Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van het lid Beckerman over het in kaart brengen van vergunningen die een rol spelen bij het lozen in de Waddenzee (Kamerstuk 29684-246)
29 684 Waddenzeebeleid
Nr. 249
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 juli 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
over de brief van 8 mei 2023 over de uitvoering van de motie van het lid Beckerman
over het in kaart brengen van vergunningen die een rol spelen bij het lozen in de
Waddenzee (Kamerstuk 29 684, nr. 246).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 mei 2023 aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Meedendorp
Inleiding
Eind vorig jaar heeft de Kamer een motie aangenomen (Handelingen Ii 2022/23, nr. 39,
ite, 56) van het lid Beckerman (SP), waarin de regering werd verzocht om alle vergunningen
die direct of indirect een rol spelen bij het lozen van afval in de Waddenzee in kaart
te brengen, te controleren en hierover begin 2023 aan de Kamer te rapporteren (Kamerstuk
33 576, nr. 334).
Op 8 mei 2023 is uitvoering gegeven aan deze motie door middel van een brief aan de
Kamer (Kamerstuk 29 684, nr. 246), waarbij een overzicht van de lozingen is verstrekt.
In het daaropvolgend schriftelijk overleg van 24 mei 2023 hebben verschillende fracties
van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat zij vragen
en opmerkingen willen voorleggen aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
over uitvoering van deze motie. De vragen zijn gesteld door de D66-fractie, CDA-fractie,
GroenLinks-fractie, PvdD-fractie en de BBB-fractie. Als bijlage bij deze brief ontvangt
u de beantwoording van deze vragen. Deze antwoorden zijn mede namens de Minister voor
Natuur en Stikstof.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
D66-fractie
1. De leden van de D66-fractie menen dat de Minister deze motie, die met brede steun
is aangenomen, slechts gedeeltelijk heeft uitgevoerd. Zij hadden graag gezien dat
de Minister ook in kaart had gebracht voor welke stoffen de lozingsvergunningen zijn
afgegeven. Bovendien hadden deze leden graag gezien dat de Minister deze vergunningen
had gecontroleerd, zoals verzocht in de motie. Kan de Minister toelichten waarom hij
slechts zo summier inzicht geeft in de vergunningen?
Antwoord vraag 1:
Er is een lijst met vergunningen die betrekking heeft op lozingen op de Waddenzee
aan de Kamer verzonden. Hiermee is het totaalbeeld zover dat nu beschikbaar is in
kaart gebracht.
Met betrekking tot de controle van de vergunningen is in de brief van 8 mei jl. het
volgende aangegeven: Rijkswaterstaat werkt aan het controleren (bezien) van al zijn
watervergunningen en indien nodig worden deze geactualiseerd. De lozingen op de Waddenzee
en de Eems-Dollard zijn onderdeel van deze controle.
Aanvullend wijs ik erop dat in het kader van de Delta Aanpak Waterkwaliteit alle bevoegde
gezagen een inhaalslag doen om de meest risicovolle vergunningen te bezien en waar
nodig te herzien. Tevens ontwikkelen zij een structurele aanpak zodat het regelmatig
bezien en herzien voor de toekomst wordt geborgd (gereed eind 2024). In juni 2020
is de Tweede Kamer geïnformeerd over deze aanpak. De inzet op deze aanpak heeft prioriteit,
zie ook het antwoord op vraag 2.
Rijkswaterstaat is als beheerder van alle rijkswateren, waaronder de Waddenzee, in
totaal 800 watervergunningen aan het bezien. Van deze 800 vergunningen worden in totaal
200 prioritaire vergunningen van de IPPC/BRZO bedrijven met voorrang bezien. Dat is
naar verwachting eind dit jaar afgerond. Er zijn daarbij tot dusver geen gevallen
aangetroffen met een dermate groot milieurisico dat direct ingrijpen noodzakelijk
is.
2. Waarom heeft de Minister niet direct toegelicht op welke stoffen de vergunningen
zien?
Antwoord vraag 2:
Hiervoor zouden de bevoegde gezagen alle vergunningen stuk voor stuk moeten doorzoeken,
een monnikenwerk gegeven het feit dat aanvragen en daarop verleende vergunningen honderden
pagina’s kunnen beslaan. De capaciteit die dit kost kan niet gebruikt worden voor
het bezien en herzien van de vergunningen. Dit laatste heeft op dit moment prioriteit.
