Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 953 Voorstel van wet van het lid Van Raan houdende wijziging van de Klimaatwet om te bewerkstelligen dat Nederland zo spoedig mogelijk een zo groot mogelijke bijdrage gaat leveren aan het voorkomen van een verdere opwarming van de Aarde (Klimaatwet 1.5)
Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 19 juli 2023
De initiatiefnemers hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag over het
onderhavige wetsvoorstel. Zij danken de leden van de fracties van VVD, D66, CDA, Socialistische Partij, Partij van de Arbeid/GroenLinks en de ChristenUnie voor de door hen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, waarop hieronder verder
zal worden ingegaan. Ter vergroting van de leesbaarheid en ter beperking van doublures
zijn sommige vragen gezamenlijk beantwoord. De initiatiefnemers hopen met deze nota
alle in het verslag gestelde vragen naar tevredenheid te hebben beantwoord.
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
1
2.
Inleidende vragen
8
3.
Waarom het realiseren van een maximale inspanning?
12
4.
Verschillen tussen de huidige Klimaatwet en de voorstellen in de Klimaatwet 1.5
15
5.
Verhouding tot recht
26
6.
Financiële gevolgen
27
De initiatiefnemer dankt de leden van de diverse fracties voor hun vragen.
I. Algemeen
1. Inleiding
Na het indienen van de Klimaatwet 1.5 hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan
die van groot belang zijn voor de context en inhoud van de voorgestelde wet. De ontwikkelingen
onderstrepen en versterken de noodzaak van de in de wet voorgestelde doelen en raken
aan verschillende van de vragen die door de leden zijn gesteld. In deze ontwikkelingen
ziet de initiatiefnemer tevens aanleiding om een bepaling aan het voorstel toe te
voegen op basis waarvan de mogelijkheid wordt gecreëerd om, daar waar ondanks de maximale
inspanning niet op tijd voldoende emissiereducties binnen Nederland worden gerealiseerd,
deze reductie in andere landen te realiseren.
Deze mogelijkheid komt naast de verplichting die Nederlands reeds op zich heeft genomen
krachtens het Verdrag van Parijs om andere landen te helpen hun reductie doel te halen.
Verschillende vragen zijn gesteld betreffende de noodzaak [en de haalbaarheid] van
de in de Klimaatwet 1.5 gestelde doelen. Daarbij is verwezen naar het advies van de
Raad van State waarin deze punten ook naar voren zijn gebracht. In de reactie van
de initiatiefnemer op het advies is hier al uitgebreid op in gegaan [Kamernummer 35 953, nr. 4]. In deze reactie is met betrekking tot de noodzaak van de emissie reducties kort
gezegd uiteengezet dat het advies van de Raad van State berust op een onvoldoende
en onvolledig begrip van de klimaatwetenschap en juridisch relevante normen met betrekking
tot de eerlijke verdeling tussen landen van het nog beschikbare wereldwijde koolstofbudget.
De initiatiefnemer zal de uitleg gegeven in de reactie hier niet herhalen.
Vanwege het immense belang van een juiste wetenschappelijke en juridische onderbouwing
van het Nederlandse klimaatbeleid, en een aantal nieuwe publicaties en gebeurtenissen
die in dat kader van belang zijn, zal de initiatiefnemer de wetenschappelijke en juridische
onderbouwing hier wel eerst verdiepen, voordat zij op de specifieke vragen van de
leden in zal gaan.
Update over het uitputten van het wereldwijde koolstofbudget
Op 19 maart 2023 gepubliceerde het IPCC het Synthesis Report, het laatste deel van
het 6e Assessment Report (AR6) met daarin de samenvatting van de wetenschap zoals die door
het IPCC in de onderliggende 3 rapporten (van Werkgroepen 1, 2 en 3) in de afgelopen
2 jaar is gepubliceerd.1 Het IPCC rapporteert in het Synthesis Report dat het nog beschikbare koolstofbudget
voor een (slechts) 50% kans om onder de 1,5°C te blijven bij de huidige wereldwijde
uitstoot rond 2030 al vrijwel volledig is uitgeput.2 Afbeelding: zie Figure 3.5: Cumulative past, projected, and committed emissions,
and associated global temperature changes. Panel (a).
Dit staat in schril contrast met de notie dat het voor het blijven onder de temperatuurgrens
van 1,5°C uit het Parijs Akkoord voldoende zou zijn wanneer Nederland zijn emissies
pas in 2050 tot netto nul zou brengen. In het huidige tempo is de 1,5°C grens dan al
lang en breed gepasseerd.
Op 8 juni is door een grote groep IPCC wetenschappers een update van de emissie en
temperatuur cijfers uit het laatste IPCC rapport gepubliceerd. (https://essd.copernicus.org/articles/15/2295/2023/ en daarover:) In 2022 steeg de wereldwijde temperatuur tot 1,26°C, met een bandbreedte
van 1,0°C tot 1,6°C. Mogelijk zijn we dus al de grens van 1,5°C al gepasseerd. Daar
waar het IPCC nog rapporteerde dat het wereldwijde koolstofbudget dat past bij een
kans van meer dan 83% op het beperken van de opwarming tot maximaal 1,5°C per 2020
nog 300 gigaton CO2 bedroeg [memorie van toelichting hoofdstuk 2], is dit budget anno 2023 geslonken
tot slechts 100 gigaton CO2 [zie tabel in hoofdstuk 8 van het rapport].
Het voor Nederland nog beschikbare emissie budget
Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet moet het voor Nederland beschikbare
emissiebudget op basis van het wereldwijde koolstofbudget worden vastgesteld. In het
Akkoord van Parijs wordt is daarbij afgesproken dat landen de hoogst mogelijke ambitie
laten zien en daarbovenop een voortrekkersrol van de landen met een relatief hoge
nationale uitstoot, hoge uitstoot per inwoner, hoge historische emissies, hoge welvaart
en hoge organisatiegraad. Dat geldt dus ook voor Nederland.3 Deze afgesproken verplichtingen verkleinen het voor Nederland nog beschikbare budget.
De wetenschap heeft deze principes op verschillende manieren concreet gemaakt door
het wereldwijde koolstof budget naar een nationaal budget te vertalen. Deze wetenschappelijke
concretisering is onder andere beschreven in het rapport van NewClimate Institute.
Sinds het indienen van de het initiatief voorstel zijn verschillende publicaties verschenen
die deze aan de Klimaatwet ten grondslag liggende principes onderschrijven. De volgende
drie worden besproken:
1. Het Nederlandse CO2-budget volgens het Ministerie van Financiën
2. Bepaling Nederlands koolstofbudget in het kader van het Noordzeeakkoord
3. Het 2040 rapport van de European Scientific Advisory Board on Climate Change
Ad 1 Het Nederlandse CO2-budget volgens het Ministerie van Financiën
Op 28 september 2022 publiceerde het Ministerie van Financiën het Blauwe Boekje 2022–2023
met het overzicht van de Nederlandse economie en overheidsfinanciën in grafieken en
tabellen (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/09/28/blauwe-…, Figuur 1.9.3 Uitstoot binnen Nederland (cumulatief) en het overblijvende koolstofbudget
voor Nederland om de opwarming te beperken tot 1,5°C en 2°C).4
Figuur 1.9.3 op pagina 57 betreft een overzicht van de cumulatieve uitstoot in Nederland
afgezet tegen het voor Nederland nog beschikbare koolstofbudget om de opwarming te
beperken tot 1,5°C en 2°C. Het Nederlandse koolstofbudget is gebaseerd op een gelijke
verdeling van het wereldwijde koolstofbudget in 2020 over de gehele wereldbevolking.
Iedereen krijgt dan dus een gelijk deel van het nog overgebleven wereldwijde koolstofbudget
(de zogeheten «per capita» benadering), waarbij geen rekening is gehouden met historische
verantwoordelijkheid van de emissies voor 2020 en de financiële mogelijkheden van
rijke landen om hun emissies sneller af te bouwen. Zoals uit de figuur is op te maken
passeert Nederland op basis van deze verdeelsleutel al in 2024 het beschikbare koolstofbudget voor een 66% kans om onder de 1,5°C te blijven en
in 2026 het budget voor een 50% kans om onder de 1,5°C te blijven.
Ad 2 Bepaling Nederlands koolstofbudget in het kader van het Noordzeeakkoord
Op 23 december 2022 bood de Staatssecretaris Mijnbouw het rapport «Gaswinning op de
Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» aan de Kamer
aan.5 Het rapport opgesteld door CEDelft bevat een uitgebreide analyse van het koolstofbudget
voor Nederland (hoofdstuk 5 van het rapport). Het rapport analyseert de relevante
juridische bepalingen uit het internationale recht, waaronder «common but differentiated
responsibilities» en de wetenschappelijke literatuur over de verschillende methoden
voor het verdelen van het nog beschikbare wereldwijde koolstofbudget, waaronder onder
andere het rapport van New Climate Institute waarnaar de initiatiefnemer uitgebreid
heeft verwezen en reactie op het advies van de Raad van State. Op basis hiervan presenteert
het rapport vier mogelijke Nederlandse koolstofbudgetten op basis van verschillende
verdelingsprincipes. Het rapport constateert dat wanneer rekening wordt gehouden met
de verantwoordelijkheid voor emissies uit het verleden, het koolstofbudget voor Nederland
al volledig verbruikt is. Wanneer rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht
van Nederland om emissiereducties te realiseren (op basis van aandeel BBP in wereld
BBP) dan is het Nederlandse koolstofbudget al in 2024 volledig verbruikt. Bij een gelijke verdeling over de wereldbevolking is dat in 2026, hetgeen een bevestiging vormt van de bevindingen van het Ministerie van Financiën.
Als vierde methode bepaalt het rapport het Nederlandse koolstofbudget op basis van
het huidige Nederlandse aandeel in de wereldwijde uitstoot. Het rapport tekent echter
aan dat deze methode (de zogeheten «grandfathering» methode) in strijd is met de jurisprudentie
en het internationale recht. Echter, zelfs wanneer deze methode wordt toegepast, dan
nog zou het Nederlandse koolstofbudget al in 2034 zijn uitgeput. De resultaten zijn
in figuur 2 uit het rapport weergegeven (pagina 7).
Ad 3 Het 2040 rapport van de European Scientific Advisory Board on Climate Change
De European Scientific Advisory Board on Climate Change (ESABCC) is een onafhankelijke
wetenschappelijke adviesraad die is opgezet onder de European Climate Act en heeft
als taak de Europese Commissie op basis van de best beschikbare wetenschap te adviseren
over het te voeren klimaatbeleid. Eén van de specifieke opdrachten van het ESABCC
is het adviseren over het Europe Unie reductiedoel voor 2040.
Op 15 juni 2023 publiceerde de ESABCC het rapport «Scientific advice for the determination
of an EU-wide 2040 climate target and a greenhouse gas budget for 2030–2050».6 In het rapport stelt de ESABCC allereerst vast dat op basis van het Parijs Akkoord
en bepalingen uit het EU verdrag, de EU geacht moet worden haar reductiedoelstellingen
te bepalen op basis van haar eerlijke aandeel van het nog beschikbare wereldwijde
koolstofbudget. De ESABCC berekend vervolgens het nog beschikbare EU koolstofbudget
op basis van de gangbare methoden (welke in grote lijnen overeenkomen met de analyse
in het CEDelft rapport). Het ESABCC concludeert dat verschillende van de toegepaste
methoden, het eerlijke budget voor de EU al verbruikt is. Zelf de voor de EU meest
ruimhartige methode leid tot een nog zeer klein budget. Deze bevindingen leiden tot
de conclusie dat de emissies van de EU zo snel als mogelijk gereduceerd moeten worden.
De ESABCC bepaald vervolgens op basis van de door het IPCC gepubliceerde emissie reductie
paden wat de hoogst haalbare emissie reducties voor de EU zijn. De cumulatieve emissies
die als gevolg van de geïdentificeerde reductie paden zouden plaatsvinden blijken
ruimschoots groter dat het meest ruime nog beschikbare eerlijke koolstof budget.
Op basis van deze analyse komt het ESABCC tot de volgende aanbevelingen:
1. De EU dient zich te richten op het hoogst mogelijke ambitieniveau voor het reduceren
van emissies binnen de EU. Op basis van in de wetenschap haalbare reductiepaden dient
de EU haar emissies binnen de EU voor 2040 tot 90–95% te reduceren.
2. Om het gat te dichten tussen de voorgestelde reductie doelstelling voor 2040 en het
eerlijke aandeel van de EU moet de EU bijdragen aan emissie reducties buiten de EU.
3. De EU dient voor de periode na 2050 negatieve emissies te bereiken om het verwachte
overschrijden van de 1,5°C temperatuur limiet zo veel mogelijk te compenseren.
Klimaatzaken in Europa
Met de uitspraak van de Nederlandse rechter in de Urgenda zaak had Nederland een unicum
en heeft zij een grote voortrekkersrol in de hele wereld gespeeld. Wereldwijd zijn
er nu meer dan 80 zaken waarin veelal de jonge generatie het voortouw neemt in hun
eis niet aan een escalerende klimaatcrisis blootgesteld te moeten worden en de volledige
last voor het omgaan met die crisis te moeten dragen. In de kern van al deze zaken
ligt dezelfde vraag van burgers – via de rechter – aan hun overheid, vrij vertaald:
«doe wat je ons hebt belooft. Bescherm ons tegen een opwarming van meer dan 1,5°C.
Niet met leeg beleid en politieke statements, maar met urgentie en echte maatregelen
die op de (klimaat)wetenschap zijn gebaseerd».
In Ierland, Duitsland, België en Frankrijk volgde rechters het Nederlandse voorbeeld
door vast te stellen dat de plannen van de politiek tekortschoten om te bereiken wat
de politiek zelf belooft heeft: een catastrofale opwarming van meer dan 1,5°C voorkomen.
Omdat de juridische eisen allemaal op de best beschikbare wetenschap zijn gebaseerd,
luiden die ook allemaal ongeveer hetzelfde: landen uit Europa met een hoge historische
verantwoordelijkheid en financiële draagkracht dienen hun emissies rond 2030 tot netto-nul
te hebben gereduceerd. Bekende voorbeelden van deze zaken zijn de KlimaSeniorinenen
zaak tegen de Zwitserse overheid en de zaak van een groep Portugese jongeren tegen
33 landen van de Raad van Europa, inclusief Nederland, die allebei dit jaar voor het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg worden gehoord. De eisen voor
emissie reducties in deze zaken beperken zich niet alleen tot emissies op het eigen
grondgebied. De mensenrechtelijke verplichting emissies te reduceren kan ook vervult
worden door het bijdragen aan emissie reducties buiten de eigen grenzen.
Conclusie en aanpassing van het voorstel
De initiatiefnemer ziet zich in alle van de hierboven genoemde rapporten, van het
Ministerie van Financiën tot de hoogste wetenschappelijke adviesraad in Europa, gesterkt
in zijn overtuiging van de noodzaak voor het ingediende voorstel. Om een catastrofale
opwarming van meer dan 1,5°C te voorkomen zal Nederland minimaal haar eerlijke deel
moeten doen (niet in de laatste plaats vanwege goedbegrepen eigenbelang: watersnoden/zeespiegelstijgingen).
De vaststelling dat dit eerlijke deel voor Nederland al eigenlijk volledig verbruikt
is dwingt tot de conclusie dat Nederland er alles aan zal moeten doen om zijn emissies
zo snel als mogelijk te reduceren. Dat is de kern van de Klimaatwet 1.5°C. Het stelt
een wetgevingskader voor waarin alles erop gericht is zo veel mogelijk tempo te maken
waarbij door snelle rapportages continu gekeken kan worden wat goed gaat, waar kansen
liggen die niet genomen worden, waar het sneller kan en welke bottlenecks opgelost
dienen te worden.
Als minimum doel voor deze maximale inspanning bepaalt het wetsvoorstel dat de emissies
van broeikasgassen in Nederland in 2030 met minimaal 90% moeten zijn gedaald ten opzichte
van 2030 en in dat in datzelfde jaar Nederland klimaatneutraal dient te zijn, wat
inhoud dat vanaf dat moment de nog over gebleven emissies op het Nederlandse grondgebied
worden gecompenseerd met negatieve emissies. Voorts stelt het voorstel tot doel dat
na 2030 de Nederlandse uitstoot netto-negatief zal zijn.
Het hiervoor beschrevene sterkt de initiatiefnemer in de gepastheid en noodzaak van
deze minimum doelen. Hij ziet echter daarin mede aanleiding tot het doen van een aanvulling
op het huidige voorstel. Door het verder verstrijken van de tijd, en de steeds kortere
periode die nog over is tot 2030 dienen zich vragen aan met betrekking tot de haalbaarheid
van de in het voorstel neergelegde doelen. Verschillende leden hebben hier ook op
gewezen.
De Europese Adviesraad ESABCC adviseert op basis van bestaande klimaatmodellen een
doel van 90–95% vast te stellen voor 2040. Zij tekent daarbij aan dat er mogelijkheden
bestaan om reducties sneller te realiseren. Verschillende scenario’s met een hoge
uitrol van duurzame energie laat zij buiten beschouwing. Daarnaast gaan de door de
ESABCC gebruikte scenario’s niet uit van grote veranderingen in het huidige consumptie
niveau en houden ze geen rekening met systeemveranderingen die volgens de wetenschapstoets
klimaatverantwoording wel noodzakelijk zijn.7 De analyse van het ESABCC laten dus zien dat het mogelijk is een hoger reductie tempo
na te streven dan de door hen voorgestelde doelen. Daarnaast geld het advies van de
ESABCC voor de hele Europese Unie, inclusief de minder draagkrachtige landen in Oost-
en Zuid-Europa. Nederland heeft een hogere verantwoordelijkheid en financiële draagkracht
en kan en moet dus ook meer doen.
Op basis hiervan houdt de initiatiefnemer de door hem voorgestelde doelen in stand,
maar voegt daar de mogelijkheid aan toe om, daar waar het niet mogelijk blijkt om
reducties binnen het grondgebied van Nederland te realiseren, die door middel van
financiële steun in het buitenland te bereiken. De inspanningsverplichting om ieder
jaar, jaar na jaar de emissies vanaf Nederlands grondgebied zo snel mogelijk te doen
dalen blijft staan. Ter borging van deze maximale inspanning zijn in het voorstel
regelmatige reportage verplichtingen opgenomen, waarin niet alleen over de voortgang
van bestaande maatregelen zal moeten worden gerapporteerd, maar ook over mogelijke
aanvullende maatregelen die nog niet genomen zijn. Slechts in het geval deze maximale
inspanning niet leidt of dreigt te leiden tot de bindende reductie doelen zoals opgenomen
in het voorstel, dan kan het gat tussen de bereikte emissie reductie en de bindende
doelen worden opgevuld door steun aan additionele emissie reducties in het buitenland.
Het voorstel is daarmee in lijn met het advies van de Europese Adviesraad ESABCC die
in haar rapport vaststelde dat het gat tussen het eerlijke deel voor de EU en de door
haar voorgestelde reducties op EU grondgebied opgevuld moeten worden met internationale
steun. Het voorstel ligt in het verlengde van het ESABCC rapport doordat het niet
alleen een doel voor binnenlandse emissie reducties vaststelt, maar een doel voor
de totale nationale inspanning, inclusief de additionele emissie reducties in het
buitenland.
Emissie reducties in minder welvarende landen zijn vaak goedkoper. Dit betekent niet
dat Nederland zich in hoofdzaak zou moeten gaan richten op het reduceren van emissies
elders. De initiatiefnemer is van mening dat Nederland haar verantwoordelijkheid het
beste kan vervullen door zich zo veel mogelijk te richten op het reduceren van emissies
op haar eigen grondgebied. Het «opkopen» van de goedkoopste emissiereducties in het
buitenland is om verschillende redenen minder wenselijk. Het kan goedkopere opties
in de landen die sowieso minder financiële draagkracht hebben wegnemen. Om de opwarming
tot 1,5°C te beperken dienen alle landen hun emissies tot nul te beperken. Daar tegenover
staat dat het helpt wanneer sommige landen dit eerder doen dan andere. Met de doelen
in de Klimaatwet 1.5°C neemt Nederland een voortrekkersrol waarmee we de technologie
en oplossingen creëren die het ook voor anderen mogelijk maakt met hun emissies te
reduceren.
De mogelijkheid om het gat tussen de daadwerkelijke emissiereductie en de bindende
reductiedoelen uit het voorstel te kunnen dekken door additionele reducties in het
buitenland komt niet in plaats van de al bestaande verplichting uit het Parijs Akkoord
om armere landen financieel te ondersteunen met hun mitigatie en adaptatie inspanningen.
De additionele financiële steun die tot doel heeft het «gat» te vullen komt naast
en niet in plaats van de bestaande internationale programma’s. Hiertoe zullen waarborgen
moeten worden ingesteld zodat transparantie bestaat ten aanzien van de onderscheidende
financiële stromen.
Daarnaast zal gewaarborgd moeten worden dat de additionele buitenlandse reductie maatregelen
bovenop de al bestaande inspanningen van landen komen en niet worden gebruikt als
invulling van de daar bestaande nationale reductie doelen. Alleen op die manier kunnen
de maatregelen van Nederland, zowel in binnenland als buitenland, een zo groot mogelijke
bijdrage leveren aan het zo veel mogelijk verder beperken van de klimaatcrisis.
De initiatiefnemer zal voor het introduceren van de hierboven beschreven bepalingen
een nota van wijziging opstellen.
Het introduceren van de mogelijkheid om algehele reductie opgave in te vullen met
steun aan het buitenland brengt de Klimaatwet 1.5°C in lijn met de juridische eisen
die ook in Klimaatzaken in Europa worden gevoerd.
Daarnaast komt de initiatiefnemer met het introduceren van deze mogelijkheid tegemoet
aan vragen van de Kamer en Raad van State met betrekking tot de haalbaarheid van de
in de wet geformuleerde doelen. Wanneer de beoogde emissie reductie niet op ons eigen
grondgebied bereikt kan worden, dan dient Nederland andere landen financieel te ondersteunen
bij het reduceren van hun emissies. In het kader van het Parijs Akkoord hebben veel
van de armere landen twee soorten reductiedoelen gezet. Een reductie doel dat zij
zonder internationale hulp kunnen bereiken en een hoger reductiedoel waarvoor zij
(met name financiële) steun voor nodig hebben. Het achterblijven van deze hulp is
een van de grote (zo niet grootste) struikelblokken in het verder verhogen van de
wereldwijde ambities voor emissie reducties.
2. Inleidende vragen
1. De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel.
Zij hebben veel vragen over de noodzaak en haalbaarheid van het voorstel. De initiatiefnemer
wil er met de Klimaatwet 1.5 voor zorgen dat Nederland zo spoedig mogelijk een zo
groot mogelijke bijdrage gaat leveren aan het voorkomen van een verdere opwarming
van de aarde. Volgens de leden van de VVD-fractie wordt er in Nederland op dit moment
al hard gewerkt aan het tegengaan van een verdere opwarming van de aarde met ambitieus
klimaatbeleid. Het huidige beleid streeft naar het reduceren van onze uitstoot met
60% in 2030 en in 2050 moet Nederland klimaatneutraal zijn. Om dit te realiseren moet
er worden gefocust op prioriteren en uitvoeren, zoals ook wordt erd aangegeven door
de Raad van State in zijn advies voor de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2022.
Het stellen van extra doelen, zoals gebeurt in het voorstel van de initiatiefnemer,
draagt hier niet aan bij.
De initiatiefnemer dankt de fractie van de VVD voor de gestelde vragen. Het is zorgwekkend
te lezen dat zij van mening is dat de huidige inspanning voor klimaatneutraal in 2050
betekent dat er «ambitieus klimaatbeleid» gevoerd wordt.
Klimaatneutraal in 2050 betekent volgens het NewClimate Institute dat Nederland zijn
rechtvaardige deel van het resterende emissiebudget met grofweg 2.400 megaton CO2-equivalenten overschrijdt.8
Het overschrijden van dat emissiebudget is niet zonder consequenties en daarmee lijkt
de VVD-fractie onverantwoorde risico’s te accepteren dat ecosystemen bezwijken, de
belangen van toekomstige generaties geschaad worden en mensen (hier en elders) hun
lijfsbehoud bedreigd zien. Het aantal conflicten zal hierdoor toenemen alsmede de
daarbij onvermijdelijke grote aantallen vluchtelingen.9
Daarnaast wil de initiatiefnemer erop wijzen dat, door te kiezen voor een tussentijds
niet-afdwingbaar streefdoel, de regering geen rekening houdt met het emissiebudget (de hoeveelheid broeikasgas
die nog uitgestoten wordt) tot aan 2050. De Raad van State oordeelde bij zijn advies
over de Klimaatwet juist positief over zo’n budgetbenadering omdat dit dwingt tot
een temporele verdelingsstrategie.10
Met betrekking tot de (terechte vraag naar) haalbaarheid het volgende: Daar wordt
meer over geschreven in antwoord op een soortgelijke vraag van de GroenLinks/PvdA-fracties.
Verder is in de Inleidende opmerkingen geschetst hoe het pad naar de reductie met
de laatste inzichten kan worden ingevuld.
Het is evident dat verschillende systeemtransities nodig zijn. De wetenschapstoets
Klimaatbeleid geeft de basis hiervoor. Drie systeemtransities gaan een vitale rol
spelen: juridische, fiscale en gedragsveranderingen.
2. Daarnaast zijn deze leden (van de VVD) van mening dat het initiatiefwetsvoorstel
zulke verregaande doelen stelt dat deze niet haalbaar zijn en dat dit ook niet wenselijk
is. De gevolgen van het halen van deze doelstellingen zullen desastreus zijn voor
de Nederlandse economie.
De initiatiefnemer concludeert dat zeer ambitieuze doelen nodig zijn om de opwarming
van de Aarde te beperken tot 1,5 graden. wijst er op dat, op basis van de klimaatwetenschap
geconcludeerd kan worden dat, verregaande doelen nodig zijn om de opwarming van de
Aarde te beperken tot 1,5 graden.
Nederland is daar niet alleen verantwoordelijk voor, maar heeft zich ook zelfstandig
als partij gecommitteerd aan het Parijsakkoord. Op basis van de klimaatwetenschap
en de afspraken uit Parijs volgt dat Nederland een fair share naar rato bijdrage moet
leveren aan de emissiereductie en voorop moet lopen in de gezamenlijke internationale
inspanningen. Met de huidige doelen doet Nederland dit niet. Dit is bevestigd door
het PBL.
Het volgen van de wetenschap en bestaande internationale afspraken en het leveren
van een eerlijke bijdrage lijkt de initiatiefnemer absoluut wél wenselijk en haalbaar.
Ten aanzien van de gevolgen voor de economie merkt de initiatiefnemer het volgende
op; naar zijn mening staat een economie ten dienste aan het welzijn van mens, dier,
natuur en planeet, dat wil zeggen «groene werkgelegenheid». Een groot deel van de
huidige fossiele (mede in stand gehouden door fossiele subsidies) economie die daar
nu niet aan bijdraagt zal inderdaad hard geraakt worden door het duurzame beleid.
Dat is ook niet bezwaarlijk. Want tegelijk biedt de omslag naar duurzaam enorme kansen
voor de bedrijven die wel een plaats in de economie van de toekomst hebben.
3. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel.
Deze sympathiseren met de inzet van de initiatiefnemer. Zij bedanken de initiatiefnemer
voor zijn inzet en delen de wens om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te doen aan
het tegengaan van klimaatverandering. Desalniettemin hebben deze leden zorgen over
de uitvoerbaarheid en redelijkheid van dit voorstel. Zij hebben dan ook nog enkele
vragen.
De initiatiefnemer spreekt zijn waardering uit voor de positie van de D66 fractie
die aangeeft «zo snel mogelijk zo veel mogelijk te willen doen aan het tegengaan van
klimaatverandering». De initiatiefnemer gaat graag in op de gestelde vragen.
4. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel.
Deze leden sluiten zich aan bij de opmerkingen en bezwaren van de Afdeling advisering
van de Raad van State met betrekking tot onder andere de noodzaak en haalbaarheid
van dit wetsvoorstel en het ontbreken van maatregelen om de in het voorstel genoemde
doelen te halen. De leden van de CDA-fractie hebben verder geen vragen voor de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer is zich bewust van de overwegingen bij de CDA-fractie omtrent noodzaak
en haalbaarheid. De initiatiefnemer wijst op de beantwoording onder vraag 1 en vraag
11.
5. De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
initiatiefwetsvoorstel en danken de initiatiefnemer voor de geleverde inspanning.
Genoemde leden delen de zorg om de urgentie van maatregelen en in het bijzonder de
uitvoer daarvan om de klimaatcrisis te voorkomen. Zij hebben enkele vragen over het
onderhavige voorstel.
De initiatiefnemer waardeert het dat de SP fractie nadrukkelijk de zorgen deelt omtrent
de urgentie van het klimaatbeleid en de noodzaak ziet om klimaatmaatregelen vlot ten
uitvoer te brengen.
6. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben met veel interesse het onderhavige
initiatiefwetsvoorstel gelezen. Elke inspanning om het Nederlandse klimaatbeleid aan
te scherpen juichen deze leden toe en het initiatiefwetsvoorstel van de initiatiefnemer
draagt volgens deze leden bij aan het denken over het Nederlandse klimaatbeleid. Deze
leden zijn positief gestemd over het voorstel maar hebben enkele vragen en opmerkingen
over de Klimaatwet 1.5.
De initiatiefnemer is verheugd te horen dat de leden van de fracties van de PvdA en
GroenLinks positief gestemd zijn over het voorstel. Het vormgeven van goed klimaatbeleid
moeten we uiteindelijk allemaal samen doen.
7. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben, zoals ook in de memorie van
toelichting wordt gememoreerd, aan de wieg gestaan van de huidige Klimaatwet. Een
zeer waardevol aspect van de Klimaatwet is volgens deze leden de jaarlijkse systematiek
die is geïntroduceerd: een jaarlijkse Klimaatnota, de KEV, een advies van de Raad
van State en een Klimaatdag. Hierdoor krijgt het klimaat de parlementaire aandacht
die het verdient. Hoe oordeelt de initiatiefnemer over deze systematiek? Sluit het
voorliggende voorstel hier goed op aan?
Ja, het voorliggende voorstel sluit hier goed op aan. De initiatiefnemer waardeert
ook de inzet van de leden van de PvdA- en GroenLinks fractie voor de totstandkoming
van de huidige Klimaatwet. Na de motie Thieme/Klaver in 2015 die opriep te komen tot
een klimaatwet11 is zichtbare vooruitgang geboekt. De initiatiefnemer is – overtuigd door de klimaatwetenschap
en de morele uitgangspunten die verankerd zijn in het Parijsakkoord – echter van mening
dat de huidige Klimaatwet volstrekt ontoereikend is en acht de voorliggende aanscherping
daarom hoognodig. Dat is ook in lijn met artikel 4.3 van het Parijsakkoord waarin
ligt besloten dat een land de «hoogst mogelijke ambitie» laat zien en dat landen met
historisch hoge emissies, hoge emissies per inwoner en hoge organisatiegraad een grotere
verantwoordelijkheid hebben. Naar mening van de initiatiefnemer is de huidige systematiek
waardevol en daarom wordt deze aangevuld en niet vervangen.
Om richting 2030 de voorgestelde klimaatinspanning te leveren dient er een flink hoger
tempo van beleid- en besluitvorming te komen. Vandaar dat deze wet ook, als aanvulling
op de systematiek, een rapportageverplichting regelt voor de maatregelen die (nog)
niet genomen worden. Daarnaast is het aannemelijk dat er gaandeweg onvoorziene omstandigheden
optreden. Om daarop tijdig te kunnen bijsturen en te blijven sturen op brede welvaart
is het belangrijk om scherp, zoals voorgesteld maandelijks, te rapporteren over de
ontwikkeling van de emissies. Dat is ook aanvullend op de bestaande systematiek. Tot
slot stelt de initiatiefnemer dat de adviserende aak van de Raad van State komt te
liggen bij Klimaatcommissie.
8. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties merken op dat de term circulaire economie
niet wordt genoemd in het initiatiefwetsvoorstel. Bij de laatste KEV merkte het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) op dat hier nog veel potentieel ligt, ook wat betreft klimaat,
maar dat er nog weinig grootschalig concreet beleid is op het gebied van de circulaire
economie. Deelt de initiatiefnemer deze mening? Kan de circulaire economie worden
verwerkt in het wetsvoorstel?
De initiatiefnemer deelt de mening dat er met de omslag naar een circulaire economie
nog veel winst te behalen valt voor de klimaatopgave. Het nadrukkelijk opnemen van
een bepaald type economie in de wettekst acht de initiatiefnemer echter niet wenselijk
omdat de wet een doelwet is en geen middelwet. Het stelt het te behalen doel en bepaalt
niet de wijze waarop het doel gehaald moet worden. Al acht de initiatiefnemer het
onrealistisch en onwenselijk dat de klimaatdoelen worden gehaald zonder dat ook de
transitie van lineaire naar circulaire economie wordt gemaakt.
Daarbij wil de initiatiefnemer opmerken dat het ook nog uitmaakt op welke wijze de
economie circulair wordt. Er is namelijk veel klimaatwinst te boeken wanneer gefocust
wordt op de hogere tredes van de R-ladder (refuse, rethink, reduce, reuse). Ook de
tredes daaronder (repair, refurbish, repurpose) leveren nog meer klimaatwinst op dan
de laagste trede zijnde (chemische) recycling waar het circulaire economie beleid
nu voornamelijk op gericht is.
9. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel.
Zij delen met de initiatiefnemer het gevoel van urgentie van het aanpakken van klimaatverandering
en het feit dat iedere tiende graad opwarming al een groot verschil maakt. Ook de
notie dat de gevolgen van klimaatverandering niet alleen in geld zijn uit te drukken,
maar dat klimaatverandering veel wat van waarde is, zoals mensenlevens, soortenrijkdom
en landschappen, dreigt te vernietigen, delen de leden van de ChristenUnie-fractie
met de initiatiefnemer. Toch zijn zij kritisch over de uitvoerbaarheid en het realisme
van het onderhavige wetsvoorstel en hebben zij dan ook nog enkele vragen.
De initiatiefnemer dankt de fractie van de ChristenUnie voor het zo expliciet onderschrijven
van de urgentie en het erkennen dat elke tiende graad opwarming al een groot verschil
maakt. Dit is geheel in lijn met de woorden van het IPCC in zijn laatste AR6 Synthesis
Report waarin gesteld wordt: «Every increment of global warming will intensify multiple
and concurrent hazards (high confidence).»12
De leden van de ChristenUnie benoemen ook expliciet dat er, in de strijd tegen klimaatverandering,
veel op het spel staat dat zich niet of nauwelijks in termen van geld laat vatten.
De initiatiefnemer dankt hen voor de steun in het benadrukken van een breed besef
over wat van waarde is.
Met betrekking tot de uitvoerbaarheid en het realisme wijst initiatiefnemer op de
beantwoording onder vraag 1, 11 en naar de inleiding.
10. Tot slot willen de leden (van de ChristenUnie) de initiatiefnemer meegeven dat
ook zij geen enkele klimaatkans onbenut willen laten, maar dat zij het wel belangrijker
vinden om nu werk te maken van de uitvoering van de duurzame transitie en de daarvoor
benodigde wetgeving. Het is wat deze leden betreft tijd om over te gaan van klimaatdoelen
naar klimaatdaden.
De initiatiefnemer deelt volledig de mening van de ChristenUnie fractie dat het tijd
is om over te gaan naar klimaatdaden.
Het is pijnlijke te constateren dat de omvang van de klimaatcrisis al vele decennia
duidelijk is en we – ook anno 2023 – nog altijd niet zijn overgegaan tot afdoende
klimaatdaden.
De initiatiefnemer is van mening dat zijn aangescherpte Klimaatwet een veel beter
kader biedt om snel over te gaan tot de benodigde klimaatdaden. Wat betreft de initiatiefnemer
hoeft de discussie over de juiste doelstelling ook niet voor vertraging te zorgen.
Sterker nog, werken aan de verkeerde doelen kan ertoe leiden dat de uiteindelijke
opgave groter wordt omdat het kiezen voor tussenoplossingen extra werk oplevert (bijvoorbeeld
het aanpassen van kolencentrales op biomassa, terwijl dat geen lange termijn oplossing
is).
3. Waarom het realiseren van een maximale inspanning?
11. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn het roerend eens met de constatering
van de initiatiefnemer dat men te laat is begonnen met de aanpak van de klimaatcrisis.
Elk jaar met een gebrek aan actie rondom klimaatverandering zorgt ervoor dat het moeilijker
wordt om de klimaatdoelen te behalen. Keer op keer worden klimaatdoelen niet gehaald
en jaar op jaar blijkt ook uit de KEV dat het (te lage) klimaatdoel voor 2030 niet
zal worden gehaald. Deze leden zijn hier diep gefrustreerd over. Daarom pleiten zij
al geruime tijd voor meer klimaatactie. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
willen in het licht hiervan wel graag een ruw idee van de initiatiefnemer hebben over
hoe het doel dat in het onderhavige wetsvoorstel is opgenomen kan worden behaald.
In het antwoord op het advies van de Raad van State noemt de initiatiefnemer onder
andere het verkiezingsprogramma van de Partij voor de Dieren, maar dit verkiezingsprogramma
is niet doorgerekend door het PBL. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties begrijpen
dat het voorliggende wetsvoorstel een kaderwet is, maar gezien de forse aanscherping
van het doel achten zij het niet onredelijk om van de initiatiefnemer een concrete
invulling te vragen van het klimaatbeleid waarmee het aangescherpte doel zou kunnen
worden gehaald. Kan de initiatiefnemer hierop ingaan?
De initiatiefnemer begrijpt de vraag van de leden van de PvdA- en GroenLinksfractie.
De vraag hoe de doelen bereikt gaan worden is door verschillende partijen gesteld.
De initiatiefnemer kan niet voor elke sector een gedetailleerde schets geven van de
transitie die zal moeten worden doorgemaakt maar kan wel het beeld schetsen van hoe
gedacht moet worden over de transitie. Het beleid kan, moet en zal zich niet langer
richten op het verduurzamen van de status-quo. Er zullen fundamentele en ingrijpende
systeemveranderingen doorgevoerd moeten worden. Systemen die zich richten op energiebesparing,
energie-efficiëntie en grondstoffen efficiëntie worden leidend.
Wet- en regelgeving wordt in hoog tempo aangepast om te sturen op verduurzaming (i.p.v.
het voortbestaan van de status quo). Alles wordt op alles gezet om gedragsveranderingen
te realiseren en draagvlak te verwerven/behouden. Kortom; er moet gedacht worden aan
het optuigen van een «war-economy» of beter een «klimaat economie» – waarbij belangrijke
delen van de economie in dienst komen te staan aan de taak die voorligt. In 1962 besloot
de Verenigde Staten dat er binnen acht jaar mensen op de maan zouden staan. Zeven
jaar later was dat gelukt. Laten we ook de komende zeven jaar met man en macht werken
aan de omslag die gemaakt moet worden. Met betrekking tot het bereiken van de doelen
wijst initiatiefnemer verder op de beantwoording onder vraag 1 en naar de inleiding.
Daarin wordt geschetst welke mogelijkheden daartoe zijn.
Verder wil de initiatiefnemer nog drie opmerkingen plaatsen. Allereerst is het belangrijk
te onthouden dat dit een kaderwet is en het alle politieke partijen vrij staat een
eigen invulling te kiezen. In de visie van de initiatiefnemer zal bijvoorbeeld het
aantal gehouden dieren aanzienlijk afnemen en de eiwittransitie versneld worden doorgevoerd.
Ten tweede wil de initiatiefnemer meegeven dat de – met deze wet geregelde – verhoogde
informatieplicht ook ten doel heeft om snel te kunnen bijsturen. Wanneer nu wel een
gedetailleerde koers geschetst was zou die ongetwijfeld later nog serieus bijgestuurd
moeten worden. De aangescherpte informatieplicht draagt er aan bij dat (onvoorziene)
negatieve neveneffecten van het beleid snel aangepakt kunnen worden en het beleid
blijft sturen op de brede welvaart.
Tot slot, ten aanzien van het doorrekenen door het PBL het volgende; in de doorrekeningen
van het PBL zitten stevige beperkingen ten aanzien van de Brede Welvaart zoals de
initiatiefnemer die hanteert. Effecten over de grens (het elders) worden niet meegenomen,
effecten met schadelijke gevolgen in de toekomst (het later) worden beperkt meegenomen,
en bovendien zijn ongeprijsde welvaartseffecten niet meegenomen. Terwijl het juist
het streven van de initiatiefnemer is om alles van waarde in de afwegingen te betrekken
en beleid te voeren dat zowel voor het hier en nu als het later en elders duurzaam,
veilig, gezond en rechtvaardig is.
12. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de initiatiefnemer het met hen
eens is dat de internationale effecten van de nationale aanpak minstens net zo groot,
maar liever nog groter zouden moeten zijn dan de nationale reductie-effecten.
Ja, dat is de initiatiefnemer eens met de leden van de ChristenUnie. Het is daarom
absoluut belangrijk dat Nederland bijdraagt aan de reductie van broeikasgassen in
andere landen. Dat is ook conform het Parijsakkoord. De initiatiefnemer is van mening
dat met deze nationale aanpak andere landen geholpen en geïnspireerd kunnen worden
tot versnelde emissiereductie. Nederland kan koploper worden in duurzame innovatie
waarvan internationaal geleerd en geprofiteerd kan worden.
Voor de internationale effecten is echter minstens zo belangrijk dat de Nederlandse
regering stappen zet om elders op Aarde het veroorzaken van klimaat- en milieuschade
(bijvoorbeeld met het destructieve handelsbeleid) zo spoedig mogelijk te beëindigen.
De initiatiefnemer hoopt de ChristenUnie daarbij aan zijn zijde te blijven vinden.
13. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen: Hoe heeft de initiatiefnemer het
risico op weglek van industriële activiteiten meegenomen en dan met name de risico’s
voor het klimaat en het milieu van deze weglek? Heeft de initiatiefnemer doorrekeningen
hiervan en, zo ja, wil hij deze dan met de Kamer delen?
De initiatiefnemer heeft het risico van weglek op de volgende manier meegenomen: enig
weglek effect kan waarschijnlijk niet worden voorkomen. Het is onvermijdelijk dat
er opportunistische bedrijven zijn die activiteiten verplaatsen. De (internationale)
kapitaalmarkt handelt helaas ook nog altijd met weinig tot geen moraal. Echter het
is niet onredelijk om te veronderstellen dat het omgekeerde ook het geval zal zijn,
namelijk dat duurzame bedrijven juist kansen zien in Nederland.
Daarbij komt dat naar mening van de initiatiefnemer ook maatregelen genomen kunnen
worden om weglek tegen te gaan. Er is een aantal argumenten die hem daartoe brengen.
Allereerst het gegeven dat alle landen een emissiereductie-opgave hebben. Wanneer
een grote staalfabrikant als Tata Steel zijn activiteiten geheel zou verplaatsen naar
een ander land krijgt dat land niet alleen de arbeidsplaatsen maar ook de 12,6 megaton
CO2-uitstoot. Uitstoot die binnen uiterlijk 27 jaar niet meer toegestaan is en waarvoor
dus alsnog verduurzaamd zal moeten worden. Daarom is het belangrijk dat er voor heel
Europa strenge regels komen ten aanzien van groen staal, en dat vies staal niet mag
worden geïmporteerd. NL kan daarin het goede voorbeeld geven en alleen nog groen (gerecycled)
staal importeren. Het klopt dat er dan werkgelegenheid in de oude fossiele economie
kan verdwijnen. Daarom moet NL ook gaan investeren in duurzame, innovatieve bedrijven.
Bovendien blijkt uit een recent onderzoek dat als Tata Steel morgen zou sluiten, de
meeste werknemers een zeer goede kans hebben snel een nieuwe baan te vinden binnen
de regio.13
Ten tweede is de initiatiefnemer er van overtuigd dat het voor veel grote industriële
partijen (met hoge emissies) niet realistisch of financieel aantrekkelijk is om te
verplaatsen. Een industrieel complex als Chemours of Chemelot kan niet op een dieplader
gelegd worden en verhuisd worden. Wil een dergelijk bedrijf of bedrijvencomplex blijven
dan dient het zich dus aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid, of te sluiten.
Ten derde kan er vanuit de overheid actief beleid gevoerd worden om weglek te voorkomen
of ontmoedigen. Te denken valt aan het hanteren van een hoge koolstofgrensheffing.
Als vierde argument voert de initiatiefnemer aan dat het ook een morele keuze is.
Een bedrijf dat niet wil verduurzamen verliest in Nederland zijn «license to operate»,
immers alleen voldoen aan de wet geeft die. Op dit moment laat de Nederlandse overheid
– naar de mening van de initiatiefnemer – zich nog te veel gijzelen door het bedrijfsleven
dat dreigt met vertrek.
De initiatiefnemer stelt een minder passieve houding vanuit de overheid voor. Wie
in Nederland wil opereren heeft zich aan de Nederlandse wet te houden. Als een bedrijf
toch besluit te vertrekken is dat spijtig maar ook niet onoverkomelijk. De vaardige
werknemers die hun baan verliezen kunnen, zeker met hulp van de overheid, elders in
Nederland aan het werk blijven. Het zijn tenslotte mensen met talenten die we hard
nodig hebben voor de transitie. Innovatieve, duurzame bedrijven kunnen veel technisch
geschoolde werknemers gebruiken die afkomstig zijn uit de fossiele industrie. Nederland
moet daarin investeren.
De initiatiefnemer heeft geen doorrekeningen hiervan om de eerder genoemde reden14. Tot slot kan nog overwogen worden, in navolging van het initiatiefwetsvoorstel van
GroenLinks [Kamerdossier 35 523], om bedrijven bij vertrek een naheffing op te leggen
op basis van de genoten belastingvoordelen
14. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen: Hoe weegt de initiatiefnemer in het
licht van de grotere verantwoordelijkheden van Nederland in de deze klimaatcrisis
het feit dat veel industrie van oudsher door onze ligging in Nederlands territorium
ligt maar wel van belang zijn voor heel Europa?
Dat weegt de initiatiefnemer als volgt: het klopt dat in Nederland een relatief hoog
percentage van de uitstoot veroorzaakt wordt door de (zware) industrie (32% vs. 21%
wereldwijd). Het klopt ook dat onze logistiek gunstige ligging daar aan bijgedragen
heeft. De initiatiefnemer is echter van mening dat het comparatieve voordeel uit het
verleden voor met name zware industrie niet betekent dat je die industrie koste wat
kost moet willen behouden in Nederland. Groene energie in Nederland is en blijft schaars.
Het is niet logisch de hele Noordzee vol te zetten met windmolens voor de zware industrie,
terwijl elders in Europa goedkopere en efficiëntere groene energie beschikbaar is.
Een klimaatneutraal en circulair Nederland zal andere comparatieve voordelen opleveren
en dus andere bedrijvigheid aantrekken. Net zoals we nu producten en spullen importeren,
zullen we dat in de toekomst blijven doen, maar dan duurzaam en bij voorkeur van zo
dichtbij mogelijk. Een koolstofgrensheffing zal hierbij helpen. De initiatiefnemer
ziet ook dat op dit moment de lobby van de (zware) industrie de ontwikkeling van de
(andere) duurzame economie in de weg staat.
4. Verschillen tussen de huidige Klimaatwet en de voorstellen in de Klimaatwet 1.5
15. De leden van de D66-fractie lezen dat de regering maandelijks dient te rapporteren
over de uitstoot. Deze leden vragen de initiatiefnemer of hij verwacht dat dit uitvoerbaar
is.
De initiatiefnemer is van mening dat dit goed uitvoerbaar is, maar het zal wel een
inspanning vergen. Het verschil tussen 4 x per jaar rapporteren (conform aangenomen
motie van Raan Kamerstuk 32 813, nr. 542) en 12 x per jaar acht de initiatiefnemer niet onoverkomelijk.
Het tempo waarin beleid zal worden opgesteld en uitgevoerd zal naar verwachting ook
dermate hoog liggen dat een verhoogde frequentie nodig is om de effecten van de verschillende
maatregelen goed in het oog te houden.
16. De leden van de D66-fractie vragen: Hoe komt de regering op maandelijkse basis
aan alle noodzakelijke uitstootgegevens van alle activiteiten in Nederland die CO2(-equivalenten) uitstoten?
Rapportages over de CO2-uitstoot van bedrijven en sectoren zijn al in grote delen van de samenleving aanwezig,
zij het verspreid. De initiatiefnemer ziet voor zich dat hier een consolidatie slag
gemaakt wordt en het systeem in toenemende mate snel accurater wordt. Hierbij stelt
de initiatiefnemer zich voor dat begonnen wordt met de grootse uitstoters en het systeem
al doende verder verfijnd wordt.
Bedrijven kunnen hun informatie eenvoudig weg (online) registreren. Zoals bedrijven
nu een financiële boekhouding bijhouden en (sommige) elke maand aangifte omzetbelasting
doen, zo kan ook informatie over de CO2-uitstoot gemeld worden. De Nederlandse Emissieautoriteit kan hier bij helpen
17. De leden van de D66-fractie vragen: Welke administratieve lasten brengt dit met
zich mee voor bedrijven en (mede-)overheden en is dit billijk?
De initiatiefnemer acht het billijk van bedrijven en overheden te vragen welke vormen
van vervuiling zij veroorzaken. Vaak hebben zij die plicht ook al. Bedrijven onder
de ETS moeten de emissies als nauwkeurig bijhouden. En in het Activiteitenbesluit
(artikel 2.1) onder de Wet milieubeheer zijn bedrijven bijvoorbeeld al verplicht negatieve
gevolgen voor het milieu te voorkomen en beperken. Dat kan alleen als er ook inzicht
is in welke vervuiling wordt veroorzaakt.
Daar tegenover staat overigens ook dat er geen absoluut recht bestaat om – zonder
daar melding van te maken – te vervuilen.
Dat zou ook de grondwettelijke taak van de overheid bemoeilijken om, conform onze
Grondwet de leefomgeving actief te beschermen én te verbeteren.
Bedrijven die nu nog geen inzicht hebben in de vervuiling die ze veroorzaken zijn
naar de mening van de initiatiefnemer nalatig en zullen achterstallig werk hebben
om hun informatievoorziening op orde te krijgen. De initiatiefnemer acht het niet
onredelijk te verlangen dat bedrijven op dit punt snel hun achterstallig onderhoud
wegwerken
18. De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer om in te gaan op de reactie
van de Raad van State, die twijfelt aan de uitvoerbaarheid van de maandelijkse rapportages.
De initiatiefnemer verwijst hier naar het antwoord op een gelijkluidende vraag van
de D66-fractie (vraag 17). De initiatiefnemer is van mening dat er een verandering
dient plaats te vinden in hoe gekeken wordt naar uitstoot/vervuiling. Een nauwkeurige
boekhouding van CO2-equivalent uitstoot en de aggregatie/consolidatie hiervan laat zich goed vergelijken
met financiële administratie/rapportages die al wel gemeengoed zijn. De noodzaak,
het nut en de wettelijke basis daarvan worden ook nooit in twijfel getrokken en er
is brede consensus dat het goed uitvoerbaar is.
19. Leden van de SP vragen de initiatiefnemer om verduidelijking ten aanzien van de
vraag op welke wijze een grotere administratieve druk, als gevolg van het opstellen
van een maandelijkse rapportage, zal leiden tot een versnelling van de uitvoer van
noodzakelijke maatregelen.
Met een frequentere rapportage over de CO2-uitstoot komen de effecten van de genomen maatregelen scherper in beeld. Dat maakt
het mogelijk dat er sneller kan worden ingegrepen (met beleidswijzigingen) wanneer
het beleid onvoldoende effectief blijkt. Waar de uitstoot hoog blijft wordt ook sneller
duidelijk dat er nog aanvullend beleid nodig is.
Maatregelen worden zelfstandig niet perse sneller uitgevoerd omdat er meer over gerapporteerd
wordt. De maatregelen komen, zo is de overtuiging van de initiatiefnemer, wel sneller
tot stand, worden sneller aangepast en aangevuld en zullen dus ook sneller meer resultaat
opleveren.
In de aanloopfase zal een grotere administratieve druk ontstaan (echter: vergelijk
het met het plots wegvallen van de financiële administratie, controles zouden daardoor
veel langer duren).
En uiteindelijk is dat het doel van deze wet. Zo snel en zo veel mogelijk uitstoot
reduceren.
20. Deze leden van de SP vragen om meer informatie over de wijze waarop deze administratieve
maatregel uitgevoerd zal worden.
De initiatiefnemer verwijst hier naar antwoord 16 en 18.
21. De leden van de SP-fractie zijn enthousiast over het opnemen van «brede welvaart»
door de initiatiefnemer, maar vragen hem om daarin ook aandacht te hebben voor klimaatrechtvaardigheid
en brede sociaaleconomische toegang tot verduurzaming en verbetering van een gezonde
leefomgeving.
Hier verwijst de initiatiefnemer naar de beantwoording van vraag 48.
In aanvulling daarop vraagt de SP-fractie naar de visie op klimaatrechtvaardigheid
en de brede sociaaleconomische toegang tot verduurzaming en verbetering van een gezonde
leefomgeving. De initiatiefnemer deelt het belang dat er wordt gehecht aan rechtvaardig
en breed gedragen klimaatbeleid.
De initiatiefnemer is ook van mening dat de door hem voorgestelde versnelling bijdraagt
aan klimaatrechtvaardigheid omdat de meest kwetsbare (elders op Aarde) daardoor minder
hard geraakt worden door de gevolgen van de klimaatcrisis. Maar ook binnenlands zal
het beleid erop gericht moeten zijn om iedereen volwaardig mee te krijgen in de transitie.
Wanneer de hoogste inkomens nog altijd het meeste profiteren van de overheidssubsidies
is het beleid niet rechtvaardig.15
De initiatiefnemer merkt wel op dat gewaakt moet worden voor doel- en middelverwarring.
Het klimaatbeleid moet sturen op, en garanderen dat, sociaal economische verschillen
niet worden uitvergroot, waar mogelijk verkleind en er aan bijdragen dat iedereen
meekomt. Het verkleinen van sociaal economische verschillen en het aanpakken van tekortkomingen
in het huidige sociale beleid (dakloosheid, armoede, etc.) is geen expliciet doel
van klimaatbeleid en vergt een eigen aanpak. Kortom klimaatbeleid is geen instrument
om bijvoorbeeld armoede te bestrijden maar goed klimaatbeleid kan daar wel aan bijdragen.
De initiatiefnemer onderschrijft het uitgangspunt van de SP in deze.
22. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen op welke manier het idee van
systeemtransitie in de Klimaatwet 1.5 concreet beter bewerkstelligd en gewaarborgd
wordt dan in de huidige Klimaatwet. In hoeverre speelt de Monitor Brede Welvaart een
rol in de integratie ervan in de verantwoordingscyclus?
Zoals in de Wetenschapstoets Klimaatverantwoording16 in 2021 al geconstateerd werd zijn de emissiereductieopgaves voor een tussendoel
in 2030 of voor het einddoel in 2050 wezenlijk anders van karakter. Het een vereist
een verduurzamingsslag, het ander een fundamentele transitie.
Om te voldoen aan de emissiereductieopgave zoals vastgelegd in dit wetsvoorstel zijn
systeemtransities onmisbaar. Daardoor helpt het voorstel voorkomen dat sectoren zich
nu richten op (beperkte) emissiereducties en vervolgens over een aantal jaar concluderen
dat er richting de toekomst iets anders van hen gevraagd werd.
De Monitor Brede Welvaart is instrumenteel in het inzichtelijk maken van de noodzaak
tot systeemveranderingen. Daarmee wordt bijvoorbeeld duidelijk dat mobiliteit verduurzamen
zonder de rol van het (individuele) autobezit te bezien stuit op bezwaren elders (door
de problematiek van de grondstoffenwinning17). Het toont dat wanneer de luchtvaartsector, tegen beter weten in, probeert te verduurzamen
op basis van biobrandstoffen die elders tot ontbossing leiden een negatief effect
heeft op de Brede Welvaart.
Het strakker sturen op de rapportageplicht en het breed gebruik van de Brede Welvaart
monitor helpen ook om te voorkomen dat, het ingezette klimaatbeleid, ergens anders
weer tot meer uitstoot of (breed)welvaartsverlies leidt.
23. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen over de toegevoegde waarde
van de verhoogde frequentie van rapportage. Het gaat hier om voorstellen die pas meetbare
effecten kennen op langere termijn en een maandelijkse rapportage staat, in de woorden
van de Raad van State, dan eerder aan een juiste interpretatie en beoordeling van
de resultaten van beleid in de weg, dan dat het eraan bijdraagt.
De initiatiefnemer is niet van mening dat een frequente rapportage de juiste interpretatie
van het gevoerde beleid in de weg zou staan. De door de Raad van State geschetste
situatie gaat er aan voorbij dat bij het opstellen van beleid al duidelijk kan zijn
of en wanneer er effecten te verwachten zijn. Bij de ene maatregel (sluiten van een
kolencentrale) verwacht je direct effect, bij een ander (verduurzaming van het woningbestand)
verwacht je een geleidelijke terugloop tot 0 in 2030. De verhoogde rapportage frequentie
gaat die effecten naar de mening van de initiatiefnemer alleen maar fijnmaziger en
eerder in beeld brengen.
Daarnaast is de initiatiefnemer van mening dat de werkwijze zoals voorgesteld door
de Raad van State (waarbij beleid een langere termijn krijgt om beoordeeld te worden
op effectiviteit) lastig verenigbaar is met de urgentie van de klimaatcrisis, de mensenrechtelijke
verplichtingen en de afspraken uit het Parijsakkoord.
24. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen: De bestaande rapportagecyclus van
een keer per 24 maanden sluit aan bij het Europese ritme. Wil de initiatiefnemer deze
versnelling van de rapportagecyclus heroverwegen?
De initiatiefnemer is van mening dat het aansluiten bij de bestaande rapportagecyclus
van een keer per 24 maanden niet botst met de voorgestelde rapportageverplichting.
Integendeel, deze vormt daarop een aanvulling. Om die reden ziet de initiatiefnemer
ook geen aanleiding dit voorstel om die reden te herzien.
25. De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om een Klimaatcommissie
op te richten. Deze leden zijn van mening dat het niet nodig is om een extra Klimaatcommissie
op te richten, aangezien het kabinet ook werkt aan het opzetten van een Klimaatraad.
Kan de initiatiefnemer toelichten wat de verschillen tussen de Klimaatcommissie en
de Klimaatraad zullen zijn en waarom het noodzakelijk is om aanvullend op de raad
ook nog een commissie op te zetten?
Het klopt dat er inmiddels een Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) is opgericht. De
initiatiefnemer is van mening dat, wanneer de bevoegdheden van de WKR zouden worden
uitgebreid deze een invulling zou kunnen zijn van de door de initiatiefnemer voorgestelde
Klimaatcommissie. Dan zou het opzetten van een extra Klimaatcommissie inderdaad niet
nodig zijn. Nu bestaan er echter nog een aantal belangrijke verschillen tussen de
WKR en de door initiatiefnemer voorgestelde Klimaatcommissie. Zo mag de WKR expliciet
niet oordelen of, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, de Nederlandse
regering haar klimaatbeleid gericht heeft op voldoende scherpe doelen.
De Wetenschappelijke Klimaatraad focust zich dus op wat de wetenschap zegt over effectief
klimaatbeleid maar niet op wat de wetenschap zegt over de noodzaak tot klimaatbeleid.
In het Instellingsbesluit van de Wetenschappelijke Klimaatraad is ook gesteld dat
«de regering (...) afziet van het eerdere voornemen om de Wetenschappelijke Klimaatraad
ook de taak te geven om een jaarlijkse «Staat van het Klimaat» uit te brengen»18. De door de initiatiefnemer voorgestelde Klimaatcommissie heeft ook een grote rol
bij het opstellen van het emissiebudget. Daarnaast moet de voorgestelde Klimaatcommissie
adviseren over maatregelen die nog niet genomen zijn maar wel genomen hadden kunnen
(of moeten) worden. De WKR kan dat doen door een ongevraagd advies uit te brengen
maar is daartoe niet verplicht.
26. De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemer op wat voor manier de beoogde
Klimaatcommissie anders is dan de door de regering voorgestelde Klimaatraad.
De initiatiefnemer verwijst hier naar antwoord 25.
27. De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer om verduidelijking over de
vormgeving van de Klimaatcommissie. Deze leden vragen dan in het bijzonder naar de
samenstelling van de Klimaatcommissie, hoe bepaald wordt wie de leden zijn en wat
de rol van de commissie is in de besluitvormingsprocedure.
Er kan voor de samenstelling van een Klimaatcommissie gekeken worden naar het Finse
Klimaatpanel waarin vooraanstaande wetenschappers zijn gekozen voor een periode van
4 jaar. De gezochte expertise richt zich niet alleen op de fysieke klimaatwetenschappen
maar ook op de bredere kennis over systeemveranderingen, klimaatrechtvaardigheid en
maatschappelijke transities.
28. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn het oneens met het voorstel
van de initiatiefnemer om de taak van de Raad van State te verschuiven naar de op
te richten Klimaatcommissie. Deze leden vinden het jaarlijks advies van de Raad van
State waardevol, juist omdat de Afdeling advisering van de Raad van State een staatsrechtelijke
invalshoek heeft. Bovendien heeft de Afdeling advisering eeuwenlange ervaring met
betrekking tot het geven van advies over beleid. Wat deze leden betreft, kunnen een
Klimaatcommissie of een wetenschappelijke adviesraad prima bestaan naast het jaarlijkse
advies van de Raad van State. Deze leden vinden dat de initiatiefnemer onvoldoende
motiveert waarom niet zowel de Raad van State als een Klimaatcommissie of adviesraad
kunnen adviseren over klimaatbeleid. Is de initiatiefnemer bereid om deze verschuiving
uit het voorstel te halen?
De Raad van State is niet opgericht om klimaatbeleid te toetsen en beperkt zich meestal
tot reacties op voorstellen die worden voorgelegd. Het staatsrechtelijk toetsen van
een wetsvoorstel is naar mening van de initiatiefnemer wezenlijk anders dan het analyseren,
toetsen en proactief adviseren over de gehele klimaattransitie. Van de Klimaatcommissie
wordt ook een pro-actievere rol verwacht dan alleen het toetsen van het klimaatbeleid.
Bijvoorbeeld door nieuw beleid voor te stellen.
De mogelijkheid van (her)benoemingen maakt verder ook mogelijk dat er een actievere
vorm van sturing blijft bestaan op de samenstelling van de toetsings- en adviseringsinstantie.
Wanneer blijkt dat meer expertise nodig is omtrent technologische innovaties of bijvoorbeeld
het behouden van maatschappelijk draagvlak kunnen op die terreinen experts benoemd
worden. Bij de Raad van State worden leden in principe benoemd voor het leven en is
die flexibiliteit beperkter. Overigens blijven staatsrechtelijke adviezen in deze
context uiteraard waardevol.
29. De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de initiatiefnemer
om als subdoel een juridisch bindend broeikasgasreductiedoel vast te leggen van 100%
in uiterlijk 2030 ten opzichte van de uitstoot in 1990. Deze leden zijn kritisch over
dit voorstel. Hoe wil de initiatiefnemer de doelstelling gaan halen? Welk beleid is
hiervoor nodig en welke gevolgen zal dit hebben voor de Nederlandse economie, huishoudens
en industrie?
Met betrekking tot het behalen van de doelstelling wijst initiatiefnemer op de beantwoording
onder vraag 1, vraag 11 en naar de inleiding.
30. De leden van de VVD-fractie vragen: Om in 2030 100% reductie te halen zijn er
al flinke investeringen nodig. Hoeveel zal Nederland daarvoor volgens de initiatiefnemer
moeten gaan investeren? Bovendien benadeelt een doelstelling van 100% in 2030 onze
economie enorm.
De initiatiefnemer wijst de leden van de VVD-fractie erop dat het van beperkte waarde
is om alleen de investeringen in ogenschouw te nemen. Tegenover investeringen staan
namelijk altijd opbrengsten. Daarnaast is het van belang om ook de kosten van niets
doen mee te nemen in de investeringsbeslissing.
Deloitte becijferde recent dat de kosten van niets doen tegen klimaatverandering 175.000 miljard dollar
wereldwijd aan economisch verlies zou betekenen. De initiatiefnemer is er van overtuigd
dat – zeker wanneer het behoud van vitale ecosysteemdiensten op de juiste waarde wordt
geschat – het voeren van voldoende klimaatbeleid goedkoper is dan niets (of te weinig)
doen.
De initiatiefnemer is het daarom ook niet eens met de VVD fractie dat het behalen
van de klimaatdoelen onze economie zou benadelen. Sterker nog, het zet onze economie
op voorsprong ten opzichte van andere landen. Wie voorop loopt in ontwikkelingen kan
daar later van profiteren. Ter illustratie; het Deense Vestas plaatste pas in 1995
zijn eerste offshore windmolen. In 2021 was het bedrijf gegroeid tot een omzet van
15.587 miljoen euro en installeerde het 16.594 MW aan windenergie
31. De leden van de VVD-fractie vragen: Nederland gaat dan ver vooruit lopen op de
Europese doelstellingen. Hoe wil de initiatiefnemer ervoor zorgen dat er een gelijk
speelveld blijft in Europa?
De initiatiefnemer is niet van mening dat, mede gezien het in de inleiding gestelde,
Nederland ver vooruit gaat lopen op de Europese doelstellingen. Wel is het zo dat
naar de mening van de initiatiefnemer de Europese doelstellingen achter blijven lopen
bij dat wat gezamenlijk is afgesproken in het Akkoord van Parijs (namelijk het zoveel
en zo snel mogelijk beperken van de opwarming van de Aarde tot 1,5 graden waarbij
de meer geïndustrialiseerde landen, vanwege de historische uitstoot, een grotere verantwoordelijkheid
nemen dan andere landen).
De initiatiefnemer ziet voor zich dat het kabinet zich zal inzetten voor een gelijk
speelveld in Europa en proberen de andere landen ook tot versnelling te bewegen. De
initiatiefnemer is echter niet voornemens daarop te wachten met het uitvoeren van
het klimaatbeleid. Die houding – van wachten op de langzaamste – heeft namelijk geleidt
tot de huidige klimaatcrisis.
Tot slot wil de initiatiefnemer hier nog opmerken dat de VVD, een partij die zich
regelmatig inspant om bedrijven in Nederland comparatieve voordelen te bieden ten
aanzien van wet- en regelgeving in het buitenland op deze manier wel erg selectief
omgaat met zijn pleidooi voor een gelijk speelveld
32. De leden van de VVD-fractie achten deze doelstelling niet haalbaar en ook te vergaand.
Zij vinden het belangrijk dat Nederland verduurzaamt en haar uitstoot vermindert,
maar wel op een realistische manier, waarbij alle partijen in de gelegenheid worden
gesteld om dit te realiseren.
De initiatiefnemer dankt de VVD-fractie voor haar helderheid dat zij de doelstelling
van de Klimaatwet 1.5, die door wetenschap en het Parijsakkoord, geschraagd is, niet
haalbaar vindt en te vergaand. Een ieder kan hier zo kennis nemen van dit standpunt.
De initiatiefnemer waardeert het wel dat de VVD-fractie het belangrijk vindt dat Nederland
verduurzaamt en haar uitstoot vermindert. De initiatiefnemer vindt het bijzonder om
lezen dat de VVD-fractie het begrip «realistisch» in de mond neemt, gegeven het tempo
waarin dit nu gaat waarin de doelen niet gehaald worden
33. De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemer of het hier gaat om een
netto-nuldoelstelling in 2030 of om een algeheel verbod op uitstoot van broeikasgassen
in 2030.
In de wetstekst valt te lezen dat «de emissies van broeikasgassen in Nederland zo
spoedig mogelijk en zo maximaal mogelijk worden teruggebracht, waarbij Nederland uiterlijk op 31 december 2030 klimaatneutraal is».
Dat betekent dus dat er geen verbod op uitstoot van broeikasgassen bestaat in 2030.
Wel bestaat er een wettelijke plicht om die uitstoot zo spoedig mogelijk terug te
brengen. Het gaat dus inderdaad om een netto-nuldoelstelling. Zie ook vraag 36
34. De leden van de D66-fractie vragen: Wat betekent dit voor bedrijven die altijd
een vorm van uitstoot zullen hebben en deze opgave compenseren?
Bedrijven die altijd een vorm van uitstoot zullen hebben en deze opgave dus moeten
compenseren, zullen daarvoor een sluitende oplossing moeten vinden, waarbij hun uitstoot
niet meer zal bijdragen aan de concentratie CO2-equivalenten in de atmosfeer, en het koolstofbudget dus niet vermindert. De verplichting
om zich maximaal in te spannen de uitstoot waar mogelijk toch te reduceren blijft
overigens wel bestaan
35. De leden van de D66-fractie vragen: Wat betekent dit voor mensen met een fossiele
auto die geen elektrische auto kunnen veroorloven maar hier wel voor afhankelijk zijn?
Vindt de initiatiefnemer het billijk dat de vervoersarmoede in Nederland hierdoor
gigantisch toeneemt?
Nee, dat vindt de initiatiefnemer niet billijk. Voor een antwoord over klimaatrechtvaardigheid
verwijst de initiatiefnemer naar de beantwoording op de vraag van de SP daarover (vragen
11 en 13).
De initiatiefnemer is ook niet van mening dat zijn plannen tot vervoersarmoede zullen
leiden. Specifiek over vervoersarmoede merkt de initiatiefnemer nog het volgende op;
Allereerst dient armoede, of het nu gaat om de kosten van een buskaart, een energierekening
of een boodschappentas, in den brede uitgebannen te worden. Daartoe behoort een regering,
los van het klimaatbeleid, goed sociaaleconomisch en armoedebestrijdingsbeleid te
voeren.
Concreet over het vraagstuk van mobiliteit; de initiatiefnemer is van mening dat er
een stevige systeemverandering moet plaatsvinden in de mobiliteitssector. De (elektrische)
fiets en fietssnelwegen kunnen een grote rol spelen in het woon- werkverkeer aangezien
de gemiddelde afstand tussen woon en werkplaats gemiddeld 22,7 kilometer is.
Elektrische deelauto’s kunnen op betaalbare wijze een belangrijk deel van de auto-reisbehoefte
opvangen. Maar bovenal moet er een ingrijpende investering komen in meer, frequenter
en beter betaalbaar openbaar vervoer om dat voor het merendeel van de reizen de beste
en goed betaalbare optie te maken.
36. De leden van de D66-fractie vrezen dat een doelstelling van 100% CO2-reductie in 2030 leidt tot grootschalige economische en maatschappelijke ontwrichting.
Zij delen de ambitie om zo snel mogelijk en zo veel mogelijk CO2(-equivalenten) te reduceren om klimaatneutraliteit in 2050 te realiseren. Hoe denkt
de initiatiefnemer met dit voorstel grootschalige economische en maatschappelijke
ontwrichting te voorkomen?
De initiatiefnemer begrijpt de vrees voor grootschalige ontwrichting en wijst in dit
verband op een aantal zaken die de vrees voor ontwrichting omzet in inspiratie tot
systeemtransitie en klimaatactie:
1. De initiatiefnemer loopt er niet voor weg dat, zeker voor sommige sectoren, de plannen
ontwrichtend zullen zijn. Een oliebedrijf dat de afgelopen decennia heeft ingezet
op maximaal olie en gas oppompen kan er ook op rekenen dat zijn bedrijfsmodel in direct
gevaar komt. Maar tegenover die (mogelijke) ontwrichting staat ook iets anders waartoe
de uitspraak van het Duitse constitutionele hof duidelijkheid biedt. Wat is namelijk
het alternatief? In de Duitse Klimaatzaak gaf de hoogste nationale rechter aan dat
het voeren van onvoldoende klimaatbeleid een schending van de mensen- en eigendomsrechten
kan gaan betekentenen. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat het alternatief (te weinig
doen) ook ontwrichtend is. Het is de grondwettelijke taak van een regering om die
ontwrichting te voorkomen met goed klimaatbeleid.
2. De wetenschap toont ook in toenemende mate dat de huidige koers er een is richting
ontwrichting en destructie. Niet alleen voor wat betreft het schenden van mensenrechten
maar ook voor het vernietigen van ecosystemen.
Het is juist binnen het huidige economische systeem dat ontwrichting zeker lijkt.
De initiatiefnemer nodigt D66-fractie uit om de benodigde systeemtransities in gang
te zetten om de ergste gevolgen van de klimaatontwrichting te bestrijden. Voor de
goede orde: het subdoel (van de Klimaatwet 1.5) is 90 tot 100% reductie en als dat
wanneer niet haalbaar blijkt, is er de verplichting voor negatieve emissies en/of
reducties in andere landen
37. De leden van de D66-fractie vragen: Draagt dit bij aan het draagvlak voor klimaatbeleid
in Nederland? Zo ja, op wat voor manier? Is de initiatiefnemer het met de leden van
de D66-fractie eens dat dit voorstel leidt tot significante afbreuk van het draagvlak
voor klimaatbeleid en, zo ja, dat hiermee de realisatie van klimaatneutraliteit alleen
maar verder weg in plaats van dichterbij komt?
De initiatiefnemer is van mening dat een duidelijke voorstelling van zaken over de
klimaatcrisis, een heldere kaderwet, en een veelheid aan klimaatrechtvaardige maatregelen
in grote mate zullen bijdragen aan het draagvlak. De afgelopen decennia hebben politici
onvoldoende uitgelegd wat er op het spel staat wanneer natuurlijke systemen onomkeerbaar
verstoord raken. Het werd zelfs geridiculiseerd. Bijvoorbeeld door een Minister-President
die beweerde dat we – met wat meer klimaatbeleid – «in een zwartwit-foto gaan wonen».
In een survey in 2021 werd nog geconcludeerd dat Europeanen klimaatverandering als
het meest serieuze probleem zien dat moet worden aangepakt.19 De initiatiefnemer ziet dus niet in hoe eerlijke communicatie over de noodzaak tot
klimaatbeleid klimaatneutraliteit verder weg brengt.
38. De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemer of hij denkt dat de voedselindustrie
deze omslag voor 2030 kan maken. Welke gevolgen heeft dit voor de primaire basisvoedselvoorziening
en komt deze hiermee niet in gevaar?
Het gevolg voor de voedselindustrie in Nederland zal, net als voor sommige andere
sectoren overigens, groot zijn. Belangrijk is wel daarbij in ogenschouw te nemen dat
het per deelsector zal verschillen hoe die gevolgen er uit zien. Belangrijke vervuilende
aspecten uit de voedselindustrie zullen zeer zeker breed en diep beïnvloed worden
door dit beleid. Als voorbeeld (en geen deel uitmakend van de wet): Het houden van
dieren levert een gigantische uitstoot op van broeikasgassen en zal dus flink minder
moeten. De tuinders zullen moeten leren werken met flink minder verwarmde kassen.
Maar voor bijvoorbeeld een akkerbouwer zal er relatief weinig veranderen. Die zal
een duurzaam alternatief moeten zoeken voor de tractor die op fossiele brandstoffen
draait en zal minder dierlijke meststoffen kunnen uitrijden. Daar tegenover staat
dat, omdat we te weinig doen om de klimaatcrisis te stoppen, de primaire voedselvoorziening
wereldwijd nu ook al gigantisch onder druk staat.
De wetenschappers zijn duidelijk over het toekomstbeeld. En deels zien we die gevolgen
ook al. Mislukte oogsten door droogte of heftige regenbuien vormen een wezenlijk gevaar.
Gebieden waar nu nog landbouw mogelijk is maar die in toenemende mate verwoestijnen
(zoals in Spanje), gebieden die voor de irrigatie van gewassen afhankelijk zijn van
(verdwijnend) smeltwater. Oceanen die opwarmen waardoor koraal, en daarmee de kraamkamer
voor vissen, verdwijnt. Wie zich zorgen maakt over de voedselvoorziening zou zich,
zo is de mening van de initiatiefnemer, volmondig achter dit wetsvoorstel moeten kunnen
scharen.
39. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat een subdoel van het wetsvoorstel
het maximaliseren van negatieve uitstoot na klimaatneutraliteit in 2030 is. Waarom
zijn hier geen concrete doelstellingen over opgenomen?
Dat komt omdat niet bekend is in hoeverre de inzet van negatieve uitstoot nodig is.
Immers, het hangt er van af in hoeverre het 90–100% doel is gehaald in 2030, danwel
in hoeverre de rapportages dat aangeven in de voorgaande jaren.
Zo ook voor de doelstellingen die, conform de in de inleiding geschetste route, elders
dienen te worden gerealiseerd. Overigens laat dit onverlet dat NL zich onverminderd
dient blijven in te spannen volgens het Parijs akkoord
40. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen: Hoe worden negatieve emissies
verwerkt in het emissiebudget?
Er staan in de Klimaatwet 1.5 twee punten die hiertoe relevant zijn. Allereerst wordt
geregeld dat de emissies het emissiebudget niet mogen overschrijden. Het vergroten
van het aandeel negatieve emissies zou daarmee de ruimte voor emissies vergroten.
Echter is ook vastgelegd dat «de emissies van broeikasgassen in Nederland zo spoedig
mogelijk en zo maximaal mogelijk» wordt teruggebracht. Kortom, meer negatieve emissies
zou ervoor kunnen zorgen dat – met meer emissie – het emissiebudget gerespecteerd
blijft. Maar dat ontslaat niet van de verplichting emissies zo snel als mogelijk te
beëindigen.
41. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen: Wat is het verschil tussen
het best beschikbare koolstofbudget en het emissiebudget?
In de memorie van toelichting valt over het emissiebudget te lezen: «Het emissiebudget
is de totale hoeveelheid broeikasgassen, uitgedrukt in CO2-equivalenten, dat binnen Nederland mag worden uitgestoten in een te bepalen periode.»
en «De omvang van het emissiebudget dient aan te sturen op de best beschikbare kans
om aan de 1,5°C-doelstelling te voldoen.» Met het best beschikbare koolstofbudget
wordt bedoeld dat moet worden uitgegaan van de best mogelijke berekening van hoeveel
uitstoot er wereldwijd nog mogelijk is en welk deel van de opgave daarvan aan Nederland
moet worden toegerekend. Het IPCC heeft scenario’s gepresenteerd met verschillende
kansen dat de 1,5 graden opwarming overschreden gaat worden. Naar mening van de initiatiefnemer
dient daarbij altijd het scenario gekozen te worden dat de meeste kans geeft om onder
de 1,5 graden te blijven. Nieuwe wetenschappelijke publicaties kunnen leiden tot aanpassing
van die berekeningen. Niet bemoedigend in deze context is de recente publicatie van
de World Meteorological Organization dat er inmiddels al een 66% kans is dat de 1,5 graden
wordt overschreden in 2027.20 Vandaar dat de initiatiefnemer alles op alles wil zetten klimaatbeleid te versnellen.
42. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen: Deze leden lezen dat het
emissiebudget in het klimaatplan wordt bepaald en gaat uit van reductiescenario drie.
Hoe wordt precies toegezien en gestaafd of dit scenario wordt gevolgd?
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting zal de Klimaatcommissie in haar advisering
aanbevelingen doen aan de regering over het emissiebudget. Die zijn daarmee ook verantwoordelijk
voor het toezien op de juiste interpretatie van het emissiebudget
43. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat ook de luchtvaart is opgenomen
in het doelbereik van de wetsvoorstel en dat de uitstoot van de luchtvaartsector wordt
gemeten aan de hand van bunkerbrandstoffen. De emissies, veroorzaakt door luchtvaart,
zijn echter breder dan de in Nederland geleverde bunkerbrandstoffen. Maar liefst twee
derde van de klimaatimpact van vliegtuigen komt niet door CO2-uitstoot21. Hoe gaat de initiatiefnemer hiermee om?
De leden van de PvdA- en GroenLinks lijken hier te wijzen op de niet-CO2 gerelateerde effecten van de luchtvaart, gezien de bronverwijzing. Het is niet voor
niets dat de PvdD de regering al jaren op dit effect wijst en mede door dit effect
mee te nemen al eerder kwam tot een fair share naar rato CO2-budget kwam van ±2,5 megaton. Het is te waarderen dat de leden van de GroenLinks-fractie
zich hierbij hebben aangesloten en inmiddels ook pleiten voor een forse krimp. Krimp
is namelijk de beste manier om deze niet-CO2 gerelateerde effecten te voorkomen. Voor de resterende luchtvaart zal in hoog tempo
beleid gemaakt moeten worden. Beleid dat zich richt op technologische innovaties die
deze effecten verminderen maar ook beleid over vliegroutes aangezien deze effecten
bij verschillende weersomstandigheden op verschillende hoogtes verschillende effecten
hebben
44. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties onderschrijven de ambitie die uit
de doelstellingen van het initiatiefvoorstel spreekt. Het leven en onze kwaliteit
van leven op deze planeet wordt door de klimaatcrisis bedreigd en nu al geschaad.
Deze leden vragen hoe de initiatiefnemer de transitie naar een klimaatneutraal Nederland
in 2030 voor zich ziet. Hoe wordt daarin ook geborgd dat iedereen deze transitie kan
meemaken?
De initiatiefnemer spreekt de waardering uit dat de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
de ambitie onderschrijven. De initiatiefnemer spreekt de wens uit samen met deze leden
de ambities te verwezenlijken. Het zal een massieve inspanning vergen en derhalve
is iedereen nodig. Met betrekking tot het inzetten van de transitie(s) en rechtvaardigheid
wijst initiatiefnemer op de beantwoording onder vraag 1, 11, 21 en naar de inleiding
45. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn, in vervolg op het voorgaande,
ten slotte benieuwd naar hoe de initiatiefnemer kijkt naar de Climate Action Tracker.
Die onderschrijft dat de «fair share» van de Europese Unie 100% reductie in 2030 is,
maar adviseert een reductiedoelstelling van 65%, mits de Europese Unie bijdraagt aan
emissiereducties in het buitenland. Op die manier kan eenzelfde reductie op een efficiëntere
manier worden gerealiseerd. Vooral de laatste stappen naar klimaatneutraliteit zijn
immers kostbaar, zeker binnen de beoogde tijdsspanne. Hoe ziet de initiatiefnemer
dit? Waarom is een dergelijke differentiatie in de opgave niet opgenomen in de wetsvoorstel?
De initiatiefnemer is bekend met de Climate Action Tracker en onderschrijft de 100%
reductie in 2030 die zij noemt. De initiatiefnemer op de beantwoording onder vraag
1, 11 en naar de inleiding. De nota van wijziging zal hier ook dieper op in gaan.
Zie ook vraag 36.
46. De leden van de ChristenUnie-fractie missen een concrete doorrekening van de haalbaarheid
van de voorstellen. Dit is ook de belangrijkste kritiek van de Raad van State. Bovendien
heeft het PBL de huidige afspraak in het coalitieakkoord van 60% CO2-reductie in beleid als «op de grens van het haalbare» bestempeld. De uitdagingen
voor met name de energie-infrastructuur, het gebrek aan uitvoeringskracht bij bijvoorbeeld
isolatie en stokkende aanvoerketens maakt dat niet ambitie of wettelijke doelen, maar
uitvoering een duurzame transitie en het halen van de klimaatdoelen in de weg staat.
Welke onderbouwing heeft de initiatiefnemer derhalve voor het veranderen van de wet,
aangezien we, gezien het bovenstaande, al het maximaal technisch haalbare in de wet
hebben verankerd? Wat is daarom het doel van dit wetsvoorstel?
Wanneer er een goede sluitende methode zou zijn om een brede welvaarts-doorrekening
te doen, systeemveranderingen te modelleren, gebaseerd op een circulaire economie,
uitgaande van een eindige voorraad grond- en hulpstoffen, een methode beschikbaar
is die de historische kosten van uitstoot verrekend met huidige verplichtingen, dan
zou initiatiefnemer zeker bereid zijn daar naar te kijken. De initiatiefnemer gaat
er van uit dat ook de leden van de ChristenUnie-fractie zich realiseren dat de benodigde
systeemveranderingen zich nog niet goed laten doorrekenen met de huidige methoden
en dat derhalve meer kwaad dan goed zou kunnen doen. Daarnaast is belangrijk in overweging
te nemen dat het beleid de komende jaren nog in hoog tempo zal worden vormgegeven
en bijgestuurd.
Wellicht kan het uitganspunt van de verwachte schade door klimaatontwrichting opgeteld
bij de nog te verstrekken fossiele subsidies (exclusief dubbeltellingen) een leidraad
zijn voor het te besteden budget. De initiatiefnemer ziet het probleem dat de leden
van de ChristenUnie-fractie schetsen en kijkt uit om samen een nieuwe methode te ontwikkelen.
Tot slot wijst de initiatiefnemer erop dat hoewel het PBL inderdaad stelt dat: «de
huidige afspraak in het coalitieakkoord van 60% CO2-reductie in beleid als «op de grens van het haalbare» bestempeld», het PBL er daarna
op wijst dat dit niet geldt als er volumemaatregelen worden genomen (bijvoorbeeld
krimp van de veestapel, krimp van de luchtvaart).
5. Verhouding tot recht
47. De leden van de SP-fractie onderschrijven de uitgesproken urgentie van de initiatiefnemer,
maar vragen hem om in te gaan op mogelijke vertragingen in de uitvoer van maatregelen
als gevolg van een rechtsgang (tot aan de hoogste rechter) met een beroep op onderhavige
initiatiefwetsvoorstel.
Een aantal aspecten van het klimaatbeleid zullen op weerstand kunnen rekenen vanuit
de gevestigde (fossiele) belangen die erdoor geraakt worden. De initiatiefnemer is
niet voornemens de rechtsgang te beperken. Een gang naar de rechter ziet hij, zeker
wanneer ook zijn voorstel om ecocide in de wet op te nemen wordt aangenomen, met vertrouwen
tegemoet.
Nu al oordelen de Nederlandse en de Duitse rechters dat het voeren van onvoldoende
klimaatbeleid een mensenrechtenschending en schending van eigendomsrechten kan opleveren.
Het valt daarom niet uit te sluiten dat beleid dat deze schendingen moet voorkomen
stand houdt bij de rechter.
Door de rechtsgang kan wel vertraging optreden in de snelheid van de emissiereductie
waarmee het behalen van de doelstellingen in het gevaar komt. Daarom is met de nota
van wijziging de plicht gecreëerd om – indien de doelstelling niet gehaald is – in
het buitenland de resterende reductie alsnog te realiseren (zonder dat dit het Rijk
en uitstoters ontslaat van de plicht om alsnog zo snel mogelijk de nationale eigen
emissies te reduceren).
6. Financiële gevolgen
48. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties missen in het wetsvoorstel het sociale
aspect van klimaatbeleid. Deze leden zijn van mening dat sociaal beleid en klimaatbeleid
hand in hand moeten gaan. Vandaar ook dat in de Klimaatwet staat gespecificeerd dat
hierop in de jaarlijkse klimaatnota moet worden ingegaan. Is de initiatiefnemer het
hiermee eens? Kan de initiatiefnemer dit aspect verwerken in het wetsvoorstel?
De initiatiefnemer deelt de mening dat het cruciaal is om het klimaatbeleid sociaal
te laten zijn. Het is zijn overtuiging dat klimaatbeleid, om eerlijk en effectief
te zijn, sociaal zal moeten zijn. Sommige aspecten van klimaatbeleid zijn ook al inherent
sociaal (het voorkomen van leed later en elders door het voorkomen van een escalerende
klimaatcrisis bijvoorbeeld) andere aspecten behoeven nadrukkelijk de aandacht van
beleidsmakers. Zo mag de overstap naar elektrische voertuigen niet leiden tot sociaal
onrecht bij de winning van de grondstoffen hier of elders. De initiatiefnemer dankt
de leden van GroenLinks en de PvdA voor de gelegenheid om nog uit te leggen dat klimaatbeleid
wel primair blijft sturen op klimaatdoelen en een sociaal punt als armoede primaire
blijft worden aangepakt door middel van armoedebestrijdingsbeleid. Dit om doelverwarring
te voorkomen. De sociale aspecten zijn cruciaal voor eerlijk en effectief klimaatbeleid
maar ze worden niet als expliciete doelen opgenomen in de Klimaatwet 1.5.
49. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractiesvragen: Ook lezen deze leden dat het
in de lijn der verwachting ligt dat de regering in de Miljoenennota voortaan een verantwoording
zal opnemen over de klimaatimpact van alle overheidsinvesteringen. Waarom is ervoor
gekozen dit niet wettelijk te verankeren?
De initiatiefnemer dankt de leden van de PvdA-GroenLinks fracties voor deze suggestie.
Dit is daarom opgenomen in de nota van wijziging.
Van Raan
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. van Raan, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.