Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ceder over alleenstaande minderjarige asielzoekers in de noodopvang en crisisnoodopvang
Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over alleenstaande minderjarige asielzoekers in de noodopvang en crisisnoodopvang (ingezonden 19 juni 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Burg (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 29 augustus
            2023). Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3192.
         
Vraag 1
            
Bestaat er, of wordt er, sinds de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag op 20 december
               2022, gewerkt aan een (stappen)plan dat de kwaliteit van de opvang van asielzoekers
               weer in lijn brengt met de geldende wettelijke normen van de Opvangrichtlijn? Zo ja,
               kunt u dit delen met de Kamer?
            
Vraag 2
            
Welke concrete belemmeringen zijn er, afgezien van het gebrek aan geschikte en beschikbare
               locaties, om de kwaliteit van de opvang van asielzoekers weer in lijn te brengen met
               de geldende wettelijke normen van de Opvangrichtlijn? Zijn hier extra mensen en middelen
               voor nodig en zo ja, kunt u aangeven hoeveel?
            
Vraag 3
            
Verwacht u dat hetgeen het Gerechtshof en de inspecties vragen voor langere tijd nog
               onmogelijk zal blijven? Op welke termijn en hoe verwacht u dat de situatie in orde
               gebracht kan worden?
            
Vraag 5
            
Hoeveel van de locaties voldoen er op dit moment niet aan de daarvoor geldende normen?
Antwoord 1, 2, 3 en 5
            
Een stabiel opvanglandschap is voorwaardelijk om de kwaliteit van de opvang van asielzoekers
               te borgen. Daar wordt hard aan gewerkt, maar voor het realiseren daarvan moet nog
               veel gebeuren en is bovendien de hulp nodig van medeoverheden. Op dit moment is nog
               steeds sprake van noodopvang om te voorkomen dat asielzoekers buiten moeten slapen.
               Ik erken dat tijdelijke opvanglocaties in veel gevallen een lager kwaliteitsniveau
               hebben dan gewenst. Om te zorgen voor voldoende opvangplekken waarbij de kwaliteit
               van opvang verzekerd wordt heb ik voor de langere termijn gewerkt aan het wetsvoorstel
               gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvang (ook wel: de Spreidingswet), dat op
               dit moment voorligt in uw Kamer. Het is aan uw Kamer om te bepalen of de Spreidingswet
               tijdens de demissionaire periode wordt behandeld.
            
In algemene zin onderschrijf ik dat de kwaliteit van de opvang een punt van aandacht,
               en op onderdelen van zorg is. Medewerkers van zowel het COA als gemeenten zetten zich
               aanhoudend in om iedereen van de benodigde voorzieningen te verzekeren. Dit geldt
               met name voor personen met specifieke opvangbehoeften zoals kinderen. Tegelijkertijd
               verschilt de situatie per locatie, met name als het gaat om tijdelijke locaties. Zo
               worden de leefomstandigheden van kinderen onder meer bepaald door het soort gebouw
               waarin opvang wordt geboden, de kennis en ervaring van de medewerkers en de duur van
               het verblijf. Door middel van praktische ondersteuning wordt beoogd de leefomstandigheden,
               waar nodig, te verbeteren.
            
Het gebrek aan geschikte en beschikbare locaties is de kern van het probleem. Zo ook
               het vinden van voldoende kleinschalige opvanglocaties voor statushoudende alleenstaande
               minderjarige vreemdelingen (hierna: amv). Het gebrek aan locaties werkt op diverse
               onderdelen van de asielopvang door. Ook zorgen achterstanden in asielprocedures ervoor
               dat de duur van de asielopvang langer is dan gewenst. Voorts is het binnen de huidige
               arbeidsmarkt lastig om voldoende (gekwalificeerd) personeel te vinden. Nieuwe medewerkers
               hebben bovendien naast kennis en kunde over de kaders ook ervaring nodig om in alle
               situaties adequaat te handelen. Dat kost tijd. Daarom is ook tijd een belangrijke,
               bepalende factor voor de kwaliteit van opvang.
            
