Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 306 Regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES)
Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 10 juli 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het voorgestelde artikel 1.1 wordt in de begripsomschrijving van flexibele opvang
«basisonderwijs» vervangen door «voortgezet onderwijs».
B
Het voorgestelde artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d
door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de groepsgrootte.
2. Aan het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d
door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de groepsgrootte.
C
Na het voorgestelde artikel 2.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.10a
1. Onze Minister wijst een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen aan als
deskundige ten behoeve van de volgende personen die geconfronteerd worden of op enigerlei
wijze bekend worden met een vermoeden van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld
in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling als bedoeld in Titel
XX van het Wetboek van Strafrecht BES, gepleegd door een houder van een kindercentrum,
een gastouder, een persoon die bij een kindercentrum of gastouder werkzaam is of een
persoon die structureel aanwezig is op een locatie waar gastouderopvang plaatsvindt:
a. een houder van een kindercentrum;
b. een gastouder;
c. bij een kindercentrum of gastouder werkzaam persoon; of
d. op een locatie waar gastouderopvang plaatsvindt structureel aanwezig persoon van
18 jaar of ouder.
2. De deskundige heeft ten behoeve van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met
d, genoemde personen de volgende taken:
a. het fungeren als aanspreekpunt;
b. het adviseren over eventueel te nemen stappen;
c. het bijstaan bij het nemen van stappen gericht op het zoeken naar een oplossing;
en
d. het desgevraagd begeleiden bij het indienen van een klacht of het doen van aangifte.
3. De deskundige is, voor zover het misdrijven als bedoeld in het eerste lid betreft,
vrijgesteld van de verplichting tot het doen van aangifte als bedoeld in de artikelen
198, eerste lid, en 200, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES.
4. De deskundige is verplicht tot geheimhouding van hetgeen de deskundige in de uitoefening
van diens functie is toevertrouwd door een persoon als bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a tot en met d.
5. Gelet op artikel 23, eerste lid, onderdeel e, van de Wet bescherming persoonsgegevens
BES is het verbod om bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van die
wet te verwerken niet van toepassing op de verwerking door de deskundige met betrekking
tot de personen, bedoeld in het eerste lid, voor zover de verwerking noodzakelijk
is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het tweede lid, of de bevoegdheid,
bedoeld in het zevende lid.
6. De deskundige verstrekt geen persoonsgegevens aan derden.
7. In afwijking van het zesde lid is de deskundige bevoegd een opsporingsambtenaar
als bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering BES in kennis te stellen
van een geval of vermoeden van een geval van een misdrijf als bedoeld in het eerste
lid:
a. in het belang van een kind dat gebruik maakt van kinderopvang; of
b. indien de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding
geeft.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de deskundige, waaronder de onafhankelijkheid en deskundigheid
van de deskundige en voorschriften die aan de aanwijzing als deskundige worden verbonden.
D
Het voorgestelde artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een door Onze Minister aan te wijzen deskundige» vervangen
door «een deskundige als bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid».
2. In het tweede lid wordt «de deskundige, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door
«een deskundige als bedoeld in artikel 2.10a, eerste lid».
3. Het zesde lid vervalt.
E
In de voorgestelde artikelen 2.12, eerste lid, en 2.13 wordt «de deskundige, bedoeld
in artikel 2.11, eerste lid» vervangen door «een deskundige als bedoeld in artikel 2.10a,
eerste lid».
F
Het voorgestelde artikel 2.15, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt de punt aan het slot van de eerste zin vervangen door een komma
en wordt «De regels hebben in ieder geval betrekking op» vervangen door «die betrekking
kunnen hebben op».
2. In onderdeel b wordt «wordt» vervangen door «worden».
G
In het voorgestelde artikel 3.2, tweede lid, onderdelen b en c, vervalt «of tot en
met de dag waarop het kind dertien jaar wordt».
H
In het voorgestelde artikel 3.3, tweede lid, wordt «Onze Minister beëindigt de kinderopvangvergoeding»
vervangen door «Onze Minister kan de kinderopvangvergoeding beëindigen».
I
Het voorgestelde artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid worden twee
leden ingevoegd, luidende:
3. Onze Minister kan een beschikking omtrent de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang
tot vijf jaren na betaling wijzigen of intrekken:
a. indien een wijziging is opgetreden in de gegevens, bedoeld in artikel 4.2, eerste
lid;
b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de verstrekking
redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk
op een te hoog bedrag is vastgesteld; of
c. indien de tegemoetkoming op een te hoog bedrag is vastgesteld en de houder van
het kindercentrum of de gastouder dit wist of behoorde te weten.
4. Indien de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang als gevolg van een wijziging
of intrekking geheel of gedeeltelijk onverschuldigd is betaald, kan de tegemoetkoming
worden teruggevorderd voor zover die onverschuldigd is betaald.
J
In het voorgestelde artikel 4.3, eerste lid, onderdeel a, wordt «onderdelen e en f»
vervangen door «onderdelen e, f en g».
K
Het voorgestelde artikel 5.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt na «artikel 4.2» ingevoegd «of het bepaalde krachtens artikel 4.7
over gegevensverstrekking door de houder van een kindercentrum of de gastouder».
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.3
of het bepaalde krachtens artikel 4.7 over gegevensverstrekking door de ouder of de
partner van de ouder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste:
a. het verschil tussen de onterecht verstrekte kinderopvangvergoeding en de betaalde
ouderbijdrage, tot ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 27,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES; of
b. indien de overtreding niet heeft geleid tot een verschil als bedoeld in onderdeel a,
het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht BES.
Toelichting
A
Flexibele opvang kan plaatsvinden voor kinderen tot zij naar het voortgezet onderwijs
gaan. Onderdeel A brengt de begripsomschrijving van flexibele opvang in het voorgestelde
artikel 1.1 met het voorgaande in overeenstemming.
B
Onderdeel B, onder 1, wijzigt het voorgestelde artikel 2.6, tweede lid. Dat artikellid
regelt waaraan een gastouder ter uitvoering van het voorgestelde eerste lid in ieder
geval aantoonbaar aandacht besteedt. Onderdeel B, onder 1, voegt daaraan het onderwerp
groepsgrootte toe. Het voorgestelde artikel 2.6, vierde lid, bevat een delegatiebepaling.
Onderdeel 2 voegt daaraan een onderdeel toe, opdat bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de groepsgrootte
bij gastouders. Zo kan bijvoorbeeld met het oog op verantwoorde kinderopvang worden
voorkomen dat een gastouder gelijktijdig zes baby’s opvangt. De regering is voornemens
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te sluiten bij de regels omtrent
groepsgrootte bij gastouders die gelden in Europees Nederland. Artikel 13 van de Regeling
kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang stelt
maxima aan het aantal op te vangen kinderen, afhankelijk van de leeftijd van die kinderen.
Die regeling houdt in dat bij een gastouder maximaal zes kinderen in de leeftijd tot
dertien jaar gelijktijdig worden opgevangen, inclusief de eigen kinderen tot tien
jaar. De gastouder kan maximaal vijf kinderen tot vier jaar gelijktijdig opvangen.
Voor kinderen tot twee jaar geldt een maximum van vier en voor baby’s (1 jaar) geldt
een maximum van twee.
C tot en met E
Onderdeel C voegt een nieuw artikel, artikel 2.10a, in over de deskundige in verband
met vermoedens van bepaalde strafbare feiten. Voor de kinderopvang in Europees Nederland
is de rol van de deskundige geregeld in de artikelen 1.51b en 1.51c van de Wet kinderopvang.
Een vergelijkbare regeling is opgenomen in de artikelen 2.11 tot en met 2.13 van het
wetsvoorstel. In Europees Nederland is de vertrouwensinspectie van de Inspectie van
het Onderwijs aangewezen om de rol van deskundige in de kinderopvang te vervullen.
In artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: WOT) worden de taken van
de vertrouwensinspecteurs geregeld. Het kabinet verwacht dat voor de kinderopvang
in Caribisch Nederland de drempel om contact op te nemen met een vertrouwensinspecteur
door onder andere de taalbarrière1 groot is. Dit zou ertoe kunnen leiden dat niet wordt gebeld in geval van vermoedens
van strafbare feiten, waardoor deze niet aan het licht komen en er niet kan worden
geadviseerd over de te nemen stappen, waardoor de veiligheid van kinderen in het geding
is. Daarom wordt op dit moment vanuit het programma BES(t) 4 kids geïnventariseerd
welke andere partijen de rol van deskundige zouden kunnen vervullen. Om die reden
is ervoor gekozen om de relevante taken van de vertrouwensinspecteurs uit artikel 6
van de WOT alsnog in dit wetsvoorstel op te nemen. Zo is er ruimte om op grond van
dit wetsvoorstel, wanneer dit wet is geworden, een deskundige aan te wijzen die zoveel
mogelijk op vergelijkbare wijze kan functioneren als de deskundige in de kinderopvang
in Europees Nederland.
Naast de taken van de deskundige worden in artikel 6 van de WOT ook de condities voor
de rol van deskundige geregeld. Het gaat onder andere om een geheimhoudingsplicht
en een vrijstelling van de aangifteplicht. Aanvankelijk was de intentie om op basis
van de delegatiegrondslag in artikel 2.11, zesde lid, van het ingediende wetsvoorstel
de condities bij algemene maatregel van bestuur te regelen, maar gezien de verstrekkende
condities en het feit dat de vertrouwensinspectie naar alle waarschijnlijkheid niet
zal worden aangewezen als deskundige is het passender om dit op wetsniveau te regelen.
Bij de inventarisatie naar geschikte partijen wordt nadrukkelijk rekening gehouden
met of een partij de verantwoordelijkheden van deze condities kan dragen.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 2.10a regelt dat de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen aanwijst
als deskundige. De deskundige voert de taken, bedoeld in het tweede lid, uit ten behoeve
van de personen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d. De deskundige
zal geen adviserende taak vervullen voor ouders en kinderen. Deze adviserende taak
vervult de Vertrouwensinspectie in Europees Nederland. Binnen ieder openbaar lichaam
wordt een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling ingericht.2 Dit meldpunt zal laagdrempelig toegankelijk zijn voor ouders en kinderen die in aanraking
komen met kindermishandeling, ook als dat plaatsvindt in de kinderopvang. Gezien de
schaal van de eilanden ligt het niet voor de hand om naast het meldpunt ook de deskundige
deze adviserende taak te geven. De deskundige zal overeenkomstig met de regelgeving
in Europees Nederland wel taken uitvoeren ten behoeve van houders van een kindercentrum,
gastouders, bij een kindercentrum of gastouder werkzame personen, en op een locatie
waar gastouderopvang plaatsvindt structureel aanwezige personen van 18 jaar of ouder.
Het derde lid zondert de deskundige uit van de aangifteplichten in het Wetboek van
Strafvordering BES ten aanzien van misdrijven jegens een kind dat gebruik maakt van
kinderopvang. De aangifteplicht op grond van artikel 200 van het Wetboek van Strafvordering
BES geldt voor openbare colleges of ambtenaren, dus deze uitzondering is relevant
indien de aan te wijzen deskundige daartoe behoort.
Het vierde lid regelt ter waarborging van diens vertrouwensfunctie dat de deskundige
een bijzondere geheimhoudingsplicht heeft met betrekking tot hetgeen de deskundige
in de uitoefening van diens functie is toevertrouwd. Het gaat om hetgeen de deskundige
is toevertrouwd door personen die geconfronteerd worden of bekend worden met een vermoeden
van een misdrijf, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d. Deze geheimhoudingsplicht
heeft tot doel te voorkomen dat er een te hoge drempel zou zijn om dit soort gevoelige
zaken in vertrouwen aan de deskundige voor te leggen. Bovendien dient de bijzondere
geheimhoudingsplicht mede als grondslag voor een aan de deskundige toe te kennen verschoningsrecht
als bedoeld in artikel 252 van het Wetboek van Strafvordering BES. De geheimhoudingsplicht
in het voorgestelde vierde lid is breder dan de vergelijkbare geheimhoudingsplicht
van de vertrouwensinspecteur op grond van artikel 6, vierde lid, van de WOT. Die geheimhoudingsplicht
strekt zich alleen uit tot hetgeen de vertrouwensinspecteur is toevertrouwd over een
geval van seksueel misbruik of seksuele intimidatie. Dit verschil komt voort uit het
feit dat vertrouwensinspecteurs ambtenaren zijn op wie als zodanig naast de bijzondere
geheimhoudingsplicht op grond van artikel 6, vierde lid, van de WOT, een algemene
geheimhoudingsplicht rust op grond van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit geldt niet voor de deskundige.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens
BES (Wbp BES), is het verbod om persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16
(bijzondere gegevens) niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is met het oog
op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming
van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel de Commissie
toezicht bescherming persoonsgegevens BES ontheffing heeft verleend. Met het vijfde
lid wordt in deze wettelijke grondslag voorzien. De wettelijke grondslag voor de vergelijkbare
verwerking van bijzondere persoonsgegevens in artikel 6, vijfde lid, van de WOT was
bij invoeging daarvan – voordat de Algemene Verordening Gegevensbescherming bestond –
gebaseerd op het toen in Europees Nederland geldende artikel 23, eerste lid, onderdeel e,
van de Wet bescherming persoonsgegevens. De betreffende gevoelige gegevens (strafrechtelijke
gegevens, gegevens betreffende iemands seksuele leven, godsdienst of levensovertuiging,
ras of politieke gezindheid) mogen alleen worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk
is voor de uitvoering van de taken van de deskundige. Hiervan is sprake indien de
deskundige wordt benaderd door een van de personen uit het eerste lid, onderdelen a
tot en met d, met informatie waaruit mogelijk een vermoeden van een zedenmisdrijf
of mishandeling kan worden afgeleid. Het vastleggen van (bijzondere) persoonsgegevens
is overigens lang niet altijd nodig. In de praktijk zal het vaak blijven bij een eenmalig
gesprek. In dat geval worden geen persoonsgegevens geregistreerd. Het zwaarwegend
belang is gelegen in het belang van een veilige omgeving voor kinderen in de kinderopvang.
Daarvoor is onontbeerlijk dat daadkrachtig kan worden opgetreden tegen seksueel misbruik
of seksuele intimidatie, fysiek of psychisch geweld. Daarbij wordt voorzien in passende
waarborgen ter bescherming van de persoonsgegevens van betrokkenen. Zo wordt voorzien
in een vrijstelling van de verplichting aangifte te doen (het voorgestelde derde lid)
en een geheimhoudingsplicht (het voorgestelde vierde lid). Het voorgestelde zesde
lid regelt een wettelijke waarborg dat de deskundige geen verzamelde persoonsgegevens
met derden deelt, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in het zevende lid. Daarnaast
neemt de deskundige de eisen van de Wbp BES in acht.
Het zevende lid maakt duidelijk onder welke condities de verzamelde gegevens kunnen
worden verstrekt aan een opsporingsambtenaar. Deze bevoegdheid heeft de deskundige,
indien dit in het belang is van kinderen die van kinderopvang gebruik maken of indien
de ernst van de situatie waarop een melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft.
In die gevallen is de deskundige, in afwijking van het zesde lid, bevoegd persoonsgegevens
te delen met een opsporingsambtenaar. In artikel 6, zevende lid, van de WOT is geregeld
dat de vertrouwensinspecteur bevoegd is rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van Justitie en Veiligheid vallende instanties in kennis te stellen.
Voor de deskundige op grond van dit wetsvoorstel volstaat het in kennis stellen van
een opsporingsambtenaar, omdat het in de praktijk alleen zal gaan om de politie. In
Europees Nederland is er ook de mogelijkheid om de AIVD in kennis te stellen, vooral
in het kader van radicalisering in het onderwijs, waar de vertrouwensinspectie in
Europees Nederland ook een rol in heeft. De deskundige zal geen betrokkenheid van
de AIVD nodig hebben in het kader van de kinderopvang in Caribisch Nederland.
Het achtste lid biedt de regering de bevoegdheid om nadere regels te stellen met betrekking
tot de deskundige. Dit kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Hierbij
kan worden gedacht aan nadere regels omtrent de onafhankelijkheid en deskundigheid
van de deskundige en voorschriften die aan de aanwijzing als deskundige worden verbonden.
Deze delegatiegrondslag vervangt de delegatiegrondslag in het voorgestelde artikel 2.11,
zesde lid (zie onderdeel D, onder 3).
De onderdelen D, onder 1 en 2, en E passen de verwijzingen in de voorgestelde artikelen
2.11, 2.12 en 2.13 naar de deskundige aan, opdat deze verwijzen naar het nieuwe artikel 2.10a.
Onderdeel D, onder 3, schrapt de delegatiegrondslag met betrekking tot de deskundige
in het voorgestelde artikel 2.11, vierde lid. Deze delegatiegrondslag wordt vervangen
door de delegatiegrondslag in het nieuwe artikel 2.10a, achtste lid.
F
De wijziging van de aanhef van het voorgestelde artikel 2.15, vierde lid, brengt de
vorm van deze delegatiegrondslag in lijn met de andere delegatiegrondslagen omtrent
gegevensverwerking in dit wetsvoorstel (artikel 2.19, vijfde lid, en artikel 4.7).
In plaats van een opdracht aan de regering om nadere regels te stellen omtrent de
onderwerpen, genoemd in de onderdelen, wordt dit een opdracht om nadere regels te
stellen die betrekking kunnen hebben op de genoemde onderwerpen. Zo kan waar passend
in de nadere regels ook worden volstaan met een algemene norm dat houders van kindercentra
en gastouders zorgdragen voor een systeem met passende waarborgen voor gegevensverwerking.
Voornemen is om te specificeren dat het om ontwikkelgegevens kan gaan op het gebied
van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele vaardigheden. De wijziging van het
voorgestelde artikel 2.15, vierde lid, onderdeel b, betreft een redactionele wijziging.
G
Onderdeel G wijzigt het voorgestelde artikel 3.2, tweede lid, onderdelen b en c. Hiermee
wordt verduidelijkt dat de kinderopvangvergoeding kan worden verstrekt voor de periode
tot de laatste dag van de maand waarin het betreffende kind naar het voortgezet onderwijs
gaat, ongeacht welke leeftijd het kind op dat moment heeft.
H
Onderdeel H wijzigt het voorgestelde artikel 3.3. Het voorgestelde artikel 3.3, tweede
lid, regelt dat de Minister de kinderopvangvergoeding beëindigt, indien niet meer
wordt voldaan aan daarin genoemde voorwaarden. Onderdeel H wijzigt deze gebonden bevoegdheid
in een discretionaire bevoegdheid. Dit geeft de Minister ruimte om van beëindiging
van de kinderopvangvergoeding met ingang van de volgende maand af te zien, indien
bijvoorbeeld schrijnende omstandigheden van het geval met het oog op evenredigheid
daartoe nopen. Deze beslisruimte kan worden uitgewerkt in beleidsregels. Ook de bevoegdheden
van de Minister tot het wijzigen, intrekken, terugvorderen, verrekenen of opschorten
van de betaling van kinderopvangvergoeding, opgenomen in de voorgestelde artikelen
3.8, 3.9 en 3.10, betreffen discretionaire bevoegdheden.
I
Onderdeel I wijzigt het voorgestelde artikel 3.16. Artikel 3.16 regelt dat de Minister
een aanvullende tegemoetkoming kan verstrekken voor de extra kosten die de houder
van een kindercentrum of een gastouder maakt om plusopvang te kunnen aanbieden. Artikel I
voegt hieraan de bevoegdheid van de Minister toe om de beschikking tot toekenning
van deze tegemoetkoming te wijzigen of in te trekken (nieuw derde lid). Dit kan de
Minister doen op de gronden, opgenomen in de onderdelen a, b of c. Voor deze gronden
is aangesloten bij de gronden voor wijziging of intrekking van de kinderopvangvergoeding
die al zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 3.8, eerste lid. Indien de tegemoetkoming
door de wijziging of intrekking geheel of gedeeltelijk onverschuldigd betaald is,
kan de Minister het onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderen (nieuwe vierde lid).
In het kader van doelmatige besteding van overheidsmiddelen is het van belang dat
de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de bevoegdheid heeft om
een aanvullende tegemoetkoming, die een houder van een kindercentrum of gastouder
kan ontvangen om plusopvang aan te bieden, kan wijzigen of intrekken en, indien vervolgens
sprake is van onverschuldigde betaling, terugvorderen. Tegelijk is het wenselijk dat
de kinderopvangorganisaties op enig moment erop mogen vertrouwen dat de aanvullende
tegemoetkoming voor plusopvang niet meer zal worden aangepast. In het nieuwe derde
lid is daarom een maximale termijn voor de herziening van vijf jaar opgenomen. Deze
termijn gaat in op het moment dat de kinderopvangvergoeding wordt betaald. Mocht sprake
zijn van een gefaseerde betaling, dan geldt die termijn voor iedere fase. Deze termijn
van vijf jaren sluit aan bij de maximale termijn voor herziening van de kinderopvangvergoeding,
zoals opgenomen in het voorgestelde artikel 3.8, derde lid.
J
Onderdeel J wijzigt het voorgestelde artikel 4.3, eerste lid, onderdeel a. Op grond
van het voorgestelde artikel 4.3 verstrekken de ouder en de partner van de ouder uit
eigen beweging dan wel op verzoek van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen onverwijld gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling
en de hoogte van de kinderopvangvergoeding of de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang
of die aanleiding kunnen geven tot wijziging daarvan. In het eerste lid, aanhef en
onderdeel a, is opgenomen dat het daarbij kan gaan om gegevens en inlichtingen die
betrekking hebben op bepaalde voorwaarden voor de verstrekking van een kinderopvangvergoeding.
Dit betreft onder meer de voorwaarden dat de ouder en het kind als ingezetene zijn
ingeschreven bij het openbaar lichaam waar de kinderopvang plaatsvindt (artikel 3.2,
eerste lid, onderdeel e) en, voor zover het flexibele opvang betreft, dat beide ouders
op het betreffende tijdstip werken of een erkende opleiding volgen (onderdeel f).
Voorgesteld wordt om aan deze opsomming toe te voegen dat de ouder en diens partner
ook gegevens en inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de vaststelling
en de hoogte van de kinderopvangvergoeding voor zover die gegevens betrekking hebben
op de voorwaarde dat het structurele kinderopvang betreft (artikel 3.2, eerste lid,
onderdeel g). Om te kunnen vaststellen of er daadwerkelijk sprake is van structurele
opvang kan het nodig zijn om informatie op te vragen bij de ouder of diens partner.
De ouder kan aangeven wanneer diens kind gebruik heeft gemaakt van de kinderopvang.
Deze informatie kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling door de Minister (de uitvoeringsorganisatie)
of en in hoeverre sprake is van structurele kinderopvang, bijvoorbeeld indien de informatie
daarover die de kinderopvangorganisatie heeft aangeleverd onjuist of onvolledig is.
Deze voorgestelde wijziging impliceert overigens geen verplichting voor de ouder of
diens partner tot het bijhouden van een administratie over de aanwezigheid van het
kind op de kinderopvang. Het zal met name gaan om het desgevraagd geven van informatie
over het gebruik van kinderopvang. Denk daarbij aan informatie over het soort opvang
(dagopvang of bso) of het aantal dagen waarop hun kind kinderopvang heeft genoten.
K
Onderdeel K, onder 1, wijzigt het voorgestelde artikel 5.7, vierde lid. Het voorgestelde
vierde lid regelt de bestuurlijke boete bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens
artikel 4.2, over gegevensverstrekking door houders van kindercentra en gastouders.
Er kunnen ook nadere regels worden gesteld over de gegevensverstrekking door houders
van kindercentra en gastouders krachtens de delegatiebepaling met betrekking tot het
hoofdstuk over gegevensverstrekking, het voorgestelde artikel 4.7. Onderdeel K, onder 1,
zorgt dat niet alleen overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.2, maar
ook van het bepaalde krachtens artikel 4.7, voor zover dit gaat over gegevensverstrekking
door houders van kindercentra en gastouders onder de reikwijdte van de bestuurlijke
boete worden gebracht.
De bovenstaande wijziging is in lijn met onderdeel K, onder 2. Op grond van het voorgestelde
artikel 4.3 verstrekken de ouder en de partner van de ouder uit eigen beweging dan
wel op verzoek van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen onverwijld
gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de hoogte van
de kinderopvangvergoeding of de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang. Op grond
van het tweede en derde lid van artikel 4.3 bepaalt de Minister de wijze en een (nadere)
termijn voor het verstrekken van de benodigde gegevens. Voor het vaststellen van de
rechtmatigheid van de kinderopvangvergoeding die een kinderopvangorganisatie ontvangt,
is het van belang dat ouders desgevraagd gegevens en inlichtingen aanleveren. Daarbij
gaat het om gegevens en inlichtingen die a) nodig zijn om de hoogte en de vaststelling
van de kinderopvangvergoeding te bepalen, voor zover die betrekking hebben op artikel 3.2,
eerste lid, onderdelen en e, f en g, en vierde lid, b) nodig zijn voor de vaststelling
of de hoogte van een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang, of 3) tot wijziging
van de kinderopvangvergoeding of een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang kunnen
leiden. Het gaat hier immers om publieke middelen waar verantwoording over dient te
worden afgelegd.
Het voorgestelde artikel 5.12, eerste en tweede lid, biedt de mogelijkheid om via
het strafrecht op te treden bij overtreding van deze informatieverplichtingen. Daarnaast
is het wenselijk om ook bestuursrechtelijk te kunnen optreden. In de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel is in paragraaf 9.4.1 toegelicht waarom is gekozen voor een duaal
stelsel met zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke handhaving van onder meer
informatieverplichtingen. Strafrechtelijk optreden is tijdsintensief waardoor snel
handelen niet mogelijk is, terwijl dat juist van belang is bij situaties waarbij er
nog een mogelijkheid is tot herstel. Bovendien is strafrechtelijk optreden een zwaar
instrument dat grote gevolgen heeft voor de ouder. Ook daarom is het van belang dat
bestuurlijk kan worden opgetreden. Ook omdat het financieel belang van een ouder in
de regel relatief beperkt is, ligt strafrechtelijk optreden niet altijd voor de hand.
Het instrument bestuurlijke boete kan als stok achter de deur sneller en eenvoudiger
worden ingezet. Ook is het in het kader van rechtszekerheid van belang dat snel duidelijk
kan worden verschaft of er moet worden opgetreden. De impact kan immers groot zijn
voor alle betrokkenen. In dat licht is het van belang om een instrument te hebben
dat snel en adequaat kan worden ingezet.
In het wetsvoorstel is niet geregeld dat de Minister door middel van een bestuurlijke
boete kan optreden als de ouder of diens partner hun informatieverplichtingen overtreden,
bijvoorbeeld door na herhaaldelijke verzoeken niet te reageren op een informatieverzoek.
Dit was wel onderdeel van het wetsontwerp dat aan de Afdeling advisering van de Raad
van State werd voorgelegd. De bevoegdheid een overtreding van de informatieverplichting
door de ouder of diens partner te beboeten is bij gelegenheid van het nader rapport
abusievelijk geschrapt in het wetsvoorstel dat bij uw Kamer is ingediend. De informatieverplichting
voor de ouder en diens partner was immers niet meer relevant in het kader van een
inkomensafhankelijke ouderbijdrage die door de uitvoeringsorganisatie zou worden geïnd,
nu de ouderbijdrage bij gelegenheid van het nader rapport inkomensonafhankelijk werd
en te innen door de kinderopvangorganisatie. Voor de bepaling van het recht op en
de hoogte van de kinderopvangvergoeding bevat het wetsvoorstel evenwel nog steeds
in het voorgestelde artikel 4.3 informatieverplichtingen voor de ouder en diens partner
die niet zien op de bepaling van een inkomensafhankelijke ouderbijdrage.
Daarom (her)introduceert onderdeel K, onder 2, de mogelijkheid tot optreden met een
bestuurlijke boete bij overtreding van de informatieverplichting door middel van invoeging
van een nieuw vijfde lid in het voorgestelde artikel 5.7. Dit nieuwe lid is – met
uitzondering van de toevoeging inzake artikel 4.7, zoals hierna beschreven – gelijkluidend
aan het betreffende lid in het wetsontwerp dat aan de Afdeling advisering werd voorgelegd.
Het regelt dat bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.3, dat
over gegevensverstrekking door de ouder of diens partner gaat, een boete van ten hoogste
het verschil tussen de onterecht aan de kinderopvangorganisatie verstrekte kinderopvangvergoeding
en de betaalde ouderbijdrage tot maximaal het bedrag van de vijfde boetecategorie,
bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES (nu $ 56.000),
kan worden opgelegd. Hetzelfde geldt voor overtreding van de nadere regels over gegevensverstrekking
door de ouder of diens partner die worden gesteld krachtens het voorgestelde artikel 4.7.
Indien de overtreding niet tot een verschil tussen de onterecht verstrekte kinderopvangvergoeding
en de betaalde ouderbijdrage heeft geleid, is een boete van de tweede boetecategorie
(nu $ 2.800) het boetemaximum. Het opleggen van een bestuurlijke boete is – net als
de bestuurlijke boete voor kinderopvangorganisaties – als een discretionaire bevoegdheid
vormgegeven. Hiermee kan de Minister zelf beslissen wanneer een bestuurlijke boete
al dan niet gerechtvaardigd is.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen