Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang ontwerpbesluit reële prijzen Jeugdwet (Kamerstuk 31839-946)
31 839 Jeugdzorg
               29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
         
Nr. 971 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 31 augustus 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
                  en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
                  Sport over de brief van 30 mei 2023 over de voorhang ontwerpbesluit reële prijzen
                  Jeugdwet (Kamerstukken 31 839 en 29 538, nr. 946)
               
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2023 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
                  Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Coco Martin
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
7
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
8
                         
                         
                         
II.
Reactie van de Staatssecretaris
9
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris van plan is om bij de nadere
                  uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) ook in het bijzonder aandacht
                  zal besteden aan de communicatie rondom de AMvB, en daarbij ook de toelichting en
                  uitleg betrekt.
               
De leden van de VVD-fractie hebben bezorgd waargenomen dat het voor gemeentes mogelijk
                  lastig wordt om discussies te voeren over wat een reële prijs is voor zaken als vastgoed.
                  Deze leden vragen bij wie de bewijslast ligt, en of de Staatssecretaris bereid is
                  om in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te komen met een
                  kader voor reële overheadkosten?
               
De leden van de VVD-fractie vragen of een reële prijs wel tot stand kan komen zonder
                  een landelijk kwaliteitskader voor de jeugdzorg?
               
De leden van de VVD-fractie horen graag van de Staatssecretaris of de AMvB die voorligt
                  voldoende duidelijkheid biedt over de verschillende zorg gerelateerde onderdelen van
                  de zorg, zoals contact met het netwerk van de jongeren, school en andere zorgpartijen.
                  Zijn er verbeterpunten op dit gebied?
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verplichting voor gemeenten
                  dat alle kostprijselementen moeten worden opgenomen in de verordening. Zou er een
                  situatie kunnen ontstaan dat gemeenten allerlei verschillende aanvullende kostprijselementen
                  gaan opnemen in de verordeningen waardoor er wildgroei ontstaat die niet bijdraagt
                  aan het doel van de AMvB?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris aangeeft dat het niet past
                  bij het karakter van de AMvB om de kostprijselementen specifieker voor te schrijven.
                  Het staat partijen vrij om in aanvulling op de kostprijselementen in de AMvB andere
                  mee te nemen bij het bepalen van een reële prijs. Als de gemeenten van tevoren de
                  kostprijselementen moeten vastleggen in de verordening hoe kan er dan sprake van zijn
                  dat partijen in vrijheid kostprijselementen kunnen aanvullen? Kan de Staatssecretaris
                  schetsen hoe een inkoopprijs verloopt als een gemeente in haar verordening geen aanvullende
                  kostprijselementen heeft opgenomen of in de ogen van één van de aanbieders de verkeerde
                  kostprijselementen? Is het om de uitvoerbaarheid van een inkoopproces te bevorderen
                  niet verstandiger om de bevoegdheid van het aanvullen van kostprijselementen tijdens
                  het inkoopprijs bij het college neer te leggen?
               
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat één van de verplichtingen die gemeenten
                  hebben bij het sluiten van overeenkomsten het betalen van een redelijk tarief is.
                  Uit de toelichting blijkt dat gemeenten over het algemeen al werken met de kostprijselementen.
                  In de toelichting wordt geduid dat er veel discussie is over wat reële prijzen precies
                  zijn. Wat een redelijk tarief is wordt met deze regeling nog steeds niet nader gespecificeerd.
                  De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het nu formeel vastleggen van kostprijselementen
                  bijdraagt aan het verminderen van discussie over wat reële prijzen precies zijn, het
                  verbeteren van de tariefstelling (zowel omhoog als omlaag), het vergroten van de continuïteit
                  van de jeugdzorg, het verbeteren van de transparantie en de mate waarin aanbieders
                  alle relevante kosten in beeld hebben?
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat er geschetst wordt dat er geen kosten
                  opdrijvend effect verwacht wordt. Indien dit wel gebeurt worden de financiële opgaven
                  voor gemeenten nog groter dan nu. Kan de Staatssecretaris nader toelichten of deze
                  AMvB kan leiden tot kosten opdrijvende effecten?
               
De leden van de VVD-fractie denken in dat onderwerp binnen tarifering kan worden of
                  gemeenten juridisch gezien wel een redelijk tarief betalen, afgestemd op het in stand
                  houden van de (huidige) bedrijfsvoering van de aanbieders. De AMvB stimuleert zo mogelijk
                  het in stand houden van de huidige situatie. Welke mogelijkheden biedt deze AMvB de
                  gemeenten om de noodzakelijke transformatie door de aanbieders te laten realiseren?
               
De leden van de VVD-fractie vrezen dat aanbieders die gericht zijn op winstmaximalisatie
                  het met de AMvB in de hand aantrekkelijker ervaren om de kostprijsberekeningen aan
                  te vechten en daarmee de tarieven op te drijven. Doordat rechters alleen de onderbouwing
                  kunnen toetsen is het lonend om de berekeningen op onderdelen aan te vechten. Een
                  getal voor ziekteverzuim is immers makkelijker te weerleggen dan het tarief in zijn
                  geheel. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit risico voor de gemeenten aan?
               
De leden van de VVD-fractie zien een risico dat bij leegstand huisvesting ook meegewogen
                  moet worden in de reële tarieven, waarbij de regionale kenmerken van invloed zijn.
                  Dit betekent echter dat de frictiekosten voor het afbouwen van de residentiele jeugdhulp,
                  een ambitie uit de Hervormingagenda, voor rekening komt van de gemeenten. Daarmee
                  betalen de gemeenten op de korte termijn dubbel, namelijk zowel via de «opbrengsten»
                  die zijn opgenomen in het financiële kader van de Hervormingsagenda (terug raming
                  gemeentefonds), als de directe frictiekosten van leegstand, indien vraag een aanbod
                  tijdelijk niet aansluit. Hoe reflecteert de Staatssecretaris hierop, en is hij bereid
                  dit probleem te voorkomen of op te lossen?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
                  reële prijzen Jeugdwet. Deze leden vinden het belangrijk dat overal in Nederland jeugdzorginstellingen
                  een adequate vergoeding krijgen voor hun diensten, zodat de continuïteit van zorg
                  gewaarborgd kan worden en aanbieders geen prikkel hebben om bijvoorbeeld alleen lichte
                  jeugdzorg aan te bieden. Het voorliggende besluit draagt daaraan bij en kan daarom
                  op de steun van de leden van de D66-fractie rekenen. Wel hebben zij daar nog de volgende
                  vragen bij. Deze leden vragen in algemene zin of de AMvB aansluit bij de afspraken
                  die zijn opgesteld in de Hervormingsagenda Jeugd? Of zijn er nog wijzigingen noodzakelijk
                  als gevolg van het aannemen van deze Hervormingsagenda?
               
De leden van de D66-fractie wijzen op goede ervaringen met de AMvB reële prijzen ten
                     aanzien van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Kan de Staatssecretaris een
                     overzicht geven op welke punten de voorliggende AMvB ten aanzien van de Jeugdwet daarvan
                     beleidsmatig afwijkt en waarom?
                  
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan het democratische mandaat van
                     gemeenteraden om het beleid rondom jeugdzorg vorm te geven en hun colleges daarop
                     te controleren. In hoeverre hebben gemeenteraden beleidsvrijheid ten aanzien van het
                     opnemen van kostprijselementen vanuit deze AMvB in de verordeningen of de manier waarop
                     zij dat doen? Zijn er elementen waarvan de Staatssecretaris verwacht dat gemeenteraden
                     die toe zullen voegen, of specifieke elementen waarvan de Staatssecretaris na overweging
                     heeft besloten deze niet op te nemen in deze AMvB, en waarom? Hoeveel gemeenten volgen
                     op dit moment niet de kostprijselementen uit de Handreiking en op welke wijze wijken
                     deze gemeenten af op dit moment? Waarom is er niet voor gekozen om sommige kostprijselementen
                     helemaal uit te sluiten met deze AMvB? Op basis van welke gegevens kunnen gemeenteraden
                     beoordelen in hoeverre de colleges de prijzen inderdaad voldoende bepalen met behulp
                     van deze kostprijselementen en of de daaraan gekoppelde prijzen daadwerkelijk de kostprijzen
                     van aanbieders weergeven? Is het mogelijk om een normerend maximum(percentage) vast
                     te stellen voor de kostprijzen die in rekening worden gebracht voor de overhead?
                  
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen dat aanbieders met verschillende kostenstructuren
                     nog steeds met te generieke prijzen te maken krijgen. Deelt de Staatssecretaris die
                     mening? Deze leden maken zich daarom zorgen dat specifieke elementen van bepaalde
                     vormen van zorg, zoals specialistische hulp, verblijf (inclusief leegstand), 24-uursbereikbaarheidsdiensten
                     of andere zaken over het hoofd gezien kunnen worden in het bepalen van de reële prijs.
                     Waarom zijn zulke elementen niet toegevoegd aan de voorgeschreven kostprijselementen
                     om te voorkomen dat aanbieders daar onvoldoende voor gecompenseerd worden of dat er
                     ongewenste kruissubsidiëring binnen aanbieders plaatsvindt? Welke ondersteuning of
                     handvatten hebben gemeenten als zij zulke elementen wel willen toevoegen?
                  
De leden van de D66-fractie merken op dat de AMvB alleen voorschrijft welke kostprijselementen
                  dienen te worden gebruikt, maar zonder verdere kaders of normen. Toch is het onwenselijk
                  als sommige vormen van zorg een te lage vergoeding krijgen als de voorgeschreven kostprijselementen
                  te laag worden opgesteld, met wachtlijsten tot gevolg. Maar ook een situatie waarin
                  de kostprijselementen wel worden toegepast maar te hoog worden vastgesteld, kan dat
                  leiden tot excessieve winsten. Welke handvatten hebben colleges en gemeenteraden om
                  te controleren in hoeverre de vastgestelde kostprijzen écht reëel zijn? De leden van
                  de D66-fractie hechten belang aan voldoende tariefdifferentiatie en roepen de Staatssecretaris
                  op te onderzoeken in hoeverre de AMvB daar beter aan tegemoet kan komen.
               
De leden van de D66-fractie constateren dat voorliggende AMvB niet van toepassing
                  is indien een subsidie slechts een tegemoetkoming is in de kosten van daadwerkelijke
                  zorgverlening. Waar ligt dan de grens tussen een tegemoetkoming of een bekostigingsvorm
                  die wel onder de AMvB valt? Vormt dit geen omweg om onder de voorschriften uit deze
                  AMvB uit te komen?
               
De leden van de D66-fractie hechten aan de doorberekening van de Overheidsbijdrage
                  in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) zodat zorgaanbieders voldoende ruimte hebben
                  om hun medewerkers voldoende loonstijging te bieden. Waarom biedt deze AMvB een alternatieve
                  manier om de indexatie te bepalen in plaats van dat de OVA hoe dan ook wordt doorberekend?
                  Waarom is hier niet gekozen voor de OVA als minimum en de cao-stijging als mogelijkheid,
                  maar alleen indien deze hoger ligt dan de OVA?
               
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd dat gemeenten ook met deze AMvB straks nog
                  te maken krijgen met aanbieders die laten weten dat ze niet uit kunnen komen met het
                  tarief, maar zelf onvoldoende inzicht hebben in hun kosten en kostenstructuren. Is
                  de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat daartoe meer actie nodig is om
                  een goed gesprek tussen aanbieder en gemeente mogelijk te maken? Welke mogelijkheden
                  hebben gemeenten om te controleren in hoeverre de aangeleverde informatie van aanbieders
                  ten aanzien van hun kostprijzen klopt? Zijn er mogelijkheden die zorginkopers in de
                  Zorgverzekeringsweg (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en Wmo hebben die voor de inkoop
                  van zorg op grond van de Jeugdwet niet voorhanden zijn voor gemeenten? Hoe vaak hebben
                  gemeenten in de Wmo of in de Jeugdwet een kostprijsonderzoek laten verrichten in de
                  afgelopen jaren? Is dat volgens de Staatssecretaris een aanleiding om aan te nemen
                  dat gemeenten daar nu of in de komende jaren voldoende inzicht in hebben om de aangeleverde
                  informatie van zorgaanbieders goed te kunnen beoordelen?
               