Daarnaast speelt dat het gebrek aan locaties in samenhang met de huidige inzet van
               noodlocaties, in de praktijk betekent dat voortdurend locaties worden gesloten en
               nieuwe, veelal tijdelijke locaties worden geopend. Die dynamiek heeft tot gevolg dat
               bestaande teams vaak weer opgedeeld worden en nieuwe teams worden samengesteld. Die
               dynamiek belemmert dat een duurzaam fundament wordt opgebouwd. Niet alleen individuele
               medewerkers, maar ook teams hebben tijd nodig om zich te ontwikkelen om een kwaliteitsslag
               te kunnen maken.
            
Vraag 4
            
Hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) verblijven er op dit moment
               op noodopvanglocaties?
            
Antwoord 4
            
Op 7 augustus 2023 verbleven er ca. 1.570 amv in noodopvanglocaties bij het COA. Er
               verbleven geen amv in crisisnoodopvanglocaties bij gemeenten.
            
Vraag 6
            
Heeft u te allen tijde een actueel overzicht van het aantal amv’s per locatie? Zo
               ja, hoe waarborgt u dit?
            
Antwoord 6
            
Ja, het COA houdt een actueel bewonersbestand bij van alle bewoners, dus ook amv,
               die op de COA-locaties verblijven.
            
Vraag 7
            
Hoeveel van de amv’s hebben geen toegang tot onderwijs en/of zorg?
Antwoord 7
            
Uitgangspunt is dat alle amv toegang hebben tot onderwijs en zorg. Toegang tot onderwijs
               moet, conform Europese richtlijnen, binnen 3 maanden na aankomst in Nederland zijn
               georganiseerd. Het nieuwkomersonderwijs staat echter onder grote druk. Dit komt enerzijds
               door het landelijke lerarentekort en anderzijds door de verhoogde asielinstroom en
               de verhoogde toestroom van Oekraïense kinderen en ook door kinderen van kennis- en
               arbeidsmigranten die van dit onderwijs gebruik maken. Hierdoor zijn voor de internationale
               schakelklassen (ISK) wachtlijsten ontstaan.
            
Op dit moment is niet inzichtelijk hoeveel amv niet binnen 3 maanden onderwijs krijgen.
               Dit wordt namelijk (nog) niet gemonitord door COA of onderwijsinstellingen. Wel is
               verkend om dit te gaan bewerkstelligen. Daartoe is het noodzakelijk dat er informatie-uitwisseling
               plaatsvindt tussen de systemen van diverse betrokken partners, met name van het COA
               en DUO. Op dit moment wordt onderzocht wat daarvoor nodig is, of een dergelijke uitwisseling
               doelmatig is en ook daadwerkelijk valt te realiseren. Zodra er een uitkomst is zal
               het kabinet uw Kamer hierover informeren.
            
Om gemeenten en schoolbesturen te helpen in geval van nood is er de spoedwet Tijdelijke
               nieuwkomersvoorzieningen voor onderwijs aan nieuwkomerskinderen. Via deze wet, die
               inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen en in afwachting is van behandeling in
               de Eerste Kamer, krijgt de gemeente in geval van nood (dat wil zeggen dat alle reguliere
               mogelijkheden zijn uitgeput) en na toestemming van de Minister voor Primair en Voortgezet
               Onderwijs de mogelijkheid tot het oprichten tot een tijdelijke nieuwkomersvoorziening.
            
Voor alle amv in de asielopvang is toegang tot zorg geregeld. Voor uitleg hoe dit
               is ingeregeld in de (crisis)noodopvang verwijs ik naar het antwoord op vraag 17.
            
Vraag 8
            
Wat is uw inschatting van de veiligheid van amv’s op noodoplocaties? Welke initiatieven
               worden er genomen om amv’s beter te beschermen?
            
