Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de oorzaken van Inflatie en het feit dat volgens een recente IMF studie stijgende bedrijfswinsten de grootste oorzaak zijn
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Ministers van Financiën en van Economische Zaken en Klimaat over de oorzaken van Inflatie en het feit dat volgens een recente IMF studie stijgende bedrijfswinsten de grootste oorzaak zijn (ingezonden 27 juni 2023).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën) (ontvangen 18 juli 2023).
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van het paper «Euro Area Inflation after the Pandemic and Energy
Shock: Import Prices, Profits and Wages», geschreven door Niels-Jakob H. Hansen, Frederik
G.Toscani en Jing Zhou van het Internationale Monetaire Fonds (IMF)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de conclusie dat (bijna) de helft van de inflatie wordt veroorzaakt
door hogere winsten?
Antwoord 2
Het kabinet deelt de conclusie dat een gedeelte van de inflatie wordt veroorzaakt
door hogere winsten, zoals ook eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen.
De mate waarin dit het geval is in Nederland, kan echter op dit moment niet eenduidig
worden vastgesteld. Zo zijn er meerdere onderzoeken verschenen de laatste weken, waarin
verschillende conclusies naar boven komen.2 Het is door deze verscheidenheid aan onderzoeken en cijfers op dit moment voor het
kabinet niet mogelijk om eenduidige conclusies te trekken over de precieze bijdrage
van stijgende winsten aan inflatie.
Vraag 3
Acht u dit onderzoek representatief voor Nederland? Zo nee, bent u dan bereid aan
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te vragen om voor het eind van de zomer
een vergelijkbare studie over Nederland te hebben?
Antwoord 3
Het onderzoek laat de resultaten zien van de Eurozone als geheel, waarbij het onduidelijk
is of deze precieze percentages representatief zijn voor de Nederlandse situatie.
Het fenomeen dat stijgende brutowinsten bij hebben gedragen aan inflatie komt voor
in meerdere ontwikkelde economieën, en daar kunnen verschillende verklaringen voor
zijn. De Nederlandse situatie kan verschillen van de situatie in andere Eurozonelanden,
bijvoorbeeld vanwege een hogere invoerafhankelijkheid van energie, een andere situatie
op de arbeidsmarkt of verschillen in concurrentie tussen bedrijven.
Er zijn de afgelopen tijd verschillende onderzoeken gepubliceerd die kijken naar de
bijdrage van lonen en winsten aan de bbp-deflator, zoals ook in de IMF-studie. Het
betreft bijvoorbeeld de eerder aangehaalde DNB-studie en een recent gepubliceerde
CBS-analyse3. Daarnaast heeft het CPB ook onderzoek gedaan naar het collectieve welvaartsverlies
in de Macro-Economische Verkenningen 2023. Uit deze onderzoeken blijkt dat hogere
winsten een deel van de hoge inflatie in 2022 verklaren, net als hogere lonen. Het
kabinet begrijpt de vraag, maar heeft op deze korte termijn nog niet na kunnen gaan
of het CPB hier aandacht zal besteden in een van zijn publicaties.
Vraag 4
Welke lessen voor het beleid trekt u uit het feit dat stijgende winsten de grote drijver
zijn van stijgende prijzen en dus niet import prijzen, niet lonen en niet belastingen?
Antwoord 4
Zie antwoord op vraag 5.
Vraag 5
Welke beleidsopties wilt u verkennen om ervoor te zorgen dat de winsten niet langer
de drijver zijn van inflatie? Kunt u daarover voor op of Prinsjesdag rapporteren?
Antwoord 5
Het is voor het kabinet van belang dat dat winsten en lonen zich op termijn op een
evenwichtige manier ontwikkelen. Het is daarom belangrijk dat de lonen een inhaalslag
maken, zoals we nu ook in de cijfers zien.
Tijdens de augustusbesluitvorming zal het kabinet het brede vraagstuk van lastenverdeling
en koopkracht integraal bezien.
Vraag 6
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die andere EU-landen (zoals Frankrijk)
genomen hebben om de graaiflatie te beteugelen? Kunt u elk van de maatregelen zo goed
mogelijk beschrijven en aangeven wat de voor- en nadelen zijn?
Antwoord 6
Allereerst vindt het kabinet het momenteel niet gepast om te spreken van «graaiflatie»,
zoals eerder aangegeven in verschillende antwoorden op Kamervragen en tijdens het
debat over de Voorjaarsnota.
Een aantal Europese landen heeft maatregelen genomen om verdere prijsstijgingen van
bedrijven in te perken. Zo zijn er in Frankrijk recent informele afspraken gemaakt
met 75 grote voedselbedrijven om vanaf juli de prijzen verschillende producten te
verlagen. In Hongarije zijn er tijdelijk verplichte prijsverlagingen opgelegd aan
grote supermarktketens. Daarnaast zijn er voor verschillende producten prijsplafonds
ingevoerd. Ook in Kroatië zijn er prijsplafonds ingevoerd.
Verder is in Spanje en Polen het btw-tarief op voedsel verlaagd. Tot slot heeft de
Italiaanse regering toegezegd prijzen beter te monitoren, maar is er aangegeven geen
prijslimieten op te leggen. Specifiek voor deze maatregelen, die ingaan op het verlagen
van de btw-tarieven, verwijzen wij naar de recent verschenen evaluatie van het verlaagde
btw-tarief, waaruit blijkt dat een verlaging van het btw-tarief op voedingsmiddelen
geen doelmatig instrument is om fiscale druk op minder koopkrachtigen te verminderen.
Het voordeel van de overige maatregelen is dat ze op de korte termijn de kosten die
huishoudens ervaren als gevolg van gestegen inflatie kunnen verlichten. Tegenover
deze baten op korte termijn staan echter ook kosten: ingrijpen in prijsvorming en
marktprocessen heeft forse nadelen. Het verstoort namelijk toeleveringsketens, en
verhoogt kunstmatig schaarste en oververhitting – wat weer leidt tot prijsstijgingen.
Ook neemt het de prikkel weg bij bedrijven om te investeren in het vergroten van hun
aanbod, terwijl dat er juist aan bijdraagt om vraag en aanbod beter in evenwicht te
brengen en inflatie remt. Daarnaast zijn met name ketens in de voedselindustrie zeer
complex, wat ervoor zorgt dat de impact van zulke ingrepen lastig te overzien is.
Ingrijpen in prijsvorming schept bovendien een onwenselijk precedent, waarbij er onzekerheid
en wispelturigheid wordt gecreëerd bij voedselproducenten- en aanbieders, waar ook
huishoudens geen baat bij hebben.
Vraag 7
Wilt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.