Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het bericht ‘Joodse student voelt zich onveilig’
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Joodse student voelt zich onveilig» (ingezonden 20 maart 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) mede namens de
Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 4 juli 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Joodse student voelt zich onveilig»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op dit bericht?
Antwoord 2
Tegen antisemitisme moet krachtig opgetreden worden. Ik roep studenten en andere personen
die hier slachtoffer van zijn daarom ook op om aangifte te doen.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat er een «Israeli Apartheidsweek» wordt georganiseerd op de Rijksuniversiteit
Groningen waarbij sprekers komen die beweren dat er in Palestina geen plek is voor
een Joodse staat terwijl er steeds meer antisemitisme in de samenleving is?
Antwoord 3
Ik wil voorop stellen dat het kabinet antisemitisme verafschuwt en veroordeelt. De
structurele inbedding van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB)
is daarvan een uiting.
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft mij laten weten dat zij de «Israeli Apartheidsweek»
niet heeft georganiseerd, maar dat enkele bijeenkomsten in het kader van die week
wel hebben plaatsgevonden in haar ruimtes. Er moet binnen een academische omgeving
ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen
stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden
in acht genomen blijven. In dergelijke gevallen is het aan de instelling om vooraf
duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden dergelijke bijeenkomsten moeten voldoen
en om te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. De RUG heeft mij laten
weten dat zij bij de organisatie heeft aangegeven dat deze bijeenkomsten aan een aantal
voorwaarden moeten voldoen: ze moeten voor iedereen toegankelijk zijn, er moet een
moderator zijn en met de activiteiten tijdens deze bijeenkomst mag de wet niet worden
overtreden. Van de meeste activiteiten die georganiseerd zijn in het kader van de
«Israeli Apartheidsweek» kan de RUG bevestigen dat deze voldeden aan deze voorwaarden.
Er heeft één bijeenkomst plaatsgevonden waarvan achteraf bleek dat deze voorwaarden
niet gewaarborgd zijn. De RUG is momenteel bezig met een evaluatie en de conclusies
hiervan worden meegenomen bij het aanscherpen van het protocol.
Vraag 4
Hoe verhoudt dit evenement zich met de boodschap dat elke student zich veilig moet
voelen op de universiteit?
Antwoord 4
Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige
opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet
zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. Instellingen zijn hierbij
verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen
zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven
betrokken en overwogen wordt. Het is goed dat de RUG de in het antwoord op vraag 3
genoemde voorwaarden hanteert voor evenementen die georganiseerd worden in haar ruimtes
om dit te waarborgen. Achteraf is gebleken dat er één bijeenkomst heeft plaatsgevonden
waarbij de voorwaarden niet gewaarborgd waren en waar er dus mogelijk sprake is geweest
van een onveilige omgeving. Het is goed dat de RUG dit evalueert en de conclusies
gebruikt voor het aanscherpen van de regels.
Vraag 5
Wat is uw reactie op het feit dat de door de Universiteit benoemde «onafhankelijke»
moderator zelf lid is van de organisatie «Groningen voor Palestina»?
Antwoord 5
De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat zij geen moderator voor de
betreffende bijeenkomst heeft benoemd of aangewezen.
Vraag 6
Bent u het eens met de stelling dat sprekers die zeggen dat «universiteiten die Israël
niet volledig boycotten, zijn semi-dictatoriale instituten» geen podium horen te krijgen
op de Rijksuniversiteit Groningen?
Antwoord 6
Binnen een universiteit moet binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van
de academische standaarden ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen,
ook als die zich richten tegen de universiteit zelf. Het is niet aan mij om te beoordelen
of deze uitspraak binnen de grenzen van de wet valt. Het is in individuele gevallen
aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er sprake is van discriminatie, c.q.
strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Dat zal afhankelijk
zijn van alle concrete omstandigheden van het geval. Zoals ik in het antwoord op vraag
4 heb aangegeven heeft de universiteit wel een verantwoordelijkheid in het creëren
van een veilige leeromgeving en ik verwacht daarom ook dat universiteiten voorwaarden
stellen aan de evenementen die op de instelling georganiseerd mogen worden. De Rijksuniversiteit
Groningen heeft mij laten weten dat elk verzoek om zaal te reserveren getoetst wordt
volgens een protocol, waarbij de eisen voor externe partijen strenger zijn. Deze verzoeken
worden getoetst op de relatie met onderwijs en onderzoek, de academische benadering
van het onderwerp, openbaarheid van de bijeenkomst en de onafhankelijke moderating.
Er heeft zich nu een situatie voorgedaan waar medewerkers zalen hebben aangevraagd
voor activiteiten van een derde partij, zonder dat expliciet te vermelden. De RUG
beraadt zich nu op een scherper protocol om dit in de toekomst te voorkomen.
Vraag 7
Bent u het eens met de stelling dat het organiseren van een «Israeli Apartheidsweek»
de onveiligheid van Joodse studenten vergroot?