Antwoord 8
            
Op alle COA-locaties, dus ook noodopvanglocaties, is er beveiliging en is het mogelijk
               om straatcoaches en cultureel mediators in te zetten die de amv-medewerkers ondersteunen.
               Amv-medewerkers zijn via hun functieprofiel geselecteerd om te werken met (kwetsbare)
               jongeren. Zij zijn 24/7 aanwezig op de locaties en staan zoveel mogelijk in contact
               met de amv, zodat ook eventuele zorgelijke signalen snel opgepakt kunnen worden. Daarnaast
               moeten amv zich in ieder geval twee keer per dag melden volgens de inhuisregistratie.
               Voor iedere amv wordt in een dossier bijgehouden hoe het met de jongere gaat. Zorgelijke
               signalen worden gedeeld met de voogd van Nidos. Wanneer er risico’s met betrekking
               tot de veiligheid gezien worden, wordt er door de amv-mentoren in samenwerking met
               de voogd een veiligheidsplan opgesteld zodat er adequaat gereageerd kan worden.
            
Vraag 9
            
Klopt het dat zeker 360 amv’s sinds vorig jaar zijn verdwenen uit opvangcentra, waarvan
               zo’n 237 in totaal uit Ter Apel? Zo nee, hoeveel kinderen zijn volgens u wel verdwenen?
            
Vraag 11
            
Klopt het dat een deel van de verdwenen amv’s belandt in de criminaliteit, de prostitutie
               of in de handen van mensenhandelaren? Zo ja, hoeveel meldingen vanuit het Centraal
               Orgaan opvang asielzoekers (COA) aan het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel
               zijn er gedaan en wat gebeurt er met deze meldingen?
            
Antwoord 9 en 11
            
Voor de meest recente cijfers en informatie over verdwenen amv uit de asielopvang
               verwijs ik naar de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen van het lid Podt (D66)
               over het bericht «Bijna elke dag verdwijnt er een kind uit de asielopvang»1 van 31 juli jl.
            
Vraag 10
            
Heeft u enig zicht op met welke bestemming amv’s uit de opvanglocaties zijn verdwenen?
               Zo ja, kunt u hier nadere informatie over geven?
            
Antwoord 10
            
De bestemming van amv die de opvang verlaten, wordt niet geregistreerd. Het is ook
               bijna niet mogelijk om onderzoek en navraag te doen naar de aanleiding van vertrek,
               omdat uit de praktijk blijkt dat asielzoekers vaak niet vooraf aangeven dat zij van
               plan zijn de asielopvang te verlaten en zij na het verlaten van de opvang ook uit
               het zicht verdwijnen.
            
Het vermoeden is dat een groot deel van de amv de opvang verlaat omdat zij Nederland
               niet als bestemmingsland hebben en doorreizen naar een ander land. Daarnaast is voorstelbaar
               dat amv met weinig kans op een verblijfsvergunning eerder geneigd zijn de opvang te
               verlaten, omdat zij weten dat ze niet in Nederland mogen blijven. Het WODC heeft reeds
               onderzoek gedaan naar rondreizende amv, waarin wordt stilgestaan bij mogelijke beweegredenen
               voor het rondreisgedrag van deze specifieke doelgroep. Deze wordt op korte termijn
               gepubliceerd.
            
Vraag 12
            
Op welke manieren kunt u en gaat u direct ingrijpen om de risico’s die kinderen nu
               lopen in de (crisis)noodopvang weg te nemen, zoals de vier inspecties in hun brief
               van 19 april jongstleden aan u vragen?
            
Antwoord 12
            
Ik ben de Inspecties erkentelijk voor het benoemen van knelpunten en het aandragen
               van aanbevelingen in hun brief van 19 april jl. Zoals reeds aangegeven is het helaas
               nog altijd zo dat asielzoekerskinderen in (crisis)noodopvanglocaties opgevangen moeten
               worden. Dit heeft uiteraard niet de voorkeur, aangezien deze locaties afwijken van
               het reguliere kwaliteitsniveau. Verder is het belangrijk om te benoemen dat er in
               de crisisnoodopvang, waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn, geen amv worden geplaatst.
            
Ik wil benadrukken dat op alle fronten wordt gewerkt aan het wegnemen van knelpunten
               die de realisatie van voldoende kwantitatieve en kwalitatieve opvang in de weg staan.
               Dit is een proces van de lange adem dat alleen met betrokkenheid van een veelheid
               aan partijen kan worden volbracht. In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd
               over het maatregelenpakket dat ten uitvoer wordt gelegd om een opvangtekort te voorkomen,
               maar ook de doorstroom van statushouders te bevorderen. Hierdoor ontstaat meer ruimte
               op de reguliere opvanglocaties, alwaar de voorzieningen op het gewenste niveau kan
               worden geboden.
            
