingen uit
het voorstel in de Nederlandse context resulteren in ofwel een substantiële verhoging
van strafmaxima voor een aantal algemene delicten (onder meer verduistering, diefstal,
bedreiging), ofwel in invoering van een aantal specifieke strafbaarstellingen met
een hoger strafmaximum in de context van corruptie. Zo moet belemmering van de rechtsgang
volgens het voorstel met ten minste zes jaren gevangenisstraf kunnen worden gestraft,
terwijl dit naar huidig Nederlands recht in sommige gevallen als bedreiging (met een
strafmaximum van twee jaren gevangenis) zal worden aangemerkt. De huidige Nederlandse
strafmaxima lijken in de strafrechtspraktijk niet te knellen én de maxima voor corruptiemisdrijven
moeten in balans zijn met die voor andere vergelijkbare misdrijven.
Voor alle duidelijkheid zij benadrukt dat de inzet niet is om de maxima in het Nederlandse
Wetboek van Strafrecht te verlagen. Het gaat om het verlagen van de minimale strafmaxima
die worden voorgeschreven in het voorstel voor de richtlijn, om te voorkomen dat de
geldende strafmaxima in Nederland verhoogd moeten worden in gevallen waarin dat niet
gerechtvaardigd en proportioneel zou zijn.
Verder vraagt dit lid of de EU-corruptievoorstellen ook impact hebben op andere Nederlandse
wet- en regelgeving.
Antwoord
In de beantwoording van de vragen van de D66-fractie is het kabinet al ingegaan op
de gevolgen die de richtlijn mogelijk zal hebben voor het Nederlandse Wetboek van
Strafrecht. Daarnaast bevat het voorstel voor de richtlijn onder meer verplichtingen
om maatregelen te nemen op het terrein van voorkoming van corruptie en verzameling
van statistische gegevens. In hoeverre daarvoor aanpassing nodig is van andere specifieke
wet- en regelgeving, valt op dit moment nog niet volledig te overzien. Dit zal nader
in kaart worden gebracht op het moment dat de implementatie van de definitieve richtlijn
wordt voorbereid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier