Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Leijten en Van Nispen over het nieuws dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde
Vragen van de leden Van Leijten en Van Nispen (beiden SP) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid over het nieuws dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde (ingezonden 24 mei 2023).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
20 juni 2023).
Vraag 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11
Kunt u ingaan op het recente onderzoek van Jacobin Nederland waaruit blijkt dat de
Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) jarenlang advocaten en academici op illegale
wijze heeft bespioneerd?1
Hoe leest u de bevindingen van Jacobin Nederland dat Pieter Herman Bakker Schut, in
zijn periode als academicus en advocaat, jarenlang in de gaten is gehouden door de
BVD?
Vindt u het rechtvaardig en op enige wijze te verantwoorden dat de BVD is overgegaan
tot spionage van meneer Bakker Schut?
Wat vindt u van het feit dat de BVD vertrouwelijke gesprekken van meneer Bakker Schut
met cliënten en collega’s telefonisch aftapte en vertrouwelijke documenten uit het
kantoor van meneer Bakker Schut haalde?
Bent u, net als wij, geschrokken dat de BVD middels deze praktijken zelfs lak had
aan het verschoningsrecht van advocaten?
Wat vindt u ervan dat ook het privéleven van meneer Bakker Schut tot in detail werd
gevolgd, en maar liefst 31 personen uit zijn naaste omgeving onder de loep werden
genomen middels bijvoorbeeld volgacties en andere vormen van spionage?
Kunt u ingaan op de constatering uit een memo dat de BVD zelf ook op de hoogte was
van het feit dat zij illegaal handelde maar hier toch mee door is gegaan?
Kunt u ingaan op de uitspraken van mensenrechtenexperts en juristen dat de manier
waarop de BVD te werk ging methoden zijn van een politiestaat?
Kunt u ingaan op de handelwijze van de BVD om het dossier van Bakker Schut zelfs met
een aantal veiligheidsdiensten in andere landen te delen?
Bent u het eens met de uitspraken van advocaat Jelle Klaas dat er op deze wijze sprake
is geweest van het «criminaliseren van een advocaat»?
Deelt u de schrik van veel van de ondervraagde advocaten, juristen, journalisten en
rechters over de werkwijze van de BVD in het dossier Bakker Schut?
Antwoord op vragen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11
De onderzoeken die de BVD in de beschreven periode van het artikel deed vonden plaats
binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontext was in de
jaren zeventig anders dan nu. Over het juridische kader en de dreigingscontext waarbinnen
de BVD onderzoeken in die periode verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
In een koninklijk besluit van 5 augustus 1972 waren onder meer de taak en bevoegdheden
van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd.
Dit koninklijk besluit werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
van 1987. Zowel het koninklijk besluit als die wet waren erg summier qua inhoud. De
taken van de diensten, waaronder de BVD, waren daarin geregeld, maar op het vlak van
bevoegdheden vrijwel niets. In lid 1 van artikel III van genoemd koninklijk besluit
staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en
personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden,
ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de
democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of
andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de
opeenvolgende wetten (Wiv van 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is
(de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
In het kader van die taak deed de BVD in de betreffende periode onderzoek naar de
Rote Armee Fraktion (RAF), een terroristische organisatie die ook in Nederland dodelijke
slachtoffers maakte. Dat onderzoek richtte zich op de leden van de RAF maar ook op
diegenen van wie het ernstige vermoeden bestond dat zij op zodanige wijze betrokken
waren bij de RAF dat dit een gevaar vormde voor de democratische rechtsorde dan wel
de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Daar de RAF een internationaal
opererende terroristische organisatie was werden inlichtingen gedeeld tussen inlichtingen-
en veiligheidsdiensten uit verschillende landen.
De rechtsontwikkeling met betrekking tot het wettelijke kader dat voor inlichtingen-
en veiligheidsdiensten zou moeten gelden was toen nog niet zover als dat nu is. Ook
was indertijd nog onvoldoende oog voor wat de mogelijke gevolgen van het EVRM en de
jurisprudentie van het EHRM voor het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
in algemene zin zou moeten zijn. Eerst met de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak
in de zaken Van Baggum en Valkenier van 16 juni 19942, waarbij de Wiv 1987 werd getoetst aan artikel 8 en 13 EVRM en daarmee deels in strijd
werd geacht, kwam deze problematiek op de agenda. Een analyse van de meest relevante
Europese jurisprudentie is vervolgens aan de Kamer gezonden3 en daarmee besproken. Vervolgens is het wetstraject dat tot de Wiv 2002 heeft geleid
ingezet. De Wiv 2002 bevat een uitvoerige regeling voor de taken en bevoegdheden van
de diensten, het toezicht daarop door de CTIVD, de samenwerking met andere instanties
en dergelijke.
Sinds die tijd wordt de rechtsontwikkeling in dit domein, met name door het monitoren
van relevante Europeesrechtelijke jurisprudentie actief gevolgd en waar noodzakelijk
van opvolging voorzien.