De leden van de D66-fractie steunen het uitgangspunt dat de voorschriften voor een
                  reële prijs onverkort ook voor onderaannemers gelden. Wel wordt hier een opening geboden
                  voor hoofdaannemers om een opslag te vragen voor het zoeken en contracteren van onderaannemers.
                  Terecht merkt de Staatssecretaris op dat het logisch is deze opslag niet te rekenen
                  als het initiatief ligt bij de hoofdaannemer zelf. Kan een gemeente altijd goed bepalen
                  welke van de twee situaties aan de hand is? Bestaan er adequate regels en waarborgen
                  om te voorkomen dat hoofdaannemers disproportionele meerkosten in rekening brengen
                  voor taken als het zoeken en contracteren van onderaannemers, terwijl gemeenten die
                  aanbieders ook zelf had kunnen contracteren? Zou hiervoor bijvoorbeeld een maximumpercentage
                  van de totaalsom kunnen worden vastgesteld?
               
De leden van de D66-fractie vinden het ook van groot belang dat mensen met een persoonsgebonden
                  budget (pgb) voldoende ruimte hebben om hun zorgverleners voldoende te kunnen betalen.
                  Waarom geldt deze AMvB niet voor het pgb en wat zouden de consequenties zijn als de
                  AMvB wel zou worden uitgebreid naar pgb’s?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang ontwerpbesluit reële
                  prijzen Jeugdwet en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de PVV-fractie vinden dat zorgverleners reële prijzen uitbetaald moeten
                  krijgen voor hun diensten. Genoemde leden vinden het zorgelijk dat vastgelegd moeten
                  worden wat reële tarieven zijn, omdat gemeenten blijkbaar niet bereid of in staat
                  zijn om de kostprijs te betalen. Dat financiële overwegingen zwaarder wegen dan kwaliteit,
                  juist als het gaat om zorg, is zeer zorgelijk. Om kwalitatief goede zorg te kunnen
                  blijven leveren, is het noodzakelijk dat er reële prijzen worden afgesproken, rekening
                  houdend met de complexiteit en de zorgzwaarte van het werk.
               
Het is de leden van de PVV-fractie al jaren een doorn in het oog, dat jeugdzorgaanbieders
                  als paddenstoelen uit de grond groeien, inmiddels zijn er zo’n 6.000 jeugdzorgaanbieders
                  die vette winsten maken, terwijl jeugdzorginstellingen die zeer gespecialiseerde en
                  complexe zorg leveren hun kosten zien stijgen en op omvallen staan. Uiteindelijk komen
                  niet alleen de zorgaanbieders in zwaar weer, maar zijn de zorgverleners, de kinderen,
                  de ouderen en de kwetsbare gezinnen de dupe. Kan de Staatssecretaris aangeven wat
                  de invloed van dit ontwerpbesluit op deze ontwikkeling is?
               
De leden van de PVV-fractie vragen of er wel genoeg rekening gehouden wordt met zorgaanbieders
                  die complexe zorg verlenen. Op welke manier houdt dit ontwerpbesluit rekening met
                  verschil in type aanbieders en variatie in zorg- en hulpvormen, zo hebben bepaalde
                  aanbieders (crisis)opvang, 24/7 bereikbaarheid, verblijfs- dagbehandelingslocaties
                  etc.? Op welke manier komt de kostenopbouw van jeugdzorg met verblijf, behandeling
                  en onvolledige bezetting terug in de regeling?
               
Kostprijselementen zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs moet worden opgebouwd.
                  Kunnen er eisen gesteld worden aan overheadkosten?
               
Waarom kan er door het college nog steeds gekozen worden voor een open house procedure?
De leden van de PVV-fractie zouden graag zien dat deze regeling bijdraagt aan het
                  terugdringen van de administratieve lasten voor jeugdzorgmedewerkers. Wat is er gebeurd
                  met het model prestatiecodes jeugd om de 3.800 productcodes terug te dringen? Ligt
                  dit op de plank te verstoffen? Op welke manier gaat dit ontwerpbesluit bijdragen aan
                  minder administratieve lasten? Op welke manier gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen
                  dat gemeenten zo veel mogelijk gaan standaardiseren: contractuele voorwaarden, tarieven,
                  productcode etc.?
               
Hoe weten gemeenten wat de standaard is? Wanneer worden de ICT-systemen gestandaardiseerd?
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er veel tijd en geld verspild wordt aan
                  kostprijsonderzoeken, marktconsultaties, overlegtafels?
               
De VNG geeft aan dat er al veel regio’s en gemeenten zijn die conform de kostprijselementen
                  werken, ook uit de impactanalyse van Significant volgt dat er nog maar weinig gemeenten
                  en aanbieders zijn die niet werken op basis van de kostprijselementen zoals opgenomen
                  in de AMvB, waarom zijn er dan onvoldoende kostendekkende tarieven, gaat dit ontwerpbesluit
                  hier concreet wat aan veranderen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
                  en hebben nog enkele vragen. Zij vinden het van groot belang dat de tarieven transparant
                  en reëel zijn. Dit geldt ook voor het toepassen van tariefdifferentiatie, waarbij
                  aanbieders conform zwaarte en zorg worden betaald. In onderhavige concept-AMvB lijkt
                  hier nog onvoldoende aandacht voor te zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij
                  dit denkt te verbeteren?
               
Voorts is het voor de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of de indirect cliëntgebonden
                  tijd onderdeel uitmaakt van de reële prijs. In de impactanalyse van Significant wordt
                  hierover het volgende aangegeven: «zonder houvast is de verwachting dat hierover ingewikkelde
                  discussies gaan ontstaan». Hoe gaat de Staatssecretaris deze discussie voorkomen?
               
Om onnodige administratieve lasten tegen te gaan is volgens de analyse van Significant
                  aanvullende regelgeving noodzakelijk over de manier waarop indexatie van tarieven
                  wordt toegepast. Betrokken stakeholders pleiten ervoor om in de regelgeving op te
                  nemen dat hierbij de NZa-systematiek gevolgd moet worden. Wat vindt de Staatssecretaris
                  van deze suggestie en is hij bereid om deze over te nemen, zo vragen deze leden?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpbesluit
                  reële prijzen Jeugdwet. Zij steunen de inzet om te komen tot reële prijzen en pleiten
                  ervoor dat aanbieders een eerlijke vergoeding krijgen voor de zorg die ze leveren.
                  Deze leden geloven dat een eerlijke prijs een belangrijk voorwaarde is om hoge kwaliteit
                  te kunnen vragen van de aanbieders. Daarbij vinden deze leden het in het bijzonder
                  belangrijk dat ook de complexe jeugdzorg een eerlijke vergoeding krijgt voor het leveren
                  van zorg. Op dit onderwerp zijn deze leden benieuwd of de AMvB voldoende kansen biedt
                  voor tariefdifferentiatie op basis van de zwaarte van zorg. Daarnaast zijn er zorgen
                  dat dit ontwerpbesluit onvoldoende kans biedt om rekening te houden met de verschillen
                  tussen verschillende soorten van aanbieders. Graag een reflectie hierop van de Staatssecretaris.
                  Wat voegt deze AMvB toe ten opzichte van de handreiking?
               
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inhoud van de hervormingsagenda betekent
                  voor dit ontwerpbesluit? Hoe verhouden beide documenten zich tot elkaar? De mogelijkheid
                  om aan te besteden via open house constructies wordt kort genoemd in voorliggende
                  stukken. Welke voordelen ziet de Staatssecretaris voor gemeenten in het aanbesteden
                  via een open house constructie? En welke nadelen ziet de Staatssecretaris hierin.
                  Het college moet een reële prijs stellen door kostprijsgegevens op te halen. Is het
                  logisch dat gemeenten individueel kostprijsgegevens moeten ophalen via bijvoorbeeld
                  marktonderzoek of overlegtafels? Is het niet te arbeidsintensief? De leden van de
                  PvdA-fractie moedigen aan dat er wordt ingezet op meer transparantie vanuit aanbieders
                  richting gemeenten. Kunnen we dezelfde transparantie die we van aanbieders verwachten
                  ook van gemeenten vragen over hoe zij komen tot een reële prijs met bijvoorbeeld een
                  kostprijsonderzoek?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
                  reële prijzen Jeugdwet. Zij hebben nog wel wat vragen over de voorgestelde algemene
                  maatregel van bestuur (AMvB).
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze AMvB het beoogd effect heeft dat
                  colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat voor complexe zorg hogere prijzen
                  worden betaald dan voor minder complexe zorg. Kan de Staatssecretaris uitleggen op
                  welke manier deze AMvB voor dat beoogd effect gaat zorgen? Aangezien genoemde leden
                  geen verplichting zien in deze AMvB om hogere prijzen te gaan betalen voor complexe
                  zorg. Op welke manier gaat deze AMvB dit wel stimuleren? En waarom is er niet voor
                  gekozen om een verplichting hierover op te nemen in de AMvB? Zeker omdat dit soort
                  tariefdifferentiatie ook wordt genoemd in de concept Hervormingsagenda1 en de Kamer hier ook voorstander van is. Genoemde leden vinden het een gemiste kans
                  om dit niet nu al sterker vast te leggen in deze AMvB, zeker omdat het voornemen hiertoe
                  toch al is uitgesproken in de Hervormingsagenda. Zou de Staatssecretaris hierop kunnen
                  reflecteren?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat dat de AMvB géén landelijke normering
                  van de verschillende kostprijselementen bevat en ook niet de mogelijkheid geeft om
                  op landelijke niveau specifieke producten van een prijs te voorzien. Genoemde leden
                  vinden ook dit een gemiste kans. Het afgelopen jaar is in meerdere debatten door genoemde
                  leden – en ook vele andere partijen in de Kamer – de wens uitgesproken voor een landelijk
                  tarief. Ook het jeugdzorgveld en de gemeenten zijn hiervoor als het bijvoorbeeld gaat
                  om jeugdbescherming. In debatten werd steeds verwezen naar de Hervormingsagenda en
                  naar voorliggende AMvB. Nu de AMvB er ligt staat er niets in over landelijke tarieven,
                  behalve dat in het kader van de Hervormingsagenda gesprekken lopen over landelijke
                  contractering en de mogelijkheden van landelijke prijzen voor bepaalde zorgvormen.
                  Ten tijde van het ingaan van deze AMvB is de Hervormingsagenda waarschijnlijk al getekend.
                  Genoemde leden vragen waarom dit punt niet al meegenomen is in de AMvB? Eer dat er
                  weer een nieuwe AMvB ligt of wet zijn we
               
weer een flinke tijd verder. Zij vragen uitleg van de Staatssecretaris waarom dit
                  niet is meegenomen in de AMvB, hoe de gesprekken over landelijke tarieven verlopen
                  en hoe de Staatssecretaris dit snel gaat regelen?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de nota van toelichting dat in het geval
                  van jeugdhulp met verblijf het ook huisvestingskosten betreft, inclusief kosten die
                  de aanbieder moet maken om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben en te houden.
                  Deze kosten worden echter niet genoemd in de AMvB zelf. Waarom is ervoor gekozen om
                  dit niet expliciet op te nemen in de artikelen van de AMvB? Genoemde leden hebben
                  dezelfde vraag over indirect cliëntgebonden tijd. Dit speelt een grote rol in de jeugdzorg,
                  maar wordt niet specifiek genoemd in de AMvB, alleen in de nota van toelichting. Waarom
                  is ervoor gekozen dit niet op te nemen in de AMvB zelf? Op die manier kunnen eventuele
                  discussies hierover worden voorkomen.
               
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het ontwerpbesluit reële prijzen
                  Jeugdwet en de overige documenten. Zij heeft hier nog een aantal vragen over.
               
In de documenten valt te lezen dat er gestreefd wordt naar reëlere prijzen in de zorg.
                  Het verhaal hieromheen klinkt voor het lid van de BBB-fractie logisch. Echter vraagt
                  het lid van de BBB-fractie waarom er alleen maar gesproken wordt over de kosten? In
                  de Jeugdzorg kampen we met enorme personeelstekorten en kinderen/jongeren staan erg
                  lang op wachtlijsten en sommigen kunnen helemaal niet geholpen worden. Waarom heeft
                  de Staatssecretaris hier niets mee gedaan in het ontwerpbesluit?
               
Verder valt te lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk geen gevolgen ziet voor
                  de regeldruk voor aanbieders. In beginsel klinkt dit goed omdat de regeldruk niet
                  toeneemt. Echter ziet het lid van de BBB-fractie graag dat de regeldruk afneemt binnen
                  de zorg. Waarom wordt er in dit ontwerpbesluit geen rekening gehouden met het verminderen
                  van die regeldruk?
               
II. Reactie van de Staatssecretaris
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris van plan is om bij de nadere
                     uitwerking van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) ook in het bijzonder aandacht
                     zal besteden aan de communicatie rondom de AMvB, en daarbij ook de toelichting en
                     uitleg betrekt.
Bij de implementatie van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit Jeugdwet
                  en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, houdende regels ter bevordering van een goede
                  verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van door gemeenten te bekostigen preventie,
                  jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, alsmede enige technische
                  wijzigingen (hierna: amvb) zal ik nadrukkelijk aandacht besteden aan de communicatie
                  rondom de amvb, en daarbij ook toelichting op en uitleg van de amvb betrekken. Ik
                  zal in gesprek met de Jeugdautoriteit gaan in hoeverre het Kennis- en informatiepunt
                  – dat op dit moment wordt ingericht in het kader van het convenant «Bevorderen continuïteit
                  jeugdhulp» (hierna: het convenant) – hierbij een rol kan spelen. Dit convenant hebben
                  VNG, Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd en het Rijk in juli 2021 getekend.
                  Voorliggende amvb sluit aan bij de Handreiking «Inzicht in Tarieven» (hierna: de Handreiking)
                  die als bijlage is opgenomen aan bij het convenant.2
De leden van de VVD-fractie hebben bezorgd waargenomen dat het voor gemeentes mogelijk
                     lastig wordt om discussies te voeren over wat een reële prijs is voor zaken als vastgoed.
                     Deze leden vragen bij wie de bewijslast ligt, en of de Staatssecretaris bereid is
                     om in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te komen met een
                     kader voor reële overheadkosten?
De amvb bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een reële prijs voor jeugdzorg
                  verdisconteerd dienen te worden. De component overheadkosten is een van deze kostprijselementen.
                  In de nota van toelichting is – in lijn met de Handreiking toegelicht wat onder overheadkosten
                  wordt verstaan en hoe gemeenten deze kunnen berekenen. Daarbij is onder meer opgenomen
                  dat onder overheadkosten ook kosten voor eigendom of huur van vastgoed voor de verlening
                  van de zorg en kantoorruimtes vallen. In de Handreiking staat ook dat regionale kenmerken
                  van invloed kunnen zijn op de overheadkosten van een aanbieder. Dat betekent bijvoorbeeld
                  dat de kosten voor vastgoed in de ene regio hoger kunnen liggen dan in andere regio’s.
                  Op dit moment wordt overigens een Kennis- en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit
                  voor de verfijning van de Handreiking en de ontwikkeling van andere handvatten voor
                  tarieven.
               
Verder geldt dat bij eventuele discussie over wat een reële prijs is, bijvoorbeeld
                  vanwege de hoogte van de kosten voor vastgoed, het aan de aanbieder is om te stellen,
                  en – bij betwisting – te bewijzen dat gemeenten niet aan hun verplichting hebben voldaan
                  om tarieven vast te stellen die voldoen aan de Jeugdwet. Voorafgaand aan eventuele
                  bewijslevering door de aanbieder is het aan gemeente om een stelling van de aanbieder
                  gemotiveerd te betwisten door toe te lichten waarom wel sprake is van een reële prijs.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of een reële prijs wel tot stand kan komen zonder
                     een landelijk kwaliteitskader voor de jeugdzorg?
Ja, een reële prijs kan tot stand komen zonder een landelijk kwaliteitskader voor
                  jeugdzorg. Op grond van de Jeugdwet (artikel 2.12, tweede lid, onderdeel a) moeten
                  gemeenten reeds in hun verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding
                  tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering,
                  en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij kan gebruik worden
                  gemaakt van de reeds beschikbare kwaliteitskaders voor jeugdzorg. In de Hervormingsagenda
                  Jeugd3 zijn afspraken gemaakt over een structuur voor kwaliteit en blijvend leren, waarin
                  gewerkt wordt aan gedragen kwaliteitskaders en richtlijnen. Deze zullen als zij uitgewerkt
                  en vastgesteld zijn uiteindelijk ook worden betrokken bij inkoopcontracten.
               
De leden van de VVD-fractie horen graag van de Staatssecretaris of de AMvB die voorligt
                     voldoende duidelijkheid biedt over de verschillende zorg gerelateerde onderdelen van
                     de zorg, zoals contact met het netwerk van de jongeren, school en andere zorgpartijen.
                     Zijn er verbeterpunten op dit gebied?
De amvb bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een reële prijs verdisconteerd
                  dienen te worden. Hierdoor zullen gemeenten en aanbieders bij het opstellen van een
                  contract zorgvuldiger tot een reële prijs komen. De amvb geeft geen invulling aan
                  zorginhoudelijke aspecten, zoals het contact met het netwerk van de jongeren, school
                  en andere zorgpartijen. Het is aan gemeenten en aanbieders om deze aspecten in de
                  contractering goed te regelen. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten (en
                  aanbieders) daarbij ondersteunen.
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verplichting voor gemeenten
                     dat alle kostprijselementen moeten worden opgenomen in de verordening. Zou er een
                     situatie kunnen ontstaan dat gemeenten allerlei verschillende aanvullende kostprijselementen
                     gaan opnemen in de verordeningen waardoor er wildgroei ontstaat die niet bijdraagt
                     aan het doel van de AMvB?
Het is niet de verwachting dat er een wildgroei aan kostprijselementen ontstaat. Partijen
                  die betrokken zijn bij de totstandkoming van de Handreiking hebben na intensief overleg
                  weloverwogen de kostprijselementen vormgegeven. Deze kostprijselementen worden momenteel
                  reeds door diverse gemeenten en regio’s toegepast. Daarnaast volgt uit de evaluatie
                  van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat slechts een klein deel van de gemeenten (14%)
                  aanvullende kostprijselementen meeneemt bij de totstandkoming van tarieven.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris aangeeft dat het niet past
                     bij het karakter van de AMvB om de kostprijselementen specifieker voor te schrijven.
                     Het staat partijen vrij om in aanvulling op de kostprijselementen in de AMvB andere
                     mee te nemen bij het bepalen van een reële prijs. Als de gemeenten van tevoren de
                     kostprijselementen moeten vastleggen in de verordening hoe kan er dan sprake van zijn
                     dat partijen in vrijheid kostprijselementen kunnen aanvullen?
De amvb bepaalt de kostprijselementen die ten minste in een reële prijs voor jeugdzorg
                  verdisconteerd moeten worden. Gemeenten moeten deze kostprijselementen in ieder geval
                  opnemen in hun verordening. Gemeenten hebben de mogelijkheid om deze kostprijs in
                  de verordening als een niet-limitatieve lijst op te nemen, zodat er vrijheid is om
                  de kostprijselementen verder aan te vullen. Hierdoor kunnen partijen andere kostprijselementen
                  meenemen bij het bepalen van een reële prijs. Doordat de amvb aansluit bij de Handreiking
                  die door partijen zelf is vastgesteld, ga ik ervan uit dat alle belangrijke kostprijselementen
                  in de amvb zijn opgenomen.
               
Kan de Staatssecretaris schetsen hoe een inkoopprijs verloopt als een gemeente in
                     haar verordening geen aanvullende kostprijselementen heeft opgenomen of in de ogen
                     van één van de aanbieders de verkeerde kostprijselementen?
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) stelt een reële prijs
                  vast aan de hand van de kostprijselementen die de gemeenteraad heeft opgenomen in
                  de verordening. De amvb bepaalt welke kostprijselementen daarbij ten minste moeten
                  worden opgenomen. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de betrokken aanbieders transparant
                  zijn over de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe
                  ieder van de in deze amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt
                  verdisconteerd. In een goed gesprek kunnen het college en aanbieders hierover in discussie
                  gaan. Indien een aanbieder ondanks dit gesprek bezwaar heeft tegen (een deel van)
                  de door de gemeente gehanteerde kostprijselementen kan hij hierover vragen stellen
                  in de nota van inlichtingen tijdens de inkoopprocedure of een klacht indienen bij
                  de gemeente. De inkoper van de gemeente zal gemotiveerd antwoord moeten geven op de
                  door de aanbieder geuite bezwaren. Het college is daarbij eindverantwoordelijk. Indien
                  de bezwaren in de ogen van de aanbieder niet of onvoldoende worden weerlegd kan een
                  aanbieder in voorkomende gevallen een geschil voorleggen bij de commissie van aanbestedingsexperts
                  of de geschillencommissie sociaal domein. Ook kan hij een procedure aanhangig maken
                  bij de civiele rechter.
               
Is het om de uitvoerbaarheid van een inkoopproces te bevorderen niet verstandiger
                     om de bevoegdheid van het aanvullen van kostprijselementen tijdens het inkoopprijs
                     bij het college neer te leggen?
In de Jeugdwet is geregeld dat bij verordening regels worden gesteld ter waarborging
                  van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van diensten door derden
                  en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, waarbij rekening wordt gehouden
                  met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden,
                  en de continuïteit van de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering.
                  Dit is dus een bevoegdheid van de gemeenteraad. Het college dient ervoor te zorgen
                  dat de prijzen voor de te betalen zorg met behulp van deze kostprijselementen worden
                  bepaald. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
               
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat één van de verplichtingen die gemeenten
                     hebben bij het sluiten van overeenkomsten het betalen van een redelijk tarief is.
                     Uit de toelichting blijkt dat gemeenten over het algemeen al werken met de kostprijselementen.
                     In de toelichting wordt geduid dat er veel discussie is over wat reële prijzen precies
                     zijn. Wat een redelijk tarief is wordt met deze regeling nog steeds niet nader gespecificeerd.
                     De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier het nu formeel vastleggen van kostprijselementen
                     bijdraagt aan het verminderen van discussie over wat reële prijzen precies zijn, het
                     verbeteren van de tariefstelling (zowel omhoog als omlaag), het vergroten van de continuïteit
                     van de jeugdzorg, het verbeteren van de transparantie en de mate waarin aanbieders
                     alle relevante kosten in beeld hebben?
Gemeenten die de Handreiking volgen, werken inderdaad reeds conform de uitgangspunten
                  van voorliggende amvb. Nog niet alle gemeenten werken echter conform de kostprijselementen.
                  Het is belangrijk dat alle gemeenten een reële prijs opbouwen conform de kostprijselementen,
                  zodat zorgvuldiger een reële prijs kan worden bepaald. Hiermee kan onder meer worden
                  voorkomen dat een prijs zonder een goede verkenning te laag of te hoog wordt vastgesteld.
                  Indien bepaalde kostprijselementen heel laag of hoog blijken te zijn, kunnen gemeenten
                  en aanbieders hier immers een gericht gesprek over voeren.
               
Verwacht wordt dat voorliggende amvb vergelijkbare effecten zal hebben voor het jeugdterrein
                     als vergelijkbare regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 hebben gehad voor reële
                     prijzen. Voor de inkoop van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke
                     ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) gelden op grond van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit
                     Wmo 2015 namelijk reeds regels ter vaststelling van reële prijzen.4 Ook daar wordt volstaan met het noemen van de kostprijselementen.
                  
Deze regels zijn geëvalueerd in 2020. De evaluatie laat zien dat de uitvoeringspraktijk
                     bij gemeenten na de inwerkingtreding van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo
                     2015 is veranderd. Zo bleek de uitvoeringspraktijk om aanbieders te consulteren bij
                     het vaststellen van de kostprijscomponenten en de tarieven bij een meerderheid van
                     de gemeenten de standaard praktijk te zijn geworden. Tevens bleek deze bepaling te
                     hebben bijgedragen aan meer transparantie over de opbouw van tarieven van Wmo-dienstverlening
                     (92% van de contracten), het vergroten van kennis over de opbouw van kostprijzen van
                     Wmo-dienstverlening (85%van de contracten) en het vergroten van het bewustzijn en
                     belang van reële prijzen (63%).5 Daardoor kunnen colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat voor minder complexe
                     zorg lagere prijzen worden betaald dan voor complexere zorg. Daarmee wordt een bijdrage
                     geleverd aan de continuïteit van dienstverlening.
                  
De leden van de VVD-fractie constateren dat er geschetst wordt dat er geen kosten
                     opdrijvend effect verwacht wordt. Indien dit wel gebeurt worden de financiële opgaven
                     voor gemeenten nog groter dan nu. Kan de Staatssecretaris nader toelichten of deze
                     AMvB kan leiden tot kosten opdrijvende effecten?
In de impactanalyse van Significant wordt geconcludeerd dat de voorliggende amvb nauwelijks
                  impact heeft op de hoogte van de prijzen.6 Bij gemeenten en aanbieders die de Handreiking volgen en daarmee dus reeds conform
                  de uitgangspunten van voorliggende amvb werken blijkt dat de prijzen soms wat naar
                  boven en soms wat naar beneden worden bijgesteld. Hieruit volgt dat de amvb niet leidt
                  tot een kostenopdrijvend effect.
               
Vanaf de inwerkingtreding van de amvb zal worden gemonitord of de amvb leidt tot meer
                  of minder regeldruk c.q. administratieve lasten bij gemeenten en aanbieders en in
                  hoeverre er sprake is van tariefdifferentiatie. Aan de hand van de informatie uit
                  deze monitoring zal in ieder geval in 2026 worden gewogen of (aanvullende) acties
                  nodig zijn.
               
De leden van de VVD-fractie denken in dat onderwerp binnen tarifering kan worden of
                     gemeenten juridisch gezien wel een redelijk tarief betalen, afgestemd op het in stand
                     houden van de (huidige) bedrijfsvoering van de aanbieders. De AMvB stimuleert zo mogelijk
                     het in stand houden van de huidige situatie. Welke mogelijkheden biedt deze AMvB de
                     gemeenten om de noodzakelijke transformatie door de aanbieders te laten realiseren?
De amvb zal bijdragen aan een versterking van de inkooprol van gemeenten door kostprijsprijselementen
                     te verplichten die ten minste in een reële prijs verdisconteerd dienen te worden voor
                     de jeugdzorg die gemeenten organiseren en inkopen. De amvb zal hierdoor stimuleren
                     dat gemeenten en aanbieders hun prijzen met deze kostprijselementen transparant opbouwen.
                  
Daarnaast is het van belang dat voorliggende amvb wordt bezien in de context van andere
                     maatregelen waar het gaat om het verbeteren van de huidige praktijk. Zo bevat de Hervormingsagenda
                     Jeugd diverse andere maatregelen die de inkooprol van gemeenten stimuleren. Een voorbeeld
                     is de Norm voor Opdrachtnemerschap die aanbieders zullen opstellen waarin onder meer
                     wordt opgenomen dat aanbieders zich verplicht conformeren aan de Governance Code Zorg.
                     Daarnaast zijn in het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» verplichtingen
                     opgenomen ten aanzien van de bestuursstructuur en de transparante financiële bedrijfsvoering
                     van aanbieders.
                  
De leden van de VVD-fractie vrezen dat aanbieders die gericht zijn op winstmaximalisatie
                     het met de AMvB in de hand aantrekkelijker ervaren om de kostprijsberekeningen aan
                     te vechten en daarmee de tarieven op te drijven. Doordat rechters alleen de onderbouwing
                     kunnen toetsen is het lonend om de berekeningen op onderdelen aan te vechten. Een
                     getal voor ziekteverzuim is immers makkelijker te weerleggen dan het tarief in zijn
                     geheel. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit risico voor de gemeenten aan?
Zoals nader uitgewerkt in de nota van toelichting op voorliggende amvb is de inhoud
                  en werking van de amvb vergelijkbaar met het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Uit de evaluatie
                  van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 blijkt dat bij slechts 3% van
                  de contracten een juridische procedure is gestart. Van de juridische procedures die
                  zijn gevoerd zijn gemeenten 60% van de gevallen in het gelijk gesteld, 30% in het
                  ongelijk en is 10% onbekend. Deze juridische procedures zagen overigens niet op kostprijsberekeningen
                  maar op andere onderwerpen zoals het gebruik van een onjuist gunningscriterium, bezwaar
                  tegen de gunningsuitslag of bezwaar tegen een gemeente die bij het vaststellen van
                  het budget niet de juiste contractuele maatstaf had gehanteerd.
               
Uit de evaluatie blijkt derhalve niet dat er naar aanleiding van artikel 5.4 van het
                  Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een grote gang naar de rechter is ingezet. Ik verwacht
                  daarom dat het risico op juridische procedures naar aanleiding van kostprijsberekeningen
                  bij voorliggende amvb eveneens beperkt zal zijn. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit
                  Wmo 2015 en voorliggende amvb faciliteren in feite dat in de uitvoeringspraktijk het
                  juiste, kritische en transparante gesprek kan worden gevoerd. Deze transparantie leidt
                  mijns inziens juist tot minder juridisering en een vermindering van het prijsopdrijvend
                  effect. Hierdoor zullen meer reële prijzen tot stand komen, waardoor aanbieders die
                  gericht zijn op winstmaximalisatie minder ruimte krijgen voor deze doelstelling.
               
De leden van de VVD-fractie zien een risico dat bij leegstand huisvesting ook meegewogen
                     moet worden in de reële tarieven, waarbij de regionale kenmerken van invloed zijn.
                     Dit betekent echter dat de frictiekosten voor het afbouwen van de residentiele jeugdhulp,
                     een ambitie uit de Hervormingagenda, voor rekening komt van de gemeenten. Daarmee
                     betalen de gemeenten op de korte termijn dubbel, namelijk zowel via de «opbrengsten»
                     die zijn opgenomen in het financiële kader van de Hervormingsagenda (terug raming
                     gemeentefonds), als de directe frictiekosten van leegstand, indien vraag een aanbod
                     tijdelijk niet aansluit. Hoe reflecteert de Staatssecretaris hierop, en is hij bereid
                     dit probleem te voorkomen of op te lossen?
Een zorgvuldige af-, om- en opbouw van de residentiele jeugdhulp vereist een adequate
                  vergoeding van de frictiekosten die ook rekening houdt met de kosten van leegstand.
                  In de Hervormingsagenda Jeugd zijn daarom afspraken gemaakt over de financiële gevolgen
                  van de transformatie en de frictiekosten, zodat de continuïteit van zorg geborgd is
                  en gemeenten en aanbieders in staat worden gesteld om de benodigde transformatie daadwerkelijk
                  te bewerkstelligen. Hiervoor is op de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid,
                  Welzijn en Sport tot en met 2028 € 289 miljoen beschikbaar. Deze afspraken maken deel
                  uit van het financiële kader van de Hervormingsagenda Jeugd. Om nadere invulling te
                  geven aan deze afspraken wordt samen met VNG en Jeugdzorg Nederland, een onafhankelijk
                  verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de frictiekosten van de af- en ombouw van gesloten
                  jeugdhulp op locatieniveau. Dit onderzoek loopt al. Aan de hand van de uitkomsten
                  van dit onderzoek worden nadere afspraken gemaakt over de voor elke regio beschikbare
                  middelen.
               
In de afgelopen jaren heb ik samen met gemeenten en aanbieders al veel geïnvesteerd
                  in de af- en ombouw van residentiële jeugdhulp en het creëren van alternatieven. Zo
                  hebben we vooruitlopend op deze Hervormingsagenda Jeugd een begin gemaakt met de residentiële
                  transformatie door de Regeling specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële
                  jeugdhulp 2021.7 Hiermee konden coördinerende gemeenten eenmalig een specifieke uitkering krijgen
                  voor activiteiten die vanaf 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2026 nodig zijn
                  voor de vastgoedtransitie. Hiervoor is € 83.5 miljoen beschikbaar gesteld.
               
Gelet op het bovenstaande zijn frictiekosten, inclusief leegstand, dus meegenomen
                  in de financiering van de transformatie. Gemeenten kunnen verwachten dat aanbieders,
                  als actief betrokken partijen in de afspraken rondom het transformatieproces, niet
                  genoodzaakt zullen zijn om de leegstand die gepaard gaat met de transformatie mee
                  te wegen in hun tarieven.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
                     reële prijzen Jeugdwet. Deze leden vinden het belangrijk dat overal in Nederland jeugdzorginstellingen
                     een adequate vergoeding krijgen voor hun diensten, zodat de continuïteit van zorg
                     gewaarborgd kan worden en aanbieders geen prikkel hebben om bijvoorbeeld alleen lichte
                     jeugdzorg aan te bieden. Het voorliggende besluit draagt daaraan bij en kan daarom
                     op de steun van de leden van de D66-fractie rekenen. Wel hebben zij daar nog de volgende
                     vragen bij. Deze leden vragen in algemene zin of de AMvB aansluit bij de afspraken
                     die zijn opgesteld in de Hervormingsagenda Jeugd? Of zijn er nog wijzigingen noodzakelijk
                     als gevolg van het aannemen van deze Hervormingsagenda?
De amvb maakt integraal deel uit van de afspraken die in de Hervormingsagenda Jeugd
                  zijn gemaakt. Er zijn dan ook geen wijzigingen nodig als gevolg van het vaststellen
                  van de Hervormingsagenda.
               
De leden van de D66-fractie wijzen op goede ervaringen met de AMvB reële prijzen ten
                     aanzien van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Kan de Staatssecretaris een
                     overzicht geven op welke punten de voorliggende AMvB ten aanzien van de Jeugdwet daarvan
                     beleidsmatig afwijkt en waarom?
De inhoud en werking van de amvb is grotendeels vergelijkbaar met het Uitvoeringsbesluit
                  Wmo 2015. De kostprijselementen hebben een vergelijkbare strekking. Alleen de wijze
                  van indeling van de kostprijselementen van de amvb verschilt op onderdelen met het
                  Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er is namelijk – mede op verzoek van de partijen die
                  zijn betrokken bij de totstandkoming van de Handreiking – gekozen om aan te sluiten
                  bij de indeling die is gebruikt in de Handreiking. Deze indeling houdt – daar waar
                  nodig – rekening met specifieke elementen van de jeugdsector, zoals verblijfkosten.
               
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan het democratische mandaat van
                     gemeenteraden om het beleid rondom jeugdzorg vorm te geven en hun colleges daarop
                     te controleren. In hoeverre hebben gemeenteraden beleidsvrijheid ten aanzien van het
                     opnemen van kostprijselementen vanuit deze AMvB in de verordeningen of de manier waarop
                     zij dat doen?
Voorliggende amvb bepaalt de kostprijselementen die het college ten minste in de reële
                  prijs voor jeugdzorg moet verdisconteren. De gemeenteraad dient deze kostprijselementen
                  – al dan niet in verder uitgewerkte vorm8 – in zijn verordening op te nemen, vervolgens dient het college9 ervoor te zorgen dat de prijzen voor de te betalen zorg met behulp van deze kostprijselementen
                  worden bepaald. De gemeenteraad neemt de kostprijselementen dus op in de verordening
                  en heeft daarbij de vrijheid om deze kostprijselementen al dan niet verder uit te
                  werken en/of aan te vullen met aanvullende kostprijselementen.
               
Zijn er elementen waarvan de Staatssecretaris verwacht dat gemeenteraden die toe zullen
                     voegen, of specifieke elementen waarvan de Staatssecretaris na overweging heeft besloten
                     deze niet op te nemen in deze AMvB, en waarom?
De inhoud en werking van de amvb is grotendeels vergelijkbaar met het Uitvoeringsbesluit
                  Wmo 2015. Uit de evaluatie van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 volgt dat slechts een
                  klein deel van de gemeenten (14%) aanvullende kostprijselementen heeft meegenomen
                  bij de totstandkoming van tarieven. De verwachting is derhalve dat er geen relevante
                  kostprijselementen ontbreken in de amvb en dat de amvb aansluit bij de uitvoeringspraktijk.
                  Ik verwacht dan ook dat er bij voorliggende amvb eveneens geen dan wel zeer summier
                  kostprijselementen zullen worden aangevuld bij het vaststellen van een reële prijs.
               
Hoeveel gemeenten volgen op dit moment niet de kostprijselementen uit de Handreiking
                     en op welke wijze wijken deze gemeenten af op dit moment?
Er is momenteel geen exact beeld van de hoeveelheid gemeenten die de kostprijselementen
                  uit de Handreiking niet volgen, en op welke wijze zij hiervan afwijken. Uit de impactanalyse
                  van Significant volgt dat er nog maar weinig gemeenten niet werken op basis van de
                  kostprijselementen zoals opgenomen in de amvb.
               
Waarom is er niet voor gekozen om sommige kostprijselementen helemaal uit te sluiten
                     met deze AMvB?
Er is bewust voor gekozen om gemeenteraden de ruimte te geven de kostprijselementen
                  in hun verordeningen al dan niet nader uit te werken en/of aanvullende kostprijselementen
                  toe te voegen. Daarmee is de balans gezocht tussen enerzijds het stellen van randvoorwaarden
                  zodat gemeenten en aanbieders zorgvuldiger tot een reële prijs komen en anderzijds
                  zoveel mogelijk beleidsvrijheid bij gemeenten te laten. Het uitsluiten van kostprijselementen
                  zou de beleidsvrijheid van gemeenten op dit punt onnodig beperken. Dat is niet wenselijk.
                  Er zijn namelijk geen signalen uit de praktijk dat het nodig zou zijn om kostprijselementen
                  uit te sluiten. Bovendien is de verwachting dat er geen dan wel zeer summier kostprijselementen
                  zullen worden aangevuld.
               
Op basis van welke gegevens kunnen gemeenteraden beoordelen in hoeverre de colleges
                     de prijzen inderdaad voldoende bepalen met behulp van deze kostprijselementen en of
                     de daaraan gekoppelde prijzen daadwerkelijk de kostprijzen van aanbieders weergeven?
                     Is het mogelijk om een normerend maximum(percentage) vast te stellen voor de kostprijzen
                     die in rekening worden gebracht voor de overhead?
Een gemeenteraad kan op basis van de verantwoording van het college aan de gemeenteraad
                  beoordelen in hoeverre het betreffende college bij het bepalen van reële prijzen voor
                  jeugdzorg voldoet aan de amvb en de verordening. Daar waar nodig en wenselijk kan
                  de gemeenteraad nadere vragen stellen aan het college waarbij het college in zal moeten
                  gaan op de vraag of er inderdaad sprake is van reële prijzen. Randvoorwaarde voor
                  een goede werking van de amvb is dat de aanbieders transparantie bieden aan het college
                  over de opbouw van kostprijzen. Een normerend maximum(percentage) voor de kostprijzen
                  die in rekening worden gebracht voor overhead past niet goed bij de doelstelling van
                  de amvb, namelijk dat er reële prijzen tot stand komen die rekening houden met de
                  complexiteit van zorg die een specifieke aanbieder levert. Bijvoorbeeld aanbieders
                  van complexe zorg zullen over het algemeen meer overhead hebben dan aanbieders van
                  minder complexe zorg.
               
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen dat aanbieders met verschillende kostenstructuren
                     nog steeds met te generieke prijzen te maken krijgen. Deelt de Staatssecretaris die
                     mening?
Een belangrijke doelstelling van de amvb is juist dat colleges prijzen meer gaan differentiëren,
                  zodat voor minder complexe zorg lagere prijzen worden betaald dan voor complexere
                  zorg. De kostprijselementen moeten de totstandkoming van prijzen transparanter maken
                  en de verschillende kostenstructuren van aanbieders dus ook.
               
Deze leden maken zich daarom zorgen dat specifieke elementen van bepaalde vormen van
                     zorg, zoals specialistische hulp, verblijf (inclusief leegstand), 24-uursbereikbaarheidsdiensten
                     of andere zaken over het hoofd gezien kunnen worden in het bepalen van de reële prijs.
                     Waarom zijn zulke elementen niet toegevoegd aan de voorgeschreven kostprijselementen
                     om te voorkomen dat aanbieders daar onvoldoende voor gecompenseerd worden of dat er
                     ongewenste kruissubsidiëring binnen aanbieders plaatsvindt? Welke ondersteuning of
                     handvatten hebben gemeenten als zij zulke elementen wel willen toevoegen?
Een belangrijke doelstelling van de amvb is dat colleges prijzen meer gaan differentiëren,
                  zodat voor complexere zorg hogere prijzen worden betaald dan voor minder complexe
                  zorg. De kostprijselementen in voorliggende amvb sluiten daartoe aan bij de kostprijselementen
                  in de Handreiking. Een reële prijs voor hoofd- en onderaannemers dient ten minste
                  gebaseerd te zijn op deze kostprijselementen, zodat wordt bijgedragen aan het voorkomen
                  van ongewenste kruissubidiëring tussen aanbieders. De gemeenteraad dient deze kostprijselementen
                  – al dan niet in verder uitgewerkte vorm – in zijn verordening op te nemen. Daartoe
                  kan gebruik worden gemaakt van de inhoud van paragraaf 2.4 van de nota van toelichting
                  op deze amvb en van de Handreiking.
               
De leden van de D66-fractie merken op dat de AMvB alleen voorschrijft welke kostprijselementen
                     dienen te worden gebruikt, maar zonder verdere kaders of normen. Toch is het onwenselijk
                     als sommige vormen van zorg een te lage vergoeding krijgen als de voorgeschreven kostprijselementen
                     te laag worden opgesteld, met wachtlijsten tot gevolg. Maar ook een situatie waarin
                     de kostprijselementen wel worden toegepast maar te hoog worden vastgesteld, kan dat
                     leiden tot excessieve winsten. Welke handvatten hebben colleges en gemeenteraden om
                     te controleren in hoeverre de vastgestelde kostprijzen écht reëel zijn? De leden van
                     de D66-fractie hechten belang aan voldoende tariefdifferentiatie en roepen de Staatssecretaris
                     op te onderzoeken in hoeverre de AMvB daar beter aan tegemoet kan komen.
Het college kan op verschillende manieren bepalen wat een reële prijs is. Zo kan het
                  college een kostprijsonderzoek verrichten, een marktconsultatie doen of overlegtafels
                  organiseren bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen
                  leveren. Bij alle methoden dienen de betrokken aanbieders transparant te zijn over
                  de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe ieder van
                  de in deze amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd.
                  Daartoe biedt de Handreiking handvatten. Daarnaast wordt op dit moment een Kennis-
                  en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit voor de verfijning van de Handreiking
                  en de ontwikkeling van andere handvatten voor tarieven. In de Hervormingsagenda Jeugd
                  staat overigens ook dat de voorgenomen standaardisatie van de specialistische zorg
                  uiteindelijk zal leiden tot de uitwerking van landelijke tarieven en daarmee tariefdifferentiatie
                  zal stimuleren.
               
De leden van de D66-fractie constateren dat voorliggende AMvB niet van toepassing
                     is indien een subsidie slechts een tegemoetkoming is in de kosten van daadwerkelijke
                     zorgverlening. Waar ligt dan de grens tussen een tegemoetkoming of een bekostigingsvorm
                     die wel onder de AMvB valt? Vormt dit geen omweg om onder de voorschriften uit deze
                     AMvB uit te komen?
De amvb is van toepassing op door gemeente verleende subsidies voor zover deze het
                  daadwerkelijk verlenen van jeugdzorg volledig bekostigen. Een concreet voorbeeld betreft
                  de subsidiëring van jeugdbescherming of jeugdreclassering met gebruik van het VNG-model
                  «Subsidieregeling gecertificeerde instellingen». Een tegemoetkoming in de kosten betreft
                  een deel van de kosten van daadwerkelijke zorgverlening en kan aan de orde zijn wanneer
                  gemeenten bijvoorbeeld een bepaalde ontwikkeling in het zorglandschap willen stimuleren.
                  Het is niet in het belang van aanbieders om slechts een deel van hun zorgverlening
                  te laten bekostigen. Zij maken daarom met gemeenten afspraken over de bekostiging
                  van de gehele zorgverlening. Mede daarom is het niet te verwachten dat de eisen ten
                  aanzien van een reële prijs langs deze weg zullen worden vermeden.
               
De leden van de D66-fractie hechten aan de doorberekening van de Overheidsbijdrage
                     in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) zodat zorgaanbieders voldoende ruimte hebben
                     om hun medewerkers voldoende loonstijging te bieden. Waarom biedt deze AMvB een alternatieve
                     manier om de indexatie te bepalen in plaats van dat de OVA hoe dan ook wordt doorberekend?
                     Waarom is hier niet gekozen voor de OVA als minimum en de cao-stijging als mogelijkheid,
                     maar alleen indien deze hoger ligt dan de OVA?
Bij het opstellen van deze amvb is de beleidsvrijheid voor gemeenten zoveel mogelijk
                  gerespecteerd. Mede daarom laat de amvb ruimte voor verschillende wijze van indexering:
               
1. op basis van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (hierna: ova).
De ova is een percentage dat grofweg is gebaseerd op de verwachte ontwikkeling van
                        de som van het contractloon, de werkgeverslasten en de incidentele loonkosten in de
                        zorg. De ova wordt door VWS vastgesteld op basis van elementen die het Centraal Planbureau
                        (hierna: CPB) raamt.
                     
2. op basis van (een gemiddelde stijging van) de cao(’s).
Gemeenten en aanbieders hebben in het najaar van 2023 samen afspraken gemaakt over
                        de indexering in de contractstandaarden jeugd. Deze afspraken sluiten aan bij de ruimte
                        die de voorliggende amvb reële prijzen biedt.
                     
Wanneer in de praktijk blijkt dat gemeenten niet of niet goed indexeren, zal worden
                        bezien of het alsnog wenselijk is om indexering nader te regelen. De amvb bevat daarom
                        een grondslag om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen over indexering.
                     
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd dat gemeenten ook met deze AMvB straks nog
                     te maken krijgen met aanbieders die laten weten dat ze niet uit kunnen komen met het
                     tarief, maar zelf onvoldoende inzicht hebben in hun kosten en kostenstructuren. Is
                     de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat daartoe meer actie nodig is om
                     een goed gesprek tussen aanbieder en gemeente mogelijk te maken?
Randvoorwaarde voor een goede werking van de amvb is dat de aanbieders transparantie
                  bieden over de opbouw van kostprijzen. In de praktijk zijn er signalen dat bij bepaalde
                  aanbieders verdere professionalisering in de bedrijfsvoering nodig is. Om die reden
                  zijn in de Hervormingsagenda Jeugd diverse maatregelen opgenomen die gericht zijn
                  op het verbeteren van de bedrijfsvoering van aanbieders. Ook bevat het wetsvoorstel
                  Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg een norm voor verbetering van de transparante
                  financiële bedrijfsvoering van aanbieders. Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd
                  afgesproken dat aanbieders een Norm voor Opdrachtnemerschap opstellen waarin onder
                  meer staat dat aanbieders zich verplicht conformeren aan de Governance Code Zorg.
               
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te controleren in hoeverre de aangeleverde
                     informatie van aanbieders ten aanzien van hun kostprijzen klopt?
Het college kan de reële prijs op verschillende manieren bepalen. Zo kan het college
                  een kostprijsonderzoek verrichten, een marktconsultatie uitvoeren of overlegtafels
                  organiseren bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen
                  leveren. Bij alle methoden dienen de betrokken aanbieders transparant te zijn over
                  de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe elk van de
                  in deze amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd.
                  Daartoe biedt de Handreiking handvatten. Daarnaast wordt op dit moment een Kennis-
                  en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit voor de verfijning van de Handreiking
                  en de ontwikkeling van andere handvatten voor tarieven.
               
Zijn er mogelijkheden die zorginkopers in de Zorgverzekeringsweg (Zvw), Wet langdurige
                     zorg (Wlz) en Wmo hebben die voor de inkoop van zorg op grond van de Jeugdwet niet
                     voorhanden zijn voor gemeenten?
De Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) bieden op zich niet meer
                  mogelijkheden voor het geven van inzicht in de kosten en kostenstructuren dan voorliggende
                  amvb of het reeds bestaande artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Zvw en
                  Wlz wordt ingekocht door respectievelijk de zorgverzekeraars en de zorgkantoren. De
                  NZa stelt voor Zvw en Wlz zorg op een transparante manier landelijke kostendekkende
                  maximumtarieven vast op basis van landelijk vastgestelde prestaties. De NZa kan voor
                  het daarvoor benodigde kostenonderzoek op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg
                  (Wmg), informatie vorderen.
               
Voorliggende amvb en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepalen de kostprijselementen
                  die het college ten minste in de reële prijs voor jeugdzorg moet verdisconteren. De
                  gemeenteraad dient deze kostprijselementen – al dan niet in verder uitgewerkte vorm –
                  in zijn verordening op te nemen, vervolgens dient het college ervoor te zorgen dat
                  de prijzen voor de te betalen zorg met behulp van deze kostprijselementen worden bepaald.
                  Daarnaast kunnen gemeenten er per specifieke inkoopsituatie voor kiezen om aanvullende
                  kostprijselementen op te nemen. Voor gemeenten geldt op grond van algemene aanbestedingsbeginselen
                  en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat zij daarbij moeten zorgen voor
                  een transparant proces.
               
Voor alle genoemde wetten (de Wlz, Zvw, Jeugdwet en Wmo 2015) geldt dat:
– de manier waarop de maximumtarieven en de reële prijzen worden opgebouwd transparant
                        bekend moet worden gemaakt. Dit gebeurt door middel van het publiceren van beleidsregels
                        door de NZa en/of door de gemeenten en zorgkantoren voorafgaand aan het inkoopproces;
                     
– bij het vaststellen van de landelijke maximumtarieven en reële prijzen dienen de betrokken
                        aanbieders desgevraagd transparant te zijn over de opbouw van hun kostprijs.
                     
– het eindresultaat van het kostenonderzoek (de kostendekkende maximum tarieven en de
                        reële prijzen) openbaar wordt gemaakt, met uitzondering van gegevens en inlichtingen
                        van aanbieders die naar hun aard vertrouwelijk zijn (te denken valt aan bedrijfsgevoelige
                        informatie).
                     
Hoe vaak hebben gemeenten in de Wmo of in de Jeugdwet een kostprijsonderzoek laten
                     verrichten in de afgelopen jaren? Is dat volgens de Staatssecretaris een aanleiding
                     om aan te nemen dat gemeenten daar nu of in de komende jaren voldoende inzicht in
                     hebben om de aangeleverde informatie van zorgaanbieders goed te kunnen beoordelen?
Er zijn geen exacte cijfers van het aantal gemeenten dat in de Wmo 2015 of in de Jeugdwet
                  een kostprijsonderzoek heeft verricht bij de totstandkoming van tarieven. Uit de evaluatie
                  van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015 blijkt dat gemeenten wel steeds vaker kostprijsonderzoeken
                  laten uitvoeren. Het uitvoeren van een kostprijsonderzoek is een belangrijk element
                  om te komen tot goed onderbouwde tarieven. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld
                  een marktconsultatie of overlegtafels. Bij alle methoden moeten de betrokken aanbieders
                  transparant zijn over de opbouw van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze gemeenten
                  voldoende inzicht moeten bieden hoe ieder van de in deze amvb genoemde kostprijselementen
                  in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd. Daartoe biedt de Handreiking handvatten.
                  Daarnaast wordt er op dit moment een Kennis- en Informatiepunt ingericht bij de Jeugdautoriteit.
               
De leden van de D66-fractie steunen het uitgangspunt dat de voorschriften voor een
                     reële prijs onverkort ook voor onderaannemers gelden. Wel wordt hier een opening geboden
                     voor hoofdaannemers om een opslag te vragen voor het zoeken en contracteren van onderaannemers.
                     Terecht merkt de Staatssecretaris op dat het logisch is deze opslag niet te rekenen
                     als het initiatief ligt bij de hoofdaannemer zelf. Kan een gemeente altijd goed bepalen
                     welke van de twee situaties aan de hand is? Bestaan er adequate regels en waarborgen
                     om te voorkomen dat hoofdaannemers disproportionele meerkosten in rekening brengen
                     voor taken als het zoeken en contracteren van onderaannemers, terwijl gemeenten die
                     aanbieders ook zelf had kunnen contracteren? Zou hiervoor bijvoorbeeld een maximumpercentage
                     van de totaalsom kunnen worden vastgesteld?
Rekening houden met hoofd- en onderaannemerschap is onder meer relevant als gemeenten
                  kiezen voor de taakgerichte uitvoeringsvariant. Ook bij de inspanningsgerichte en
                  de resultaatgerichte uitvoeringsvariant kan hoofd- en onderaannemerschap voorkomen.
                  Gemeenten kunnen in laatstgenoemde varianten in de inkoopstukken een optie opnemen
                  om bij de inschrijving of tijdens de looptijd van het contract te kiezen voor de inschakeling
                  van onderaannemers (al dan niet ondersteund met een heldere herzieningsclausule).
                  In de praktijk gaat het bij de taakgerichte variant om 8% van de contracten. In de
                  taakgerichte variant wordt ook vaak gebruik gemaakt van een vast budget (plafond).
                  Daardoor is er in deze variant feitelijk al sprake van een maximumpercentage van de
                  totaalsom die aanbieders kunnen declareren bij gemeenten. In alle genoemde gevallen
                  is het aan de gemeenten om in de contractering goede afspraken te maken met betrekking
                  tot hoofd- en onderaannemerschap en al dan niet een opslag te rekenen. De amvb kan
                  ook hier behulpzaam zijn om een reëel tarief (of in het geval van taakgericht een
                  budget) op te stellen.
               
Het vaststellen van een maximumtarief is niet in alle situaties passend. Een gemeente
                  kan dit verder het beste zelf bepalen en maatwerk toepassen per specifieke inkoopprocedure.
                  Immers, de hoogte van de opslag kan afhankelijk zijn van de situatie (soort opdracht,
                  soort zorg en aard van de markt). De gemeente is daarbij – naast voorliggende amvb
                  reële prijzen jeugd – in ieder geval gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk
                  bestuur, het algemene contractenrecht (het Burgerlijk Wetboek, waaronder regels met
                  betrekking tot redelijkheid en billijkheid), de algemene beginselen van behoorlijk
                  bestuur en indien de gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden – de aanbestedingsbeginselen
                  (zoals bijvoorbeeld het proportionaliteitsbeginsel). Deze regels zijn voldoende adequaat.
               
De gemeente kan bij het bepalen van deze keuzes bovendien gebruik maken van diverse
                  handreikingen, zoals bijvoorbeeld:
               
• Afwegingskader hoofd- en onderaannemerschap sociaal domein, programma inkoop en aanbesteden,
                        ketenbureau i-sociaal domein;
                     
• Veel gestelde juridische vragen en antwoorden over hoofd- en onderaannemerschap, ketenbureau
                        i-sociaal domein.
                     
De leden van de D66-fractie vinden het ook van groot belang dat mensen met een persoonsgebonden
                     budget (pgb) voldoende ruimte hebben om hun zorgverleners voldoende te kunnen betalen.
                     Waarom geldt deze AMvB niet voor het pgb en wat zouden de consequenties zijn als de
                     AMvB wel zou worden uitgebreid naar pgb’s?
Gemeenten moeten op grond van artikel 2.11, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet
                  een reële prijs betalen indien zij Jeugdwet-diensten door derden laten verrichten.
                  Het college kan dit doen door overeenkomsten met aanbieders te sluiten (inkoop) of
                  door aanbieders subsidie te verstrekken. In geval van een pgb is daarvan geen sprake.
                  Het college verstrekt dan een budget aan de jeugdige of zijn ouders en zij sluiten
                  zelf een overeenkomst met een jeugdhulpverlener. Dat laat overigens onverlet dat gemeenten
                  verplicht zijn ook voor pgb-zorg toereikende tarieven te hanteren. Op grond van artikel 2.9
                  van de Jeugdwet dienen gemeenten in hun verordening te beschrijven op welke wijze
                  de hoogte van het pgb wordt vastgesteld.
               
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport ontwikkelt in samenwerking met de VNG en
                  Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen
                  van toereikende pgb-tarieven. Daarmee worden gemeenten ook toegerust om transparant
                  te zijn in de opbouw van een pgb-tarief.10
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang ontwerpbesluit reële
                     prijzen Jeugdwet en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie vinden dat zorgverleners reële prijzen uitbetaald moeten
                     krijgen voor hun diensten. Genoemde leden vinden het zorgelijk dat vastgelegd moeten
                     worden wat reële tarieven zijn, omdat gemeenten blijkbaar niet bereid of in staat
                     zijn om de kostprijs te betalen. Dat financiële overwegingen zwaarder wegen dan kwaliteit,
                     juist als het gaat om zorg, is zeer zorgelijk. Om kwalitatief goede zorg te kunnen
                     blijven leveren, is het noodzakelijk dat er reële prijzen worden afgesproken, rekening
                     houdend met de complexiteit en de zorgzwaarte van het werk.
Het is de leden van de PVV-fractie al jaren een doorn in het oog, dat jeugdzorgaanbieders
                     als paddenstoelen uit de grond groeien, inmiddels zijn er zo’n 6.000 jeugdzorgaanbieders
                     die vette winsten maken, terwijl jeugdzorginstellingen die zeer gespecialiseerde en
                     complexe zorg leveren hun kosten zien stijgen en op omvallen staan. Uiteindelijk komen
                     niet alleen de zorgaanbieders in zwaar weer, maar zijn de zorgverleners, de kinderen,
                     de ouderen en de kwetsbare gezinnen de dupe. Kan de Staatssecretaris aangeven wat
                     de invloed van dit ontwerpbesluit op deze ontwikkeling is?
De leden van de PVV-fractie vragen of er wel genoeg rekening gehouden wordt met zorgaanbieders
                     die complexe zorg verlenen. Op welke manier houdt dit ontwerpbesluit rekening met
                     verschil in type aanbieders en variatie in zorg- en hulpvormen, zo hebben bepaalde
                     aanbieders (crisis)opvang, 24/7 bereikbaarheid, verblijfs- dagbehandelingslocaties
                     etc.?
Een belangrijke doelstelling van de amvb is dat colleges prijzen meer gaan differentiëren,
                  zodat voor complexere zorg hogere prijzen worden betaald dan voor minder complexe
                  zorg. Mede daarom maakt deze amvb expliciet deel uit van de afspraken die in de Hervormingsagenda
                  Jeugd zijn gemaakt. De amvb regelt dat prijzen transparanter tot stand komen waardoor
                  tariefdifferentiatie wordt bevorderd. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd
                  afspraken opgenomen over standaardisatie van specialistische zorg die uiteindelijk
                  zal leiden tot de uitwerking van landelijke tarieven. Ook dat zal zorgen voor meer
                  tariefdifferentiatie.
               
Op welke manier komt de kostenopbouw van jeugdzorg met verblijf, behandeling en onvolledige
                     bezetting terug in de regeling?
Eén van de kostprijselementen waarop een reële prijs ten minste moet zijn gebaseerd
                  is cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten. Onder cliëntgebonden kosten
                  anders dan van beroepskrachten vallen materialen en hulpmiddelen die specifiek voor
                  individuele cliënten op maat worden ingezet. In geval van jeugdhulp met verblijf betreft
                  het bijvoorbeeld huisvestingskosten inclusief kosten die de aanbieder moet maken om
                  voldoende capaciteit beschikbaar te houden.
               
Kostprijselementen zullen worden opgenomen waaruit de reële prijs moet worden opgebouwd.
                     Kunnen er eisen gesteld worden aan overheadkosten?
De component overheadkosten is een van de kostprijselementen dat ten minste in een
                  prijs voor jeugdzorg verdisconteerd dient te worden. In de nota van toelichting is
                  – in navolging op de Handreiking uitgewerkt wat onder overheadkosten wordt verstaan
                  en hoe gemeenten deze kunnen berekenen. Gemeenten kunnen in hun contractering en inkoop
                  specifieke eisen stellen aan overheadkosten.
               
Waarom kan er door het college nog steeds gekozen worden voor een open house procedure?
Het college kan van open house gebruik maken, omdat open house is gebaseerd op bestaande
                  wet- en regelgeving (de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek). Door
                  het veelvuldig gebruik van open house als inkoopmethode is het aantal aanbieders fors
                  gestegen en is het zorglandschap minder overzichtelijk geworden. In de Hervormingsagenda
                  Jeugd is de afspraak gemaakt dat ik op basis van een nadere analyse zal nagaan of
                  het opportuun is deze methode uitsluitend onder voorwaarden respectievelijk in bijzondere
                  omstandigheden toe te passen en de wettelijke mogelijkheden daartoe te verkennen.
               
De leden van de PVV-fractie zouden graag zien dat deze regeling bijdraagt aan het
                     terugdringen van de administratieve lasten voor jeugdzorgmedewerkers. Wat is er gebeurd
                     met het model prestatiecodes jeugd om de 3.800 productcodes terug te dringen? Ligt
                     dit op de plank te verstoffen? Op welke manier gaat dit ontwerpbesluit bijdragen aan
                     minder administratieve lasten? Op welke manier gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen
                     dat gemeenten zo veel mogelijk gaan standaardiseren: contractuele voorwaarden, tarieven,
                     productcode etc.? Hoe weten gemeenten wat de standaard is? Wanneer worden de ICT-systemen
                     gestandaardiseerd?
De amvb kan bij de totstandkoming van contracten een bijdrage leveren aan het beperken
                  van administratieve lasten doordat nieuwe contracten in de toekomst op meer gelijksoortige
                  wijze tot stand zullen komen. Hierdoor ontstaat er meer uniformiteit. Na de inwerkingtreding
                  van de amvb zal worden gemonitord of de amvb leidt tot meer of minder administratieve
                  lasten c.q. regeldruk bij aanbieders en gemeenten. Aan de hand van de informatie uit
                  de monitoring wordt gewogen of (aanvullende) acties nodig zijn.
               
Daarnaast zijn er in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt over verplichte
                  vergaande standaardisatie van de van de inkoop, kwaliteit en administratie van de
                  specialistische jeugdzorg. Het betreft niet-vrijblijvende en vergaande standaardisatie
                  van contracten, contractmanagement en verantwoordingswijze van de zorg die regionaal
                  of landelijk wordt ingekocht. Afgesproken is dat eerst productomschrijvingen, dienstomschrijvingen
                  en kwaliteitscriteria zullen worden opgesteld, waarna een onafhankelijke landelijke
                  organisatie mede op basis daarvan uiteindelijke landelijke tarieven zal uitwerken.
                  Hiervoor is een fundamentele vermindering van het huidige aantal van 3.800 productcodes
                  nodig. Bekeken wordt in hoeverre en hoe het Model Prestatiecodes Jeugd hiervoor kan
                  worden gebruikt.
               
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat er veel tijd en geld verspild wordt aan
                     kostprijsonderzoeken, marktconsultaties, overlegtafels?
Het Ketenbureau i-Sociaal Domein ondersteunt gemeenten en aanbieders bij de inkoop
                  en contractering van jeugdzorg en stimuleert hierbij het terugdringen van administratieve
                  lasten bij bijvoorbeeld marktconsultaties. Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd
                  opgenomen dat gemeenten en aanbieders voor jeugdzorg die tenminste regionaal wordt
                  ingekocht gezamenlijk gaan onderzoeken of er een vereenvoudiging kan plaatsvinden
                  van kostprijsonderzoeken, zodat de administratieve lasten voor gemeenten en jeugdzorgaanbieders
                  worden verminderd.
               
De VNG geeft aan dat er al veel regio’s en gemeenten zijn die conform de kostprijselementen
                     werken, ook uit de impactanalyse van Significant volgt dat er nog maar weinig gemeenten
                     en aanbieders zijn die niet werken op basis van de kostprijselementen zoals opgenomen
                     in de AMvB, waarom zijn er dan onvoldoende kostendekkende tarieven, gaat dit ontwerpbesluit
                     hier concreet wat aan veranderen, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
In de praktijk maakt nog niet iedere gemeente gebruik van de kostprijselementen, zoals
                  convenantspartijen in juli 2021 hebben afgesproken in de Handreiking. Sinds de vaststelling
                  van de Handreiking benutten de gemeenten de Handreiking voor nieuwe inkoopprocedures.
                  Mede daarom is het effect van de Handreiking op de ontwikkeling van reële prijzen
                  nog niet volledig. Het is belangrijk dat alle gemeenten een reële prijs opbouwen conform
                  de kostprijselementen die de amvb zal verplichten. Zodoende kan zorgvuldiger een reële
                  prijs worden bepaald.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
                     en hebben nog enkele vragen. Zij vinden het van groot belang dat de tarieven transparant
                     en reëel zijn. Dit geldt ook voor het toepassen van tariefdifferentiatie, waarbij
                     aanbieders conform zwaarte en zorg worden betaald. In onderhavige concept-AMvB lijkt
                     hier nog onvoldoende aandacht voor te zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij
                     dit denkt te verbeteren?
Het doel van de amvb is dat gemeenten en aanbieders zorgvuldiger tot een reële prijs
                  komen. Als gevolg daarvan kunnen colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat
                  voor complexere zorg hogere prijzen worden betaald dan voor minder complexe zorg.
                  De vraag of de amvb ook daadwerkelijk leidt tot meer tariefdifferentiatie zal worden
                  gemonitord. Aan de hand van de informatie uit deze monitor zal worden gewogen of (aanvullende)
                  acties nodig zijn. Daarnaast maakt deze amvb uitdrukkelijk deel uit van de afspraken
                  die in de Hervormingsagenda Jeugd zijn gemaakt. Daarbij is tevens afgesproken dat
                  gemeenten in samenwerking met aanbieders en het Rijk actief inzetten op tariefdifferentiatie.
               
Voorts is het voor de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of de indirect cliëntgebonden
                     tijd onderdeel uitmaakt van de reële prijs. In de impactanalyse van Significant wordt
                     hierover het volgende aangegeven: «zonder houvast is de verwachting dat hierover ingewikkelde
                     discussies gaan ontstaan». Hoe gaat de Staatssecretaris deze discussie voorkomen?
Indirect cliëntgebonden tijd maakt onderdeel uit van de reële prijs. De kosten van
                  beroepskrachten, waaronder indirect cliëntgebonden uren, zijn namelijk één van de
                  kostprijselementen waarop gemeenten een reële prijs ten minste moeten baseren. In
                  paragraaf 2.4 ad a van de nota van toelichting is het onderwerp indirect cliëntgebonden
                  uren nader uitgewerkt. Ik verwacht niet dat hier ingewikkelde discussies over ontstaan
                  omdat de inhoud en werking van de voorliggende amvb grotendeels vergelijkbaar is met
                  artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Uit de evaluatie van deze bepaling
                  is niet gebleken dat er complexe discussies ontstaan ten aanzien van niet productieve
                  uren. Integendeel zelfs, het is aanleiding voor zowel gemeenten als aanbieders om
                  het goede gesprek met elkaar hierover te voeren. Dit vraagt vertrouwen maar ook transparantie
                  in de uitvoeringspraktijk. Het is heel goed mogelijk dat er ook in de niet productieve
                  uren onderdelen verdisconteerd worden in de prijs die wellicht heroverwegen dienen
                  te worden. Dat gesprek juich ik juist toe.
               
Om onnodige administratieve lasten tegen te gaan is volgens de analyse van Significant
                     aanvullende regelgeving noodzakelijk over de manier waarop indexatie van tarieven
                     wordt toegepast. Betrokken stakeholders pleiten ervoor om in de regelgeving op te
                     nemen dat hierbij de NZa-systematiek gevolgd moet worden. Wat vindt de Staatssecretaris
                     van deze suggestie en is hij bereid om deze over te nemen, zo vragen deze leden?
Bij het opstellen van deze amvb is zoveel mogelijk ruimte gelaten voor de beleidsvrijheid
                     van gemeenten. Mede daarom laat de amvb vooralsnog ruimte open voor verschillende
                     wijze van indexering. Gemeenten en aanbieders hebben in het najaar van 2023 samen
                     afspraken gemaakt over de indexering in de contractstandaarden jeugd. Deze afspraken
                     sluiten aan bij de ruimte die de voorliggende amvb biedt.
                  
Wanneer in de praktijk blijkt dat gemeenten niet of niet goed indexeren, zal worden
                     bezien of het alsnog wenselijk is om indexering nader te regelen. De amvb bevat daarom
                     een grondslag om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen over indexering.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voorhang ontwerpbesluit
                     reële prijzen Jeugdwet. Zij steunen de inzet om te komen tot reële prijzen en pleiten
                     ervoor dat aanbieders een eerlijke vergoeding krijgen voor de zorg die ze leveren.
                     Deze leden geloven dat een eerlijke prijs een belangrijk voorwaarde is om hoge kwaliteit
                     te kunnen vragen van de aanbieders. Daarbij vinden deze leden het in het bijzonder
                     belangrijk dat ook de complexe jeugdzorg een eerlijke vergoeding krijgt voor het leveren
                     van zorg. Op dit onderwerp zijn deze leden benieuwd of de AMvB voldoende kansen biedt
                     voor tariefdifferentiatie op basis van de zwaarte van zorg. Daarnaast zijn er zorgen
                     dat dit ontwerpbesluit onvoldoende kans biedt om rekening te houden met de verschillen
                     tussen verschillende soorten van aanbieders. Graag een reflectie hierop van de Staatssecretaris.
Het beoogd effect van deze amvb is dat gemeenten enerzijds en aanbieders anderzijds
                  bij het opstellen van een contract zorgvuldiger tot een reële prijs komen. Een reële
                  prijs brengt ook mee dat er meer sprake zal zijn van tariefdifferentiatie zodat aanbieders
                  die complexere zorg aanbieden hogere prijzen ontvangen dan aanbieders die minder complexe
                  zorg leveren. De vraag of de amvb ook daadwerkelijk leidt tot meer tariefdifferentiatie
                  zal worden gemonitord. Aan de hand van de informatie uit deze monitor zal worden gewogen
                  of (aanvullende) acties nodig zijn. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken
                  opgenomen over standaardisatie van specialistische zorg die uiteindelijk zal leiden
                  tot de uitwerking van landelijke tarieven. Ook dat zal zorgen voor meer tariefdifferentiatie.
               
Wat voegt deze AMvB toe ten opzichte van de handreiking?
In de praktijk maakt nog niet elke gemeente gebruik van de kostprijselementen, zoals
                  is afgesproken in de Handreiking. Ik vind het belangrijk dat alle gemeenten een reële
                  prijs opbouwen conform de kostprijselementen, zodat zorgvuldiger een reële prijs kan
                  worden bepaald. Met deze amvb worden alle gemeenten daartoe verplicht.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inhoud van de hervormingsagenda betekent
                     voor dit ontwerpbesluit? Hoe verhouden beide documenten zich tot elkaar?
De amvb maakt deel uit van de afspraken die in de Hervormingsagenda Jeugd zijn gemaakt.
De mogelijkheid om aan te besteden via open house constructies wordt kort genoemd
                     in voorliggende stukken. Welke voordelen ziet de Staatssecretaris voor gemeenten in
                     het aanbesteden via een open house constructie? En welke nadelen ziet de Staatssecretaris
                     hierin.
Open House kan onder bepaalde omstandigheden voordelen bieden. Bijvoorbeeld indien:
– De gemeente niet volledig bekend is met het zorglandschap en voldoende dienstverlening
                        wil contracteren;
                     
– Er meer vraag naar de dienstverlening is dan aanbod; om het aanbod te stimuleren kan
                        open house goed werken;
                     
– Open House kan keuzevrijheid aan de zorggerechtigde burger bieden. Echter, dit kan
                        ook via aanbesteding: de gemeente kan cliënten ook laten kiezen uit diverse via een
                        aanbesteding geselecteerde aanbieders.
                     
Open House heeft echter ook nadelen:
– Door het veelvuldig gebruik van «open house» als inkoopmethode is het aantal aanbieders
                        fors gestegen en is het zorglandschap minder overzichtelijk geworden. Het is voor
                        gemeenten daardoor lastiger om goed met de aanbieders samen te werken en sturing te
                        geven via contractmanagement.
                     
– De procedure biedt aanbieders geen zekerheid over de hoeveelheid omzet die zij kunnen
                        verkrijgen.
                     
– Aanbieders moeten voortdurend concurreren om cliënten, wat samenwerking met andere
                        aanbieders in de weg kan staan.
                     
Mede gezien bovenstaande nadelen is in de Hervormingsagenda Jeugd opgenomen dat ik
                  op basis van een nadere analyse zal nagaan of het opportuun is deze methode uitsluitend
                  onder voorwaarden respectievelijk in bijzondere omstandigheden toe te passen en de
                  wettelijke mogelijkheden daartoe te verkennen.
               
Het college moet een reële prijs stellen door kostprijsgegevens op te halen. Is het
                     logisch dat gemeenten individueel kostprijsgegevens moeten ophalen via bijvoorbeeld
                     marktonderzoek of overlegtafels? Is het niet te arbeidsintensief?
Het staat gemeenten vrij hoe zij de reële prijs bepalen (mits voorzien van in achtneming
                  van de kostprijselementen in de amvb). In de nota van toelichting worden drie voorbeelden
                  genoemd hoe een reële prijs kan worden bepaald. Zo kan het college een kostprijsonderzoek
                  verrichten, een marktconsultatie uitvoeren of fysieke en digitale overlegtafels organiseren
                  bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen leveren.
                  Bij alle methoden dienen de betrokken aanbieders transparant te zijn over de opbouw
                  van hun kostprijs, dat wil zeggen dat ze moeten laten zien hoe ieder van de in deze
                  amvb genoemde kostprijselementen in de kostprijs per uur wordt verdisconteerd. Daartoe
                  biedt de Handreiking handvatten. Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd opgenomen
                  dat gemeenten en aanbieders voor jeugdzorg die tenminste regionaal wordt ingekocht
                  gezamenlijk gaan onderzoeken of er een vereenvoudiging kan plaatsvinden van kostprijsonderzoeken,
                  zodat de administratieve lasten voor gemeenten en jeugdzorgaanbieders worden verminderd.
               
De leden van de PvdA-fractie moedigen aan dat er wordt ingezet op meer transparantie
                     vanuit aanbieders richting gemeenten. Kunnen we dezelfde transparantie die we van
                     aanbieders verwachten ook van gemeenten vragen over hoe zij komen tot een reële prijs
                     met bijvoorbeeld een kostprijsonderzoek?
Het college kan op verschillende manieren bepalen wat een reële prijs is. Zo kan het
                  college een kostprijsonderzoek verrichten, een marktconsultatie doen of overlegtafels
                  organiseren bij een aantal aanbieders die de in te kopen of te subsidiëren zorg kunnen
                  leveren. Bij alle methoden dienen gemeenten transparant te zijn over de totstandkoming
                  van prijzen. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten (en aanbieders) daarbij
                  ondersteunen.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit
                     reële prijzen Jeugdwet. Zij hebben nog wel wat vragen over de voorgestelde algemene
                     maatregel van bestuur (AMvB).
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze AMvB het beoogd effect heeft dat
                     colleges prijzen meer gaan differentiëren, zodat voor complexe zorg hogere prijzen
                     worden betaald dan voor minder complexe zorg. Kan de Staatssecretaris uitleggen op
                     welke manier deze AMvB voor dat beoogd effect gaat zorgen? Aangezien genoemde leden
                     geen verplichting zien in deze AMvB om hogere prijzen te gaan betalen voor complexe
                     zorg. Op welke manier gaat deze AMvB dit wel stimuleren? En waarom is er niet voor
                     gekozen om een verplichting hierover op te nemen in de AMvB? Zeker omdat dit soort
                     tariefdifferentiatie ook wordt genoemd in de concept Hervormingsagenda11 en de Kamer hier ook voorstander van is. Genoemde leden vinden het een gemiste kans
                     om dit niet nu al sterker vast te leggen in deze AMvB, zeker omdat het voornemen hiertoe
                     toch al is uitgesproken in de Hervormingsagenda. Zou de Staatssecretaris hierop kunnen
                     reflecteren?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat dat de AMvB géén landelijke normering
                     van de verschillende kostprijselementen bevat en ook niet de mogelijkheid geeft om
                     op landelijke niveau specifieke producten van een prijs te voorzien. Genoemde leden
                     vinden ook dit een gemiste kans. Het afgelopen jaar is in meerdere debatten door genoemde
                     leden – en ook vele andere partijen in de Kamer – de wens uitgesproken voor een landelijk
                     tarief. Ook het jeugdzorgveld en de gemeenten zijn hiervoor als het bijvoorbeeld gaat
                     om jeugdbescherming. In debatten werd steeds verwezen naar de Hervormingsagenda en
                     naar voorliggende AMvB. Nu de AMvB er ligt staat er niets in over landelijke tarieven,
                     behalve dat in het kader van de Hervormingsagenda gesprekken lopen over landelijke
                     contractering en de mogelijkheden van landelijke prijzen voor bepaalde zorgvormen.
                     Ten tijde van het ingaan van deze AMvB is de Hervormingsagenda waarschijnlijk al getekend.
                     Genoemde leden vragen waarom dit punt niet al meegenomen is in de AMvB? Eer dat er
                     weer een nieuwe AMvB ligt of wet zijn we weer een flinke tijd verder. Zij vragen uitleg
                     van de Staatssecretaris waarom dit niet is meegenomen in de AMvB, hoe de gesprekken
                     over landelijke tarieven verlopen en hoe de Staatssecretaris dit snel gaat regelen?
Gemeenten zijn reeds op grond van de Jeugdwet verplicht om een goede verhouding te
                  borgen tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen
                  en jeugdreclassering, en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij
                  dient rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten die
                  dergelijke diensten leveren en hun arbeidsvoorwaarden. Daaruit vloeit dus al voort
                  dat gemeenten een reële prijs dienen te betalen. Over het algemeen zal dat betekenen
                  dat er een hogere prijs moet worden betaald voor complexere zorg dan voor minder complexe
                  zorg.
               
Voorliggende amvb helpt gemeenten om te bepalen wat een reële prijs is door voor te
                  schrijven welke kostprijselementen in de reële prijs voor jeugdzorg verdisconteerd
                  dienen te worden en aanbieders te verplichten transparantie te bieden over de opbouw
                  van kostprijzen.
               
In de Hervormingsagenda Jeugd is afgesproken dat betrokken partijen allereerst uniforme
                  product- en dienstomschrijvingen en kwaliteitscriteria vaststellen voor de zorgvormen
                  die op regionaal en landelijk niveau zullen worden ingekocht. Vervolgens gaat een
                  onafhankelijke landelijke organisatie mede op basis daarvan landelijke tarieven uitwerken.
                  Gegeven deze volgordelijkheid kan een verplicht landelijk tarief op dit moment nog
                  niet worden opgenomen in de amvb, maar ik onderschrijf de maatregel en zal hier nauwkeurig
                  aandacht aan besteden bij de operationalisatie van de Hervormingsagenda Jeugd.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de nota van toelichting dat in het geval
                     van jeugdhulp met verblijf het ook huisvestingskosten betreft, inclusief kosten die
                     de aanbieder moet maken om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben en te houden.
                     Deze kosten worden echter niet genoemd in de AMvB zelf. Waarom is ervoor gekozen om
                     dit niet expliciet op te nemen in de artikelen van de AMvB? Genoemde leden hebben
                     dezelfde vraag over indirect cliëntgebonden tijd. Dit speelt een grote rol in de jeugdzorg,
                     maar wordt niet specifiek genoemd in de AMvB, alleen in de nota van toelichting. Waarom
                     is ervoor gekozen dit niet op te nemen in de AMvB zelf? Op die manier kunnen eventuele
                     discussies hierover worden voorkomen.
In de amvb zijn vier kostprijselementen opgenomen die ten minste in de prijs verdisconteerd
                  dienen te worden. Daarbij is aangesloten bij de Handreiking. Zoals nader uitgewerkt
                  in de handreiking en toegelicht in de nota van toelichting op de amvb gaat het hierbij
                  onder meer om andere cliëntgebonden kosten, zoals huisvestingskosten. Verder gaat
                  het onder meer om de kosten van beroepskrachten, zoals indirect cliëntgebonden kosten.
                  Er zijn geen signalen bekend dat hier in de praktijk discussies over zijn in het kader
                  van de Handreiking.
               
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het ontwerpbesluit reële prijzen
                     Jeugdwet en de overige documenten. Zij heeft hier nog een aantal vragen over.
In de documenten valt te lezen dat er gestreefd wordt naar reëlere prijzen in de zorg.
                     Het verhaal hieromheen klinkt voor het lid van de BBB-fractie logisch. Echter vraagt
                     het lid van de BBB-fractie waarom er alleen maar gesproken wordt over de kosten?
Gemeenten moeten een goede verhouding borgen tussen de prijs voor de levering van
                  jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de eisen die worden
                  gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de reeds
                  beschikbare kwaliteitskaders voor jeugdzorg. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken
                  gemaakt over een structuur voor kwaliteit en blijvend leren, waarin gewerkt wordt
                  aan gedragen kwaliteitskaders en richtlijnen. Deze zullen als zij uitgewerkt en vastgesteld
                  zijn uiteindelijk ook worden betrokken bij inkoopcontracten. Een reële prijs voor
                  jeugdzorg kan niet worden berekend zonder inzicht in de kosten. Om die reden wordt
                  in de amvb voorgeschreven welke kostprijselementen in de reële prijs voor jeugdzorg
                  verdisconteerd dienen te worden en dat aanbieders transparantie bieden over de opbouw
                  van de kostprijzen.
               
In de Jeugdzorg kampen we met enorme personeelstekorten en kinderen/jongeren staan
                     erg lang op wachtlijsten en sommigen kunnen helemaal niet geholpen worden. Waarom
                     heeft de Staatssecretaris hier niets mee gedaan in het ontwerpbesluit?
Het beoogd effect van deze amvb is dat aanbieders alle relevante kosten in beeld hebben,
                  goede kwaliteit kunnen leveren, een gezonde bedrijfsvoering kunnen voeren en een aantrekkelijke
                  werkgever blijven. Als aanbieders meer conform zwaarte van zorg worden betaald zullen
                  zij bijvoorbeeld beter in staat zijn goed opgeleid, gemotiveerd en voldoende personeel
                  te werven en te behouden. Daarmee speelt de amvb een kleine maar belangrijke rol bij
                  de benodigde hervorming van de organisatie van het jeugdstelsel. Daarbij is van belang
                  dat de amvb niet op zichzelf staat maar moet worden bezien in samenhang met andere
                  maatregelen. Zo is voor wat betreft de aanpak van personeelstekorten in de Hervormingsagenda
                  Jeugd opgenomen dat alle betrokken stakeholders in de jeugdzorg (professionals, werkgevers,
                  gemeenten, brancheverenigingen en sociale partners) de gezamenlijke ambitie hebben
                  om een transitie in gang te zetten met gerichte maatregelen op het behoud van personeel,
                  investeren in leren en ontwikkelen van personeel en ruimte voor innovatieve werkvormen.
               
Sinds voorjaar 2021 hebben we de Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg
                  voor de Jeugd (OZJ). Deze aanpak zet in op het structureel aanpakken van oorzaken
                  van wachttijden zodat het stelsel duurzaam verbetert en jongeren sneller passende
                  hulp krijgen. Regio’s worden daarbij ondersteund in het meer data gedreven werken
                  met behulp van het gemeentelijke/regionale dashboard, dat sinds 1 juli beschikbaar
                  is voor alle gemeenten. Er is daarnaast een landelijk leernetwerk dat nog verder wordt
                  ontwikkeld. In dit leernetwerk worden inzichten uit regio’s breed gedeeld zodat regio’s
                  van elkaar kunnen leren.
               
Verder valt te lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk geen gevolgen ziet voor
                     de regeldruk voor aanbieders. In beginsel klinkt dit goed omdat de regeldruk niet
                     toeneemt. Echter ziet het lid van de BBB-fractie graag dat de regeldruk afneemt binnen
                     de zorg. Waarom wordt er in dit ontwerpbesluit geen rekening gehouden met het verminderen
                     van die regeldruk?
De amvb kan bij de totstandkoming van contracten een bijdrage leveren aan het beperken
                  van administratieve lasten, doordat nieuwe contracten in de toekomst op meer gelijksoortige
                  wijze tot stand zullen komen. Hierdoor ontstaat er meer uniformiteit. Daarnaast worden
                  er andere maatregelen getroffen om administratieve lasten bij aanbieders te verminderen.
                  Zo wordt in het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» bijvoorbeeld
                  geregeld dat bepaalde vormen van jeugdzorg regionaal moeten worden ingekocht en dat
                  de daarbij behorende administratieve processen in de regio worden geharmoniseerd.
                  Daarnaast zijn er in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt voor het standaardiseren
                  en vereenvoudigen van de uitvoering en inkoop en het verlagen van de administratieve
                  lasten. Deze afspraken zien onder meer op standaardisatie van contracten en het stoppen
                  met tijdschrijven en microsturing.12
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier