Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tjeerd de Groot over scheepvaartveiligheid op de Noordzee
Vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over scheepvaartveiligheid op de Noordzee (ingezonden 14 juni 2023).
Antwoord van Minister Harbers (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 4 juli 2023).
         
Vraag 1
            
Heeft u kennisgenomen van de aanvaring van de Petra L met een windturbine in het gebied
               Gode Wind?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Deelt u de inschatting dat met het aanleggen van meer windparken op zee de kans op
               aanvaringen met turbines groter wordt?
            
Antwoord 2
            
Ja, zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen vergroot dit de kans op aanvaringen.
Vraag 3
            
Klopt het dat het «Programma Noordzee 2022–2027» stelt dat het huidige veiligheidsniveau
               van de scheepvaart minimaal moet worden gehandhaafd en waar mogelijk moet worden verbeterd?
            
Antwoord 3
            
Ja.
Vraag 4
            
Klopt het dat het «Programma Noordzee 2022–2027» stelt dat voor het Nederlandse deel
               van de Noordzee aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de cumulatieve risico’s
               van windparken voor de scheepvaartveiligheid niet te laten toenemen en waar mogelijk
               te beperken?
            
Antwoord 4
            
Ja.
Vraag 5
            
Hoe verhouden deze heldere beleidsdoelstellingen zich met de uitspraken «Uit dat onderzoek
               bleek dat de kans op aanvaringen en aandrijvingen van windturbines toeneemt door de
               aanleg van de windparken uit de Routekaart 2030» en «De norm die we hierbij nastreven
               is dus eerder relatief dan absoluut» uit de brief over scheepvaartveiligheid van 16 mei
               jongstleden2?
            
Antwoord 5
            
Die uitspraken zijn in lijn met de beleidsdoelstellingen: zonder aanvullende maatregelen
               vergroot de aanleg van meer windparken de kans op aanvaringen (zie ook antwoord 2).
               Zoals ook aangegeven in de brief over scheepvaartveiligheid en windparken van 16 mei
               jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 403) wordt daarbij een relatieve normomschrijving gehanteerd. Die bestaat eruit dat voor
               ieder nieuw windpark wordt nagegaan wat het effect op de scheepvaartveiligheid is
               en welke mitigerende maatregelen en middelen nodig zijn om eventuele risico’s te mitigeren.
               Dit gebeurt via expertsessies, interviews en (model)onderzoek, waarin wordt getracht
               om zoveel mogelijk aspecten te kwantificeren. Voor een algemeen geldende kwantitatieve
               risiconorm (voor alle windparken) is het jaarlijks aantal incidenten te laag en zijn
               ze te verschillend van aard en omvang
            
Vraag 6 en 7
            
Hoe groot is het cijfermatig risico op een aanvaring tussen een schip en een windmolen
               op de Noordzee nu?
            
Hoe groot is het cijfermatig risico op een aanvaring tussen een schip en een windmolen
               op de Noordzee in 2030 en bij een plaatsing van 70 gigawatt bij ongewijzigd veiligheidsbeleid?
            
Antwoord 6 en 7
            
Op basis van onderzoeken van het Maritiem Research Instituut Nederland (hierna: MARIN)
               uit 20193 en 20224 neemt de kans op een aanvaring van een schip met een windturbine zonder mitigerende
               maatregelen toe van ongeveer 1 aanvaring per 10 jaar in 2017 naar gemiddeld 10 tot
               14 aanvaringen per 10 jaar in 2030. De verhoogde kans op een aanvaring wordt verklaard
               door de uitbreiding van het aantal windenergiegebieden op zee richting 2030. Ik wil
               daar wel bij aangeven dat het veiligheidsrisico van aanvaringen wordt bepaald door de kans op aanvaringen te vermenigvuldigen met
               de gevolgen. Aanvaringen met beperkte gevolgen (bijvoorbeeld lichte schade aan de
               scheepswand of turbine) leiden tot een beperkter veiligheidsrisico dan aanvaringen
               met ernstige gevolgen (zoals een zinkend schip of een kapotte turbine).
            
Er is nog geen aanvaringskans berekend voor de situatie met 70GW aan opwekkend vermogen
               in 2050. Dit is nu ook nog niet (goed) mogelijk, omdat er nog veel onzekere factoren
               zijn. Het gaat dan om de nog onbekende locaties van toekomstige windparken en de technische
               ontwikkelingen van turbines en de scheepvaartonwikkelingen in de komende decennia.
               Dit zal onderdeel zijn van toekomstig onderzoek naar de veiligheidsrisico’s van aanvaringen
               met windturbines en, afhankelijk van de uitkomsten, mogelijk leiden tot een gewijzigd
               veiligheidsbeleid.
            
Vraag 8
            
Kunt u puntsgewijs opsommen welke concrete beheersmaatregelen er sinds de aanvaring
               met de Julietta D zijn genomen om de scheepvaartveiligheid op de Noordzee onder de
               beleidsnorm van het «Programma Noordzee 2022–2027» te brengen, nu blijkt dat het risico
               wel is gestegen zoals de brief van 16 mei zegt?
            
Antwoord 8
            
In het Programma Noordzee 2022–2027 worden aanvullende maatregelen beschreven om de
               cumulatieve risico’s van windparken voor de scheepvaartveiligheid niet te laten toenemen
               en waar mogelijk te beperken. Het gaat onder andere om verkeersbegeleiding op zee,
               extra toezicht en handhaving, extra sensoren zoals radar voor een beter actueel beeld
               van de verkeersbewegingen op zee, extra noodsleephulp en meer capaciteit voor Search
               and Rescue (SAR) en oliebestrijding. Na het incident met de Julietta D is dit verder
               geconcretiseerd, onder andere met de positionering van een noodhulpsleper bij de windparken
               Hollandse Kust. Verder is samen met de Haven Rotterdam in 2023 gestart met een pilot
               om schepen in de ankergebieden preventief te waarschuwen bij risicovolle weersomstandigheden.
               Verder komen er met elk nieuw windpark extra sensoren op zee zodat de Kustwacht steeds
               vollediger zicht krijgt op de scheepvaart. Tot slot start de Kustwacht in 2025 met
               een vorm van verkeersbegeleiding waarin de Kustwacht in actie komt als een gevaarlijke
               situatie dreigt te ontstaan.
            
Ter verduidelijking: de brief van 16 mei benoemt dat uit onderzoek blijkt dat met
               het realiseren van nieuwe windparken de kans op aanvaringen en aandrijvingen met turbines toeneemt en dat daarom maatregelen nodig
               zijn. Daarmee kunnen die risico’s worden gemitigeerd. In de brief staat niet dat het
               veiligheidsrisico gestegen is, maar dat er maatregelen nodig zijn.
            
Vraag 9
            
Kunt u daarbij aangeven welk cijfermatig effect elk van deze maatregelen heeft op
               het verlagen van het risico op een aanvaring, zodat helder wordt of de geldende beleidsnorm
               wordt gehaald?
            
Antwoord 9
            
Dat is nu nog niet aan te geven gezien de korte analyseperiode. De eerstvolgende Monitor
               Nautische Veiligheid (MNV) Noordzee staat gepland voor 1e helft 2024 en daaruit zal een (kwalitatief) beeld ontstaan of er sprake is van een
               wijziging van het risicobeeld. Daarnaast staat in 2025 op basis van het Monitoring-
               en Onderzoeksprogramma Scheepvaartveiligheid Wind op Zee (MOSWoZ) een eerste brede
               beleidsevaluatie gepland over scheepvaartveiligheid gerelateerd aan de windparken,
               met een eerste analyse van de effectiviteit van de uitgevoerde maatregelen.
            
Vraag 10
            
Bent u bereid om alsnog een heldere, kwantitatieve veiligheidsnorm voor scheepvaartveiligheid
               op de Noordzee vast te stellen, in plaats van een (wisselende) relatieve of kwalitatieve
               norm?
            
Antwoord 10
            
Zoals ook in de brief van 16 mei is aangegeven wordt, na inwinning van advies bij
               MARIN, dit jaar bezien of het hanteren van een meer kwantitatieve norm meerwaarde
               biedt en, zo ja, hoe deze vorm zou kunnen krijgen. De resultaten worden in het voorjaar
               van 2024 verwacht. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.