Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 25 juli 2023 (Kamerstuk 21501-32-1560)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1565
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 juli 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 12 juli 2023 over geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
van 25 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1560).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 24 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
Adjunct-griffier van de commissie, Dekker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 24/25 juli en hebben nog enkele vragen
en opmerkingen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1560).
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van 4 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 617), over de impactanalyse naar de financiële en administratieve gevolgen van de Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR), dat de baten van het Commissievoorstel
niet zijn meegenomen. Bij een vermindering van het gebruik van schadelijke gewasbeschermingsmiddelen
zijn er financiële voordelen, bijvoorbeeld door niet-gemaakte gezondheidskosten en
de (financiële) baten die gepaard gaan met schoon water en een gezonde natuur. Is
de Minister voornemens om een aanvullende impactanalyse te laten uitvoeren naar de
positieve gevolgen van het voorstel? Zo nee, hoe zal er bij de nadere behandeling
rekening worden gehouden met de positieve effecten? Zijn er voldoende onderzoeken
die de baten, op lange termijn, weergeven?
Antwoord
Ik ben me ervan bewust dat het Commissievoorstel voor een verordening over duurzaam
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verschillende baten met zich brengt. De Commissie
heeft deze in haar initiële impactanalyse van oktober 2021 in kaart gebracht voor
de Unie als geheel. Daarom vind ik het niet nodig om een aanvullende impactanalyse
uit te voeren van positieve gevolgen voor Nederland. Daar komt bij dat Nederland in
het algemeen positief staat tegenover het voorstel, zoals ook aangegeven in het BNC-fiche
hierover (Kamerstuk 22 112, nr. 3472).
Nu de aanvullende impactanalyse van de Commissie er ligt, is het aan het Spaanse voorzitterschap
om het vervolgproces voor de behandeling van het SUR-voorstel te bepalen. Ik zal in
de Raad aangeven dat ik het belangrijk vind dat we de besprekingen van het voorstel
snel voortzetten.
De leden van de D66-fractie kijken uit naar het BNC-fiche met daarin de inhoudelijke
beoordeling van het Commissievoorstel omtrent de Verordening Nieuwe genomische technieken.1 Deze leden onderstrepen het belang van aangepaste wetgeving op dit gebied en verzoeken
de Minister om bij de beoordeling zijn aandacht te richten op de rol van nieuwe genomische
technieken (NGTs) in de verduurzaming van de landbouw. Deze leden erkennen dat NGTs
geschikt zijn om bijvoorbeeld de klimaateffecten beter te kunnen doorstaan. Het mag
er echter niet toe leiden dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toeneemt door
NGTs die beter tegen het gif kunnen. NGTs mogen geen doel op zichzelf zijn, maar alleen
dienen ter ondersteuning van verduurzaming. Andere risico’s zijn de vorming van monopolies
middels patentrechten, waardoor de keuzevrijheid van producenten wordt beperkt, het
gebrek aan transparantie en het onderscheid tussen het modificeren op basis van eigenschappen
die al in de natuur of in de conventionele veredeling voorkomen, en het creëren van
nieuwe genetische variatie. Kan de Minister bij de beoordeling van het voorstel bovenstaande
punten kritisch meewegen?
Antwoord
Ik zal na het zomerreces namens het kabinet een BNC-fiche over dit voorstel naar de
Kamer sturen. In dit document zal worden stilgestaan bij de verschillende onderdelen
van het voorstel, onder andere bij een aantal van de door u genoemde thema’s.
Ten slotte vragen deze leden wat het effect zal zijn van deze verordening op de plannen
voor biologische landbouw. Zal deze verordening druk zetten op de biologische markt?
Zo ja, welke stappen worden er genomen om dat tegen te gaan, zodat Nederland zijn
inhaalslag kan maken in de Europese Unie (EU) ten aanzien van het gemiddelde percentage
biologische landbouwareaal?
Antwoord
Momenteel bestudeer ik het voorstel van de Europese Commissie. Daarom kan ik er op
dit moment nog geen inhoudelijke appreciatie van geven. Zoals ik en mijn collega-bewindspersonen
in eerdere Kamerbrieven hebben aangegeven, heeft de biologische sector wel onze aandacht
in dit dossier, aangezien de Nederlandse biologische sector duidelijk heeft aangegeven
geen gebruik te willen maken van deze technieken. Los van dit voorstel onderneemt
het kabinet stappen met het «Actieplan voor de groei van biologische productie en
consumptie» voor de ambitie om in te zetten op 15% biologisch areaal in 2030.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Voorstel over NGTs
De leden van de PvdD-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het voorstel van
de Europese Commissie (EC) betreffende NGTs en hebben enkele vragen over de Nederlandse
inzet voor en de appreciatie van het voorstel.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regels voor genetisch gemanipuleerde
gewassen in het voorstel van de EC sterk worden gedereguleerd. Het voorzorgsbeginsel
wordt opgeofferd voor technologische lapmiddelen met onvoldoende bewezen voordelen,
maar wel met risico’s en ongewenste neveneffecten. Deze leden wijzen erop dat de EC
dit voorstel onderbouwt met dezelfde beloften die eerder werden gedaan toen de eerste
genetisch gemanipuleerde gewassen op de markt kwamen, zoals verduurzaming, weerbaarheid
tegen droogte en insecten en betere nutritionele waarde. In de praktijk zagen deze
leden dat genetisch gemanipuleerde gewassen hebben geleid tot monoculturen, grootschalige
ontbossing van de Amazone en enorm toegenomen gifgebruik. Ook nu worden weer patenten
aangevraagd voor gewassen die resistent zijn tegen landbouwgif,2 met toegenomen gifgebruik als gevolg. De belofte dat het zal leiden tot afname van
gifgebruik wordt door experts zeer in twijfel getrokken.3
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de EC voorstelt om NGTs, zoals CRISPR-Cas,
toe te staan. Gemanipuleerde gewassen die ook tot stand hadden kunnen komen op een
natuurlijke manier of via klassieke veredeling, en waarin minder dan twintig genetische
wijzigingen zijn aangebracht, worden helemaal uitgezonderd van alle vereisten en veiligheidsvoorschriften.
Deze leden vragen de Minister of het klopt dat er met het voorstel van de EC geen
risicoanalyses meer hoeven te worden gedaan voor deze categorie 1-gewassen, maar dat
er voor deze gewassen alleen een notificatieprocedure komt. Deze leden zetten vraagtekens
bij het aantal genetische wijzigingen dat mag worden aangebracht om onder deze categorie
te vallen.
Waarop is het aantal van twintig gewijzigde baseparen gebaseerd? In welke mate zegt
dit aantal iets over de veiligheid of duurzaamheid van een gewas? Indien dit op wetenschappelijk
onderbouwde criteria is gebaseerd, zou er dan niet ook moeten worden gekozen voor
een limiet aan het aantal verwijderingen («deletions») dat mag worden aangebracht?
Antwoord
Momenteel bestudeer ik samen met de andere betrokken bewindspersonen het recent gepubliceerde
voorstel van het Europese Commissie. In het BNC-fiche, dat ik u na de zomer zal sturen,
zal het kabinet een eerste inhoudelijke appreciatie geven van dat voorstel. Tot het
versturen van het BNC-fiche aan de Kamer kan ik niet ingaan op inhoudelijke vragen
hierover.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Minister eerder aangaf dat Nederland
van mening is dat toepassingen van NGTs die verduurzaming tegenwerken niet moeten
worden toegestaan en dat landbouwgifresistente gewassen geen plaats moeten hebben
in deze wetgeving.4 Kan de Minister bevestigen dat in het gelekte conceptvoorstel van de EC herbicideresistente
gewassen standaard onder categorie 2 zouden vallen, maar dat dit in het definitieve
voorstel eruit is geschrapt? Zo ja, hoe oordeelt de Minister hierover? Deelt hij de
visie van deze leden dat hiermee landbouwgifresistente gewassen worden gedereguleerd,
wat in strijd is met de inzet van Nederland?
Antwoord
In eerdere vragen van uw fractie en in mijn recente Kamerbrief heb ik inderdaad beschreven
dat onwenselijke toepassingen die afbreuk doen aan duurzaamheid voorkomen moeten worden.
In dezelfde teksten heb ik geschreven dat ik het liefst duurzaamheidseisen in horizontale
regelgeving zou willen regelen. Voor het NGT-voorstel zou dit bijvoorbeeld de Plant
Reproductive Material (PRM)- en de Forest Reproductive Material (FRM)-richtlijn kunnen
zijn, voor deze wetgevingen zijn 5 juli jl. ook voorstellen uitgekomen, herbicideresistentie
heeft in die voorstellen een plek gekregen.
Dat gezegd hebbende, kan ik geen oordeel geven over het gelekte voorstel waar het
PvdD-fractie naar refereert, omdat een dergelijk document geen formele status heeft.
De leden van de PvdD-fractie wijzen op de volgende uitspraak van de ambtsvoorganger
van deze Minister: «het uitgangspunt blijft altijd dat gewassen veilig dienen te zijn
voor mens, dier en milieu en dat de keuzevrijheid voor consumenten en professionele
gebruikers gewaarborgd moet blijven, ook bij het gebruik van nieuwe technieken»5 en op de Nederlandse inbreng voor de publieke consultatie uit september 2022 waarbij
het belang van keuzevrijheid opnieuw wordt benadrukt.6 In het voorstel van de EC lezen deze leden dat traceerbaarheid en etikettering verplicht
blijft voor genetisch gemanipuleerde planten die onder de autorisatieprocedure vallen
(categorie 2), maar niet voor genetisch gemanipuleerde planten waarvoor alleen een
notificatieprocedure geldt (categorie 1). Is de Minister van mening dat keuzevrijheid
en transparantie wordt gewaarborgd met dit voorstel van de EC? Zo ja, hoe kunnen consumenten
straks weten of ze een categorie 1 gewas consumeren of een gewas dat niet tot stand
is gekomen met genetische manipulatie? Indien dit niet mogelijk is, kan de Minister
dan bevestigen dat het voorstel van de EC niet voldoet aan de uitgangspunten van het
Nederlandse kabinet?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister tevens hoe hij oordeelt over de waarborging
van keuzevrijheid voor professionele gebruikers, met name de biologische sector. Is
de Minister van mening dat het openbare register voor genetisch gemanipuleerde planten
de biologische sector voldoende mogelijkheden biedt om gemakkelijk geen genetisch
gemanipuleerde planten te telen? Deelt de Minister de visie dat het huidige voorstel
onvoldoende toeziet op het tegengaan van de verdere patentering en monopolisering
van ons voedsel?
Antwoord
Zie mijn antwoord op eerdere vragen waarin om een inhoudelijke appreciatie wordt gevraagd.
In het BNC-fiche, dat ik u na de zomer zal toesturen, zal het kabinet een eerste inhoudelijke
appreciatie geven van het voorliggende voorstel.
Natuurherstelverordening
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het Europese Parlement
(EP) voor de Natuurherstelverordening heeft gestemd. Kan de Minister aangeven welke
afzwakkingen er op basis van de aangenomen amendementen zijn voorgesteld?
Antwoord
De positie van het Europees Parlement (EP) is na amendering een afgezwakte versie
in vergelijking met het voorstel van de Europese Commissie en de Raadspositie. Het
verslechteringsverbod voor herstelde habitattypen en leefgebieden op land en zee van
soorten buiten Natura 2000-gebieden heeft het karakter gekregen van een inspanningsverplichting.
Het verslechteringsverbod op alle overige gebieden met daarin voorkomende habitattypen
buiten Natura 2000-gebieden op land en zee is geschrapt. Ook zijn de kwantitatieve
hersteldoelen voor habitattypen op land voor 2030, 2040 en 2050 geschrapt en noodzakelijk
herstel is beperkt tot enkel het Natura 2000-netwerk. Wel zijn de kwantitatieve hersteldoelen
voor habitattypen in mariene ecosystemen gehandhaafd. De artikelen in de EP-positie
over stedelijke vergroening, energietransitie en defensie zijn geamendeerd conform
de Raadspositie. Alle eisen aan landbouwecosystemen, o.a. op het gebied van vernatting
van veengronden, zijn geschrapt. Er is ook een amendement aangenomen dat ertoe strekt
dat de doelen van de verordening worden opgeschort indien de vergunningverlening voor
woningbouw en energietransitieprojecten stagneert, de voedselproductie met 5 procent
daalt, of voedselprijzen met 10 procent stijgen todat niet langer sprake is van één
of meer van deze omstandigheden.
Welke afzwakkingen stelt het amendement van Renew voor? Kan de Minister bovenstaande
twee vragen uitgesplitst beantwoorden?
Antwoord
Renew heeft de Raadspositie ingediend als amendement ten aanzien van het oorspronkelijke
Commissievoorstel. Onderdelen van dit amendement zijn bij de uiteindelijke stemming
aangenomen. De uiteindelijke EP-positie kunt u hier
7 vinden.
Welke afzwakkingen had Nederland voorgesteld in de aanloop naar de stemming in het
parlement? Welke (andere) afzwakkingen gaat Nederland zelf nog voorstellen?
Antwoord
In de Milieuraad van 20 juni jl. heeft de Minister voor Natuur en Stikstof haar waardering
uitgesproken voor een aantal van de in de Raad bereikte compromisteksten. De Minister
heeft tegelijkertijd, en conform het in oktober 2022 uitgebrachte BNC-fiche, nogmaals
benadrukt dat het kabinet de ambitie van de verordening steunt, maar dat het Nederlandse
kabinet in het licht van de dichtbevolktheid en de daarmee samenhangende complexe
ruimtelijke ordeningsvraagstukken zorgen hield over de resultaatsverplichting van
een deel van het verslechteringsverbod en de daaruit volgende afzonderlijke beoordeling
van elk plan of project dat neer zou komen op een aanvullend vergunningvereiste. Ook
heeft de Minister voor Natuur en Stikstof aangegeven dat het kabinet van mening is
dat het te vroeg is om nu al langetermijnhersteldoelen vast te stellen voor 2040 en
2050, omdat deze naar verwachting voor Nederland zullen leiden tot grote, aanvullende
beleidsopgaven.
Deze standpunten zijn ook naar voren gebracht in de aanloop naar de plenaire stemming
in het EP en het demissionaire kabinet zal deze standpunten blijven uitdragen tijdens
de fase van de triloog.
Wat vindt de Minister van het feit dat de verordening zo afgezwakt is in het licht
van het feit dat zonder bindende regels de natuur nog niet eerder is beschermd of
hersteld?
Antwoord
Het betreft hier niet een vastgestelde verordening, maar voorstellen van het EP voor
de onderhandelingen in de triloogfase. Het is niet aan het demissionaire kabinet om
een oordeel te geven over de voorstellen van het EP.
Glyfosaat
De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat de EC reeds een voorstel voor
de vernieuwing van de toelating van het landbouwgif glyfosaat aan de lidstaten heeft
voorgelegd, waarin glyfosaat opnieuw zou worden toegelaten, zonder restricties.8 Kan de Minister bevestigen dat de EC mogelijk al in september wil stemmen over het
voorstel voor goedkeuring, achter gesloten deuren tijdens een Standing Committee on
Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF)-vergadering?
Antwoord
Ik kan bevestigen dat de Commissie in de SCoPAFF vergadering van 11/12 juli een conceptvoorstel
heeft gepresenteerd aan de lidstaten over de herbeoordeling van glyfosaat waarin wordt
voorgesteld om de goedkeuring te hernieuwen. Op 15 september a.s. vindt een extra
SCoPAFF-vergadering gewasbeschermingsmiddelen plaats. Hierin wil de Commissie haar
conceptvoorstel toelichten en via een informele tafelronde bezien of daarvoor voldoende
draagvlak bestaat. Het voorstel wordt waarschijnlijk in oktober ter stemming voorgelegd.
Kan de Minister verklaren waarom de EC dit voorstel voor toelating doet, ondanks de
vele kennishiaten over de veiligheid van glyfosaat waar de Europese Autoriteit voor
Voedselveiligheid (EFSA) in haar recente advies op heeft gewezen?9 Hoe verklaart de Minister de snelheid waarmee de EC dit voorstel wil behandelen?
Waarom worden de achtergronddocumenten waarop de EFSA zich in het advies van juli
2023 heeft gebaseerd pas in oktober 2023 openbaar gemaakt? Deelt de Minister de zorg
dat dit erg laat is, waardoor onafhankelijke wetenschappers en het maatschappelijk
middenveld minder tijd hebben om het advies van de EFSA goed te bestuderen?
Antwoord
De Kamer is op 6 juli 2023 geïnformeerd dat EFSA haar eerste bevindingen over de herbeoordeling
van glyfosaat heeft gepubliceerd (Kamerstuk 27 858, nr. 616). Zoals toegezegd zal ik de Kamer na de zomer, na mij te hebben laten adviseren door
het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), nader
informeren over de bevindingen van de EFSA en het conceptvoorstel van de Commissie
en tevens bovenstaande inhoudelijke vragen beantwoorden. EFSA heeft aangekondigd de
achtergronddocumenten naar verwachting tussen eind augustus en half oktober te publiceren.
Vindt de Minister het ook kwalijk dat de EC in september al wil stemmen, terwijl de
documenten pas in oktober openbaar worden gemaakt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op de eerdere vraag over een eventuele stemming in september. Er
vindt geen stemming plaats in september over het Commissievoorstel over de herbeoordeling
van glyfosaat.
De leden van de PvdD-fractie hebben daarnaast enkele vragen over het advies van de
EFSA. Kan de Minister aangeven welke kwesties over de veiligheid van glyfosaat open
blijven staan en niet zijn afgerond na de uitgevoerde risicobeoordeling?
Hoe ziet de Minister het onderzoek van het International Agency for Research on Cancer
(IARC), dat de relatie aantoont tussen glyfosaat en kankertumoren bij verschillende
knaagdiersoorten en als gevolg waarvan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) glyfosaat
als «waarschijnlijk kankerverwekkend» voor mensen beschouwd?10
Kan de Minister uitleggen waarom de EFSA het onderzoek naar de effecten van bestrijdingsmiddelen
op de hersenen wil aanpassen in de toelatingsprocedure? Klopt het dat het huidige
onderzoek tekortschiet om het verband tussen pesticiden en het ontstaan van de ziekte
van Parkinson te kunnen leggen?
Op welke manier zijn de lange termijneffecten van glyfosaat onderzocht en wat zijn
daarvan de resultaten?
Vindt de Minister het ook zorgelijk dat glyfosaat giftig is voor het waterleven, juist
omdat Nederland een zeer waterrijk land is? Erkent de Minister dat glyfosaat een van
de belangrijkste verontreinigingen is van grondwater dat ook voor drinkwater gebruikt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op eerdere vragen. Ik zal uw Kamer na de zomer, na mij te hebben
laten adviseren door het Ctgb, nader informeren over de bevindingen van de EFSA en
het conceptvoorstel van de Commissie en tevens bovenstaande inhoudelijke vragen beantwoorden.
Ik zal hierbij ook ingaan op uw vragen over effecten van gewasbeschermingsmiddelen
op de hersenen (vraag 19), omdat het beantwoorden hiervan meer tijd vraagt dan de
gegeven termijn.
De leden van de PvdD-fractie wijzen de Minister op het geldende voorzorgsprincipe
en roepen de Minister, nogmaals, op om uit voorzorg voor de gezondheid van mensen,
dieren en voor de biodiversiteit tegen de nieuwe toelating van glyfosaat te stemmen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw-
en Visserijraad op 24/25 juli en heeft daar nog enkele opmerkingen en vragen over.
Gewasbeschermingsmiddelen – aanvullende impact assessment van de Commissie
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en welk middel dan ook belangrijk is. Het is wel essentieel dat de toelating van middelen
pas wordt beëindigd als voldoende werkbare alternatieven beschikbaar zijn. De mogelijke
opties om alternatieven voor de «oude» veelal op chemie gebaseerde gewasbeschermingsmiddelen
sneller toe te laten door kortere procedures en voorlopige autorisaties, ondersteunt
dit lid dan ook. Wel moet er eerst in de praktijk zijn aangetoond dat voor «oude»
middelen werkbare alternatieven beschikbaar zijn voordat de toelating wordt beperkt
of beëindigd.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of hij kan aangeven hoe hij tegenover
het impact assessment van de Europese Commissie staat. Heeft dit assessment impact
op zijn appreciatie van het Ecorys-rapport?11 Kan de Minister ook aangeven wat in zijn ogen mogelijke oplossingen zijn voor het
in het rapport genoemde inkomensverlies van minimaal 137 miljoen euro voor de landbouw
in Natura 2000-gebieden en 61,5 miljoen euro voor glastuinbouwbedrijven vlakbij slootranden?
Antwoord
De op 5 juli jl. gepubliceerde aanvullende impactanalyse betreft een omvangrijk rapport,
waarvan ik de uitkomsten wil bestuderen. Het spreekt voor zich dat de in deze EU-studie
beschreven economische en administratieve gevolgen afwijken van de Nederlandse impactanalyse.
In die laatste is immers rekening gehouden met nationale verplichtingen en beleid
op het terrein van gewasbescherming en specifieke Nederlandse omstandigheden. Ik informeer
u na het zomerreces over de belangrijkste conclusies in de EU-studie en wat dit betekent
voor het Nederlandse standpunt in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3472).
Het in het Ecorys-rapport genoemde inkomensverlies van minimaal 137 miljoen euro voor
landbouw in Natura 2000-gebieden is te beschouwen als bovengrens. Deze is gebaseerd
op de aanname dat bij een algeheel verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in Natura 2000-gebieden alle landbouwactiviteiten vervallen. Ik benadruk dat in het
overgrote deel van deze gebieden (ca. 95%) geen landbouw aan de orde is en al een
gebruiksverbod geldt. Daar waar landbouw plaatsvindt, zijn vaak al beperkingen gesteld
aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Deze kunnen zijn vastgelegd in Natura
2000-beheerplannen of in beheersovereenkomsten tussen terreinbeheerders en pachters.
Op dit moment loopt de beoordeling van de gebiedsplannen van provincies. Ik wil bezien
welke richting provincies daarin aangeven voor landbouw en het gebruik daarbij van
gewasbeschermingsmiddelen in dat deel van de Natura 2000-gebieden waar ook landbouw
plaatsvindt. Ik zal uw Kamer informeren als dit betekenis heeft voor het Nederlandse
standpunt.
Ik ben me bewust van financiële consequenties van het Commissievoorstel voor gesloten
teelten. In lijn met de aangenomen motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 27 858, nr. 595) over het rekening houden met gesloten teeltconcepten heeft Nederland in de besprekingen
over het voorstel in Raadswerkgroepen ervoor gepleit dat het gebruiksverbod in de
drie meter brede bufferzonebufferzones alleen van toepassing is voor open teelten
(Kamerstuk 27 858, nr. 600).
Het lid van de BBB-fractie hoort verder graag of de Minister kan aangeven wat hij
verwacht aan baten van het EU-voorstel, nu dat niet is meegenomen in het Ecorys-rapport.
Bijvoorbeeld op gezondheidsvlak en daarnaast ook in relatie tot de opmerking van Vice-President
Šefčovič dat het belang van een veerkrachtige natuur groot is voor de voedselvoorziening.
Antwoord
Zie mijn antwoord op de vergelijkbare vraag van de D66-fractie. Ik ben me bewust van
de verschillende baten van het Commissievoorstel. Deze zijn voor de Unie als geheel
in kaart gebracht in de initiële impactanalyse van de Commissie van oktober 2021.
Na ruim 20 jaar aanpassing ggo-regelgeving
Het lid van de BBB-fractie hoort graag hoe de Minister denkt te gaan borgen dat ook
kleine zaadveredelaars voldoende concurrentiepositie houden en zo wordt voorkomen
dat de complete zaad- en veredelingsmarkt gaat worden overgenomen door multinationals.
Antwoord
De Europese zaadsector is een kennis- en kapitaalsintensieve sector, die succesvol
de markt in Europa en wereldwijd bedient. In het bijzonder Nederlandse bedrijven zijn
wereldwijd marktleider in de veredeling van groenten, aardappelen, siergewassen en
grassen. In 2022 bracht het Europees Kwekersrechtbureau (CPVO) samen met het Europees
Bureau voor Intellectueel Eigendom (EUIPO) een rapport uit over de impact van het
Europese systeem van kwekersrecht op bedrijven, de economie en het milieu.
