Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Houwelingen over de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor ZZP’ers
Vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor ZZP’ers (ingezonden 6 juni 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 12 juli
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3058.
Vraag 1
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandigen momenteel in de bijstand zitten als gevolg van
langdurige arbeidsongeschiktheid? En wat zijn daarin de trends over de jaren heen?
Antwoord 1
Het is op dit moment niet bekend hoeveel zelfstandigen in de bijstand zitten. Dit
heeft ermee te maken dat het voor de bijstand niet relevant is of je hebt gewerkt
als zelfstandige en of je arbeidsongeschikt bent. Dit wordt daarom ook niet door gemeenten
geregistreerd. Hierdoor is het op dit moment ook niet mogelijk om deze gegevens te
delen en trends weer te geven. In de komende maanden ga ik, samen met het CBS, kijken
of we in kaart kunnen brengen hoeveel zelfstandigen of voormalige zelfstandigen op
dit moment en in het verleden een beroep hebben gedaan op de bijstand.
Vraag 2
Er is een verplichte deelname binnen de publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen: verwacht u niet de eerste jaren heel veel instroom van zelfstandigen
die al jarenlang zijn blijven werken vanwege de inkomsten maar wel forse beperkingen
hebben? Zullen zij zich niet snel ziek melden om dan na één jaar wachttijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering
te verkrijgen?
Antwoord 2
Het kan zo zijn dat er een groep zelfstandigen is die op dit moment al klachten hebben
en blijven doorwerken. Een deel van hen zal in de toekomst mogelijk recht krijgen
op een uitkering, mits zij aan de voorwaarden voor een uitkering voldoen. Het is hierdoor
niet uitgesloten dat in de eerste jaren na inwerkingtreding van de publieke verzekering
de instroom relatief hoog is vergeleken met de jaren daarna. Dit effect wordt meegenomen
bij de verdere uitwerking van de publieke verzekering.
Vraag 3
In oktober 2022 bij de beslisnota omtrent de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor
zelfstandigen was er een lichte voorkeur voor een wachttijd van twee jaar, waarom
is deze nu uitgekomen op één jaar? Hoe ziet u deze wachttijd van één jaar in het licht
van uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van de regeling?
Antwoord 3
Het klopt dat in de eerdere beslisnota waarnaar de vraagsteller verwijst, werd gesproken
over een langere wachttijd. Een langere wachttijd heeft voor- en nadelen. Bij een
langere wachttijd is meer ruimte voor maatwerk, de AOV-premie is naar schatting ca.
1%-punt lager en het verzekerd inkomen is vaker definitief vastgesteld. Ook kost het
minder capaciteit van UWV. Daar staat tegenover dat bij een langere wachttijd de periode
om zelf te overbruggen bij ziekte ook langer wordt. Immers, zelfstandigen kunnen,
anders dan werknemers, gedurende de wachttijd niet terugvallen op loondoorbetaling
of een Ziektewetuitkering. Niet elke zelfstandige heeft de mogelijkheid om zelf twee
jaar ziekte te overbruggen, zonder op de bijstand aangewezen te zijn.
In overleg met sociale partners hebben we deze argumenten doorgenomen, zijn we tot
een andere weging gekomen, en heeft het kabinet gekozen voor een wachttijd van één
jaar.1
Een wachttijd van één jaar geeft een balans tussen enerzijds eigen verantwoordelijkheid
om de eerste periode van ziekte te overbruggen, bijvoorbeeld met een eigen buffer
of via een broodfonds, en anderzijds inkomensbescherming bij langdurige arbeidsongeschiktheid.
Vraag 4
U eist dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zelfstandigen zonder personeel
(zzp’ers) een duur heeft van 30 jaar, echter als iemand bij een broodfonds aangesloten
is met een uitkeringsgarantie van zeven jaar en betrokkene is reeds 60 jaar dan is
een uitkering tot Algemene Ouderdomswet (AOW-)gerechtigde leeftijd toch voldoende?
Met andere woorden wat een goede regeling is, hangt toch af van de individuele omstandigheden?
Wordt hier bij de opt-out rekening mee gehouden?
Antwoord 4
Er wordt op dit moment gewerkt aan een opt-out. Mijn intentie is om dit mogelijk te
maken, mits dat betaalbaar, uitlegbaar en uitvoerbaar kan en tijdig kan worden ingevoerd.
Voorwaarde is dat zelfstandigen alleen gebruik kunnen maken van een opt-out, indien
zij op de private markt ten minste gelijke dekking krijgen en ten minste gelijke premie
betalen, als voor de publieke verzekering geldt.
Voor de opt-out is het in ieder geval belangrijk dat de verzekering voldoende en langdurige
bescherming moet bieden tegen inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid. We zijn
in overleg met UWV, de Belastingdienst en verzekeraars over hoe we dit precies gaan
vormgeven. Dit is in ieder geval wezenlijk anders dan een voorziening die slechts
een beperkte, tijdelijke uitkering biedt. Het is echter niet zo dat een opt-out verzekering
per definitie een uitkeringsduur van dertig jaar moet hebben, maar wel serieus langjarig.
Dit kan in feite inderdaad ook korter zijn voor individuele gevallen, afhankelijk
van de leeftijd van de zelfstandige. Maar de verzekering als geheel moet in staat
zijn om langjarig verplichtingen te dragen. Hiermee zal rekening worden gehouden in
de verdere uitwerking van de wetgeving.
Vraag 5
Hoeveel gaat de zogenaamde «solidariteitsheffing» naar verwachting bedragen?
Antwoord 5
Het gaat om een stabiliteitsbijdrage, waarmee we de publieke verzekering stabiel en
betaalbaar houden, ook als zelfstandigen uit de publieke verzekering stappen en zich
privaat verzekeren (middels opt-out). Het onderzoek naar de verwachte gedrags- en
premie-effecten van een opt-out loopt nog. Hoe hoog de stabiliteitsbijdrage moet zijn
om de publieke verzekering stabiel en betaalbaar te houden, hangt af van de uitkomsten
van dit onderzoek. Dit onderzoek wordt afgerond voordat het wetsvoorstel in internetconsultatie
wordt gebracht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.