Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sahla en Raemakers over het bericht dat de overheveling van de ggz naar Wlz op de lange baan wordt geschoven
Vragen van de leden Sahla en Raemakers (beiden D66) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over het bericht dat de overheveling van de ggz naar Wlz op de lange baan wordt geschoven (ingezonden 28 juni 2023).
Antwoord van Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) (ontvangen 21 augustus 2023).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3258.
Vraag 1
Hoe groot is de groep mensen die nu gebruikmaken van de zogenoemde overgangsregeling?1
Antwoord 1
Op 1 juni 2023 waren er circa 28.500 mensen met een indicatie voor ggz-wonen vanuit
de Wet langdurige zorg (Wlz). In 2022 werd de zorg voor circa 12% van de mensen met
een ggz-wonen indicatie in de Wlz bekostigd middels een integraal tarief, zij ontvangen
ggz-behandeling al ten laste van de Wlz. De rest van deze groep, circa 25.000 mensen,
valt onder het overgangsrecht. Dat betekent echter niet dat al deze mensen ook gebruik
maken van ggz-behandeling ten laste van de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat niet alle
Wlz-cliënten met een psychische aandoening naast bijvoorbeeld woonzorg en begeleiding,
ook ggz-behandeling ontvangen. Hier zijn geen concrete cijfers over beschikbaar.
Vraag 2
In hoeverre klopt het dat de overheid zich voor deze groep mensen strikt genomen niet
aan de wet houdt, aangezien mensen met een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie recht
hebben op een samenhangend aanbod van zorg én verblijf? Wat zijn de gevolgen daarvan?
Antwoord 2
Mensen die een indicatie op grond van de Wlz ontvangen kunnen aanspraak maken op een
samenhangend aanbod van zorg, al dan niet in combinatie met verblijf. Dat geldt ook
voor Wlz-cliënten met een indicatie op grond van een psychische stoornis voor wie
het overgangsrecht van kracht is. De overheid houdt zich voor deze groep cliënten
dus wel degelijk aan de wet. Het overgangsrecht regelt slechts dat voor één van de
zorgvormen, namelijk ggz-behandeling, de financiering tijdelijk nog is geregeld vanuit
de Zvw. Dit overgangsrecht is wettelijk vastgelegd in de Verzamelwet VWS 2020, artikel XXXIIIa2 en is van kracht totdat dit bij koninklijk besluit wordt beëindigd.
Dat de ggz-behandeling voor een deel van de Wlz-cliënten tijdelijk nog in de Zvw is
ondergebracht, betekent niet dat cliënten geen afgestemde zorg ontvangen. Het overgangsrecht
betekent niet dat de regierol van woonzorgaanbieders komt te vervallen. Met de zorgaanbieders
is afgesproken dat zij, ook gedurende de looptijd van het overgangsrecht, al stappen
zetten in bijvoorbeeld het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten met behandelaren,
en daarmee de samenhang in de zorg rondom de cliënt borgen.
Vraag 3
In hoeverre is er sprake van rechts(on)gelijkheid nu een groep cliënten met psychische
klachten geen samenhangend woon-zorgaanbod krijgt, terwijl dit voor anderen wél geldt?
Antwoord 3
Het al dan niet onder het overgangsrecht vallen maakt geen verschil voor het zorgaanbod
dat de cliënt krijgt. Daarmee is er in de basis geen sprake van rechtsongelijkheid.
Het overgangsrecht maakt wel verschil voor de bekostiging van de verschillende vormen
van zorg. De afspraken tussen de Wlz-uitvoerder en de woonzorgaanbieder over de bekostiging
van de zorg (keuze voor een bepaald bekostigingsmodel, integraal of modulair) bepalen
of de ggz-behandeling bekostigd wordt vanuit de Wlz of vanuit de Zvw.
Daarmee bestaan er in de huidige uitvoeringspraktijk wel verschillen in het verzekerde
pakket op grond van de Wlz voor verschillende groepen cliënten. De ene Wlz-cliënt
met een grondslag psychische stoornis ontvangt immers ggz-behandeling ten laste van
de Wlz, en de andere cliënt nog tijdelijk ten laste van de Zvw. Het is mijn wens om
deze verschillen op te heffen. Daarom is beëindiging van het overgangsrecht, wanneer
dit op verantwoorde wijze mogelijk is, nog altijd de koers die ik vaar.
Vraag 4
In hoeverre deelt u de opvatting dat het standhouden van de als tijdelijke bedoelde
maatregel (de overgangsregeling) de praktijk voor deze zorgvragers sterk compliceert,
terwijl het tegendeel was beoogt met de overheveling naar de Wlz?
Antwoord 4
De opvatting dat het in stand houden van het overgangsrecht de praktijk voor cliënten
sterk compliceert deel ik niet. Ik heb tot op heden geen signalen ontvangen dat het
overgangsrecht voor de financiering en bekostiging van ggz-behandeling ertoe leidt
dat mensen geen passende zorg kunnen ontvangen.
Mensen die per 1 januari 2021 toegang hebben gekregen tot de Wlz, ontvingen ook voordat
zij een Wlz-indicatie kregen vaak al ggz-behandeling vanuit de Zvw, en andere vormen
van zorg en ondersteuning uit bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(Wmo 2015). Het overgangsrecht sluit daarmee aan bij de uitvoeringspraktijk.
Het op lange termijn laten voortduren van een als tijdelijke bedoelde situatie vind
ik niet wenselijk. Ik zie dat er zorginhoudelijke voordelen te behalen zijn door ggz-behandeling
voor alle Wlz-cliënten met een grondslag psychische stoornis in de Wlz onder te brengen,
zoals het verder verbeteren van de regievoering in de langdurige ggz. Daarom is het
nog altijd mijn wens om het overgangsrecht te beëindigen. Het betreft echter een kwetsbare
groep mensen waarvoor continuïteit van zorg voorop dient te staan. Ik wil voorkomen
dat er vanwege uitvoeringsproblemen in onder meer de bekostiging risico’s ontstaan
voor cliënten. Daarom is meer tijd nodig om op zorgvuldige wijze tot beëindiging van
het overgangsrecht over te kunnen gaan.
Vraag 5
Zijn alternatieve scenario’s dan uw voorkeursscenario wél op de geplande termijn van
1 januari 2024 realiseerbaar, daar in de uitvoeringstoets van de Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) meerdere scenario’s worden beschreven?
Antwoord 5
De NZa heeft ook alternatieve scenario’s benoemd (zoals het ontwikkelen van van het
Zorgprestatiemodel afgeleide mpt-prestaties of geheel nieuwe ggz-behandelprestaties
in de Wlz). Naast dat deze alternatieven minder passend lijken, zijn ook die scenario’s
niet per 2024 realiseerbaar.
Vraag 6
In hoeverre was budgetneutraliteit ook een vereiste bij het besluit van het openstellen
van de Wlz voor geestelijke gezondheidszorg (ggz)-cliënten? Zo nee, waarom is dat
het nu wel?
Antwoord 6
Budgetneutraliteit was destijds ook een randvoorwaarde. Bij de openstelling van de
Wlz voor cliënten met een psychische stoornis is het principe aangehouden dat het
geld de cliënt volgt. Dat betekent voor de overheveling van middelen uit het ggz-kader
van de Zvw (voor de ggz-behandeling) naar de Wlz dat hierbij wordt uitgegaan van een
macrobudgettair neutrale overheveling.3
Vraag 7
Wat wordt uw oplossing als er geen budget-neutrale oplossing mogelijk is?
Antwoord 7
Een budgetneutrale overheveling van middelen van Zvw naar Wlz blijft mijn streven.
Ik heb echter meer tijd nodig om te onderzoeken en uit te werken hoe deze overheveling
budgettair neutraal kan worden vormgegeven, gezien de groter dan verwachte instroom
van mensen met een psychische aandoening in de Wlz en het op dit moment nog beperkte
inzicht in de feitelijke kosten voor ggz-behandeling voor deze doelgroep in de Zvw.
Indien uit deze nadere verkenning blijkt dat een budgetneutrale overheveling van middelen
niet mogelijk is, is het aan een volgend kabinet om de vervolgaanpak bepalen.
Vraag 8
Deelt u de mening dat deze cliënten behoefte hebben aan een duidelijker tijdspad en
kunt u dit geven, aangezien u schrijft dat u dit najaar de eerste stappen wil zetten?
Antwoord 8
Ik deel de mening dat het van belang is om duidelijkheid te geven wanneer dat kan.
Op dit moment kan ik echter nog geen concreet tijdspad voor beëindiging van het overgangsrecht
geven. Dat betekent echter niet dat het traject op de lange baan wordt geschoven.
De komende periode zal ik met de betrokken partijen verkennen welke stappen nodig
zijn en welke mogelijke knelpunten moeten worden geadresseerd om op verantwoorde wijze
tot beëindiging van het overgangsrecht over te kunnen gaan.
Wanneer ik meer zicht heb op de stappen die daarvoor nodig zijn, zal ik uw Kamer daarover
informeren. De afweging is vervolgens aan een volgend kabinet om op basis van deze
uitwerking te bepalen wanneer beëindiging van het overgangsrecht kan plaatsvinden.
Vraag 9
Kunt u toezeggen dat u voor het einde van het jaar met een voorstel komt over hoe
dit het beste te regelen is?
Antwoord 9
In mijn brief heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk voor het zomerreces van 2024 te
informeren over de uitkomsten van mijn verkenning en het vervolgtraject. Indien het
mogelijk blijkt om eerder met een voorstel te komen, zal ik uw Kamer hier eerder over
informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.