Het rapport geeft aan, dat naar schatting tegenover enkele multinationals er ruim
7000 zaadbedrijven in Europa actief zijn met de ontwikkeling van nieuwe rassen, waarvan
het overgrote deel valt in de categorie midden- en kleinbedrijf. Deze midden- en kleinbedrijven
bezitten de grootste aantallen kwekersrechten (meer dan 60%). Gezamenlijk hebben deze
bedrijven circa 70.000 mensen in dienst en hebben een jaarlijkse omzet van circa 35
miljard euro.
Uit deze gegevens valt af te leiden, dat kleine bedrijven een belangrijke positie
innemen en mijn inzet is er op gericht dat ze deze positie kunnen blijven behouden.
Een belangrijk aspect voor een gezonde concurrentie binnen de sector is het intellectueel
eigendomsysteem van kwekersrecht, dat een goede balans kent tussen bescherming van
het nieuw ontwikkelde ras en de toegang van concurrenten tot de genetica van dat nieuwe
ras, die via de kwekersvrijstelling is geborgd. Onder de kwekersvrijstelling mogen
bedrijven het ras van een concurrent zonder diens toestemming in het eigen veredelingsprogramma
opnemen en verder veredelen, mits ze daar andere eigenschappen aan toevoegen. Als
een bedrijf een bepaalde voorsprong op de markt heeft, is deze daarom slechts tijdelijk
van aard. Belangrijke eigenschappen die van groot belang zijn voor telers, zoals resistentie
voor bepaalde ziekten, komen door deze vrijstelling na verloop van enige tijd ook
in de rassen van concurrenten voor. Op deze wijze blijft er een noodzaak voor alle
veredelingsbedrijven hun rassen continu te blijven verbeteren.
Voor boeren is toegang tot deze verbeterde rassen van groot belang, omdat vanwege
onder andere klimaatverandering planten weerbaarder moeten worden tegen a-biotische
stress (hitte, droogte) maar ook biotische stress (nieuwe ziekten en plagen). Nederland
zet zich op diverse manieren in om dit kwekersrecht te versterken. Onder andere draagt
Nederland kennis over het kwekersrecht over middels het programma «Toolbox Kwekersrecht»,
waarbij landen (op hun verzoek) worden geholpen bij de implementatie van kwekersrecht
in hun land.
Hoe wordt geborgd dat boeren over de hele wereld voldoende toegang houden tot betaalbaar
uitgangsmateriaal en zij niet door het systeem van patenten juridisch in problemen
worden gebracht en praktisch gezien worden gedwongen tot het wereldwijd inzetten van
een beperkt aantal gewasvariaties?
Antwoord
Het gebruik van kwalitatief goed uitgangsmateriaal, vrij van ziekten en plagen, is
van het grootste belang voor het verkrijgen van een goede oogst. Boeren wereldwijd
gebruiken allerlei soorten uitgangsmateriaal, uiteenlopend van door henzelf geproduceerde
zaden van de oogst van het vorige jaar tot moderne, nieuwe ontwikkelde rassen. Moderne
rassen zijn duurder, maar hebben het voordeel van betere eigenschappen.
Het is van groot belang dat boeren wereldwijd de vrijheid hebben om te kiezen voor
het uitgangsmateriaal waar ze de voorkeur aan geven. Het is aan landen zelf hoe ze
hier invulling aan geven. De Nederlandse en Europese visie is dat een goed functionerende,
innovatieve zaaizaadsector inclusief een systeem van kwekersrecht boeren meer mogelijkheden
biedt op een economisch gezonde bedrijfsvoering en consumenten meer keuzes biedt voor
gezond en betaalbaar voedsel. Zowel de EU als Nederland promoten dan ook actief de
ontwikkeling van zaaizaadsectoren wereldwijd, met name in ontwikkelingslanden.
In Nederland zijn daarvoor onder andere het Netherlands Food Partnership (NFP) en
SeedNL opgericht. NFP is gericht op voedselzekerheid en richt zich op transformatie
van het voedselsysteem in met name lage- en middeninkomenslanden. Specifiek voor de
zaadsector is SeedNL is opgericht; een convenant tussen het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselzekerheid en Plantum, de koepel
van veredelingsbedrijven. SeedNL is opgericht om activiteiten te ondernemen om de
zaaizaadsector in ontwikkelingslanden en opkomende landen te versterken en daarmee
boereninkomens en voedselzekerheid te verbeteren. Het doel is specifiek om de beschikbaarheid
van goed zaaizaad en de toegang daartoe voor boeren in kwetsbare regio’s te verbeteren.
Daarbij wordt vooral via kennisoverdracht aandacht geschonken aan verbetering en vermeerdering
van lokale landrassen en mogelijke verbeteringen aan lokale zaadbedrijven en het lokale
zaaizaad-distributiesysteem. Dit is zeer belangrijk, juist om te borgen dat boeren
in deze landen toegang hebben tot een grote diversiteit aan betaalbaar uitgangsmateriaal.
Is het duidelijk bij de Minister wat de gevolgen hiervan zijn voor de biodiversiteit
en voor de risico’s op de voedselzekerheid, wanneer plots nieuwe ziekteverwekkers
opduiken waar deze gewassen niet bestand blijken te zijn?
Antwoord
Klimaatverandering is een belangrijke oorzaak van nieuwe ziekten en plagen. Nieuwe
ziekten en plagen komen voor in alle soorten van landbouw, zowel grootschalig als
kleinschalig. Zowel oude, bestaande rassen kunnen worden aangetast als nieuwe, recent
ontwikkelde rassen. Plantenveredelaars proberen continu een antwoord op deze nieuwe
ziekten en plagen te vinden middels het ontwikkelen van resistente plantenrassen.
Voor het vinden van de gewenste resistenties hebben zij groot belang bij de bestaande
levende (agro)biodiversiteit en bij bestaande genetische bronnen, zoals deze in genenbanken
wereldwijd worden bewaard. Ofwel via kruisingen met dergelijk materiaal ofwel het
bestuderen van de genetica van dergelijk materiaal en gerichte veredeling kan een
antwoord worden gevonden op deze nieuwe ziekten en plagen. Met NGTs kan de veredeling
in sommige gevallen significant worden versneld en kan er sneller worden gereageerd
op nieuwe opkomende ziekteverwekkers. De voedselzekerheid is hierbij gebaat. Het inbouwen
in planten van resistenties tegen ziekten en plagen is vanzelfsprekend een betere
strategie dan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het lid van de BBB-fractie heeft daarnaast nog de volgende vragen:
Wat is de appreciatie van de Minister van het voorstel over NGTs in het algemeen?
Is de Minister van mening dat met gerichte mutagenese en cisgenese, inclusief intragenese,
de veiligheid voldoende is geborgd?
Wordt voldoende recht gedaan aan het voorzorgsbeginsel? Vindt de Minister de onderverdeling
naar twee procedures, «conventional like NGTs» en «overige NGTs», terecht? Vindt de
Minister dat het duidelijk genoeg is waar het verschil ligt? Is de Minister van mening
dat de procedure voor de overige NGTs (categorie 2) voldoende proportioneel is?
Heeft de Minister de indruk dat met dit voorstel daadwerkelijk tegemoet wordt gekomen
aan de behoefte en noodzaak van meer inzet van NGTs ten behoeve van doelen als voedselzekerheid
en klimaatbestendige landbouw?
Wat vindt de Minister van de detecteerbaarheid, ofwel: denkt de Minister dat het realistisch
is dat de Commissie met een goede gedelegeerde handeling («delegated act») kan komen
met andere mogelijkheden voor detectie voor NGTs? Is dit voorstel daadwerkelijk een
gevaar voor de biologische markt? Zo ja, wat gaat de Minister daaraan doen en zo nee,
waarom niet?
Hoe staat de Minister ertegenover dat alleen labelling voor zaden nog wordt vereist
voor categorie 1-producten? Vindt de Minister dat hiermee voldoende recht wordt gedaan
aan de keuzevrijheid?
Antwoord
Momenteel bestudeer ik samen met de andere betrokken bewindspersonen het recent gepubliceerde
voorstel van het Europese Commissie. In het BNC-fiche, dat ik u na de zomer zal sturen,
zal het kabinet een eerste inhoudelijke appreciatie geven van dat voorstel. Tot het
versturen van het BNC-fiche aan de Kamer kan ik niet ingaan op inhoudelijke vragen
hierover.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier