Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorgenomen hoofdrailnetconcessie en plan B (Kamerstuk 29984-1103)
2023D29400 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
                  de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
                  en Waterstaat over de Voorgenomen hoofdrailnetconcessie en plan B (Kamerstuk 29 984, nr. 1103)
               
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Wiendels
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Inhoudsopgave
Inleiding
VVD-fractie
D66-fractie
CDA-fractie
SP-fractie
GroenLinks-fractie
ChristenUnie-fractie
BBB-fractie
Inleiding
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor de brief waarin een uitwerking
                  wordt gegeven aan het plan B voor de Hoofdrailnetconcessie (hierna: HRN-concessie).
                  De leden hebben hierover nog enkele vragen.
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief «Voorgenomen HRN-concessie
                  en plan B» (hierna: de brief). Zij hebben daarbij nog enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief. Zij hebben nog enkele
                     vragen.
                  
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het uitwerken van
                     een plan B voor het geval de voorgenomen HRN-concessie niet, of niet tijdig, tot stand
                     komt. In de brief valt te lezen dat het uitgangspunt van de Staatssecretaris is en
                     blijft dat de concessie voor eind 2023 onderhands wordt gegund aan Nederlandse Spoorwegen
                     (NS). Deze leden roepen de Staatssecretaris met klem op om hieraan vast te houden
                     en de onderhandse gunning van het HRN in minimaal de huidige omvang voor eind 2023
                     uit te voeren.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
                  brief. Deze leden hebben over de inhoud van deze brief en naar aanleiding van deze
                  brief nog enkele vragen aan de Staatssecretaris.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief voor de voorgenomen
                  HRN-concessie, mocht het onverhoopt niet lukken om voor 2024 tot een nieuwe HRN-concessie
                  te komen. Deze leden benadrukken het belang daarvan en gaan ervanuit dat de Staatssecretaris
                  alles op alles zet om te voorkomen dat er geen nieuwe HRN-concessie afgesloten zou
                  worden.
               
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief. Het lid van de BBB-fractie
                  heeft nog wel een vraag.
               
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen allereerst in de motie over plan B – onder meer
                  – de oproep tot «het zoveel mogelijk beperken van andere risico’s». De brief lijkt
                  echter als enig vangnet een noodconcessie te noemen voor de situatie waarin de beoogde
                  HRN-concessie niet (direct) verleend kan worden. Is de Staatssecretaris van mening
                  dat hiermee volledig voldaan is aan de opdracht om andere risico’s zoveel mogelijk
                  te beperken?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris de opvatting van
                  de VVD deelt, dat de brief eventuele risico’s niet zozeer lijkt te beperken, als wel
                  vooral vooruit lijkt te schuiven, namelijk naar het instellen van een noodconcessie
                  en overleg met de Europese Commissie (EC) over de nieuwe voorwaarden voor onderhandse
                  gunning die volgens de Staatssecretaris ook nog niet helder zijn. Kan de Staatssecretaris
                  dit nader onderbouwen?
               
De leden van de VVD-fractie zien de dreigende ingreep door de Eurocommissaris Vălean
                  (zoals verwoord in haar brief aan de Staatssecretaris van 18 juli 2022 en de herhaling
                  van die boodschap op 5 december 20221), als ernstig risico. Kwalificeert de Staatssecretaris een mogelijke ingreep ook
                  als «risico» in de zin van de motie over plan B? Zo ja, kan de Staatssecretaris gedetailleerd
                  toelichten welke stappen zij concreet ondernomen heeft sinds 5 december 2022 om die
                  risico’s – conform de opdracht van de motie – «zoveel mogelijk te beperken»?
               
De leden van de VVD-fractie wijzen de Staatssecretaris op het risico van het niet
                  uitvoeren van een marktanalyse, alvorens tot gunning wordt overgegaan. Beschouwt de
                  Staatssecretaris de door de Kamer aangenomen motie om géén marktanalyse uit te voeren
                  (Kamerstuk 29 984, nr. 1012) eveneens als een «risico» in de zin van bovenstaande motie over plan B? Zo ja, hoe
                  weegt zij dat risico en wat heeft zij gedaan om dit risico zoveel mogelijk te beperken?
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat uit eerder onderzoek van de Staatssecretaris
                  gebleken zou zijn «dat aanbesteden van de integrale HRN-concessie op de korte termijn
                  zeer complex en risicovol is. Dit vanwege de omvang van het HRN en de risico’s die
                  dit oplevert voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer.» Is de Staatssecretaris van
                  mening dat deze conclusie automatisch ook geldt voor het aanbesteden van delen van
                  het HRN, dus individuele spoorlijnen die nu tot het HRN behoren maar ook separaat
                  aan te besteden zijn? Deze leden zijn benieuwd waarom dit het geval zou zijn, welk
                  onderzoek daaraan ten grondslag ligt en hoe die opvatting zich verhoudt tot de kritiek
                  van de EC, welke gericht is op de omvang van de beoogde concessie. Kan de Staatssecretaris
                  het bovenstaande citaat uit haar brief van 6 juni 2023 tevens afzetten tegen de brief
                  van 12 juni 2020 waarin haar voorganger schreef: «(...) dat aanbesteden van de integrale
                  HRN-concessie zeer complex en risicovol is vanwege de omvang van het HRN en daardoor
                  risico’s oplevert voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer.» Kunnen deze leden hieruit
                  concluderen dat sinds juni 2020 geen actie ondernomen is om te bepalen of de aanbesteding
                  van delen van de HRN-concessie net zo «complex en risicovol» zou zijn? Zo nee, hoe
                  zit het dan? Zo ja, waarom niet en vindt de Staatssecretaris dat daarmee correct uitvoering
                  is gegeven aan de opdracht om de risico’s zoveel mogelijk te beperken, zoals de motie
                  over Plan B van de Staatssecretaris verlangt?
               
De EC en het vierde spoorwegpakket
De leden van de VVD-fractie lezen verder in de brief: «Zoals hierboven vermeld is
                  dit geoorloofd onder de Europese regelgeving wanneer de dienstverlening op het HRN
                  op 1 januari 2025 uitvalt of dreigt uit te vallen. Deze route is het beste alternatief
                  voor de reiziger om de dienstverlening op het HRN op korte termijn te borgen.» Is
                  de Staatssecretaris van mening dat de inzet van een noodconcessie ook toegestaan is
                  voor een situatie waarin het personenvervoer per 1 januari 2025 uitvalt, of dreigt
                  uit te vallen, maar waarbij ook sinds 2016 bekend was dat de Europese regels zouden
                  veranderen? En Nederland dus ruim de tijd gehad heeft om zich hierop voor te bereiden?
                  Kan de Staatssecretaris aangeven of zij van mening is dat haar ministerie sinds de
                  totstandkoming van die regels in 2016 voldoende heeft voorbereid op de komst daarvan,
                  en zo dus voldoende gedaan heeft om de risico’s zoveel mogelijk te beperken, zoals
                  de motie over plan B eiste? Kan de Staatssecretaris ook toelichten hoe de inzet van
                  een noodconcessie onder deze omstandigheden zich volgens haar verhoudt tot de Europese
                  regels en of dat toegestaan is? Kan zij daarbij ook ingaan op de verhouding tussen
                  de noodconcessie en de brief van Eurocommissaris Vălean van 18 juli 2022?
               
De leden van de VVD-fractie zijn ook benieuwd of na de toezending van de brief van
                  6 juni jl. nog overleg is gevoerd met de EC over de inzet van een noodconcessie en,
                  zo ja, wat de uitkomsten hiervan waren. Kan de Staatssecretaris in dit verband toelichten
                  of de EC de inzetbaarheid en juridische houdbaarheid van een noodconcessie zoals voorgesteld
                  in de genoemde brief onderschrijft?
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief over de onderhandse gunning van een
                  HRN-concessie ná 2024: «Dit zal waarschijnlijk overleg met de Europese Commissie vereisen
                  aangezien de nieuwe Europese voorwaarden in de praktijk nog niet door EU-lidstaten
                  zijn getest en ook nog onvoldoende lijken te zijn uitgekristalliseerd. Het zal duidelijk
                  zijn dat deze onderhandse gunning onder de nieuwe Europese voorwaarden ook tijd en
                  nadere uitwerking vergt.» Haar voorganger schreef exact drie jaar eerder, op 12 juni
                  2020 (Kamerstuk 29 984, nummer 899): «Vanaf 2024 gelden nieuwe Europese voorwaarden voor onderhands gunnen. Deze voorwaarden
                  zijn nog niet uitgekristalliseerd. Dat maakt het inherent onzekerder om op dit moment
                  te beslissen om onderhands te gunnen op basis van de nieuwe voorwaarden. (...)». Kan
                  de Staatssecretaris toelichten hoe het mogelijk is dat zij gedurende deze periode
                  van drie jaar niet in staat is geweest om de voorwaarden, die zij in 2020 als «niet
                  uitgekristalliseerd» beschouwde, in 2023 nog steeds als «niet uitgekristalliseerd»
                  betitelt, terwijl zij juist drie jaar de tijd had om dat juist wel uit te laten kristalliseren?
               
Klopt het beeld dat de leden van de VVD-fractie krijgen na het vergelijken van beide
                  brieven dat de Staatssecretaris geen enkele actie ondernomen heeft om tot uitkristallisering
                  te komen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat heeft zij wel gedaan? Kan de Staatssecretaris
                  toelichten welke voorwaarden volgens de Staatssecretaris in 2020 nog niet opgehelderd
                  waren en welke dat anno 2023 nog steeds niet zijn? En in welk opzicht verschillen
                  die onduidelijkheden onderling? Welke van de in 2020 geconstateerde onduidelijkheden
                  zijn inmiddels opgelost en welke nog niet? Deze leden lezen zijn benieuwd of de Staatssecretaris
                  sinds 2020 contact heeft gezocht met de EC om tot opheldering van de «nog niet uitgekristalliseerde
                  voorwaarden» te komen en wat de uitkomst van dat overleg is geweest.
               
Tot slot zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of de brief van Eurocommissaris
                  Vălean van 18 juli 2022 en de herhaling van de boodschap daaruit op 5 december 2022
                  in het gesprek tussen de Eurocommissaris en Staatssecretaris, haar hebben gemotiveerd
                  om toch het overleg met de EC te zoeken over de kennelijk «niet uitgekristalliseerde
                  voorwaarden»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welke concrete acties heeft dat geleid
                  en hoe geeft dat invulling aan het «zoveel mogelijk beperken van de risico’s» zoals
                  de motie over plan B vereist?
               
D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris of zij een nieuwe stand van
                     zaken kan geven van het proces rond de onderhandelingen met NS en gesprekken met de
                     EC over de onderhandse gunning van het HRN. Kan de Staatssecretaris ingaan op de planning
                     van de onderzoeken naar meer marktwerking op het spoor? In hoeverre is bijvoorbeeld
                     het compartimenteren (in regio’s) van het HRN, zoals eerder bepleit door ProRail,
                     hier onderdeel van? In het geval dat de Staat ongelijk krijgt; wat betekent dit voor
                     de omvang van het HRN?
                  
Kan de Staatssecretaris toelichten waarom slechts één verlengingsoptie is opgenomen
                     in de huidige HRN-concessie? Vindt zij het verstandig meerdere van deze opties op
                     te nemen in de nieuwe concessie? Wat wordt concreet verstaan onder «wat niet in redelijkheid
                     van NS kan worden verwacht» in geval van een verplichting tot verlenging? Hoe toetst
                     de Staatssecretaris dat? Aan welke voorwaarden uit de huidige concessie, zoals kritieke
                     prestatie-indicatoren (KPI’s), is NS dan wel of niet gehouden? Kan de Staatssecretaris
                     toelichten welke nieuwe Europese voorwaarden nog niet zijn uitgekristalliseerd? In
                     hoeverre is het ministerie bezig met een anticiperende invulling van deze voorwaarden?
                     Hoe verklaart u het dat sinds het schrijven van uw voorganger drie jaar geleden (Kamerstuk
                     29 984, nr. 899), deze voorwaarden nog altijd niet helder zijn? Welke stappen heeft u daartoe genomen?
                  
De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris ook kan kiezen voor een
                  openbare aanbestedingsprocedure. Hoeveel partijen, verwacht de Staatssecretaris, kunnen
                  in aanmerking komen voor deze aanbesteding? Gaat het hier om het aanbesteden van het
                  HRN als geheel, delen van het HRN of zelfs individuele lijnen? Ligt het in de lijn
                  der verwachting dat een andere vervoerder dan NS voldoende materieel voorhanden heeft
                  om hierin te voorzien? De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of in geval van een
                  openbare aanbesteding een andere partij dan NS überhaupt een dergelijke aanbesteding
                  kan winnen, bijvoorbeeld op basis van het noodzakelijke materieel.
               
De leden van de D66-fractie merken op dat de alternatieve onderhandse gunning op het
                  eerste oog lijkt op de gunning van de nieuwe HRN-concessie. Kan de Staatssecretaris
                  ingaan op de verschillen? Ligt het in de lijn der verwachting dat de EC akkoord zal
                  gaan met een dergelijke tijdelijke onderhandse gunning in het geval dat zij de nieuwe
                  onderhandse gunning van de HRN-concessie afwijst op vergelijkbare gronden? De duur
                  van de tijdelijke onderhandse gunning is beperkt tot twee jaar. In die periode zal
                  de Staatssecretaris dan niet alleen de openbare aanbesteding moeten voorbereiden,
                  maar ook «de juiste randvoorwaarden daarvoor creëren en inventariseren op welke wijze
                  de governance (sturing en coördinatie) van ons systeem daarop ingericht moet worden».
                  Is die twee jaar daarvoor voldoende? Waarom werkt de Staatssecretaris niet nu alvast
                  voor de zekerheid aan het creëren van de randvoorwaarden en het inventariseren van
                  de wijze van governance om te voorkomen dat het probleem vooruitschuift?
               
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie horen graag meer over hoe in een eventueel plan B om zou
                  worden gegaan met de verschillende moties die de Kamer heeft aangenomen naar aanleiding
                  van de debatten over het Programma van Eisen voor de HRN-concessie.
               
De leden van de CDA-fractie horen ook graag wat een eventuele uitvoering van een plan
                  B betekent voor de gesprekken tussen de Staatssecretaris en NS over deze eisen aan
                  de concessie.
               
SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben niet ingestemd met het voorstel om een plan B uit
                  te werken. De Kamer heeft eind 2022 in meerdere moties duidelijk uitgesproken dat
                  niet getornd mag worden aan de positie van NS als vervoerder op het hoofdrailnet.
                  Het toestaan van meer concurrentie op het Nederlandse spoornet zou het treinaanbod
                  in Nederland versnipperen, de dienstverlening verschralen en de democratische controle
                  op een belangrijke publieke dienst uithollen. Bovendien zijn andere treinvervoerders,
                  veelal dochterpartijen van buitenlandse staatsbedrijven, niet gebonden aan het Nederlandse
                  vervoersgebied waar zij actief willen worden en kennen zij minder verantwoordingsverplichtingen
                  dan NS, dat als staatsdeelneming voor 100% in handen is van de samenleving en daar
                  ook dividend aan uitkeert.
               
De leden van de SP-fractie vrezen dat met het uitwerken van een plan B kostbare tijd
                  en expertise verloren is gegaan. Meerdere rechtszaken hebben aangetoond dat Nederland
                  met de voorgenomen concessieverlening in haar recht staat. Het uitwerken van een alternatief
                  achtten deze leden dan ook onnodig en lijkt als uitnodiging te hebben gefungeerd voor
                  de EC en commerciële vervoerders om zich te storten op de verdeling van lucratievere
                  delen van het Nederlandse spoornetwerk. Dat Nederland als eerste EU-lidstaat te maken
                  kreeg met de overgangsregeling in de spoorordening lijkt voor de EC aanleiding te
                  zijn geweest om een voorbeeld te stellen richting andere lidstaten om de introductie
                  van zoveel mogelijk marktwerking niet te dwarsbomen.
               
De leden van de SP-fractie constateren dat veel buitenlandse treinaanbieders deze
                  handschoen hebben opgepakt. Kort voor de deadline in juni hebben meerdere vervoerders
                  zich gemeld bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met hun interesse in delen
                  van het Nederlandse spoorvervoer, evenals voor de internationale treinverbindingen
                  die vanuit Nederland worden bediend. Het doen van zo’n melding bij de ACM schept nauwelijks
                  verplichtingen voor vervoerders, maar creëert wel een hoop onrust die ten koste gaat
                  van ambtelijke en bestuurlijke capaciteit die ook benut had kunnen worden voor het
                  gereedmaken van de dienstregeling zoals die is vastgesteld vanuit de Kamer.
               
De leden van de SP-fractie vinden het onverstandig dat de Staatssecretaris tot de
                  ACM-deadline heeft gewacht met het uitvoeren van de aangenomen moties die bepalen
                  dat de internationale treinverbindingen naar grote Europese steden in de concessie
                  voor het hoofdrailnet moeten worden opgenomen. Nederland zou geen proeftuin moeten
                  zijn voor de EC om te experimenteren met meer marktwerking op een essentiële dienstverlening
                  met een publiek belang, zo menen deze leden. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat
                  zij nog steeds van plan is om de motie Alkaya c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 1013) ongewijzigd uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris tot slot hoe zij terugkijkt
                  op het gehele proces rondom de nieuwe concessie. Deelt zij de mening dat Nederland
                  voortaan zelf moet kiezen wie er op haar publiek gefinancierde spoor mag rijden? En
                  deelt zij de mening dat de reiziger belang heeft bij een overzichtelijk aanbod van
                  vervoer met langdurige en bindende verplichtingen ten aanzien van de dienstregeling,
                  stiptheid en serviceverlening?
               
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de Staatssecretaris eens dat het uitgangspunt
                  moet blijven om de HRN-concessie voor het einde van 2023 te gunnen. De Staatssecretaris
                  gaat in haar brief in op een eventueel plan B voor het geval de HRN-concessie niet
                  zoals voorzien gegund kan worden en de dienstverlening aan de reizigers moet worden
                  geborgd. Kan de Staatssecretaris, zo vragen deze leden, garanderen dat, mocht er onverhoopt
                  sprake zijn van een plan B, de dienstverlening aan de reizigers niet in het geding
                  komt en de dienstregeling niet als gevolg van het niet tijdig kunnen gunnen wordt
                  afgeschaald en/of de tarieven als gevolg van het niet tijdig kunnen gunnen fors worden
                  verhoogd? Zo nee, kan de Staatssecretaris toelichten waarom het niet tijdig kunnen
                  gunnen van de HRN-concessie wel kan leiden tot een afschaling van de dienstregeling
                  en/of het verhogen van tarieven?
               
Ten aanzien van de komende gunning van de HRN-concessie, die volgens plan voor eind
                  2023 onderhands moet worden vergund, hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog
                  enkele vragen aan de Staatssecretaris. Allereerst vragen deze leden naar de stand
                  van zaken van de ontwerp-concessie? Loopt alles volgens planning? Zo nee, waar zit
                  de vertraging in en welke mogelijke risico’s ziet de Staatssecretaris de komende maanden
                  nog in het proces? En kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de Kamer de concept-concessie
                  ontvangt? En kan zij toezeggen dat de concept-concessie niet eerder verspreid zal
                  worden, en/of openbaargemaakt wordt, voordat de Kamer is geïnformeerd?
               
Ten tweede vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de stand van zaken met betrekking
                  tot de vraag of de Staatssecretaris voornemens is om de internationale lijnen in de
                  HRN-concessie op te nemen? De afgelopen weken zijn er diverse berichten verschenen
                  over vervoerders die aangaven in de toekomst mogelijk internationale lijnen te willen
                  gaan rijden in open access. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij de mening van
                  deze leden deelt dat het van het grootste belang is dat de internationale lijnen ook
                  de komende jaren op een kwalitatief hoogwaardige en frequente manier worden uitgevoerd
                  tegen redelijke tarieven? Zo ja, deelt zij dan ook de mening van deze leden dat het
                  van groot belang voor de continuïteit is dat zij kan sturen op de kwaliteit, frequentie
                  en betaalbaarheid? Hoe gaat zij dit borgen wanneer zij er onverhoopt voor zou kiezen
                  om de internationale lijnen niet in de HRN-concessie op te nemen? Zo nee, waarom niet?
               
De leden van de GroenLinks-fractie zijn, zoals bekend, groot voorstander van het uitbreiden
                  en versterken van het internationaal reizigersvervoer per spoor omdat dit een belangrijke
                  bijdrage levert aan de verduurzaming van het reizen en ook bijdraagt aan de bereikbaarheid
                  van de buurlanden. Deze leden maken zich op dit moment zorgen over de continuïteit
                  en de kwaliteit van het toekomstige internationale spoorvervoer. Wanneer de internationale
                  lijnen niet in de HRN-concessie worden opgenomen, zijn er voor de overheid geen directe
                  sturingsmiddelen om de kwaliteit en de continuïteit te waarborgen. Het risico bestaat
                  dat open access vervoerders alleen op winstgevende lijnen en winstgevende tijden gaan
                  rijden. Hierdoor is er een groot risico dat het internationale spoorwegnetwerk van
                  en naar Nederland niet zal verbeteren, maar juist (fors) zal verslechteren. Daarnaast
                  kan dit grote gevolgen hebben voor het personeel dat op deze lijnen rijdt. Zij gaan
                  dan immers een onzekere toekomst tegemoet wanneer open access vervoerders op ieder
                  moment kunnen besluiten om, op basis van bedrijfsvoering, te stoppen met het rijden
                  van bepaalde treinen. Deelt de Staatssecretaris deze zorgen? Zo ja, is zij van plan
                  om spoedig een besluit te nemen over het opnemen van de internationale lijnen in de
                  HRN-concessie? Zo nee, waarom deelt zij deze zorgen niet?
               
Tot slot willen de leden van de GroenLinks-fractie in bredere zin hun zorgen uiten
                  over de staat van het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer, zowel de treinen op
                  het HRN, de regionale treinen en het stad- en streekvervoer zijn van groot belang
                  voor de bereikbaarheid van vele miljoenen mensen die dagelijks de trein, metro, bus
                  of tram gebruiken om naar hun werk, studie of familie en vrienden te reizen. Deze
                  leden zien echter dat door de afschaling van de dienstregelingen in de afgelopen periode,
                  de bezuinigingen die ook voor de komende jaren nog dreigen en door de forse stijging
                  van de tarieven die ook voor komend jaar weer op de plank liggen, het openbaar vervoer
                  steeds minder aantrekkelijk en toegankelijk wordt.
               
De leden van de GroenLinks-fractie missen bij de Staatssecretaris een gevoel van urgentie
                  dat het belangrijk en noodzakelijk voor de toekomst van het openbaar vervoer is dat
                  er alles aan gedaan wordt om het openbaar vervoer niet nog onaantrekkelijker te laten
                  worden. Wanneer de dienstregelingen verder worden versoberd en de tarieven opnieuw
                  fors zullen stijgen, dan zullen sommige mensen overstappen naar de auto en andere
                  mensen zullen minder mobiel worden. Het zal dan in de nabije toekomst lastig worden
                  om deze mensen weer terug in het openbaar vervoer te krijgen. Ook zullen door verdere
                  versoberingen er minder nieuwe mensen een baan vinden in het openbaar vervoer en met
                  de te verwachte hoge uitstroom de komende jaren in de sector, vanwege de pensionering
                  van veel medewerkers, ook lastig worden om, wanneer er over een aantal jaar wel weer
                  meer geïnvesteerd wordt, later nieuwe medewerkers te werven. Kortom: nu niet investeren
                  is in alle opzichten onverstandig. Deze leden zouden daarom graag zien dat de Staatssecretaris
                  een forse kwaliteitsimpuls aan het openbaar vervoer geeft en samen met de vervoerders
                  en regionale overheden alles in het werk stelt om het openbaar vervoer aantrekkelijker,
                  toegankelijker en betaalbaarder te maken. Graag ontvangen deze leden hierop een uitgebreide
                  reactie van de Staatssecretaris.
               
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat verschillende noodmaatregelen bestaan,
                  zoals onderhandse gunning van een concessie, een formeel akkoord tot verlenging van
                  een bestaande concessie of het opleggen van bepaalde openbaredienstverplichtingen.
                  In de huidige concessie is reeds een verlenging als optie opgenomen en uitgewerkt.
                  Deze leden vragen of de Staatssecretaris op de hoogte is van de positie van NS over
                  deze verlengingsoptie op dit moment. Zij vragen of er op dit zwaarwegende factoren
                  zijn die inzet van deze verlengingsoptie verhinderen. Zij vragen of de Staatssecretaris
                  op dit moment, als concessieverlener, overwegingen heeft om eventueel anders te besluiten.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het niet voor de hand ligt om als plan
                  B direct te kiezen voor een openbare aanbesteding. Het ligt meer voor de hand de huidige
                  concessie tijdelijk te verlengen en vervolgens onder de nieuwe Europese voorwaarden
                  een aanbesteding te doen. Deze leden vragen of deze nieuwe Europese voorwaarden gevolgen
                  hebben voor de aard en inhoud van de HRN-concessie, of dat uitgesloten is dat bepaalde
                  diensten binnen de concessie zo’n nieuwe aanbesteding zouden verhinderen. Zij vragen
                  de Staatssecretaris nader te beargumenteren waarom deze optie het beste alternatief
                  voor de reiziger is om de dienstverlening op het HRN op korte termijn te borgen.
               
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie leest in de brief dat het aanbesteden van de HRN-concessie
                  op de korte termijn zeer complex en risicovol is, vanwege de omvang van het HRN en
                  de risico’s die dit oplevert voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer. Welke risico’s
                  zijn dit concreet voor opdrachtgever en opdrachtnemer?
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 N. Wiendels, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