Omtrent de positie van advocaten en de eisen die aan de bevoegdheidsuitoefening van
de diensten in het kader van hun wettelijke taak daaraan dienen te worden gesteld,
is eerst meer helderheid gekomen naar aanleiding van de uitspraken van voorzieningenrechter
rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag in 20154. De Kamer is over de uitspraken en de gevolgen die de regering daaraan verbond, namelijk
de instelling van een onafhankelijke commissie die bindend advies over de inzet van
bijzondere bevoegdheden jegens advocaten (en journalisten) moest uitbrengen, geïnformeerd5. Bij de Wiv 2017 is uiteindelijk op formeel-wettelijk niveau voorzien in waarborgen
voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een advocaat. (Zie voor deze waarborgen
het antwoord op vraag 12 en 15).
Het is dan ook niet passend om met de bril van nu – waarbij de rechtsontwikkeling
ten opzichte van toen een forse stap heeft gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke
waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische
kader – op onderzoeken door de BVD uit die tijd kwalificaties als «methoden van een
politiestaat» te plakken. Overigens is het verschoningsrecht, waarnaar in de vragen
wordt verwezen, een concept dat uitsluitend in een strafvorderlijke context betekenis
heeft, niet waar het gaat om de werkzaamheden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten6.
Ik kan, ten slotte, in het openbaar niet ingaan op de inlichtingenonderzoeken van
de AIVD en diens voorgangers. Over de specifieke juridische afwegingen die in de jaren
zeventig in operationele onderzoeken zijn gemaakt laat ik mij niet uit. De over deze
casus beschikbare informatie is vervat in het dossier dat, in het kader van openbaarheid,
door de AIVD is overgebracht naar het Nationaal Archief.
Vraag 12 en 15
Kunt u inzicht geven of er nog sprake is van afwegingskaders die vandaag de dag gelden
die ook van toepassing waren in deze periode van de BVD?
Bent u bereid aan de Kamer te reflecteren over deze periode van spionage van de BVD
met een vergelijking van de werkwijze nu en een garantie dat iets op deze wijze nooit
meer zal gebeuren?
Antwoord 12 en 15
In 1972 waren de taak en de bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
in een koninklijk besluit vastgelegd. Daarin waren geen artikelen opgenomen die voorwaarden
stelden aan het doen van onderzoek naar bepaalde beroepsgroepen zoals advocaten. Zie
hetgeen ik hiervoor daarover heb gesteld.
In de Wiv 2017 zijn extra strenge regels en waarborgen vastgelegd voor het inzetten
van bijzondere bevoegdheden tegen een advocaat, gezien de bijzondere positie van advocaten.
Een grondrecht zoals het recht op een eerlijk proces staat onder druk als een advocaat
diens beroep niet vrijelijk kan uitoefenen. Een eerlijk proces is alleen mogelijk
als advocaten vertrouwelijke gesprekken kunnen voeren met hun cliënten. De AIVD betracht
dan ook uiterste zorgvuldigheid indien wordt overwogen bijzondere bevoegdheden in
te zetten jegens advocaten. In de volgende alinea’s licht ik de huidige wettelijke
waarborgen nader toe.
In de Wiv 2017 is geregeld dat, indien de inzet van een bijzondere bevoegdheid op
een advocaat kan leiden tot de verwerving van vertrouwelijke communicatie tussen advocaat
en diens cliënt, de rechtbank Den Haag op een daartoe strekkend verzoek van de voor
de dienst verantwoordelijke Minister voorafgaand aan de inzet toestemming moet verlenen
(art. 30 lid 3 Wiv 2017). Deze toestemming geldt voor vier weken en kan telkens worden
verlengd met dezelfde periode. De rechtbank moet dan voor elke verlenging toestemming
geven. Ook geldt er een verzwaarde proportionaliteitstoets bij de overweging om bijzondere
bevoegdheden jegens advocaten in te zetten.
Naast de bovenstaande waarborg voor de directe inzet van bijzondere bevoegdheden op
advocaten geldt, dat indien gegevens die betrekking hebben op vertrouwelijke communicatie
tussen advocaat en cliënt verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid
in andere gevallen dan waarop artikel 30, derde lid, Wiv 2017 betrekking heeft, deze
terstond worden vernietigd, tenzij deze gegevens noodzakelijk zijn voor het onderzoek
waarvoor deze gegevens verworven zijn en de rechtbank Den Haag daarvoor toestemming
heeft verleend.
Tot slot geldt dat sinds de totstandkoming van de Wiv 2002, waarbij ook de Commissie
van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), is ingesteld, deze
commissie op de rechtmatigheid van de uitvoering van bevoegdheden jegens advocaten
toezicht kan houden. In 2017 heeft de CTIVD ook een toezichtsrapport uitgebracht over
de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD
en de MIVD (rapport 52).
Vraag 13 en 14
Hoeveel dossiers, vergelijkbaar met de casus van Bakker Schut, liggen momenteel nog
in het Nationaal Archief?
Hoeveel dossiers, vergelijkbaar met de casus van Bakker Schut, liggen momenteel nog
bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Antwoord 13 en 14
Er is hier sprake van een uitzonderlijke casus die niet zo maar te vergelijken is
met andere casussen in het heden en verleden omdat het een langlopend onderzoek naar
een advocaat betrof. Anderzijds bevinden zich in het AIVD-archief dan wel in het Nationaal
Archief meerdere dossiers over personen en organisaties waarnaar de BVD in de jaren
zeventig onderzoek deed vanwege het ernstige vermoeden van betrokkenheid bij terrorisme.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.