Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over een CBS-onderzoek naar graaiflatie
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over een CBS-onderzoek naar graaiflatie (ingezonden 8 juni 2023).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 3 juli
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het NRC-artikel «Graaiflatie? Eerder het omgekeerde, meent het CBS
want klanten worden ontzien»1 en het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarnaar wordt
verwezen?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat graaiflatie, of winstgedreven inflatie, een empirisch fenomeen
is dat moet blijken uit geobserveerde stijgingen van afzetprijzen en stijgingen van
kostprijzen?
Antwoord 2
Zoals eerder aangegeven vind ik de term «graaiflatie» ongepast in de huidige context
en situatie. De vergelijking tussen stijgingen van kostprijzen en afzetprijzen levert
daarom wat mij betreft geen empirisch bewijs voor «graaiflatie». Er kunnen namelijk
nog andere factoren meespelen die bedrijven ertoe doen bewegen om hun prijzen te verhogen,
zoals anticipatie op hogere (financierings)kosten in de toekomst en een vraag die
ver boven de productiecapaciteit ligt.
In hoeverre (tijdelijke) stijgingen van winsten bijdragen aan de inflatie is inderdaad
een empirisch fenomeen en kan op verschillende wijzen onderzocht en geduid worden.
Zo heeft De Nederlandsche Bank bijvoorbeeld recent een analyse gepubliceerd waarin
de verschillende bijdragen aan inflatie, zoals loonkosten, nettowinsten, afschrijvingen,
etc., worden geduid.3 Hieruit blijkt dat de bijdrage van nettowinsten van bedrijven aan inflatie veel schommelt
door de tijd. In het vierde kwartaal van 2022 hebben de netto-bedrijfswinsten positief
bijgedragen aan de inflatie, met ongeveer 2 procentpunt. In de eerste twee kwartalen
van 2022 was deze bijdrage nog negatief.
Tegelijkertijd geven het CPB en DNB aan dat er nog veel onduidelijkheid is, doordat
veel data niet beschikbaar of bekend zijn. Zo weten we dat niet alle ondernemers dezelfde
(on)mogelijkheid ervaren om kostenstijgingen door te berekenen aan de klant. Ook kunnen
er sectorale verschillen bestaan, waar we nu nog geen zicht op hebben.
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat enquêtes methodologische nadelen kennen? Bijvoorbeeld dat
respondenten wenselijke antwoorden geven?
Antwoord 3
Aan enquêtes kleven diverse methodologische voor- en nadelen, dat geldt echter ook
voor het gebruik van andere databronnen. Enquêtes zijn bewezen instrumenten om informatie
te verzamelen over achterliggende motieven. Daarbij is de kans op sociaal wenselijke
antwoorden afhankelijk van de gestelde vraag en of er al dan niet een interviewer
aanwezig is bij het invullen van de enquête. Bij een vragenlijst die zelfstandig wordt
ingevuld, zoals bij de Conjunctuurenquête, is er minder snel neiging tot sociaal wenselijk
antwoorden.
Specifiek bij de Conjunctuurenquête maakt het CBS gebruik van een panel. Hierdoor
zijn respondenten bekend met het belang van het onderzoek, weten zij dat het CBS zorgvuldig
omgaat met hun gegevens, en niet herleidbaar publiceert. Dit bevordert de bereidheid
bij respondenten om naar waarheid te antwoorden.
Vraag 4
Deelt u de mening dat enquêtes geen bewijs kunnen leveren of er wel of geen sprake
is van graaiflatie?
Antwoord 4
Het CBS-onderzoek (https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/23/drie-kwart-ondernemers-berekene…) heeft niet tot doel een verband tussen winsten en inflatie te onderzoeken. Het doel
is om de ervaring van ondernemers te peilen naar achterliggende redenen waarom bedrijven
kostenstijgingen niet of slechts deels zeggen te kunnen doorberekenen. Dit blijkt
ook uit de context zoals de vraag aan ondernemers is gesteld (zie afbeelding).
Voor dit doel is een enquête een bewezen geschikt middel. Voor onderzoek naar complexe
economische concepten zoals het verband tussen winsten en inflatie, kan een enquête
een mogelijke bron zijn maar daarbij is aanvulling vanuit bij voorkeur meerdere kwantitatieve
databronnen ons inziens noodzakelijk.
Vraag 5
Waarom kiest het CBS voor een andere formulering van de vraag «In hoeverre kunt u
kostenstijgingen doorberekenen in uw prijzen/tarieven aan uw klanten/afnemers?» dan
in vorige onderzoeken? Zou het voor consistentie van het onderzoek niet beter zijn
dezelfde vragen te hanteren?
Antwoord 5
In vorige Conjunctuurenquêtes (januari 2022, juli 2022, januari 2023) heeft het CBS
een vraag opgenomen over in hoeverre bedrijven in staat zijn om kostenstijgingen door
te berekenen aan klanten/afnemers. Naar aanleiding van de resultaten daarvan – meer
dan de helft van de ondernemers gaf aan kostenstijgingen slechts voor een klein deel
of geheel niet te kunnen doorberekenen, en nog geen 4 procent gaf aan kostenstijgingen
volledig door te kunnen berekenen – merkte het CBS behoefte aan informatie over wat
bedrijven tegenhoudt als ze de kosten niet of niet volledig kunnen doorberekenen.
Daarom heeft het CBS in de Conjunctuurenquête van april 2023 een vraag opgenomen over
de belangrijkste reden dat een bedrijf kostenstijgingen niet of niet volledig kan
doorberekenen. Het gaat daarbij om een op zichzelf staande (vervolg)vraag met het
oogmerk om meer verdieping te kunnen bieden. Het betreft geen andere formulering of
vervanging van de eerder gestelde vraag. Het is mogelijk dat het CBS in de toekomst
de eerder gestelde vraag in hoeverre bedrijven in staat zijn om kostenstijgingen door
te berekenen aan klanten/afnemers herhaalt.
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat de nieuwe vraagstelling sturend is, namelijk: «Wat is de
belangrijkste reden dat uw bedrijf kostenstijgingen niet of niet volledig kan doorberekenen
aan uw klanten/afnemers?»
Antwoord 6
Nee, ik deel deze opvatting niet. Zie daarvoor het antwoord bij vraag 7.
Vraag 7
Bent u het ermee eens dat de bovenstaande vraag eigenlijk twee vragen bevat? Deelt
u de opvatting dat het methodologisch zuiverder is om twee losse vragen te stellen?
Bent u het ermee eens dat ondernemers die de kosten volledig doorberekenen of geen
kostenstijging ervaren hierdoor gestuurd worden in de richting dat zij kosten niet
hebben doorberekend, omdat ze moeten aangeven wat de motivatie is om dit niet te doen?
Antwoord 7
De bovenstaande vraag bevat inderdaad eigenlijk twee vragen. Strikt vanuit methodologisch
oogpunt was het beter geweest om de vraag in twee vragen op te delen: een vraag in
welke mate bedrijven gestegen kosten kunnen doorberekenen, en een vervolgvraag aan
de bedrijven die dat niet of slechts deels kunnen naar de achterliggende reden. Om
praktische redenen, zoals het beperken van de administratieve lastendruk, is ervoor
gekozen om er desondanks een enkele vraag van te maken. De antwoordmogelijkheden bestrijken
alle opties, en ondernemers die de kosten volledig kunnen doorberekenen of geen kostenstijging
ervaren, lezen de op hen betrekking hebbende antwoordmogelijkheden expliciet bovenaan
in de lijst van antwoordmogelijkheden. Daarnaast is er ook de antwoordoptie «Anders,
nl:» voor de ondernemers die het antwoord dat ze zouden willen geven niet herkennen
in de aangeboden antwoordopties. Daardoor verwachten we niet – ook gezien de resultaten
van het onderzoek – dat de huidige vraagstelling geleid heeft tot ongewenste sturing.
Vraag 8
Bent u bereid het CBS of een andere instantie te vragen om aanvullend onderzoek te
doen, met een andere methodologie?
Antwoord 8
Het CBS is een onafhankelijke instantie en voert uit eigen beweging onderzoek uit
en bepaalt daarbij zelf de onderzoeksmethoden die passend zijn voor de te beantwoorden
onderzoeksvraag. Mijn ministerie kan inderdaad opdracht geven aan verschillende instanties,
waaronder het CBS, om onderzoek te doen dat ons helpt bij het duiden van de economie
en het vormgeven van beleid. Op dit moment zien wij geen aanleiding om aanvullend
onderzoek uit te zetten naar de mate waarin bedrijven hun hogere kosten kunnen doorberekenen
aan hun klanten en tegen welke obstakels zij aanlopen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.