Amv asielopvang
Het COA blijft zich hard inzetten om voldoende geschikte en langdurige locaties te
                  vinden om iedere bewoner een goede plek te geven. Tot dit gelukt is zet het COA (tijdelijke)
                  maatregelen in. Om de druk op Ter Apel aan te kunnen is er voldoende personeel om
                  de opvang van 120 amv aan te kunnen. Echter wordt fors ingezet op het vinden, opleiden
                  en trainen van meer amv-medewerkers. Gezien de actuele groei van het aantal amv dat
                  opvang nodig heeft en de huidige krapte op de arbeidsmarkt is dat nu eenmaal een forse
                  uitdaging.
               
Onderwijs
Zoals in het antwoord op vraag 7 al is toegelicht heeft het Ministerie van OCW een
                  wetsvoorstel gemaakt om te kunnen garanderen dat kinderen die nieuw zijn in Nederland
                  ten minste binnen drie maanden na aankomst in Nederland onderwijs kunnen volgen. Het
                  wetsvoorstel is in afwachting van behandeling door de Eerste Kamer.
               
Medische zorg
In de brief aan de kamer van 24 april jl.2 ben ik nader ingegaan op de uitdagingen die de druk op de asielopvang meebrengt voor
                  het bieden van medische zorg. De punten die de inspecties aangeven zijn bekend en
                  hangen voor een belangrijk deel samen met het feit dat het opvangen van asielzoekers
                  in (crisis)noodopvang niet ideaal is, maar het altijd nog te verkiezen is boven geen
                  opvang. Desondanks wordt ingezet om ook daar de medische zorg zo goed mogelijk te
                  borgen.
               
Doorlooptijden IND
In de brief van 13 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige stand van
                  zaken van de IND.3 De IND heeft diverse maatregelen getroffen om asielaanvragen versneld te behandelen
                  en zo de voorraad minder te laten oplopen. Per 1 mei jl. is de IND gestart met het
                  project bespoediging afdoening asiel (BAA) waarbinnen asielaanvragen van Syriërs en
                  Jemenieten versneld en efficiënt worden afgehandeld. Binnen het project worden ook
                  asielaanvragen van Syrische en Jemenitische amv behandeld. Daarbij is het goed om
                  te benoemen dat op dit moment een substantieel deel van de amv-asielvoorraad bestaat
                  uit Syrische amv. Tevens blijft de IND capaciteit inzetten op de behandeling van amv
                  met andere nationaliteiten.
               
Vraag 13
            
Ontbreken de heldere kaders over de kwaliteit van asielopvang waar de vier inspecties
               over spreken? Hoe kunt u ervoor zorgen dat iedere verantwoordelijke voor een (crisis)noodopvangvoorziening
               in elk geval die kaders helder heeft?
            
Antwoord 13
            
Het is geenszins het geval dat kwaliteitskaders ontbreken. Het gaat in de eerste plaats
               om geldende wettelijke normen volgend uit de Opvangrichtlijn. De maatstaf waaraan
               de opvang dient te voldoen is neergelegd in artikel 17 lid 2 van de Opvangrichtlijn.
               Deze maatstaf heeft betrekking op alle vormen van opvang en betekent concreet dat
               de materiële opvangvoorzieningen geacht worden een levensstandaard te bieden die hun
               bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt. Die
               norm is op onderdelen nader uitgewerkt in artikel 18 van de Opvangrichtlijn en, specifiek
               voor kwetsbare personen, in de artikelen 21 tot en met 25.4
Naast juridische (minimum)kaders hanteert het COA ook kaders gestoeld op bestuurskundige
               beginselen en welzijnsnormen. Dit zijn uitvoeringskaders die niet per definitie juridisch
               noodzakelijk zijn, maar wel wenselijk met het oog op een doeltreffende en doelmatige
               uitvoering van de asielopvang respectievelijk de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid
               van locaties. Voor een nadere toelichting verwijs ik graag naar een eerdere brief
               aan uw Kamer d.d. 8 juli 2022.5
Vraag 14
            
Wat gaat er concreet veranderen als de veiligheidsregio’s vanaf 1 juli niet meer de
               crisisnoodopvang gaan coördineren? Hoe wordt deze taak overgenomen?
            
Antwoord 14
            
De bestuurlijke betrokkenheid van het Veiligheidsberaad (VB) op het gebied van asielopvang
               is op 1 juli jl. beëindigd. Dit betekent concreet dat Veiligheidsregio´s geen inspanningsverplichting
               meer hebben om tijdelijke noodopvang te realiseren. Tegelijkertijd blijven de locaties
               van groot belang om de periode tot de realisatie van voldoende structurele opvang
               te overbruggen en daarmee een nieuw opvangtekort te voorkomen. Om die reden is tijdens
               het VB van 6 juni jl. besproken dat het wenselijk is dat Veiligheidsregio´s en gemeenten
               een rol blijven spelen op het terrein van asielopvang in de vorm van voortgezette
               of nieuwe locaties.
            
Het COA werkt hard om de tijdelijke noodopvang (ook wel Tijdelijke Gemeentelijke Opvang/
               TGO genoemd)6 van gemeenten te kunnen overnemen. Met de overname van de coördinatie van deze locaties
               is met name de volledige bewonerslogistiek (plaatsing van bewoners, matching, spreiding
               en vervoer) aan het COA overgedragen. Daarnaast wordt een deel van de TGO door gemeenten
               geëxploiteerd in samenwerking met het COA. Op deze locaties neemt het COA ook andere
               taken op zich zoals processen rondom zorg van de asielzoekers, administratie, ondersteuning
               van procesbegeleiding, het verstrekken van weekgeld aan bewoners, e.d. De samenwerking
               met de gemeenten wordt de komende maanden verder vormgegeven, dit zal op verschillende
               manieren gestalte krijgen. Ik ben, net als het COA, zeer blij met deze gemeentelijke
               inzet.
            
Vraag 15
            
Waarom heeft u niet gereageerd op de oproep van de vier inspecties om asielzoekerskinderen
               niet langer anders te behandelen dan ontheemde kinderen uit Oekraïne? Kunt u dat alsnog
               doen?
            
Antwoord 15
            
In de beleidsreactie op het rapport «Kinderen in de noodopvang en crisisnoodopvang»
               7 heb ik hier destijds inderdaad geen inhoudelijke reactie op gegeven. In algemene
               zin ben ik het eens met de oproep van de vier inspecties om asielzoekerskinderen niet
               anders te behandelen dan ontheemde kinderen uit Oekraïne. In beginsel worden kinderen
               in de asielopvang gelijk behandeld als kinderen in de opvang voor Oekraïense ontheemden.
               Echter blijkt door de aanhoudende druk op de opvangcapaciteit dat er verschillen zijn
               in het kwaliteitsniveau van de tijdelijke gemeentelijke opvang en de opvang voor Oekraïense
               ontheemden. Dit ervaar ik als een onwenselijke situatie. Binnen de migratieketen wordt
               er hard aan gewerkt om deze kwaliteitsverschillen te verminderen.
            
Vraag 16
            
Hebben alle alleenstaande minderjarige asielzoekers een voogd, heeft die voogd zich
               aan hen bekendgemaakt en is die voogd voor hen bereikbaar? Hoe kan het gebeuren dat
               een minderjarige jongen vier weken niet wordt opgemerkt door diens voogd, zoals wordt
               gesteld in het radioprogramma Argos?8
Antwoord 16
            
Iedere amv heeft een voogd die door Nidos wordt aangewezen. De situatie dat een jongere
               vier weken geen contact heeft gehad met de voogd is een incident. De situatie ontstond
               doordat de voogd geen verhuisbericht had doorgekregen vanuit Ter Apel en het COA geen
               plaatsingsbesluit naar Nidos had doorgestuurd. Hierdoor waren de voogden niet op de
               hoogte van een nieuwe plaatsing, waardoor het drie á vier weken heeft geduurd voordat
               er kennis is gemaakt met deze jongen. Nadat dit is voorgevallen, worden nu op regelmatige
               basis (per één á twee weken) de lijst met bewoners doorlopen, zodat dit niet meer
               voorkomt. Wanneer de amv niet op de hoogte is wie zijn/haar voogd is, kan deze bij
               de mentoren op locatie navragen wie zijn/haar voogd is. De contactgegevens van de
               voogd worden dan met de amv gedeeld. Daarnaast weten de mentoren van het COA en de
               voogden van Nidos elkaar snel te vinden wanneer dit in het belang van de jongeren
               is.
            
Vraag 17
            
Bij wie kunnen asielzoekers in de (crisis)noodopvang met medische klachten binnen
               24 uur terecht voor hulp? Wie moeten ze aanspreken om bij die hulp terecht te komen?
            
Antwoord 17
            
Noodopvang: In het overgrote deel van de noodopvang is de zorg geregeld via de huisartsenpraktijken
               van GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA), op de locatie zelf en bij kleinere locaties
               op een nabijgelegen grotere COA-locatie. Daar kan de bewoner terecht met medische
               klachten tijdens de spreekuren. Daarnaast kunnen de bewoners voor medische vragen
               bellen met de praktijklijn van GZA zeven dagen per week 24 uur per dag. Afhankelijk
               van de ernst van de klacht die bepaald wordt op basis van triage wordt de bewoner
               doorverwezen naar een eerstvolgend spreekuur, de dienstdoende huisartsenpost en in
               geval van spoed wordt een ambulance ingeschakeld. In alle gevallen kan een telefonische
               tolk worden ingeschakeld door GZA. De bewoner kan zelf met de praktijklijn bellen
               via eigen telefoon of COA-telefoon maar ook de COA-receptie kan daarbij behulpzaam
               zijn. Op de noodopvang locaties waar GZA geen zorg kan leveren zijn afspraken gemaakt
               met Just4care. Just4care houdt spreekuren op locatie en is buiten de spreekuren telefonisch
               bereikbaar voor medisch advies. Zo nodig komt de arts naar locatie toe.
            
Crisisnoodopvang: In een deel van de crisisnoodopvang verloopt de zorg via GZA en
               is de zorg geregeld zoals hierboven omschreven. In een deel van de CNO-locaties wordt
               gebruik gemaakt van de diensten van Arts en Specialist, de bewoners van deze locaties
               kunnen naast de spreekuren gebruik maken van de speciale praktijklijn van GZA voor
               de CNO-locaties. In een deel van CNO opvang hebben de gemeenten aparte afspraken gemaakt
               met lokale zorgpartijen, deze werkwijzen kunnen per locatie verschillen.
            
Vraag 18
            
Hoe reageert u op de situatie zoals beschreven in de reportage van het radioprogramma
               Argos waar sprake is van spanningen tussen Eritrese asielzoekers en asielzoekers met een
               Arabische achtergrond? Herkennen COA-medewerkers deze situaties? Hoe wordt hierop
               gereageerd?
            
Antwoord 18
            
Dergelijke signalen zijn het COA inderdaad bekend en er zijn vaker spanningen tussen
               groepen asielzoekers uit verschillende regio’s. Bij de uitzending van Argos werd ook
               ingegaan op de handelwijze hierop van medewerkers, als het gaat om gebruik van taal
               en vermeend «voortrekken» van bepaalde jongeren. Daar waren eerder klachten over binnengekomen
               via de interne klachtenprocedure. Het COA heeft medewerkers hierop aangesproken en
               afspraken gemaakt over de omgangsvormen. Daar waar noodzakelijk zijn ook disciplinaire
               maatregelen getroffen en enkele medewerkers zijn niet langer meer werkzaam voor het
               COA.
            
In algemene zin geldt dat de schijn van voortrekken in ieder geval al gewekt kan worden
               als een medewerker in dezelfde taal als de jongere spreekt. Om medewerkers onder andere
               hiervan bewuster te maken volgen alle teams twee keer per jaar een integriteitstraining.
               Daarnaast wordt gewerkt met interculturele mediators die onder andere bewustwording
               hierover creëren binnen de teams. Op deze manier is er bij verschillende teams aandacht
               voor dit onderwerp.
            
Vraag 19
            
Bent u bereid te onderzoeken of er inderdaad sprake is van discriminatie in (crisis)noodopvang
               en/of asielzoekerscentra (azc’s), zoals bijvoorbeeld van Eritrese asielzoekers ten
               opzichte van Arabische, zoals naar voren komt in de reportage? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 19
            
Door de aanhoudende druk op de asielopvang is het onvermijdelijk dat in opvanglocaties
               soms spanningen ontstaan. Dat dit soms escaleert in ongewenste omgangsvormen geeft
               aanleiding om alert te blijven op signalen van discriminatie en daarop te acteren.
               Een grootschalig onderzoek acht ik onder deze omstandigheden niet opportuun.
            
Vraag 20
            
Wat gebeurt er met meldingen over suïcidaliteit van kinderen, bijvoorbeeld op school?
Antwoord 20
            
Binnen het COA is er een handreiking suïcide. Als een jongere aangeeft dat hij of
               zij suïcidaal is, zal een amv-medewerker met de jongere in gesprek gaan, net zoals
               bij andere zorgelijke signalen. Ook wordt de jeugdbeschermer geïnformeerd. Er kan
               geschakeld worden met gezondheidszorg, de jongere kan besproken worden in het volgende
               multidisciplinair overleg of er kan een individueel casusoverleg met betrokken partijen
               worden georganiseerd.
            
Scholen zijn verplicht om zorg te dragen voor de sociale, fysieke en mentale veiligheid
               van leerlingen. De onderwijsinspectie houdt toezicht op het veiligheidsbeleid op scholen.
               Bij het maken van het veiligheidsbeleid kunnen scholen hulp krijgen van Stichting
               School & Veiligheid. Deze stichting verzamelt en verspreidt informatie en deskundigheid
               over (sociale) veiligheid op scholen. Deze stichting heeft onder meer het «niet-pluis-instrument»
               ontwikkeld. Dit instrument helpt scholen om het beeld van een leerling completer te
               krijgen en vervolgstappen te zetten, wanneer een leerling gedrag vertoont dat het
               gevoel oproept dat er iets niet in orde is met de leerling zoals tekenen van suïcide.
            
Vraag 21
            
Wat gebeurt er met meldingen aan het COA over geweldsincidenten tussen bewoners? Wordt
               hierover gerapporteerd en zo ja, hoe en aan wie? Wat gebeurt er met dergelijke meldingen
               en rapportages? Hebben die consequenties voor aanstichters?
            
Antwoord 21
            
Wanneer er geweldsincidenten tussen bewoners op COA-locaties plaatsvinden, worden
               deze door medewerkers in het systeem gerapporteerd en wanneer minderjarigen hierbij
               betrokken zijn, wordt dit aan Nidos gemeld. Nidos beoordeelt of deze incidenten meldenswaardig
               zijn volgens de criteria voor melding bij de inspecties. Is dat het geval, dan worden
               de incidenten door Nidos gemeld. Elk incident wordt op locatie afgehandeld. Onderdeel
               van de afhandeling is ook het opleggen van maatregelen. Het opleggen van maatregelen
               is maatwerk. In het algemeen geldt dat het kan gebeuren dat er in de uitvoering van
               het werk gaten vallen en dit niet altijd volgens de kaders plaatsvindt.
            
Daarnaast worden jongeren bij incidenten geïnformeerd over de mogelijkheden tot aangifte
               en op welke wijze dit kan. Een jongere kan hierin ondersteund worden door zijn mentor
               en jeugdbeschermer, zowel bij het gesprek over het doen van aangifte als het daadwerkelijk
               doen van een aangifte. Het is uiteindelijk de beslissing van de jongere of hij dit
               doet. Of dit consequenties heeft voor de verdachte wordt beoordeeld in het strafrechtelijk
               proces.
            
Vraag 22
            
Klopt het dat een grote vechtpartij in Biddinghuizen niet aan de Inspectie Gezondheidszorg
               en Jeugd (IGJ) is gemeld? Kunt u bij het COA ophelderingen vragen waarom dit niet
               meteen gemeld is en de Kamer hierover inlichten? Gaat de IGJ ook het verwijt van betrokkenen
               onderzoeken dat de politie aanwezig was en hen niet heeft beschermd?
            
Antwoord 22
            
Het COA heeft het incident bij Nidos gemeld, maar door de grote druk is helaas verzuimd
               het incident direct bij de inspectie te melden. Dit had wel gemoeten en is op een
               later moment alsnog gedaan. De inspectie is hiervan op de hoogte. Naar aanleiding
               van de vechtpartij heeft COA de jongeren ter de-escalatie en time-out overgeplaatst
               naar andere locaties. Deze maatregel was noodzakelijk om de veiligheid op locatie
               te kunnen herstellen en waarborgen. Ik herken mij niet in de weergave van de feiten
               zoals deze in de vraag wordt geschetst.
            
Vraag 23
            
Klopt het dat COA-medewerkers een zwijgclausule hebben, en zo ja, waarom wordt hen
               dan niet door de organisatie zelf regelmatig gevraagd naar hun ervaringen om daar
               lessen uit te trekken? Bent u bereid een (anoniem) onderzoek te houden onder COA-medewerkers
               om een beeld te krijgen van wat zich afspeelt en van hun welbevinden? Op welke manier
               wordt de Kamer geïnformeerd over de situaties als beschreven in de reportage van Argos?
               Indien hier al rapportages over beschikbaar zijn, kunt u deze met de Kamer delen?
            
Antwoord 23
            
Nee, er is geen zwijgclausule binnen het COA. Het beschermen van persoonsgegevens
               en gevoelige bedrijfsinformatie is één van de uitgangspunten van het integriteitsbeleid
               van het COA. Werken bij het COA is echter ook werken met gevoelige gegevens. De geheimhoudingsverklaring
               die medewerkers van het COA daartoe tekenen ziet toe op de informatie die als vertrouwelijk
               beschouwd wordt. Denk hierbij aan kennis over openen en sluiten locaties, persoonsinformatie
               van bewoners, etc. Het gaat in de geheimhoudingsverklaring zeker niet over zaken die
               vallen onder ongewenste omgangsvormen en integriteitsschendingen. In de gedragscode
               van het COA is opgenomen dat van medewerkers wordt verwacht dat je er iets mee doet
               als je vermoedt dat er iets mis is. De interne meldstructuur is daarvoor de eerst
               geëigende tool om vermoedens van een misstand aan te kaarten. Dat kan via de hiërarchische
               lijn, al dan niet met behulp van het netwerk van vertrouwenspersonen, of direct bij
               het meldpunt integriteit. Ook kan een klacht ingediend worden bij de klachtencommissie
               (o.l.v. een externe voorzitter). Het extern melden van een misstand is uiteraard ook
               een optie. Dit is immers vastgelegd in wet- en regelgeving (wet bescherming klokkenluiders).
               Het COA ontslaat geen medewerkers omdat zij misstanden aankaarten.
            
Het COA heeft onlangs opnieuw een PSA-werkbelevingsonderzoek (Psycho-Sociale Arbeidsbelasting)
               gehouden voor alle medewerkers. Daarin wordt medewerkers gevraagd naar hun beleving
               bij arbeidsrisico’s die werkstress kunnen veroorzaken, zoals emotionele belasting,
               werkdruk, werk-privé balans en ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie en seksuele
               intimidatie, agressie en geweld en/of pesten. De uitkomsten van het onderzoek worden
               ook nog per team besproken: van de leidinggevenden wordt verwacht dat ze met de resultaten
               aan de slag met hun team. Ik zie geen reden om daar een aanvullend onderzoek op te
               (laten) organiseren.
            
Vraag 24
            
Wanneer is het inspectieonderzoek naar de in de reportage genoemde calamiteit rond
               de dood van een asielzoeker afgerond en kan de uitkomst hiervan met de Kamer gedeeld
               worden?
            
Antwoord 24
            
Op 12 juni jl. hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie Justitie
               en Veiligheid hun rapport over het onderzoek naar het overlijden van 3 maanden oude
               baby bij het aanmeldcentrum in Ter Apel gepubliceerd. In de bijbehorende kamerbrief
               van 13 juni jl.9 heb ik hier een reactie op gegeven.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