Antwoord 7
Ik kan mij voorstellen dat deze week onveilige gevoelens oproept bij Joodse en andere
studenten. Dat neemt niet weg dat, binnen de grenzen van de wet en met inachtneming
van de academische standaarden, binnen een academische omgeving ruimte moet zijn voor
controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten. Dit
is niet in tegenspraak met een veilige leeromgeving.
Vraag 8
Bent u van mening dat de «Israeli Apartheidsweek» antisemitische elementen bevat?
Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit tegen te gaan?
Antwoord 8
Het recht op vrije vereniging is een verworvenheid die we in Nederland met overtuiging
respecteren en hanteren. De overheid dient zich niet vooraf te bemoeien met de uitnodiging
van sprekers en de inhoudelijke bijdragen van sprekers tijdens evenementen. De organisatie
dient zich aan de wet te houden. Eenieder in Nederland kan aangifte doen indien men
meent dat de wet is overtreden. De autoriteiten zullen vervolgens de aangifte onderzoeken
en besluiten om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Vraag 9
Verklaart u het groeiend antisemitisme in de samenleving mede door het groeiend aantal
anti-Israelevenementen?
Antwoord 9
Er zijn geen eenduidige gegevens beschikbaar die laten zien of antisemitisme in de
samenleving toeneemt vanwege dergelijke evenementen. Ook beschikt de Minister van
Justitie en Veiligheid niet over gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van het
aantal van dergelijke evenementen.
Vraag 10
Bent u voornemens, in navolging van Duitsland, de BDS-beweging (Boycott, Divestment
and Sanctions) officieel te bestempelen als antisemitisch?
Antwoord 10
Het kabinet ondersteunt niet de internationaal georganiseerde oproep tot BDS (Boycott,
Divestment and Sanctions), en is tegenstander van een boycot tegen Israël. Het kabinet
hanteert de lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël bevorderen.
Uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van
meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Dat is onder meer vervat in onze Grondwet
en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het ligt niet voor de hand om
het in algemene zin oproepen tot een boycot of sancties tegen een land te interpreteren
als discriminatie, nu het leveren van kritiek op staten in beginsel wordt beschermd
door de vrijheid van meningsuiting. Of sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid
op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht, zal afhankelijk zijn van
alle concrete omstandigheden van het geval.
Vraag 11
Bent u bereid met de Rijksuniversiteit Groningen in gesprek te gaan over de veiligheid
van Joodse studenten naar aanleiding van de berichtgeving over dit evenement?
Antwoord 11
Op 8 juni jl. stuurde ik de integrale aanpak sociale veiligheid en inclusie in hoger
onderwijs en wetenschap2 naar uw Kamer. In dit kader spreekt het ministerie met alle hoger onderwijsinstellingen
over sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers. Bij de uitwerking van de
aanpak betrek ik ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en treedt het
ministerie in gesprek met Joodse jongerenorganisaties.
Vraag 12
Bent u van mening dat het afrukken van de mezoeza van een deurpost niet onder vandalisme
geschaard moet worden, maar volgens de IHRA-definitie (International Holocaust Remembrance
Alliance), onder antisemitisme?
Antwoord 12
Het kabinet stelt voorop dat alle vormen van antisemitisme absoluut onaanvaardbaar
acht en zich zal blijven inzetten voor de uitbanning daarvan.3
Het is goed voorstelbaar dat het afrukken van de mezoeza de schrik heeft aangejaagd
bij de (Joodse) bewoners van het pand. Het is aan het openbaar ministerie en de rechter
om te bepalen of in een individueel geval sprake is van een strafbare gedraging op
grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Gedragingen die overeenkomen
met bepaalde voorbeelden van de niet-limitatieve lijst van de IHRA, kunnen voor de
politie, het openbaar ministerie en de rechter behulpzaam zijn om alert te zijn op
feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende
uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Vraag 13
Hoe bevordert u dat incidenten die naar hun aard niet slechts een algemeen delict
zijn, maar naar hun aard ook antisemitisch, op de juiste manier geregistreerd en opgevolgd
worden, zoals voorgesteld in de motie-Bisschop (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 70)?
Antwoord 13
Zoals de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 10 maart
2021 reeds heeft aangegeven bevat de IHRA-definitie indicatoren die meegewogen kunnen
worden in het oordeel of sprake is van groepsbelediging (artikel 137c Wetboek van
Strafrecht), het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden (artikel 137d
Wetboek van Strafrecht), of een discriminatoir aspect bij een commuun delict (codis-feit).
Uiteindelijk moet uit de concrete casuïstiek blijken op welke wijze de definitie in
de opsporings- en vervolgingspraktijk toepasbaar is. De politie en het Openbaar Ministerie
(OM) nemen elk delict inzake mogelijk specifieke discriminatie of commune feiten met
een discriminatoir aspect uiterst serieus, ook die delicten gepleegd met mogelijk
antisemitisch motief. Het OM en (bijvoorbeeld) het Joods Netwerk van de politie zijn
erop toegerust om discriminatiefeiten dan wel commune feiten met een discriminatoir
aspect, waarbij een antisemitisch motief mogelijk een rol speelt, te onderkennen en
te zorgen voor een correcte en afdoende opvolging.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.