De verzamelde gegevens uit de vergunningen, bestaande uit stoffen inclusief lozingseisen
per stof of stofgroep, zouden in een overzicht geplaatst moeten worden. Deze optelsom
van de lozingseisen in vergunningen geeft echter geen volledig beeld van het totaal
aan geloosde stoffen. Het geeft aan wat de bedrijven maximaal zouden mogen lozen.
De daadwerkelijke hoeveelheid geloosde stoffen is uit metingen af te leiden.
Voor de industriële bedrijven gelden rapportageverplichtingen die bijdragen aan het
inzicht in aanwezigheid van stoffen in het milieu. Deze gegevens worden geregistreerd
in de Nederlandse emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
3. Worden er stoffen geloosd die vallen onder de Kaderrichtlijn Water (KRW) en dus
over maximaal drieënhalf jaar niet meer toegestaan zijn?
Antwoord op vraag 3:
Het is aannemelijk dat er stoffen worden geloosd in het oppervlaktewater, die onder
de reikwijdte van de Kaderrichtlijn Water vallen. De KRW legt de verplichting op aan
lidstaten om tenminste naar een goede watertoestand te streven en daarbij de nodige
maatregelen binnen geïntegreerde maatregelenprogramma’s vast te stellen en uit te
voeren. Hierbij dient men rekening te houden met de bestaande communautaire vereisten.
Het KRW impulsprogramma werkt aan intensivering van maatregelen voor stoffen. De Kamer
is hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 632).
4. Welke kaders worden gehanteerd bij het afgeven van de vergunningen?
Antwoord op vraag 4:
Bij een aanvraag voor een watervergunning beoordeelt het bevoegd gezag of de aanvraag
verenigbaar is met de doelstellingen zoals omschreven in artikel 2.1 van de Waterwet.
De watervergunning moet worden geweigerd als de verlening van een vergunning niet
verenigbaar is met de doelstellingen. Dit zijn:
• het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast of waterschaarste;
• het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van de watersystemen;
• Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Voor de regulering van lozingen op het oppervlaktewater worden in de Waterwet delen
van de Wabo overeenkomstig van toepassing verklaard. Dit betreft o.a. de verplichting
om de best beschikbare techniek toe te passen, rekening te houden met de bestaande
toestand van het milieu, de gevolgen voor het milieu, wettelijk vastgestelde maximale
lozingseisen in acht te nemen en waar nodig de watervergunning te actualiseren en
aan te passen.
Voor een nadere invulling van het beoordelingskader gebruikt het bevoegd gezag de
Beleidsregel toetsingskader waterkwaliteit. Belangrijke onderdelen die deel uitmaken
van het algemene waterkwaliteitsbeleid bij het beoordelen van een aanvraag voor een
watervergunning voor lozingen op het oppervlaktewater-lichaam, zijn de Algemene BeoordelingMethodiek
(ABM 2016) en het handboek Immissietoets.
De ABM en het handboek Immissietoets hebben als doel om concrete (punt)lozingen te
beperken en te voorkomen. Voor het behalen van bepaalde milieukwaliteitsnormen voor
oppervlaktewaterlichamen wordt er ook getoetst aan de milieukwaliteitsnormen zoals
vastgesteld in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Wanneer de aanvraag
voor een watervergunning voor het lozen op het oppervlaktewaterlichaam tot gevolg
heeft dat de milieukwaliteits-normen voor het oppervlaktewaterlichaam worden overschreden,
kunnen in de watervergunning aanvullende beperkingen worden opgenomen om alsnog aan
de milieukwaliteitsnormen te blijven voldoen.
5. Vindt de Minister deze kaders (nog) passend of moeten die kaders worden herzien
om natuurbehoud en -herstel en het voldoen aan de KRW te borgen?
Antwoord op vraag 5:
De kaders zijn passend, de uitvoering vraagt echter extra aandacht. Daarom worden
de volgende maatregelen genomen binnen het KRW Impulsprogramma en het Interbestuurlijk
Programma versterking VTH-stelsel:
• Alle stoffen in lozingen worden getoetst aan toepassing van de beste beschikbare technieken
en aan de KRW-normen. Er geldt een minimalisatieplicht voor lozing van zeer zorgwekkende
stoffen;
• Inhaalactie om bestaande vergunningen te bezien en waar nodig te actualiseren;
• Strengere eisen aan producten (impulsprogramma chemische stoffen);
• Meer inzet op correcte uitvoering toetsingskaders bij vergunningverlening en maatwerkvoorschriften
(met name aan het begin van de keten);
• Het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IPB VTH). Hiermee wordt invulling
gegeven aan de opvolging van 9 aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee
aan de versterking van het VTH-stelsel. In het IBP VTH wordt onder andere gewerkt
aan de versterking van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit en kennisinfrastructuur.
• Het coalitieakkoord reserveert een naar 6 miljoen euro oplopend bedrag voor de versterking
van de ILT voor het steviger aanpakken van milieucriminaliteit en milieurisico’s.
Dit bedrag wordt aangewend om de capaciteit van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst
binnen de ILT de komende jaren substantieel uit te breiden.
In het algemeen kan worden geconstateerd dat het niet goed genoeg gaat met de natuur
in de Waddenzee. Dat geldt niet alleen voor specifieke soorten en habitats die zijn
aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtijn (zie o.a. VHR-rapportage
2019), maar ook voor andere belangrijke natuurwaarden die de Waddenzee tot een uniek
ecologisch systeem maken. De Minister voor Natuur en Stikstof werkt aan Beleidskader
Natuur Waddenzee om de (cumulatieve) impact van het gebruik op de natuur van de Waddenzee
terugbrengen en zo de balans tussen ecologie en economie te herstellen.
6. De leden van de D66-fractie vinden het totaal van 58 vergunningen voor afvallozingen
op de Waddenzee en Eems-Dollard erg hoog. Is de Minister dit met deze leden eens?
Antwoord op vraag 6:
Het aantal vergunningen geeft geen goed beeld van de impact van lozingen op de kwaliteit
van het oppervlaktelichaam. Vergunbare lozingen worden altijd gecontroleerd op de
impact van de lozing op de waterkwaliteit van het ontvangende water. In een watervergunning
wordt door middel van voorschriften een beperking opgelegd ten opzichte van hetgeen
is aangevraagd. Eén van de beperkingen kan het instellen van lozingseisen zijn, ter
bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam.
7. Is het aantal van 58 vergunningen constant geweest over de afgelopen jaren, of
zijn het er nu juist meer of minder?
Antwoord op vraag 7:
Er is over de afgelopen jaren sprake geweest van een geringe toename van het aantal
vergunningen voor lozingen op Waddenzee en Eems-Dollard. In 2019 kwamen er twee vergunningen
bij. In 2021 ook twee. In 2023 drie. In de tussenliggende jaren (2020 en 2022) bleef
het aantal gelijk. Er zijn geen vergunde bedrijven gestopt met lozingen.
8. Wat zijn de cumulatieve effecten van deze lozingen?
Antwoord op vraag 8:
Het exacte cumulatief effect is niet vast te stellen voor een dynamisch systeem zoals
de Waddenzee met puntlozingen die wijd verspreid zijn. Met een immissietoets, die
bij elke nieuwe lozingsaanvraag wordt gedaan, wordt beoordeeld of een lozing vanuit
waterkwaliteitsoogpunt al dan niet acceptabel is. Bij activiteiten die belangrijke
nadelige gevolgen kunnen hebben voor de natuur moet er een milieueffectrapportage
(m.e.r.) doorlopen worden. De uitkomst van de m.e.r. is vervolgens een onderdeel dat
wordt meegenomen in het besluitvormingsproces of er al dan niet een watervergunning
verleend kan worden.
9. Is de Minister het met deze leden eens dat cumulatie een onderbelicht aspect is
in het natuurbehoud van de Waddenzee en dat lozingsvergunningen beoordeeld moeten
worden in samenhang met cumulatieve effecten?
Antwoord op vraag 9:
De cumulatieve impact van het gebruik van de Waddenzee is inderdaad een aspect waarmee
rekening gehouden dient te worden. Bij een vergunningsaanvraag wordt bij de beoordeling
van de lozing een immissietoets uitgevoerd waarin rekening wordt gehouden met de stoffen
die zich al in het oppervlaktewater bevinden.
De meetgegevens van het KRW-punt in de Waddenzee geven aan dat voor vijf KRW-stoffen
de norm wordt overschreden. Vier van deze stoffen worden aangemerkt als ubiquitair.
Die stoffen worden in zeer kleine hoeveelheden nog wel geloosd. Echter, de overschrijdingen
zijn niet aan die lozingen te wijten, maar aan de alomtegenwoordigheid van die stoffen.
Met het bezien van de vergunningen, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt
dit probleem niet opgelost.
De vijfde stof die voor de Waddenzee de norm overschrijdt is arseen. Deze stof valt
onder de specifiek verontreinigende stoffen voor de ecologie. Arseen is echter een
natuurlijk aanwezige stof in kustwateren, waar het van nature in de voormalige zeebodem
aanwezige metaal vrijkomt door contact met zuurstof. Ook hier geldt dat het bezien
van de vergunningen deze normoverschrijding niet oplost. Zie ook de factsheet KRW
over de Waddenzee op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/krw-factsheets.
10. Gebeurt dat nu al?
Antwoord op vraag 10:
Ja, bij het beoordelen van de aanvragen voor lozingen wordt accumulatie meegenomen
door de KRW-metingen mee te nemen bij de immissietoets. De immissietoets – verplicht
te gebruiken onder zowel het huidig recht als onder de Omgevingswet – beoordeelt of
een lozing vanuit waterkwaliteitsoogpunt al dan niet acceptabel is.
In de immissietoets wordt invulling gegeven aan de doelstelling om de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. De immissietoets
draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele (punt)lozing
in de totale concentratie van een stof in het betreffende oppervlaktewaterlichaam
en benedenstrooms. Met behulp van de immissietoets wordt beoordeeld of in de nabijheid
van de lozing (op de grens van de mengzone) wordt voldaan aan de geldende waterkwaliteitsdoelstellingen.
Aanvullend wordt beoordeeld of de lozing voldoet aan geldende doelen voor benedenstrooms
gelegen beschermde gebieden, waaronder waterwinlocaties en Natura 2000-gebieden.
11. Zo nee, kan de Minister toezeggen dat hij erop zal sturen dat eventuele nieuwe
vergunningen en het herzien van vergunningen altijd worden beoordeeld in relatie tot
de cumulatieve effecten?
Antwoord op vraag 11:
Zie het antwoord op vraag 10.
12. Kan de Minister toezeggen dat hij onderzoekt in hoeverre de opeenstapeling van
effecten van de 58 lozingen negatieve effecten heeft op de natuurkwaliteit van de
Waddenzee?
Antwoord op vraag 12:
In zijn algemeenheid geldt dat de waterkwaliteit van de Waddenzee, naast de invloed
van lozingen, door heel veel aspecten wordt beïnvloed. De Waddenzee staat bijvoorbeeld
in open verbinding met de Noordzee en verschillende binnenwateren, het IJsselmeer
en de Eems en diverse watergangen monden erin uit. De Waddenzee kampt ook met de gevolgen
van klimaatverandering. De opeenstapeling van effecten van de lozingen op de natuurkwaliteit
is op dit moment niet vast te stellen.
13. Welke instrumenten heeft de Minister tot zijn beschikking om vergunningen in te
trekken of aan te scherpen indien er sprake is van negatieve effecten?
Antwoord op vraag 13:
Een watervergunning kan als sanctie geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken (artikel
8.4 Waterwet). Dat kan alleen als:
• de vergunninghouder in strijd met de vergunning of de daaraan verbonden voorschriften
handelt;
• de vergunninghouder de wettelijke voorschriften die gelden voor de vergunde handeling
niet naleeft;
• de gegevens die zijn verstrekt om de vergunning te krijgen zo onjuist of onvolledig
blijken te zijn, dat een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling
van de vergunningaanvraag de juiste gegevens bekend zouden zijn geweest;
Het bevoegd gezag kan de vergunning echter niet intrekken zonder dat de vergunninghouder
een redelijke tijd heeft gekregen om de overtreding ongedaan te maken. Op grond van
artikel 6.22 Waterwet kan een vergunning geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken
indien zich omstandigheden of feiten voordoen waardoor de handeling (of handelingen)
waarvoor de vergunning is verleend niet langer toelaatbaar wordt geacht met het oog
op de doelstellingen en belangen van de Waterwet. In dat geval gaat het echter niet
om een sanctie.
Het bevoegd gezag moet daarnaast de vergunningen van de grotere industriële bedrijven
(IPPC) actueel houden. In de regelgeving zijn daarvoor twee actualisatieverplichtingen
opgenomen:
• Actualisatieplicht binnen 4 jaar na publicatie Best Beschikbare Techniek conclusie
(artikel 5.10 lid 1 Bor);
• Actualisatieplicht die regelmatig uitgevoerd moet worden (artikel 2.30 Wabo / artikel
5.10 lid 2 Bor). Deze actualisatieplicht houdt in dat het bevoegd gezag regelmatig
moet beoordelen of de voorschriften van een vergunning nog toereikend zijn. Dit gezien
de ontwikkelingen op het gebied van technische mogelijkheden tot bescherming van het
milieu en de ontwikkelingen die de kwaliteit van het milieu verbeteren.
14. In hoeverre zijn er kosten verbonden aan een lozingsvergunning?
Antwoord op vraag 14:
Onder de huidige Waterwet zijn er geen leges verbonden aan de milieubelastende vergunning.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet mogen er wel leges geheven worden voor
milieubelastende vergunningen.
In artikel 13.1, lid 6, Omgevingswet staat dat bij ministeriële regeling de tarieven
voor de leges worden vastgesteld. De Minister stelt de tarieven zo vast dat de verwachte
opbrengsten niet boven de verwachte kosten uitgaan. Dat staat in artikel 13.1, lid
3, Omgevingswet.
In de Omgevingsregeling worden de tarieven vastgesteld en regels gesteld over hoe
de rechten worden geheven. De tarieven staan in paragraaf 14.1.2 en verder van de
Omgevingsregeling.
15. Is het mogelijk dat lozende bedrijven een afdracht doen waarmee de effecten van
hun lozing kunnen worden gecompenseerd?
Antwoord op vraag 15:
Een bedrijf is verontreinigingsheffing verschuldigd als er stoffen op een oppervlaktewaterlichaam
worden geloosd. Wat hieronder wordt verstaan is vastgelegd in de artikelen 7.1 en
7.2 van de Waterwet. Dit geld is bedoeld om nadelige effecten op het watersysteem
te voorkomen of te compenseren.
16. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat lozingen op wateren, zeker op
natuurwateren, zo veel mogelijk moeten worden beperkt. Heeft de Minister een overzicht
van andere natuurwateren waarop wordt geloosd?
Antwoord op vraag 16:
Op nagenoeg alle wateren wordt geloosd. De wateren gelegen in Natura 2000-gebieden
zijn daarop geen uitzondering. Daarvan bestaat geen apart overzicht. Zoals vermeld
in het antwoord op vraag 10 wordt in de immissietoets wel apart aandacht besteed aan
beschermende gebieden.
17. Zo nee, kan de Minister toezeggen om dit overzicht te maken?
Antwoord op vraag 17:
Zie het antwoord op vraag 2.
18. Kan de Minister toezeggen om steviger beleid te maken op lozingen, waarbij in
ieder geval cumulatie wordt meegenomen?
Antwoord op vraag 18:
Het beleid op lozingen is onlangs nog onderzocht als onderdeel van het VTH-stelsel
door de commissie Van Aartsen. Naar aanleiding van de aanbevelingen heeft het kabinet
maatregelen geformuleerd en 18 miljoen vrijgemaakt. Cumulatie wordt meegenomen in
de immissietoets. Zie ook het antwoord op vragen 9, 10 en 12.
CDA-fractie
19. De leden van de CDA-fractie horen graag welke juridische consequenties er kleven
aan het geven van eigen rechten aan de Waddenzee?
20. Deze leden zijn benieuwd naar welke risico’s op juridisering van maatschappelijke
problemen, tegenstellingen en uitdagingen er zouden ontstaan wanneer de Waddenzee
eigen rechten zou krijgen?
21. Deze leden zouden het een goed idee vinden als de Minister in kaart brengt, of
in kaart laat brengen, welke risico’s op juridisering op korte, middellange en lange
termijn spelen en zouden kunnen spelen?
Antwoord op vragen 19, 20 en 21:
Voor de beleidsappreciatie van het geven van eigen rechten aan de Waddenzee wordt
verwezen naar de Kamerbrief Beleidskader Natuur Waddenzee (Kamerstuk 29 684, nr. 234).
In de recent door Duitsland, Denemarken en Nederland getekende verklaring van Wilhelmshaven,
gericht op de bescherming van de Waddenzee, is aanvullend ook afgesproken dat in trilateraal
verband verder onderzoek zal worden gedaan naar het concept van «Rechten voor Natuur».
De ondertekende verklaring zal op korte termijn met de Kamer worden gedeeld door de
Minister voor Natuur en Stikstof.
Dit onderzoek zal meer inzicht geven in de juridische aspecten van het concept, zowel
voor wat betreft de aanvullende beschermende werking voor de Waddenzee als mogelijke
maatschappelijke of juridische consequenties.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat het bij toekenning van rechten vrijwel nimmer
gaat om absolute rechten. Wel kan het concept – afhankelijk van de juridische vormgeving
– mogelijk leiden tot het meer centraal plaatsen van de integrale bescherming van
de gehele Waddenzee. Zo kan bijvoorbeeld bij het beheer en het nemen van besluiten
over menselijk medegebruik meer grip gekregen worden op cumulatieve effecten. Het
is dus niet automatisch zo dat het concept leidt tot verdere juridificering. Dit aspect
van «Rechten voor Natuur» zal ook specifiek aandacht krijgen in het trilaterale onderzoek.
GroenLinks-fractie
22. De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de brief van de Minister dat
het probleem, van het zonder vergunning lozen van milieuvervuilende stoffen in een
natuurgebied, is verholpen door het verlenen van een vergunning. Deze leden zouden
graag de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (en wellicht de Minister voor Natuur
en Stikstof) willen vragen om aan de Kamer te specificeren hoe dit de natuur heeft
geholpen?
Antwoord op vraag 22:
Aan de verleende vergunning voor de HoWa-lozing zijn voorschriften verbonden. Er is
een voorschrift opgenomen over de voorwaarden waaronder afvalwater via de HoWa-leiding
geloosd mag worden. Een van de voorwaarden houdt in dat het waterschap enkel afvalwater
mag accepteren (op de HoWa-leiding), als het afvalwater ontstaat onder toepassing
van ten minste de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Dit draagt -indirect – bij aan
het implementeren van de BBT door Friesland Campina.
De watervergunning is verstrekt aan het Waterschap Noorderzijlvest. Voor de indirecte
lozing van FrieslandCampina op de HoWa-leiding zijn gedeputeerde staten van de provincie
Groningen het bevoegd gezag. Het is dan ook aan de (Omgevingsdienst van de) provincie
Groningen om herziening van de omgevingsvergunning van FrieslandCampina te overwegen
in verband met de waterkwaliteit van de Waddenzee. Rijkswaterstaat zal bij de herziening
van zijn adviesrecht gebruik maken.
23. Hoe is hiermee de belasting van dit Natura 2000-gebied afgenomen?
Antwoord op vraag 23:
Er is geen grond de vergunning te weigeren. Aan de vergunning zijn wel, zo beperkend
als mogelijk, voorwaarden gesteld zoals de eis dat enkel afvalwater mag worden geaccepteerd
(op de HoWa leiding) als het afvalwater ontstaat onder toepassing van ten minste de
BBT.
24. Zijn soorten en ecosystemen beter beschermd en zijn de bedreigingen voor de Wadden,
waarvan de Minister er zelf een heel aantal opsomt, afgenomen door het legaliseren
van de vervuiling?
Antwoord op vraag 24:
De vervuiling is niet gelegaliseerd. Een ontbrekende watervergunning, ontstaan door
stelselwijzigingen, is verstrekt aan het waterschap. Hier is een aanvullende eis opgenomen
zoals in voorgaande antwoorden beschreven. De omgevingsvergunning die door de omgevingsdienst
van Groningen is verstrekt legt beperkingen op aan de hoeveelheid stoffen die mag
worden geloosd.
25. Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft laat de casus rond de Hoogkerk-Waddenzeeleiding
(HoWa) en de onverdunde lozingen van afvalwater ook zien dat lang niet alle lozingen
en emissies in beeld waren. Is er een centraal punt voor alle wateren waar alle vergunningen
bij elkaar komen?
Antwoord op vraag 25:
Nee, dat is er niet.
26. Is er een compleet overzicht van wie wat in ons milieu laat lopen en hoeveel ervan?
27. Zo nee, kan dat gemaakt worden?
Antwoord op vragen 26 en 27:
In het Interbestuurlijk Programma VTH wordt gewerkt aan de versterking van de informatie-uitwisseling,
datakwaliteit en kennisinfrastructuur. Zoals bij het antwoord op vraag 2 al uiteen
is gezet, is het uitzoeken van vergunningen en dit plaatsen in een overzicht een monnikenwerk.
Daarnaast gelden er voor de industriële bedrijven rapportageverplichtingen die bijdragen
aan het inzicht in aanwezigheid van stoffen in het milieu. Deze gegevens worden geregistreerd
in de Nederlandse emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
28. En kan de Minister een overzicht verwachten van wat in welk water wordt geloosd
en wat de chemische en biologische staat van dat water is, in het kader van de deadline
van de KRW?
Antwoord op vraag 28:
Voor het eerste deel van de vraag, zie het antwoord op vraag 2. Voor het tweede deel,
over de staat van het water in het kader van de deadline van de KRW: deze informatie
is te vinden op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/krw-factsheets.
29. Is er voor elk water een afbouwpad van lozingen dat leidt tot een goede staat
volgens de KRW-criteria?
Antwoord op vraag 29:
Op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/krw-factsheets is voor elk KRW waterlichaam ook een maatregelenpakket benoemd. Zoals op 11 april
aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 27 625, nr. 625), zijn Rijk en regio gezamenlijk gestart met een KRW-impulsprogramma om met stevige,
aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties te voldoen aan de eisen van
de KRW en daarmee maximale inspanning te leveren voor de Europese wettelijke verplichtingen
in 2027. Zie ook het antwoord op vraag 18.
30. Zijn er vergunningen die tot legale lozingen boven de KRW-grenswaarden leiden
en verder reiken dan het jaar 2027?
31. Zo ja, welke zijn dat?
Antwoord op vragen 30 en 31:
RWS is bezig met het bezien van 800 vergunningen. Indien de immissietoets uitwijst
dat niet wordt voldaan aan de waterkwaliteitseisen die nodig zijn voor een goede toestand,
dan zullen de vergunningen worden aangescherpt. Zie ook antwoord op vraag 18.
32. De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor de tabel met lozingsvergunningen
voor de Waddenzee. Het overzicht laat helaas niet zien wat er wordt geloosd en hoeveel
schadelijke stoffen daarbij in het milieu terechtkomen, hoe erg dat is en of daar
een alternatief voor is. Ook laat de lijst niet zien wanneer de vergunningen aflopen
en wat per lozing het plan is om de vervuiling te laten afnemen of stoppen. Deze leden
zijn hier wel benieuwd naar en vragen de Minister om de lijst aan te vullen?
Antwoord op vraag 32:
Zie het antwoord op vraag 2.
Partij voor de Dieren-fractie
33. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen
van het feit dat ongeveer zestig bedrijven, waaronder een datacentrum van Google,
het Ministerie van Defensie en verschillende chemiebedrijven, mogen lozen op de Waddenzee.
Het is onder andere daarom onbegrijpelijk dat de missende vergunning van FrieslandCampina
alsnog gelegaliseerd is. Deze leden vragen zich ten eerste af of het besef dat de
Waddenzee een Natura 2000-gebied en UNESCO-Werelderfgoed is, wel goed doorgedrongen
is bij de Minister?
Antwoord op vraag 33:
De Waddenzee is een uniek natuurgebied met hoofddoelstelling natuur en verdient bescherming.
Tegelijkertijd wordt er ook gewoond en gewerkt op en rondom de Waddenzee. Daarom zetten
we samen met gebiedspartners in op de Agenda Waddengebied 2050 inclusief Uitvoeringsprogramma,
de Programmatische Aanpak Grote Wateren, de Beheerautoriteit Waddenzee, een Natura
2000 beheerplan en het Beleidskader Natuur Waddenzee.
34. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat Rijkswaterstaat werkt
aan het controleren (bezien) van al zijn watervergunningen. Indien nodig worden deze
geactualiseerd. Deze leden zijn van mening dat dit bij lange na niet voldoende is.
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft in het recente briefadvies
«Goed water goed geregeld» geconstateerd dat vergunningen aangepast moeten worden
en dat dit vaak niet gebeurt, ondanks dat de regels dat wel voorschrijven. Kan de
Minister reflecteren op het proces van het bezien van de lozingsvergunningen die afgegeven
zijn om te mogen lozen op de Waddenzee, in het licht van de uitspraken van de Rli?
Antwoord op vraag 34:
Zie het antwoord op vraag 1.
35. Kan de Minister hier tevens op reflecteren in het bredere proces van het terugkerende
beroep op de controles door Rijkswaterstaat van de bestaande vergunningen? Deze leden
constateren namelijk dat de Minister vaker verwijst naar dit proces, maar zij menen
dat de conclusie hierbij moet zijn dat Rijkswaterstaat achterloopt, waardoor het maar
de vraag is of natuur, water en milieu in de tussentijd wel voldoende beschermd zijn
met de mogelijkheden die de wet biedt.
Antwoord op vraag 35:
Zie antwoord op vraag 5.
36. Daarnaast vragen deze leden zich af hoe Rijkswaterstaat de cumulatieve hoeveelheid
(schadelijke) stoffen in het water meeweegt bij het herzien van de vergunningen?
Antwoord op vraag 36:
Zie antwoord op vraag 10.
37. Een veel voorkomende kritiek, die deze leden delen, is dat er te veel naar afzonderlijke
stoffen wordt gekeken en niet naar de opeenstapeling. Het probleem blijft namelijk
dat elke vergunning afzonderlijk geen probleem hoeft te zijn, maar de stapeling het
milieu wel degelijk aantast. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord op vraag 37:
Zie het antwoord op vragen 9 en 10.
Het Beleidskader Natuur Waddenzee bevindt zich nu in de analysefase. Hierin zal de
(cumulatieve) impact van alle vormen van gebruik in kaart worden gebracht. In de vervolgfasen
zal worden bepaald op welke wijze de (cumulatieve) impact zal worden teruggebracht.
We kunnen nu niet vooruitlopen op mogelijke uitkomsten en/of lozingen hierin aandacht
krijgen.
38. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat er een verscheidenheid
is aan overheidslagen die lozingsvergunningen kunnen verstrekken, wat tot verschillende
problemen leidt. Deze problemen zijn onder andere het toezicht en de handhaving op
lozingen, het lang duren van het herzien van vergunningen en een gebrekkig zicht op
welke vergunningen er in totaal zijn uitgegeven. Onder andere provincies en waterschappen
mogen vergunningen afgeven, maar het Rijk heeft momenteel slechts een beperkt overzicht
van welke vergunningen er precies zijn afgegeven. Aangezien de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat stelselverantwoordelijk is voor de waterkwaliteit vragen deze leden
het volgende: hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat hij hier weer echt de regie op
krijgt met voldoende zicht op alle lozingsvergunningen, waardoor de cumulatieve verontreiniging
eindelijk echt goed in beeld komt?
Antwoord op vraag 38:
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat werkt met de ministeries van
Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Openbaar
Ministerie, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma
versterking VTH-stelsel (IBP VTH) samen aan de opvolging van negen aanbevelingen van
de commissie Van Aartsen en daarmee aan de versterking van het VTH-stelsel. Over de
voortgang van het IBP VTH wordt u voor de zomer geïnformeerd. In het IBP VTH wordt
onder andere gewerkt aan de versterking van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit
en kennisinfrastructuur. Zie ook het antwoord op vraag 10.
39. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat twee schietterreinen van
het Ministerie van Defensie lozingsvergunningen hebben. Kan de Minister aangeven en
toelichten welke stoffen zij mogen lozen, waarom die op een Natura 2000-gebied geloosd
moeten worden en of er gezocht wordt naar andere mogelijkheden?
Antwoord op vraag 39:
Beide schietterreinen liggen in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Een
deel van de munitie mist doel en kan onbedoeld in het water terecht komen. Deze vergunningen
stellen voorwaarden aan het maximale verbruik en type van munitie en een opruimplicht
daar waar dat mogelijk is. Hiermee wordt indirect het deel dat in het water terecht
kan komen ook beperkt. Er is op deze manier ook vastgelegd en beperkt hoeveel en welke
munitiegerelateerde stoffen, metalen, metaalverbindingen en energetische materialen
dat betreft. Bij deze vergunningverlening geldt uiteraard hetzelfde toetsingskader
dat hierboven is beschreven. Ook hier is onder andere de immissietoets uitgevoerd.
40. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat
«daarnaast Nederland via de internationale coördinatie- en stuurgroep Eems de waterkwaliteitsaspecten
van de Eems zal blijven benadrukken.» In tijden van een klimaatcrisis en een biodiversiteitscrisis
vinden deze leden het qua inzet te weinig om te lezen dat de Minister de waterkwaliteitsaspecten
van de Eems blijft benadrukken. Wat is concreet de inzet en hoe gaat de Minister ervoor
zorgen dat de waterkwaliteit minimaal voldoet aan de KRW?
Antwoord op vraag 40:
Nederland werkt samen met de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen
binnen het stroomgebied Eems aan diverse wateropgaven waaronder de KRW. Het internationale
deel van het stroomgebiedbeheerplan van de Eems wordt tot stand gebracht in de internationale
coördinatie- en stuurgroep Eems (ICE/ICS). In het kader van het KRW-impulsprogramma
onderzoekt NL voor grenswateren, waaronder de Eems in hoeverre er sprake is van buitenlandse
afwenteling. De resultaten voor de Eems zullen besproken worden in de ICE/ICS met
als doel om te komen tot (aanvullende) afspraken omtrent de waterkwaliteit.
BBB-fractie
41. Het lid van de BBB-fractie heeft een vraag over het blijven benadrukken van de
waterkwaliteitsaspecten van de Eems via de internationale coördinatie- en stuurgroep
Eems. Hoe gaat hier concrete uitvoering aan gegeven worden en hoe gaat dit eruit zien
of hoe ziet het er nu uit?
Antwoord op vraag 41:
Zie het antwoord op vraag 40.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Meedendorp, adjunct-griffier