Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren (Kamerstuk 28286-1299)
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1304
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 juli 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 19 juni 2023 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit
houders van dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1299).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 juli 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 19 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Dekker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging
van het Besluit houders van dieren en hebben daar nog enkele vragen over.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het besluit voorziet
in nieuwe criteria voor de beoordeling van diersoorten op hun geschiktheid om door
een mens te kunnen worden gehouden en dat op basis van deze criteria door de Minister
een lijst van diersoorten wordt vastgesteld die mogen worden gehouden. Is de lijst,
zoals deze is gepresenteerd voor zoogdieren, opgesteld aan de hand van deze nieuwe
criteria of op basis van de huidige criteria zoals opgenomen in het Besluit houders
van dieren?
Welke consequenties heeft het stellen van nieuwe criteria voor de samenstelling van
de huis- en hobbydierenlijst voor zoogdieren?
De voorgenomen huis- en hobbydierenlijst is opgesteld op basis van de nieuwe, in het
voorgenomen artikel 1.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren opgenomen
criteria. De voorgenomen nieuwe criteria zijn ten opzichte van het huidige artikel
1.4, eerste lid, van dat besluit algemener, minder restrictief geformuleerd. Daarmee
wordt optimaal aansluiting gecreëerd op de wetenschappelijke inzichten. Dat is nodig,
omdat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in 2017 had geoordeeld dat
de wijze waarop diersoorten eerder werden beoordeeld voor plaatsing op de lijst niet
voldeed aan het Europeesrechtelijke vereiste van wetenschappelijke objectiviteit en
dat niet was voldaan aan de beginselen van deskundigheid en transparantie (zoals volgt
uit het Andibel-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie). Naar aanleiding
daarvan is voor de selectie van diersoorten die kunnen worden opgenomen op de lijst
een toetsingskader opgesteld. Dat kader is ontwikkeld door de Wetenschappelijke adviescommissie
positieflijst, die bestaat uit onafhankelijke wetenschappers (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Dit toetsingskader gaat uit van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor
de mens. De eigenschappen en behoeften van het dier zijn hierbij het uitgangspunt,
en niet de mogelijkheden die een houder heeft om hiermee om te gaan. Voor de beoordeling
of diersoorten geschikt zijn voor opname op de huis- en hobbydierlijst is een onafhankelijk
Adviescollege huis- en hobbydierenlijst (verder: Adviescollege) ingesteld. Zij beoordelen
de diersoorten aan de hand van het toetsingskader en maken gebruik van wetenschappelijke
bronnen. Hierdoor is gewaarborgd dat de lijst een wetenschappelijke onderbouwing heeft.
De consequentie van de nieuwe voorgenomen criteria in artikel 1.4, eerste lid, van
het Besluit houders van dieren is dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
een wetenschappelijk onderbouwd besluit kan nemen over de plaatsing van diersoorten
op de huis- en hobbydierenlijst die voldoet aan de Europeesrechtelijke voorwaarden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de nieuwe criteria meer toekomstbestendig zijn
vormgegeven doordat ze minder restrictief zijn geformuleerd. Deelt de Minister de
mening dat het daardoor eenvoudiger zou kunnen zijn om aan de hand van nieuwe wetenschappelijke
inzichten een dier toe te voegen aan de lijst? Of, anders gezegd, klopt het dat de
nieuwe criteria het «dynamische» karakter van de lijst bevorderen? Kan de Minister
aangeven of het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst aan de hand van de nieuwe
criteria al in gesprek is met houders of verenigingen van houders over het eventueel
opnemen van diersoorten op de lijst? Deze leden lezen dat de Minister op basis van
de voornoemde eisen een nieuwe lijst heeft aangekondigd. Kan de Minister aangeven
welke diersoorten eventueel kunnen worden toegevoegd aan de lijst op basis van de
nieuwe criteria? Kan de Minister aangeven wanneer deze nieuwe lijst wordt verwacht?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de procedure met betrekking tot het wijzigen
van de huis- en hobbydierenlijst gemakkelijk toegankelijk moet zijn en dat deze een
duidelijke juridische basis moet hebben, binnen een redelijke termijn moet kunnen
worden afgesloten en moet kunnen uitmonden in een rechterlijke procedure. Kan de Minister
aangeven hoe deze procedure eruitziet ten behoeve van houders van dieren en verenigingen
van houders van dieren die in contact wensen te komen met het Adviescollege huis-
en hobbydierenlijst?
Het is correct dat de nieuwe criteria het dynamische karakter van de lijst bevorderen.
Indien sprake is van nieuwe wetenschappelijke inzichten kunnen wijzigingen van de
lijst worden aangevraagd en diersoorten worden toegevoegd aan of worden verwijderd
van de lijst. Nadat het besluit tot vaststelling of tot wijziging van de huis- en
hobbydierenlijst is vastgesteld, kunnen belanghebbenden bij mij bezwaar maken tegen
het besluit. Vervolgens neem ik een beslissing op bezwaar. Nadat de lijst in werking
is getreden blijft ruimte bestaan om op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten
wijzigingen van de lijst aan te vragen.
Zowel een bezwaar als een verzoek tot wijziging wordt bij mij ingediend. Daarbij is
er geen rechtstreeks contact tussen het Adviescollege en belanghebbenden. Het Adviescollege
heeft geen zelfstandige bevoegdheden en wordt enkel, indien noodzakelijk, door mij
gevraagd als adviesorgaan.
Omdat op dit moment de lijst nog niet is vastgesteld, is het nog niet mogelijk om
bezwaar in te dienen tegen het besluit tot vaststelling dan wel om een wijziging van
de lijst aan te vragen. Ik ben op dit moment dan ook niet in gesprek met belanghebbenden
over wijzigingen van deze lijst. Direct na de vaststelling van de lijst zal ik invulling
geven aan de door de Tweede Kamer aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 34, item 24) gewijzigde motie de leden Van der Plas en Van Campen (Kamerstuk 28 286, nr. 1282). Op dit moment lopen enkele trajecten, waaronder ook de notificatie van het ontwerpbesluit
bij de Europese Commissie als zogeheten technisch voorschrift. Als deze trajecten
doorlopen zijn, naar verwachting eind 2023, kan de huis-en hobbydierenlijst worden
vastgesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
tot wijziging van het Besluit houders van dieren. Deze leden onderstrepen het belang
van de «positieflijst» voor de veiligheid van de mens en de dieren die zij potentieel
houden. Deze leden hebben vertrouwen in deze «positieflijst» gezien deze is gebaseerd
op onafhankelijke wetenschappelijke inzichten en wensen de lijst niet aan te passen.
Zij hebben derhalve geen vragen en kijken uit naar de inwerkingtreding van de wijziging
op het Besluit houders van dieren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Algemene lijst van toegestane diersoorten (huis- en hobbydierenlijst)
De leden van de PvdD-fractie zijn verheugd dat er eindelijk een ontwerpbesluit tot
wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met de invoering van een huis-
en hobbydierenlijst bij de Kamer ligt. Deze leden delen het belang van een onafhankelijk
en wetenschappelijk onderbouwde lijst van dieren die geschikt zijn om te houden en
een verbod op het houden van alle dieren die hier niet geschikt voor zijn.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat er al decennialang wordt gesproken over
de invoering van een huis- en hobbydierenlijst. Al in 1992 werd in de voorloper van
de Wet dieren, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), een artikel opgenomen
over een lijst met diersoorten die worden aangewezen om te mogen houden. Helaas werd
er nooit invulling gegeven aan dat artikel en bleef het een dode letter. Toch mogen
nu, ruim dertig jaar later, nog steeds dieren worden gehouden die daar niet geschikt
voor zijn, met ernstige gevolgen voor het welzijn van deze dieren en voor de gezondheid
en veiligheid van mens en dier. Zo wijzen deze leden naar enkele van de talloze voorbeelden
van exotische dieren die recentelijk zijn ontsnapt en/of onder slechte omstandigheden
werden en worden gehouden.1
2
3
4
5 Daarom zijn deze leden van mening dat er haast moet worden gemaakt met de invoering
van de huis- en hobbydierenlijst. Zij betreuren dan ook ten zeerste dat de inwerkingtreding
van de lijst opnieuw met een halfjaar is uitgesteld, naar 1 juli 2024. Deze leden
vragen de Minister of hij hun ongeduld deelt. Kan de Minister toezeggen dat hij er
zich vol voor zal inzetten om ervoor te zorgen dat de lijst per 1 juli 2024, zonder
verder uitstel, in werking kan treden?
Nee, dat kan ik niet. Het traject rondom het vaststellen van de huis-en hobbydierenlijst
moet zorgvuldig en correct worden doorlopen. Het doorlopen van deze trajecten, waaronder
de eerdergenoemde notificatie bij de Europese Commissie, kost tijd. Dit kan ertoe
leiden dat de inwerkingtreding langer op zich laat wachten dan aanvankelijk was gepland.
Lijst van zoogdieren waarmee mag worden opgetreden (circusdierenlijst)
In het ontwerpbesluit wordt de circusdierenlijst gewijzigd van een algemene maatregel
van bestuur (AMvB) naar een aanwijzing op ministerieel niveau, waarbij het criterium
«domesticatie» wordt gebruikt om te bepalen of een diersoort al dan niet wordt aangewezen.
Deze leden vragen of hiermee de inhoud van deze lijst wordt gewijzigd. In hoeverre
gaat deze lijst exact overeenkomen met de huis- en hobbydierenlijst? Hoe wordt er
omgegaan met soorten die nu niet op de circusdierenlijst staan, maar wel op de huis-en
hobbydierenlijst staan? Deelt de Minister de mening dat er moet worden voorkomen dat
straks meer dieren zijn toegestaan om te gebruiken voor optredens in circussen?
Er is geen aanleiding om de circusdierenlijst inhoudelijk te wijzigen. De beoordeling
van de soorten die destijds op de circusdierenlijst zijn geplaatst, is nog steeds
actueel. Een uitbreiding van het aantal op de circusdierenlijst opgenomen soorten
is dus niet aan de orde en vind ik ook niet wenselijk. Waar het gaat om het gebruik
van zoogdieren in circussen, is de circusdierenlijst een verzameling van soorten binnen
de huis- en hobbydierenlijst. Voor het aanwijzen van een diersoort op de circusdierenlijst
gelden aparte criteria. Zoogdiersoorten die op de huis- en hobbydierenlijst komen
te staan komen dus niet automatisch op de circusdierenlijst.
De leden van de PvdD-fractie lezen in de nota van toelichting dat bij ministeriële
regeling zal worden voorzien in een gemakkelijk toegankelijke procedure waarmee belanghebbenden
de lijst kunnen laten wijzigen. Waarom is ervoor gekozen om de mogelijkheid om bezwaar
te maken tegen de circusdierenlijst te vergemakkelijken? En ziet de Minister niet
eerder een reden voor het aanscherpen in plaats van afzwakken van deze lijst?
Het doel van deze voorgenomen wijziging is om de regelgeving te voorzien van een eenduidige
transparante procedure tot wijziging van de circusdierenlijst. Op dit moment ontbreekt
een dergelijke procedure, en moet de Koning op voordracht van de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit bij klein koninklijk besluit besluiten nemen over aanvragen
tot wijzigingen, met inbegrip van de beslissingen op bezwaar daarover. De voorgenomen
wijziging maakt dat deze bevoegdheid expliciet wordt belegd bij de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit. Het gaat hier om de efficiënte organisatie van de besluitvorming
over bezwaren tegen besluiten over de circusdierenlijst binnen het Rijk, en niet om
een vergemakkelijking ervan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit.
Deze leden hebben enkele vragen, mede in het licht van de eerder voorgelegde hobby-
en huisdierenlijst en de onderliggende beoordeling door het Adviescollege huis- en
hobbydierenlijst.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister eerder heeft geschreven dat
hij de eigenschappen en behoeften van het dier als uitgangspunt neemt en niet de mogelijkheden
die een houder heeft om hiermee om te gaan (Kamerstuk 28 286, nr. 1260). Geeft het voorgestelde artikel 1.4 wel de mogelijkheid om hiermee rekening te houden?
Nee, artikel 1.4 geeft de algemene criteria voor de selectie van diersoorten voor
de huis- en hobbydierenlijst. Daarbij staan inderdaad de eigenschappen en behoeften
van de dieren centraal, niet het eventuele specialisme van de houder. En daarbij geldt
het vereiste dat de aanwijzing van de diersoort op een objectieve wetenschappelijk
basis plaatsvindt waarbij de mogelijkheden die een houder heeft om met een individueel
dier om te gaan niet het uitgangspunt zijn.
De leden van de SGP-fractie horen graag waarom het welzijn van herten als ze worden
gehouden in een hertenkamp onvoldoende zou kunnen worden geborgd. Is de Minister van
mening dat het welzijn van een varken in een varkensstal beter is geborgd dan het
welzijn van een hert in een hertenkamp en waar baseert hij dat op? Zijn in de praktijk
grote welzijnsproblemen geconstateerd bij herten die worden gehouden in onder meer
hertenkampen?
De Wet dieren bepaalt dat het verboden is diersoorten en diercategorieën te houden
die niet zijn aangewezen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Alleen diersoorten of diercategorieën die wel gehouden mogen worden komen op een lijst.
De systematiek voor plaatsing op de lijst is zorgvuldig vormgegeven, zie hiervoor
ook het antwoord op de vragen van de VVD. De lijst is opgesteld door het Adviescollege.
Zij hebben de diersoorten aan de hand van het toetsingskader beoordeeld en maken gebruik
van wetenschappelijke bronnen. Hierdoor is gewaarborgd dat de lijst een wetenschappelijke
onderbouwing heeft. Ik ga daarom uit van het advies dat het Adviescollege mij heeft
gegeven en kan daar niet van afwijken, want dan ondermijn ik de wetenschappelijke
onderbouwing en daarmee de juridische houdbaarheid van de lijst. Het Adviescollege
heeft gekeken naar alle diersoorten, ook naar het hert en het varken en komt tot het
oordeel dat het hert niet en het varken wel op de lijst geplaatst kan worden. Dit
staat los van of er in de praktijk wel of geen grote welzijnsproblemen worden geconstateerd
bij individuele dieren van een soort.
Ik ben mij zeer bewust van de zorgen die er leven over het sluiten van hertenkampen
in Nederland en ik begrijp dat veel mensen plezier beleven aan het bezoeken van een
hertenkamp. Ik kan mij voorstellen dat het feit dat het damhert en edelhert niet op
de huis- en hobbydierenlijst staan op onbegrip stuit in de samenleving. Daarom wil
ik benadrukken dat het toekomstige verbod op het houden van damherten en edelherten
niet op zichzelf staat, maar voortvloeit uit de huis-en hobbydierenlijst die ik verplicht
ben op te stellen op basis van de Wet dieren. Deze lijst is opgesteld op basis van
objectieve criteria, door een college van daartoe aangewezen deskundigen. Daarom vind
ik het ook belangrijk te benoemen dat deze lijst – als nieuwe wetenschappelijke inzichten
daartoe aanleiding geven – aangepast kan worden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij de wetenschappelijke beoordeling de
mate van habituatie van soorten, zoals ze worden gehouden in Nederland, niet is meegenomen,
terwijl het voor een soort als het hert veel uitmaakt of het opgroeit in «gevangenschap»
of niet. In slechts enkele zinnen is aangegeven dat de mate van habituatie niet is
meegenomen, omdat de commissie niet kon vaststellen of dieren afkomstig zijn uit het
wild of uit fokpopulaties. Deze leden schatten in dat voor soorten zoals het hert
wel kan worden vastgesteld of de meeste dieren in gevangenschap opgroeien of niet,
als hier enig onderzoek naar wordt gedaan. Is de Minister bereid de mate van habituatie
mee te nemen als criterium in artikel 1.4? Zo nodig kan aan het houden van soorten
als het hert de voorwaarde worden verbonden dat alleen dieren gehouden mogen worden
die opgegroeid zijn in «gevangenschap».
Er is door het adviescollege gekeken naar de mate van habituatie. Met name over specifiek
niet gedomesticeerde maar wel gehabitueerde dieren geeft het adviescollege aan dat
habituatie een leerproces is waarbij dieren gewend raken aan het leven in de omgeving
van de mens. Habituatie is sterk afhankelijk van de ervaring en deskundigheid van
de houder. De mate waarin dieren gehabitueerd kunnen raken aan gevangenschap varieert
sterk tussen diersoorten en dikwijls ook binnen de diersoort. Dit betekent dat niet
alle dieren die in gevangenschap zijn opgegroeid automatisch gehabitueerd zijn. Bovendien
gaat habituatie met name over tolerantie voor de aanwezigheid van mens. De fysiologische
en ethologische behoeften van een dier veranderen niet door habituatie, waardoor alsnog
een onaanvaardbaar risico op dierenwelzijnsaantasting en gevaar voor de mens ontstaat.
Daarom is habituatie geen goede maatstaf om te bepalen of een diersoort geschikt is
om als huis- of hobbydier te houden. Op grond van dit advies is habituatie niet als
criterium in het voorgenomen artikel 1.4 opgenomen, omdat dat criterium onvoldoende
de risico’s op welzijnsaantasting van het dier en het gevaar voor de mens mitigeert.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister bereid is voor maatschappelijk
gewaardeerde diersoorten als het (dam)hert contact te zoeken met specialisten met
kennis van zaken met betrekking tot deze diersoorten en te kijken of deze alsnog op
de lijst kunnen worden opgenomen, alvorens de lijst definitief in te voeren.
De voorgenomen nieuwe huis- en hobbydierenlijst is gebaseerd op een wetenschappelijke
onderbouwing. Er is geen reden om aan te nemen dat de betrokken wetenschappers op
basis van de huidige feiten en inzichten nu anders zouden adviseren. Dat neemt natuurlijk
niet weg dat wanneer er nieuwe wetenschappelijke feiten of inzichten opkomen, dat
wel een reden kan zijn om het besluit over al dan niet plaatsing van een diersoort
op de lijst, opnieuw te bezien.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het Andibel-arrest6 aangeeft dat beperkingen ten aanzien van de handel in en het houden van dieren evenredig
moeten zijn. Deelt de Minister de mening dat een verbod op het houden van onder meer
het hert als onevenredig aangemerkt kan worden gezien het feit dat in de praktijk
nauwelijks welzijns- en veiligheidsproblemen worden geconstateerd, voor zover deze
leden kunnen overzien, en dat de mate van habituatie niet is meegewogen bij de beoordeling?
Deze mening deel ik niet. Het gaat bij het vereiste van evenredigheid om de vraag
of het beoogde doel van verbod op het houden van dieren van soorten die niet op de
lijst zijn geplaatst (namelijk de bescherming van het dierenwelzijn en het beperken
van gevaar voor de mens), niet kan worden bereikt door maatregelen die minder nadelige
gevolgen hebben voor de intracommunautaire handel. Om dat te bepalen is in de eerste
plaats een wetenschappelijke onderbouwing vereist. Dat is gedaan en daarbij zijn,
zoals opgemerkt, de eigenschappen en behoeften van de diersoort het uitgangspunt,
en niet de mogelijkheden die een houder heeft om hiermee om te gaan.
De leden van de SGP-fractie constateren dat alle gedomesticeerde soorten op de door
de Minister voorgestelde huis- en hobbydierenlijst staan, zoals geadviseerd door het
Adviescollege huis- en hobbydierenlijst, terwijl verschillende soorten biologisch
gezien in een hoge risicoklasse zitten. De mate waarin welzijnsproblemen en dergelijke
worden ondervangen door onder meer een sterke kennisomgeving is niet objectief vastgesteld.
Deze leden constateren ook dat bij de risicobeoordeling al is meegewogen dat sprake
is van domesticatie. Verder hebben zij de indruk dat het wat betreft zoönoserisico
niet veel uitmaakt of een soort gedomesticeerd is of niet. Deze leden hebben er begrip
voor dat gedomesticeerde soorten op de hobby- en huisdierenlijst zijn gezet, maar
kunnen het niet goed rijmen met de strikte aanpak ten aanzien van niet-gedomesticeerde
soorten, waaronder verschillende soorten waarbij wel sprake is van habituatie. Deze
leden ontvangen graag een reflectie op de genoemde overwegingen. Is de Minister van
mening dat de gehanteerde aanpak voldoende recht doet aan de uit het Andibel-arrest
voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van objectieve en niet-discriminerende criteria?
Het besluit om een diersoort al dan niet op de huis- en hobbydierenlijst te plaatsen,
moet voldoen aan het vereiste van wetenschappelijke objectiviteit, zoals door de hiervoor
aangehaalde uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven is bepaald
op basis van het Andibel-arrest. Of een diersoort al dan niet geschikt is om door
de mens te worden gehouden, moet daarom zijn gebaseerd op een objectieve wetenschappelijke
beoordeling. Het advies van het Adviescollege voorziet hierin. Dit Adviescollege bestaat
uit onafhankelijke wetenschappers met een brede kennis en ervaring op het vlak van
het houden van dieren. Het advies van het college is openbaar.7
De overwegingen die de leden van de SGP-fractie hier hebben genoemd, raken de inhoud
van dat wetenschappelijke advies van het Adviescollege. Ik heb geen reden om te twijfelen
aan wat de betrokken wetenschappers terzake hebben geadviseerd. In mijn reactie op
de vorige vragen van voornoemde leden ben ik ingegaan op het verschil tussen domesticatie
en habituatie.
De leden van de SGP-fractie horen graag waarom de criteria in het voorgestelde artikel
1.4 meer abstract zijn geformuleerd dan het toetsingskader zoals gehanteerd door het
Adviescollege huis- en hobbydierenlijst. In hoeverre biedt dat ruimte voor afwijking
op basis van onder meer praktijkinformatie?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier