Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 21 juni 2023, over Sportbeleid
30 234 Digitale leermiddelen
Nr. 376 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
            
Vastgesteld 24 juli 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 21 juni 2023 overleg
                  gevoerd met mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport, over:
               
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 25 april 2023 inzake planning
                           communicatie sportbeleid (Kamerstuk 30 234, nr. 357);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 26 april 2023 inzake onderzoeksrapport
                           Discriminatie in de zorg en de sport: wat weten we (niet)? (Kamerstukken 30 950, 31 765 en 30 234, nr. 348);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 4 mei 2023 inzake laatste
                           ontwikkelingen met betrekking tot de deelname van Russische en Belarussische atleten
                           aan internationale sportwedstrijden (Kamerstukken 30 234 en 36 045, nr. 358);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 22 mei 2023 inzake rapport
                           Schaduwdansen. Een onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag in het dansen (Kamerstukken
                           34 843 en 30 234, nr. 74);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake hoofdlijnen
                           van wetgeving in de sport (Kamerstuk 30 234, nr. 365);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake veegbrief
                           commissiedebat Sportbeleid 21 juni 2023 (Kamerstuk 30 234, nr. 367);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake actieplan
                           Nederland beweegt (Kamerstuk 32 793, nr. 694);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake aanpak
                           wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod (Kamerstuk 30 234, nr. 366);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake uitwerking
                           hoofdlijnen Sportakkoord II: Sport versterkt (Kamerstuk 30 234, nr. 364);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake stand
                           van zaken met betrekking tot de energieprijzen en sport (Kamerstuk 30 234, nr. 363);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 15 juni 2023 inzake beleidsreactie
                           op het rapport Schaduwdansen (Kamerstukken 34 843 en 30 234, nr. 77).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Smals
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Peters
Griffier: Heller
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van den Brink, Rudmer Heerema, Van
                  der Laan, Maeijer, Van Meijeren, Mohandis, Van Nispen, Peters en Westerveld,
               
en mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport.
Aanvang 18.02 uur.
De voorzitter:
Goedenavond allemaal. Ik open de vergadering van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport. Vandaag is het commissiedebat Sportbeleid aan de orde. Welkom aan
                     mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport. Aan de zijde van de Kamer
                     is er een flink aantal sprekers die allemaal vier minuten de tijd hebben om hun verhaal
                     te doen. Als het een paar seconden langer wordt, zal ik daar niet te moeilijk over
                     doen. Maar dat is de richtlijn. Ik stel voor dat we zes vragen doen in totaal, dus
                     aan de Minister én aan elkaar. Als we dat doen, dan gaat het soepel en zijn we hopelijk
                     om 22.00 uur klaar. Als we daarmee akkoord zijn, geef ik allereerst het woord aan
                     mevrouw Westerveld. Zij zal spreken namens de fractie van GroenLinks.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Helaas ga ik na mijn bijdrage weg, maar ik luister natuurlijk wel mee
                     met de antwoorden die de Minister gaat geven. Ik wil dit debat graag aangrijpen om
                     een aantal vragen te stellen.
                  
Voorzitter. Ik wil beginnen met de jaarlijkse ranglijst van landen waar de minste
                     ongelijkheid is tussen mannen en vrouwen, want die kwam vandaag uit. Ik heb het over
                     de Global Gender Gap Index. Ik had geen tijd om alle 400 pagina's door te nemen, maar
                     bij een snelle lezing viel het me wel op dat veel van wat hierin wordt gezegd, ook
                     toepasbaar is op de sport. Laten we heel eerlijk zijn: ook in de sport is de ongelijkheid
                     groot. Als je kijkt naar materiaal, afmetingen en faciliteiten, dan zijn die allemaal
                     afgestemd op het gemiddelde mannenlichaam en niet op dat van vrouwen, laat staan op
                     dat van mensen met een beperking. Ik wil het hebben over een greep uit de recente
                     berichten, waarin we bijvoorbeeld lazen dat bij het professioneel wielrennen voor
                     vrouwen de weg niet eens werd afgezet of dat de hockeyvrouwen veel minder salaris
                     krijgen vergeleken met hun mannelijke collega's. We hebben het ook weleens over het
                     voetbal gehad. Toen Ajax landskampioen werd, werd er geweigerd om een huldiging te
                     doen. We hebben de recente rapporten uit de turn- en danswereld gezien. Ik weet ook
                     wel dat sommige zaken al beter gaan, zoals bij het Nederlandse voetbal, waar de beloning
                     voor de nationale teams voor interlands zo veel mogelijk gelijk wordt getrokken. Maar
                     al dat soort zaken veranderen pas nadat vrouwen zich iedere keer zelf weer aan het
                     uitspreken zijn en iedere keer weer knokken voor een gelijkwaardige positie. De rapporten
                     over het turnen en dansen leggen ook een deel van de problemen bloot, maar dan moeten
                     we natuurlijk wel die problemen gaan oplossen. Ik weet dat er ook nog een plenair
                     Kamerdebat gaat volgen over bijvoorbeeld het rapport over de misstanden in de danswereld,
                     maar ik las ook dat de dansers zelf aangaven dat de reactie die ze tot nu toe kregen,
                     onvoldoende was. Ik hoop dat de Minister daarvan notie wil nemen op weg naar het plenaire
                     debat.
                  
Voorzitter. De manier om de sociale ongelijkheid gelijker te trekken of te versterken
                     – om de sociale veiligheid te versterken, moet ik natuurlijk zeggen – is de sportwet.
                     Ik ben natuurlijk blij dat ze aan de slag gaat met de sportwet, maar ik lees nu dat
                     een van de concrete stappen die de Minister wil zetten, het borgen van het Centrum
                     Veilige Sport is. Ik wil haar vragen hoe het bijvoorbeeld zit met de pedagogische
                     eisen voor trainers en coaches. Kunnen er bijvoorbeeld geen minimale wettelijke kwaliteitseisen
                     worden vastgelegd, zoals ook wordt geadviseerd in het adviesrapport Kinderen centraal
                     van de Sportraad? Ik heb nog een andere vraag over ongelijkheid, want zouden we bijvoorbeeld
                     ook als het gaat over topsport in subsidies en andere regelingen meer kunnen meenemen
                     dat het belangrijk is dat er meer gelijkheid is?
                  
Voorzitter. Tot slot over de sportwet. Ik lees dat de focus heel sterk ligt op sport
                     en bewegen. Dat is natuurlijk ontzettend belangrijk. Normen over het aantal sportlocaties
                     kunnen mogelijk in de Omgevingswet worden opgenomen, maar voor speeltuinen kan dat
                     niet. We kregen allemaal een brief van onder meer Jantje Beton, die aangaf dat er
                     nu nog maar 133 gemeenten zijn met een inclusieve buitenspeelplek. De heer Van Nispen
                     wijst hier altijd op, dus ik denk dat hij het in zijn bijdrage ook gaat doen, maar
                     ik wil ook aangeven dat ik het er helemaal mee eens ben dat dat er echt veel te weinig
                     zijn.
                  
Voorzitter. Dan het actieplan. Er komt een campagne om sport en bewegen te stimuleren,
                     maar de groep waarop deze campagne is gericht, is heel divers. Het gaat over mensen
                     met een kleine beurs, ouderen, mensen met een praktische opleiding, mensen met een
                     migratieachtergrond, specifiek meisjes. Hoe gaat de campagne al die specifieke groepen
                     apart bereiken en aanspreken? Als sport en bewegen ook een financiële afweging is,
                     bijvoorbeeld omdat ouders de contributie niet kunnen betalen, hoe gaan we dan die
                     groepen bereiken? Kan de Minister daarop ingaan?
                  
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over zwemles. Ook daarvoor ligt een actieplan,
                     waar ik blij mee ben. Ik lees dat er een pilot komt om op tien locaties kinderen direct
                     na school zwemles te geven, maar ik wil de Minister vragen: waarom komt er een pilot
                     en waarom maar op tien locaties? Mijn laatste opmerking is de volgende. Ik lees in
                     het actieplan dat er te weinig zwemlesaanbod is voor kinderen met een beperking in
                     Zeeland, Drenthe en Groningen. Vooral in Zeeland, waar overal water is, lijkt me dat
                     echt zeer onwenselijk. Ik wil de Minister vragen of ze dat goed in de gaten heeft
                     en wat ze gaat doen.
                  
De voorzitter:
Dank u vriendelijk en wel thuis. Dat zeg ik niet tegen iedereen, meneer Van den Brink.
                     U kijkt er een beetje verschrikt bij. Ik zeg het tegen mevrouw Westerveld die keurig
                     aangaf andere verplichtingen te hebben. Mevrouw Van der Laan namens D66. Aan u het
                     woord.
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik kan dit debat niet anders beginnen dan met de schokkende
                     conclusies van het rapport Schaduwdansen over de misstanden in de danswereld. Ik weet
                     dat we daar een plenair debat over gaan hebben, maar ik wil er één conclusie uit halen,
                     namelijk dat 39% van de dansers en danseressen het afgelopen jaar grensoverschrijdend
                     gedrag heeft meegemaakt. Dat is natuurlijk een walgelijk en ongekend percentage. Het
                     is goed dat we daar plenair over gaan debatteren. Ik heb een vraag aan de Minister,
                     want ik heb gelezen dat ze acties heeft ingezet. Op welke wijze wordt klokkenluider
                     Kim Koumans betrokken bij de vervolgacties? Dit voorbeeld en andere nare gebeurtenissen
                     die we allemaal al geadresseerd hebben in de afgelopen jaren, laten voor mij weer
                     de noodzaak, maar ook een bevestiging zien dat een sportwet nodig is, onder andere
                     voor een veilige sport. Het is goed om te lezen dat de Minister ervan overtuigd is
                     dat er een sportwet moet komen. Die wordt ingedeeld in twee tranches. Ik vind het
                     spelen in twee helften prima, maar ik zou er wel graag voor willen zorgen dat we geen
                     verlenging nodig hebben. Mijn vraag is dus: kan de Minister uiteenzetten dat het werken
                     in deze tranches er niet voor zorgt dat we een stop krijgen op de toegankelijkheid
                     of de kansengelijkheid om te kunnen sporten, en dat er binnen deze kabinetsperiode
                     onomkeerbare stappen richting de sportwet worden gezet? Er is met name op grensoverschrijdend
                     gedrag snelle actie nodig. Maak het Centrum Veilige Sport zo snel mogelijk onafhankelijk.
                     In Australië worden bijvoorbeeld over een paar jaar de zomerspelen gehouden. Een van
                     de eerste dingen die ze vorig jaar ter voorbereiding hebben gedaan, is een significante
                     uitbreiding van de taken en instrumenten voor Sport Integrity Australia. Sindsdien
                     staat de telefoon daar roodgloeiend. Ik ben benieuwd wat de Minister van dit Australische
                     model vindt en of dat ook iets voor Nederland zou kunnen zijn.
                  
De voorzitter:
Op dit punt heeft u een interruptie van de heer Heerema namens de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik denk dat D66 wel gezien kan worden als de trekker op het gebied van de sportwet
                     voor deze Kamer. Mijn complimenten daarvoor. De Minister volgt u daar nu ook in. Als
                     je het initiatief voor de sportwet leest, ontbreekt daar volgens mij één ding in.
                     U noemt een aantal belangrijke zaken, maar de provincies vind je daar niet in terug.
                     Ik kan me voorstellen dat u ook een idee heeft van hoe de provincies mogelijk een
                     onderdeel zouden moeten zijn van de sportwet, omdat het juist gaat over bijvoorbeeld
                     accommodatiebeleid en grensoverschrijdend beheer van diverse gemeenten waar het plaatsen
                     van accommodatie moet plaatsvinden. Hoe kijkt u daarnaar?
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat vind ik een heel goede vraag. De rol van provincies is inderdaad onderbelicht
                     of niet belicht. Ik zie bij uitstek dat provincies een rol hebben als je het hebt
                     over bijvoorbeeld mensen met een beperking en de toegankelijkheid van hun sportbeleving.
                     Dat gaat vaak over grenzen van gemeenten heen. De provincie kan een heel stimulerende
                     rol hebben voor het aanbod. Maar we hebben natuurlijk ook de rol van de provincie
                     in het stimuleren van bewegen, dus de infrastructuur. Ik vind zeker dat de rol van
                     de provincie meegenomen moet worden in de structuur van wat je verwacht van de landelijke
                     overheid, provinciale overheid en lokale overheid.
                  
Voorzitter, ik ga door. De afgelopen maanden zijn we best wel vaak opgeschrikt door
                     gewelddadige incidenten door zogenaamde «supporters». In principe zijn het gewoon
                     hooligans. Laten we het beestje wel bij de naam noemen. Vaak gaat het over een kleine
                     groep mannen die over de schreef gaat bij een mannenwedstrijd. Voor ons is het belangrijk
                     dat de echte supporter centraal staat en dat je dus op een leuke manier naar bijvoorbeeld
                     een voetbalbalwedstrijd kan kijken. Wat mij betreft moet dat op drie terreinen sneller
                     beter, namelijk op het veld, bij de stadionpoort en buiten het stadion.
                  
Als ik het heb over «op het veld», dan begint het natuurlijk met sporters die heel
                     gek tegenover een scheidsrechter of tegenover elkaar staan. Dat is dus voorbeeldgedrag.
                     Mijn verzoek aan de Minister is om dat toch eens met de KNVB te gaan bespreken, zodat
                     het lik-op-stukbeleid niet alleen gaat over het gooien van bekertjes bier op het veld,
                     maar ook over het gedrag van spelers.
                  
Het tweede punt dat ik noemde, was de stadionpoort. Ik denk dat we zeker moeten zijn
                     dat mensen met een stadionverbod echt niet in het stadion komen. Omdat de meldplichten
                     niet van de grond komen, ligt de handhaving nog steeds op het bordje van met name
                     de clubs en de KNVB. Wanneer kunnen we eindelijk de inzet van de digitale meldplicht
                     verwachten? We horen immers dat de techniek er ligt. De pilot was positief. Volgens
                     mij is alles gereed om daar een begin mee te maken. Als de techniek breed beschikbaar
                     wordt, gaat het gebiedsverbod met de meldplicht ook wel echt vaker ingezet worden,
                     omdat sinds de aanscherping van de Voetbalwet in 2015 de meldplicht natuurlijk ook
                     echt aangescherpt is. Ik vraag me af waar dat dan blijft liggen.
                  
Punt drie gaat over «buiten het stadion». Ik denk dat het probleem in veel gevallen
                     groter is en dat er soms sprake is van georganiseerde criminaliteit die de samenleving
                     via het voetbal ondermijnt. Kunnen we de sport dan niet nog veel prominenter meenemen
                     in de integrale aanpak van ondermijning, bijvoorbeeld met gebiedsverboden voor stadions,
                     als de georganiseerde criminaliteit en het voetbal zich daar met elkaar vermengen?
                  
Dan wil ik het hebben over een ander onderdeel, namelijk de matchfixing. Daar moeten
                     we al heel lang op wachten. De Kamer heeft zich daar al uitdrukkelijk over uitgesproken
                     om het gat in de wetgeving op te lossen, dus waar ligt dat nu?
                  
Tot slot, voorzitter. Of het nu gaat om grensoverschrijdend gedrag, om de cijfers
                     over dat we minder bewegen of om het supportersgeweld: het is voor mij allemaal een
                     bevestiging dat sport en politiek geen gescheiden werelden zijn.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van den Brink, denkt u daar anders over?
De heer Van den Brink (CDA):
Mijn openingszin is zo meteen wel: sport en politiek zijn geen vanzelfsprekende combinatie,
                     dus ik ga kijken hoe het bij elkaar te brengen valt. Ik heb een vraag omdat mevrouw
                     Van der Laan natuurlijk de initiatiefnemer is in de Kamer voor de sportwet. Door er
                     de afgelopen weken in te duiken, ben ik toch op een iets ander punt beland in de overtuiging.
                     Niet zozeer over het Centrum Veilige Sport, want ik vind ook dat het beter geborgd
                     kan zijn dan het nu is, maar kunt u mij daarbuiten, dus niet het centrum en niet de
                     veiligheid ... Wat gaat een sportwet daadwerkelijk in de sportinfrastructuur van Nederland
                     betekenen?
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
De twee onderwerpen die u noemt, vind ik zelf heel belangrijk. Ik zie natuurlijk wel
                     verschillende pilaren in zo'n sportwet. Maar het állerbelangrijkste is dat we als
                     landelijke politiek erkenning geven aan het belang van sport en bewegen, dus de maatschappelijke
                     relevantie daarvan. Dat gaat gepaard met financiën, maar dat gaat mijns inziens ook
                     gepaard met de toegang tot de sport. Als je het hebt over een gezonde leefstijl, zien
                     we allemaal dat er echt wel gezondheidsproblemen zijn. Een van de manieren is om te
                     komen tot een toegankelijk sport- en beweegbeleid. Ik vind dat het nu echt te vrijblijvend
                     is en dat het te afhankelijk is van waar je woont. Het is afhankelijker van hoe sportief
                     je wethouder beleidsmatig is dan van hoe het lokaal gemeentelijk beleid is. Ik vind
                     echt dat gemeenten daar allemaal een rol in moeten hebben. Dat zou dus echt een belangrijke
                     toegevoegde waarde zijn.
                  
De heer Van den Brink (CDA):
Dat is helder. Mijn vervolgvraag zou dan wel de volgende zijn. Dat is natuurlijk het
                     spanningsveld dat bij dit beleidsterrein speelt, namelijk tussen de lokale verantwoordelijkheid
                     en de nationale behoefte, om het even zo uit te drukken. Is wetgeving dan de manier
                     om iets af te dwingen of is het toch het gesprek voeren in het huis van Thorbecke
                     over welke verantwoordelijkheid bij welke overheid ligt? We hebben gelukkig democratische
                     verkiezingen, ook op lokaal niveau. Is dat niet de plek waar dat debat gevoerd moet
                     worden om het mogelijk te maken voor kinderen in armoede en op al die andere plekken
                     waar de toegankelijkheid niet op orde is?
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Vijf jaar geleden wilde ik ook al een sportwet. Het is op zich wel een terechte reflectievraag.
                     Ik vind alleen dat het heel belangrijk is om te constateren dat als er wat gebeurt
                     qua financiën of er paniek is, cultuur en sport dan van de wagen afvallen. Dat is
                     wat er gemeentelijk gebeurt. Daar zet ik tegenover dat de sportparticipatie en gezondheid
                     achteruithollen. Dan moeten wij volgens mij regie nemen. Daar ben ik van overtuigd.
                  
De voorzitter:
Meneer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Dit is een interruptie, hè?
De voorzitter:
Ik bedoelde een interruptie, want anders is het een ... Sorry. Er is een interruptie
                     van meneer Mohandis.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Ik wil nog even doorvragen over de sportwet. Mevrouw Van der Laan en ik zijn het snel
                     eens over de noodzaak van een sportwet. Ik ben wel benieuwd of mevrouw Van der Laan
                     het met me eens is dat zo'n wet juist gemeenten gaat helpen om de wettelijke basis
                     van sport te borgen en dat er fysieke toegang is tot sportverenigingen. Je kan er
                     van alles onder scharen, dus het moet ook weer niet een té vrijblijvende wet zijn,
                     maar het moet wel een wet zijn die in ieder geval toegang tot sporten, maar ook ...
                     Goed, je kunt het hebben over het aantal voorzieningen. Het kan op allerlei manieren
                     worden ingekleed. Maar het is wel van belang dat er landelijk een kader ligt waar
                     gemeenten iets mee moeten en kunnen. Het moet ook weer niet zo zijn dat we zeggen
                     dat sport belangrijk is en dat gemeenten het uit moeten zoeken, want dan blijven we
                     in dezelfde situatie. Je moet het hun dus wel als het ware verplichten om hun sportvisie
                     en agenda's uit te voeren. Dat doen we trouwens ook op cultuurvlak en op zorgvlak.
                     Dat doen we niet alleen hier. Het zou niet uniek zijn als we dit alleen bij sport
                     in een wet zouden borgen. We zien ook op cultuurvlak dat er landelijke kaders zijn
                     waar gemeenten wel beleidsvrijheid hebben. We zien ook dat bij zorgwetgeving rondom
                     Wmo datzelfde principe geldt, dus volgens mij ligt er een enorme kans als we hier
                     concreet doorpakken. Bent u dat met me eens?
                  
De voorzitter:
Vindt u dat ook?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ja, dat vind ik ook. Ik zie de kansen ook. Het is voor mij wel een zoektocht naar
                     landelijke regie en inderdaad ook een beetje lokale vrijheid. Maar die vrijheid mag
                     niet zo opgevat worden dat de voorzieningen dusdanig verschillend zijn dat het echt
                     uitmaakt waar je woont. Dat willen we volgens mij niet. Ik weet niet precies of dat
                     met een afstand of het aantal voorzieningen te maken heeft, maar dat zal de Minister
                     goed gaan uitzoeken. Maar daar denk ik wel aan, ja.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Laten we dan afwachten wanneer er een wet komt. Dan is het interessant om het vanuit
                     een zorgplicht te benaderen voor gemeenten. Het is een optie, hè. Het hoeft dát niet
                     te zijn. Het geeft gemeenten de beleidsvrijheid, maar wel een landelijk kader waar
                     gemeenten aan moeten voldoen. Dat zou ik als suggestie noemen richting D66.
                  
De voorzitter:
Het is tijd voor uw eerste termijn, meneer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Een van de Mulieronderzoeken laat zien dat er een toenemende
                     tweedeling tussen verenigingen zichtbaar wordt. Dat wordt ook wel de «vitaliteitsmeting»
                     genoemd. Deze laat zien dat het aantal vitale verenigingen toeneemt evenals het aantal
                     verenigingen dat kwetsbaar wordt. Waarom zeg ik dit in mijn inleiding? Omdat het daarmee
                     nog urgenter wordt om het volgende punt dat ik wilde maken, namelijk over de verduurzaming,
                     op te pakken. Ik wil de Minister in ieder geval een compliment ervoor maken dat ze
                     invulling gaat geven aan de moties van onder andere de Partij van de Arbeid en de
                     SP om meer sturing te geven aan de energietransitie van sportverenigingen. We zien
                     uit naar de nadere invulling in het najaar. Maar het is zo nodig om hier de eerste
                     stap te zetten. De regelingen worden steeds beter gevonden, maar er ligt straks nog
                     wel geld op de plank. Ik ben benieuwd wat er gebeurt met de onderbesteding. Gaan we
                     deze ingestelde fondsen ook voor de komende winter doorzetten, gezien de toch wel
                     weer hier en daar stijgende energierekening? Het blijft onzeker voor de clubs die
                     nog niet volledig zijn verduurzaamd. Graag een reactie. Stichting Waarborgfonds stelt
                     een revolverend fonds voor, maar wijst ook op het renteobstakel dat toch wel weer
                     een hiccup is voor veel verenigingen om te verduurzamen. Ik ben benieuwd, en dat miste
                     ik in de brief, welke rol het kabinet zelf ziet. Ik weet dat bijvoorbeeld de heer
                     Heerema daar eerder in een debat naar verwees. Maar dan denk ik toch: kom op, kabinet;
                     hier kunnen wij ook een rol pakken om de rente wat lager te houden, gezien de positie
                     van de overheid ten opzichte van de marktrente. Ik ben benieuwd naar uw reactie.
                  
Voorzitter. Dan kom ik op een punt waar een motie over aangenomen is, namelijk het
                     betrekken van het RVVB bij de toeleiding van bijvoorbeeld sportverenigingen, gezien
                     hun bestuurdersnetwerk richting de services binnen het Sportakkoord. Ik las de brief
                     toch als een ... Goed, we zijn in gesprek, dus daar ben ik blij mee. Maar ik ben ook
                     heel benieuwd wat dat gaat uitmaken, want er is niet iets als dé ... Ik las ergens
                     dat NOC*NSF dé vertegenwoordiger is van verenigingen. Volgens mij bestaat er ook niet
                     iets als dé vertegenwoordiger van zorgpersoneel. Volgens mij is het juist heel mooi
                     in een pluriform landschap dat er meerdere vertegenwoordigers zijn en dat deze elkaar
                     kunnen versterken, dus ik vond de motie op dat punt in ieder geval qua uitleg nog
                     wat karig, terwijl de motie iets steviger is geformuleerd. Ik ben dus heel benieuwd
                     naar de verdere uitwerking daarvan, omdat ik echt geloof dat er nog verenigingen zijn
                     die beter moeten worden geholpen om de steun te vinden en te krijgen die zij nodig
                     hebben.
                  
Voorzitter. Dan wil ik het hebben over het zwemmen. Vorige keer is daar het nodige
                     over gezegd. Ik wil eigenlijk inzoomen op een wat ander punt, namelijk het aanbod
                     van leszwemmen, ABC-zwemmen, voor ouderen. Wij lezen dat het aantal verdrinkingen
                     onder 60-plussers toeneemt. Het is een wat andere invalshoek. Wij staan er terecht
                     voor dat er aanbod moet zijn en dat wachtlijsten voor kinderen moeten worden aangepakt,
                     maar ik merk ook dat het aantal ouderen dat geen diploma heeft, of mensen die nog
                     niet zolang in Nederland wonen en ook weleens tijdelijk op een asielboot worden geplaatst,
                     ook niet kunnen zwemmen. Ik ben dus heel erg benieuwd of er zicht is op het aanbod
                     voor ouderen binnen zwemverenigingen, hoe dat zich ontwikkelt, enzovoort. Ik krijg
                     daar geen grip op als ik kijk naar de cijfers van Mulier en andere cijfers die openbaar
                     zijn. Ook stelt de Minister in haar brief over zwembaden, vind ik, nogal stellig dat
                     het aantal zwembaden in Nederland voldoende dekkend is. Is dat zo, aangezien het aantal
                     inwoners stijgt, de wachtlijsten nog niet zijn weggewerkt en niet alle openbare zwemverenigingen
                     volgens de cijfers, als ik het goed lees, leszwemmen aanbieden?
                  
Voorzitter. Tot slot wil ik het hebben over kansenongelijkheid. Ik begon daarmee als
                     het gaat om de versterking van de tweedeling. In een eerdere motie van onszelf en
                     mevrouw Van der Laan vroegen wij om gericht te kijken naar het sport- en cultuurfonds.
                     Wat mij opvalt – dat geldt ook voor cultuur, maar ik zoom nu even in op sport – is
                     dat bij het aantal jongeren dat met ondersteuning deelneemt aan sport, bij 18 jaar
                     een dip ontstaat, omdat de ondersteuning dan vaak in de praktijk stopt. Een discussie
                     over de verlengde jeugdhulp naar 21 is hier ook wel op z'n plaats. Ik ben heel erg
                     benieuwd of de Minister bereid is om te kijken naar welke mogelijkheden er zijn om
                     met sport- en cultuurfondsen gerichter te kijken naar de leeftijdscategorie 18 tot
                     21, totdat jongeren zich een stabieler inkomen kunnen veroorloven.
                  
Voorzitter. Ik sluit me aan bij de vorige twee sprekers over alles rondom de sportwet
                     en het onderzoek rondom de dansers.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
En de heer Mohandis sluit zich aan bij de volgende spreker, maar dat wist hij nog
                     niet.
                  
Voorzitter. We hebben lang vanuit de Kamer moeten zeuren om een sportwet. Er lag een
                     uitgewerkt voorstel van de Nederlandse Sportraad en na twee aangenomen Kamermoties
                     is ook de Minister zover en kwam er een persbericht vanuit het ministerie over dat
                     er een sportwet komt. Laat ik vooral blij zijn dát het gebeurt, maar we moeten het
                     wel over de inhoud hebben. Nu al. Wat betekent de zin op pagina 5 van de brief over
                     de bestaande financiële kaders? Wat betekent «het mede hebben van publieke verantwoordelijkheid»?
                     De Minister zegt dat dit niet inhoudt dat de overheid faciliteiten in stand gaat houden,
                     maar wat betekent het dan wél? Wat verandert er dan echt ten opzichte van de huidige
                     situatie?
                  
De vraag «wat doen we nu en wat doen we later?» is ook belangrijk. De toegankelijkheid
                     van sport en bewegen is bijvoorbeeld echt de kern. Dat is wat mij betreft echt de
                     basis. Iedereen heeft recht op toegang tot sport en moet kunnen sporten en bewegen
                     in Nederland, juist ook de kwetsbare groepen, inclusief buitenspelen. Sport en bewegen
                     moet voor iedereen een toegankelijke publieke voorziening worden. De motie was daar
                     helder over, maar die aspecten zitten allemaal in de tweede tranche. Dat maakt mij
                     bezorgd. Ik heb een gewetensvraag voor de Minister. Vindt de Minister zelf dat dit
                     er allemaal echt moet gaan komen of is dit het op de lange baan schuiven van moeilijke
                     veranderingen die mogelijk geld gaan kosten? Dit kan historisch worden. Echt, dat
                     kan. Doen wat nodig is om onze samenleving gezond te houden. Maar het kan ook een
                     enorme flop worden, waarbij we heel veel tijd en energie besteden aan het bestendigen
                     van de huidige situatie met alle problemen van dien. De keuze ligt nu in eerste instantie
                     bij de Minister. De Kamer is er duidelijk over geweest. Ik hoor vandaag graag welke
                     keuze de Minister maakt. Ik hoop dat we historie gaan schrijven. Laat ik daar duidelijk
                     over zijn.
                  
Als we met elkaar vinden dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn – ik vind
                     dat en ik hoop dat de Minister dat ook vindt – dan moeten we het ook hebben over de
                     betaalbaarheid. Vorig jaar nam de Kamer een motie van de SP aan over voorstellen om
                     sport betaalbaar te houden voor iedereen. Maar wat blijkt? Het blijkt dat er aan voorstellen
                     wordt gewerkt om sport mogelijk zelfs duurder te maken. Het Ministerie van Financiën
                     overweegt de btw op onder andere sport te verhogen. Dat is echt de wereld op zijn
                     kop. Haat dit kabinet sport, of zo? Die vraag roept het bij mij toch wel op. De btw
                     op sport moet natuurlijk omlaag – het liefst naar nul, zoals ik eerder voorstelde –
                     en in geen geval omhoog. Dat lijkt me echt onbestaanbaar. Een Minister voor Sport
                     kan daar onmogelijk mee akkoord gaan. Ik wil vandaag heel duidelijk horen dat dit
                     in ieder geval niet gaat gebeuren.
                  
Dan wil ik het hebben over het zwemmen. Je kunt haast de klok erop gelijkzetten, maar
                     met het lekkere weer komen ook de berichten over verdrinkingen binnen. Het zijn stuk
                     voor stuk drama's. Wij maken ons grote zorgen over de zwemveiligheid. Ik vraag met
                     name aandacht voor kinderen. Wij dienen consequent voorstellen in voor zwemveiligheid
                     met GroenLinks, de PVV en met wie het maar wil, maar ik vind dat vrijwel alles toch
                     wel wordt weggewimpeld. Zo lees ik de brief. De Minister ziet het niet als een publieke
                     taak, het is iets van de markt dus die moet het oplossen, er is nou eenmaal een tekort
                     aan zwemleraren, er zijn niet overal zwembaden en die staan onder druk, en het is
                     nu eenmaal duur voor ouders van kinderen met een beperking. Maar ja, we houden het
                     allemaal wel in de gaten, aldus de Minister. Dat soort dingen staan in de brief, als
                     je het allemaal goed leest. Minister, dit zijn geen onvermijdelijkheden. We kunnen
                     hier allemaal iets aan doen in een rijk en waterrijk land, maar dan moet je wel lef
                     tonen en regie nemen door met plannen te komen. Waarom is er bijvoorbeeld geen woord
                     gezegd over de terugkeer van schoolzwemmen? In overleg met en steun aan het onderwijs
                     natuurlijk. Ik snap ook wel dat het niet vanzelf gaat. Maar je helpt hiermee wel de
                     arbeidsmarkt – het vak wordt aantrekkelijker – en de zwembaden die nu tijdens schooltijd
                     leeg zijn. Waarom moeten de zwemlessen voor kinderen met een beperking zo duur zijn?
                     We kunnen hier toch wat aan doen als we dat met elkaar een probleem vinden?
                  
Dan de speeltuinen voor kinderen met een beperking. Volgens mij gaat het nu na een
                     aangenomen motie de goede kant op, maar het is voor mij nog niet helemaal duidelijk
                     vanaf wanneer we per gemeente minimaal één inclusieve speeltuin hebben voor ieder
                     kind. Hoe draagt de Minister daar precies aan bij? Sport en bewegen moet voor iedereen
                     zijn. Om mensen met een beperking aan het sporten te krijgen, zijn sporthulpmiddelen
                     soms noodzakelijk, zoals een sportprothese of een sportrolstoel. Ieder debat begin
                     ik hierover en dat moet ook, want het schiet toch nog niet heel erg op, terwijl het
                     een overzichtelijk probleem is. Gemeenten en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk.
                     Zij moeten betalen, maar ze wijzen naar elkaar. De mens is hiervan de dupe. Wanneer
                     gaan gemeenten en zorgverzekeraars betalen, zoals het hoort? Wanneer is er een structurele,
                     dus niet-incidentele, oplossing? Complimenten dát er wordt gewerkt en dát er geld
                     is bijgeplust, maar dat is incidenteel, dus er moet een structurele oplossing komen.
                     Niet uit het sportbudget, maar vanuit de plek waar het hoort. Dat zijn namelijk de
                     gemeenten en de zorgverzekeraars.
                  
Tot slot wil ik het hebben over het dansmisbruik. We hebben hier inderdaad nog een
                     apart debat over. Wat vinden we dit met elkaar toch een drama voor de betrokken dansers.
                     Kim Koumans heeft hun een gezicht gegeven en als klokkenluider en meldpunt gefungeerd.
                     Dat werkt en dat was nodig. Voor vandaag beperk ik me tot de volgende opmerkingen.
                     Waarom lezen we in de kabinetsreactie zo weinig over wat er wordt gedaan aan hulp
                     voor slachtoffers, echte erkenning en een mogelijke tegemoetkoming? Wanneer horen
                     we iets van de dansopleidingen en de bonden over hoe die er in de toekomst mee omgaan?
                     Wat doen we met de niet-gesubsidieerde instellingen? Toch niet niets, hoop ik? Hoe
                     zorgt de Minister ervoor dat er een werkend meldpunt komt waar de dansers zelf ook
                     echt vertrouwen in hebben? Anders gaat het niet werken en wordt het geen veilige omgeving
                     voor dansers, wat toch het doel moet zijn van de Minister. Waarom gaan we ons niet
                     aansluiten bij het meldpunt van de dansers zelf, dat er dus nu al is? Graag een reactie
                     hierop van de Minister.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Eerst is mevrouw Van der Laan aan de beurt en daarna meneer Heerema.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb een vraag over de sportwet. De heer Van Nispen is een medestrijder om de sportwet
                     van de grond te krijgen. U had een gewetensvraag aan de Minister over «het mogelijk
                     op de lange baan schuiven». Dat was precies mijn overweging, en ook de doorslaggevende
                     reden om te denken: ik vind die twee tranches eigenlijk wel een goed idee, omdat we
                     dan in ieder geval in de eerste tranche een onomkeerbare stap kunnen zetten. Ik ben
                     benieuwd hoe u de tweedeling ziet en of u op zich wel begrijpt dat we in deze kabinetsperiode
                     sowieso al een stap willen zetten en dat de hele forse stap waar u het over heeft,
                     qua tijdsbestek nu misschien niet helemaal uitkomt.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor de vraag. Ik vind die ook terecht. Ik heb hiermee geworsteld. Het is misschien
                     te makkelijk dat ik nu vanuit de SP zeg: ik weet precies hoe het moet, er is een revolutie
                     nodig voor sport en bewegen, gooi er een miljard tegenaan en volgende week hebben
                     we het geregeld. Werkte het maar zo. Zo is het natuurlijk niet en dat zie ik ook wel.
                     Maar ik vind ook dat we duidelijk moeten zijn over de ambities die we hebben en die
                     we met elkaar uitspreken. Ik wil er begrip voor hebben, en dat spreek ik hier ook
                     gewoon uit, dat je in meerdere tranches werkt, want het is nogal wat om met een sportwet
                     te komen: rollen en verantwoordelijkheden van overheden duidelijk neerleggen, sport
                     als een publieke voorziening en als een recht gaan zien, het liefst ook voorzieningen
                     overeind houden, en ik heb het over buitenspelen en over mensen met een beperking.
                     Alles moet er dus in. Maar de kans dat het mislukt als je het zo groot aanpakt zoals
                     ik zou willen, is ook aanwezig. Daar ben ik voor gewaarschuwd. Dat willen we natuurlijk
                     ook niet met elkaar. Ik wil er dus best begrip voor hebben dat je zegt: we beginnen
                     met datgene waar we het over eens zijn. Maar waar ik wel voor wil waarschuwen, en
                     zo is mijn opmerking bedoeld, is het volgende. Ik vind het lastig als we beginnen
                     met een makkelijk deel, namelijk met het beschrijven van de huidige situatie, en dan
                     het Centrum Veilige Sport – want dat moet nou eenmaal ook gebeuren – en dat we alle
                     moeilijke keuzes die met geld gepaard gaan en waar de echte misschien wel politieke
                     discussies op tafel gaan komen, op de lange baan schuiven en zeggen «dat zien we later
                     wel», met het risico dat het nooit gaat gebeuren. Dat is mijn dilemma. Ik heb het
                     definitieve antwoord niet, maar ik leg het hier wel maar op tafel.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Een aantal sprekers heeft meer in de beschouwende zin gesproken over het dossier dansmisbruik.
                     Collega Van Nispen stelt een aantal indringende vragen aan de Minister. Ik zal eerlijk
                     zeggen dat ik daar iets van ongemak bij voel, omdat we hebben afgesproken daar een
                     plenair debat over te houden, terwijl ik alle vragen oprecht begrijp en snap. Ik vind
                     het alleen niet het moment om die hier te stellen. U moet ze niet intrekken. Ik wil
                     alleen aangeven dat ik dat lastig vind om de simpele reden dat we daar allemaal veel
                     aandacht aan willen besteden en dat we allemaal hebben afgesproken dat we er een plenair
                     debat over gaan voeren. Ik zou het niet terecht vinden, ook naar bijvoorbeeld mevrouw
                     Koumans, dat we het in stukjes gaan behandelen. Het is niet een vraag aan de heer
                     Van Nispen. Het is misschien meer een opmerking, want ik deel zijn opmerkingen, conclusie
                     en beschouwing. Maar ik zal er vandaag in ieder geval niet over beginnen, omdat ik
                     alles wil bewaren voor het plenaire debat dat wij met elkaar hebben afgesproken.
                  
De voorzitter:
Ik zou ook het volgende willen zeggen. Laten we in ieder geval het volgende voor iedereen
                     helder maken. Als iemand er niet over begint, dan is dat niet omdat het hier niet
                     belangrijk gevonden wordt, maar omdat we het er nog over gaan hebben in een plenair
                     debat. Dat kost u geen interruptie. Het is gewoon een feit.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil er heel kort op reageren, want dat geldt misschien voor meer mensen. Iedereen
                     vindt het belangrijk en iedereen vindt het erg wat er is gebeurd. Iedereen gaat meedoen
                     aan het plenaire debat, dus daar is geen misverstand over. De reden dat ik er toch
                     over begin, en ik weet zeker dat onder anderen mevrouw Koumans en anderen dat niet
                     erg zullen vinden – er wordt meegekeken en zij zullen dat op prijs stellen – is dat
                     ik vrees dat het plenaire debat mogelijk niet voor de zomer zal worden gehouden. Dan
                     blijft het wat mij betreft te lang liggen. Dat kunnen we volgens mij niet maken. Het
                     is fijn dat u zich kunt vinden in de vragen die ik heb gesteld. Laten we kijken wat
                     er vandaag over wordt gezegd. Er zal zeker plenair een vervolg aan worden gegeven.
                     Maar ik heb alle begrip voor de opmerking.
                  
De voorzitter:
Dank voor de vragen, zodat er in ieder geval voor de zomer iets over gezegd wordt.
                     Ik geef het woord aan meneer Van den Brink namens het CDA voor zijn eerste termijn.
                  
De heer Van den Brink (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Zoals ik net al zei, vormen sport en politiek geen vanzelfsprekende
                     combinatie, en dat is maar goed ook. Sport is namelijk van de samenleving. Sporters,
                     vrijwilligers, verenigingen en sportondernemers zetten zich onvermoeibaar in. Omdat
                     ik hier nu voor het eerst het woord mag voeren, wil ik toch een beetje uitleggen wat
                     mijn sportgevoel is. Voor mij liggen sport en politiek wel in elkaars verlengde. Mijn
                     stijl van politiek bedrijven is gevormd door mijn sportverleden. Van jongs af aan
                     stond ik zo veel mogelijk in een volleybalzaal. Op dat veld heb ik geleerd wat winnen
                     en verliezen is, dat je het samen doet en nooit alleen, dat je jongeren ontmoet die
                     niet in jouw bubbel zitten, dat je loyaal bent aan een club en dat je je handen uit
                     de mouwen moet steken om de club te laten draaien. Sport leert je je eigen grenzen
                     te verleggen. Dat zijn allemaal eigenschappen die ik nu goed kan gebruiken in de politiek.
                     De overheid heeft gelukkig een bescheiden rol ten aanzien van sport. Nederland is
                     een verenigingsland, waarin de samenleving, niet de overheid, een fijnmazig netwerk
                     heeft gecreëerd van miljoenen sporters, verenigingen en mensen die hier professioneel
                     bij betrokken zijn. Dat is ook waarom het CDA het werkplan van het Sportakkoord met
                     waardering beoordeelt. Het is een samenwerking van maatschappelijke organisaties die
                     ambities hebben voor de toekomst. Ik wil graag twee punten markeren. Ten eerste zijn
                     de maatschappelijke organisaties in de sport een belangrijke schakel om iedereen te
                     bereiken die nu nog op afstand tot sport en bewegen staat. Het is ook hartstikke mooi
                     dat ze zich hebben verenigd onder een prachtige vlag, namelijk de MOS.
                  
In het kader van kunnen sporten als je in armoede leeft, wil ik me aansluiten bij
                     de vragen van de heer Mohandis. Kan de Minister aangeven hoeveel jongeren op hun 18de
                     nog gebruikmaken van het Jeugdsportfonds en is ze bereid om te onderzoeken of deze
                     leeftijd naar 21 opgetrokken kan worden? Het werkplan benoemt de noodzaak van het
                     ontzorgen van verenigingen, maar dat gaat vooral via extra ondersteuning. Het CDA
                     mist echt de noodzaak dat we verenigingen en vrijwilligers niet gelijkstellen aan
                     een bedrijf of aan professionals. Mijn collega Inge van Dijk heeft hier onlangs de
                     CDA-visie Vereniging Nederland over geschreven met daarin een waslijst aan concrete
                     voorstellen om verenigingen weer zuurstof te geven. In het Sira-rapport over regeldruk
                     bij vrijwilligersorganisaties dat uw collega deze week naar de Kamer heeft gestuurd,
                     staan veel aanbevelingen die regelrecht uit het CDA-stuk Vereniging NL lijken te zijn
                     overgenomen. Dat is hartstikke mooi, maar de beleidsreactie was wel heel mager. Kan
                     de Minister aangeven hoe zij zich vanuit haar verantwoordelijkheid en ook met het
                     Sportakkoord en het unieke Nederlandse verenigingslandschap gaat inzetten om de aanbeveling
                     van het Sira-rapport zo veel en zo snel mogelijk uitgevoerd te krijgen, en om verenigingen
                     met minder regels op te zadelen in plaats van extra ondersteuning te geven?
                  
Dan de sportwet, waar het net al even over ging. Met de nu voorliggende stukken, alles
                     wat ik daarover heb terug mogen lezen en alle gesprekken die ik erover heb gevoerd,
                     vraag ik me echt heel erg af wat een sportwet gaat bijdragen aan een toekomstbestendigere
                     sportinfrastructuur in Nederland. Wetgeving is voor het CDA namelijk een sluitstuk
                     als de overheid dient te normeren, te ordenen of te financieren waar het niet goed
                     gaat. Zet daartegenover de Nederlandse aanpak zoals we die nu kennen in de sport:
                     een fijnmazig netwerk van verenigingen, sportondernemers, gemeenten en bonden. Het
                     is internationaal geroemd en ontstaan vanuit de samenleving. Het is een samenwerking
                     aan de basis op lokaal niveau en nationaal via een Sportakkoord om daar de ambities
                     af te spreken en financiën ter beschikking te stellen. In de gesprekken die ik erover
                     heb gevoerd, komt vaak het argument voorbij dat ik net ook al hoorde, namelijk: «Met
                     een kaderwet hebben we een kapstok om sport beter en hoger op de maatschappelijke
                     en politieke agenda te krijgen.» Ik zou tegen iedereen zeggen die erbij betrokken
                     is: be careful what you wish for. Om de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur,
                     die een prachtig essay hierover schreef, te citeren: «Wetgeving heeft het risico dat
                     de goedbedoelde richting uiteindelijk ook energie aan het maatschappelijk initiatief
                     onttrekt.» De samenleving komt dus onder druk te staan en de overheid denkt dat ze
                     het kan overnemen. Graag een reactie hierop van de Minister, want nog meer verplichtingen
                     en normen zullen de verenigingsstructuur zoals we die kennen in de sport, onder druk
                     gaan zetten. Kan de Minister aangeven, het liefst in één zin, wat de sportwet morgen
                     beter maakt dan wat we zonder wet niet zouden kunnen bereiken?
                  
Ten slotte heb ik twee opmerkingen over veiligheid. In het afgelopen seizoen is het
                     aantal incidenten in het voetbal enorm toegenomen. Jongvolwassenen of jongeren laten
                     buitensporig gedrag zien dat we hard moeten aanpakken. Ons systeem van veiligheid
                     zoals we dat in Nederland rond en in het stadion georganiseerd hebben, is een schakering
                     van allerlei verantwoordelijkheden. Er is al langere tijd de wens om gezichtsherkenning
                     in te zetten bij het bestrijden van voetbalhooligans. De AP heeft zich onlangs opnieuw
                     uitgelaten over dat er allerlei beperkingen aan vastzitten en dat er onmogelijkheden
                     zijn. Maar mijn verzoek aan de Minister is toch om met de AP het gesprek te voeren
                     over wat er wel mogelijk is en wat er wel gedaan kan worden om gezichtsherkenning
                     te gaan inzetten. Er is de laatste tijd terecht veel aandacht voor sociale veiligheid
                     en grensoverschrijdend gedrag in de samenleving, maar ook in de sport. Juist in de
                     sport, waar grenzen worden verlegd, zijn risico's op grensoverschrijdend gedrag aanwezig.
                     Rapporten over de danssector en de andere topsportsectoren maken duidelijk dat er
                     een grote opgave ligt naar de toekomst om bewustwording en alertheid te kweken, zodat
                     slachtoffers zich durven melden en hier zorgvuldig mee wordt omgegaan. De rest van
                     de inbreng hierover zullen wij in het dansdebat voeren.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Als u op het knopje wil drukken, dan gaat de microfoon uit. En als mevrouw
                     Maeijer dat doet, dan gaat-ie aan. Ik geef u het woord voor de eerste termijn.
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Dank u, voorzitter. Het aantal inwoners dat in Nederland wekelijks sport, nam in 2022
                     met ongeveer 500.000 sporters toe. De daling die in de coronajaren was ingezet, is
                     hiermee voor een deel gekeerd. Er is echter ook een grote groep mensen die na de beëindiging
                     van de coronamaatregelen niet is teruggekeerd in de sport. De redenen om niet te sporten
                     zijn verschillend. Mensen vinden dat ze voldoende bewegen of hebben geen tijd, maar
                     ook de financiën spelen een rol. Vorig jaar bleek al dat 80.000 mensen zijn gestopt
                     vanwege de kosten en dat nog eens 500.000 mensen overwegen te stoppen als de kosten
                     verder stijgen. Drie op de tien volwassenen heeft slapeloze nachten over hun financiële
                     toekomst. In 2023 groeien 300.000 kinderen in Nederland op in armoede. In elk voetbalelftal
                     zit gemiddeld één kind dat uit een gezin met financiële zorgen komt. Dat zijn zorgelijke
                     cijfers. Mijn fractie is van mening dat het niet aan de overheid is om mensen sport
                     of bewegen op te leggen, maar de overheid kan wel faciliteren en zorgen voor voldoende
                     geld in de portemonnee, zodat sport een keuze kan zijn. Daarover lees ik vrij weinig
                     terug in de brieven van de Minister. Graag een reactie hierop. Hoe zit het, in het
                     verlengde hiervan, met het lagere btw-tarief in de sport? Blijft dat behouden of staat
                     het ter discussie?
                  
Voorzitter. Bewegen kan natuurlijk niet alleen bij een vereniging of een sportclub,
                     maar ook gewoon lekker buiten: in het park, op een trapveldje, op een pleintje of
                     in een speeltuin. Maar dat is tegenwoordig niet meer zo vanzelfsprekend. Uit onderzoek
                     van Jantje Beton, dat al eerder werd aangehaald, blijkt dat een op de zes kinderen,
                     oftewel 300.000, zelfs nooit meer buiten speelt. Dat is bizar. Ook hier is het natuurlijk
                     niet aan de overheid, maar aan de ouders. Maar de overheid kan wel randvoorwaarden
                     scheppen. De Minister kan in haar gesprekken met de gemeenten wijzen op de behoefte
                     aan veilige speelplekken die voor iedereen toegankelijk zijn. Graag hoor ik wat ze
                     daar in de afgelopen tijd precies aan heeft gedaan.
                  
Voorzitter. De Minister schrijft in haar brief dat zij geen signalen heeft van clubs
                     en verenigingen die door de hoge energieprijzen in acute nood verkeren. Maar de cijfers
                     waar we in maart nog over spraken, blijven zorgelijk. Toen bleek uit een rondgang
                     van het RVVB dat bestuurders niet of onvoldoende beseffen dat hun vereniging technisch
                     failliet is. Ik zou van de Minister willen weten of dit klopt.
                  
Voorzitter. Van 29 mei tot en met 15 september kan de gemeente een aanvraag doen uit
                     het noodfonds voor een amateursportclub. Is men genoeg bekend met deze regeling? Wat
                     zijn nu exact de voorwaarden? Heeft de Minister korte lijntjes om signalen dat die
                     regeling niet zo toegankelijk is, snel op te pakken? Hoe zit het nu eigenlijk met
                     de speeltuinverenigingen? Vallen zij hier niet onder? Wat gebeurt er met het geld
                     als er wat overblijft? Meneer Mohandis vroeg daar ook al naar, geloof ik.
                  
Voorzitter. De wachtlijsten voor de zwemlessen bedragen zes tot twaalf maanden. Dat
                     vind ik een flinke tijd in een waterrijk land als Nederland. De daling van de wachtlijsten
                     stagneert. Gelden deze wachtlijsten ook voor de bewoners van het COA, die gratis zwemles
                     krijgen? De Minister kondigt nu in haar brief aan dat er een pilot is gestart om kinderen
                     zwemles te geven op tijden waarop het zwembad niet of nauwelijks in gebruik is, als
                     maatregel om de wachttijden aan te pakken. Wanneer ontvangt de Kamer de resultaten
                     hiervan? Als belangrijkste reden wordt het tekort aan personeel genoemd. Wat wordt
                     hier nou eigenlijk concreet op ondernomen? Op hoeveel scholen wordt er nog schoolzwemmen
                     gegeven?
                  
Voorzitter. Helaas werden we de afgelopen weken met het mooie zomerweer weer opgeschrikt
                     door verdrinkingen. Het benadrukt maar weer eens het belang van zwemles, maar ook
                     het belang om het verschil te onderkennen tussen zwemmen in een zwembad, of zwemmen
                     op zee of in open water. Op vele plekken mogen we dankbaar zijn dat er mensen, waaronder
                     vrijwilligers, zijn die zich inzetten om iedereen veilig te kunnen laten zwemmen en
                     om verdrinkingen te voorkomen, zoals de vrijwillige lifeguards van de reddingsbrigades
                     en de betaalde lifeguards van de KNRM. Mijn oog viel op een campagne van onder andere
                     Reddingsbrigade Nederland, getiteld «Wie checkt jou?». Die laat zien wat mensen zelf
                     kunnen doen om hun veiligheid in het water te vergroten. Ik zou de Minister willen
                     vragen: verdient deze campagne niet wat meer landelijke aandacht? Ziet zij daar nog
                     mogelijkheden?
                  
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. In Brussel gaan er geluiden op voor het verbieden
                     van microplastics. Die worden bijvoorbeeld gebruikt in kunstgrasvelden. Wat is nu
                     precies de positie van Nederland hierin? Wat betekent dit voor de, geloof ik, 2.300
                     velden in ons land? Dat zijn voornamelijk voetbalvelden.
                  
Voorzitter, tot slot. Sport en bewegen is belangrijk: mentaal, fysiek en motorisch.
                     Maar het is een eigen keuze. Het is een keuze die de overheid kan faciliteren, maar
                     niet kan opleggen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik door de bomen af en toe het bos
                     niet meer zie: sportakkoorden, een Beweegalliantie, wicked problems en nu ook een
                     sportwet. Ik zou heel concreet van de Minister willen weten wat de Nederlander hier
                     nu precies aan heeft. Er zit toch niemand te wachten op allerlei papieren tijgers?
                     Maar ze wachten wel op de juiste omstandigheden om zelf een keuze te kunnen maken.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van Meijeren zal spreken namens Forum voor Democratie.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ter inleiding van mijn betoog wil ik u graag even
                     meenemen in het verhaal van Jordy. Jordy is een man van in de 30 die lijdt aan een
                     psychische stoornis. Deze volwassen man denkt namelijk dat hij een meisje van 15 jaar
                     oud is. Dan kun je denken «dat is heel vervelend voor Jordy» en «ik hoop dat hij goede
                     geestelijke gezondheidszorg krijgt», maar hij maakt van zijn probleem ook andermans
                     probleem.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van der Laan heeft een vraag.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb geen vraag, maar een punt van orde. Hier wordt een groep mensen discriminerend
                     behandeld. Het is niet een «psychische stoornis». We hebben het hier over «trans personen».
                     Het is geen psychische stoornis. Dat kan echt niet.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Laat ik daar heel even op reageren. Natuurlijk zou ik mensen die lijden aan een psychische
                     stoornis nooit willen discrimineren. Tegelijkertijd denk ik wel dat we het hier bij
                     de feiten moeten houden. «Genderdysforie» is opgenomen in het gerenommeerde handboek
                     voor de classificatie van psychische stoornissen, de DSM, dat wereldwijd door psychiaters
                     en psychologen wordt gebruikt. Mensen die hieraan lijden, gaan naar een arts. Er wordt
                     een diagnose gesteld. Ze krijgen wel of geen toegang tot zorg. Nogmaals, ik zou nooit
                     mensen met een stoornis willen kwetsen. Integendeel, ik voel compassie met ze. Ik
                     wil graag dat ze toegang krijgen tot goede zorg. Maar we hoeven niet het feit te ontkennen
                     dat er sprake is van een psychische stoornis.
                  
De voorzitter:
U noemde het «genderdysforie». Gaat u daarmee verder.
De heer Van Meijeren (FVD):
Ik noemde het inderdaad «genderdysforie», zoals geclassificeerd als «psychische stoornis».
                     Dat zal ik blijven herhalen.
                  
De voorzitter:
Gaat u door.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Jordy zit op voetbal en eist dat iedereen op zijn
                     voetbalclub, de organisatie en andere sporters, hem behandelen alsof hij daadwerkelijk
                     een meisje van 15 is. Dat doet hij grotendeels met succes. Hij heeft inmiddels al
                     mogen meetrainen in een meisjesteam, en mag zich zelfs omkleden en douchen tussen
                     de tienermeisjes. In een reportage van de VPRO noemt hij dat laatste, en ik citeer:
                     «het mooiste cadeau dat ik kon krijgen». Het geval van Jordy staat helaas niet op
                     zichzelf, want het aantal transgenders in Nederland is sinds een aantal jaren explosief
                     en exponentieel aan het stijgen. De cijfers zijn schrikbarend te noemen. Dit leidt
                     ook in de sportsector tot grote problemen en enorme onrust. Het NOC*NSF heeft inmiddels
                     een richtlijn en handreiking vastgesteld om sportclubs te instrueren over hoe zij
                     met transgenders om moeten gaan. Hierin wordt zelfidentificatie als uitgangspunt genomen,
                     wat erop neerkomt dat sporters zelf mogen bepalen of zij bij de mannen of de vrouwen
                     in het team meespelen, en dat ze ook zelf mogen bepalen of ze bij de mannen of de
                     vrouwen willen omkleden of douchen. Zelfs het College voor de Rechten van de Mens
                     gaat totaal in deze waanzin mee.
                  
Een recente zaak waar ik het over wil hebben, gaat over een sportschool waar een man
                     de toegang werd geweigerd tot de dameskleedkamer, omdat de eigenaar van die sportschool
                     de meisjes en vrouwen wilde beschermen tegen een ongewenste confrontatie met zijn
                     mannelijke geslachtsdeel. Vervolgens werd de sportschool op de vingers getikt en oordeelde
                     het mensenrechtencollege dat de man gewoon toegelaten moet worden tot de dameskleedkamer,
                     puur en alleen omdat hij denkt dat hij een vrouw is. Het lijkt inmiddels wel alsof
                     alle instituties geestesziek zijn geworden. Los van de totale krankzinnigheid van
                     dit beleid, zie ik ook grote gevaren en risico's voor de vrijheid en veiligheid van
                     meisjes en vrouwen. Het is namelijk onrechtvaardig dat vrouwen die van jongs af aan
                     keihard trainen om de top te bereiken, het ineens tegen mannen op moeten nemen. Mannen
                     hebben over het algemeen veel meer fysieke kracht. Dat is een biologisch feit. Dat
                     mannen er nu met de prijzen vandoor gaan in de vrouwensport is enorm demotiverend
                     voor vrouwen en bederft het plezier dat zij aan sport beleven. Dat volwassen mannen
                     die denken dat ze vrouw zijn, maar gewoon een mannelijk geslachtsdeel hebben, ook
                     nog eens het recht hebben opgeëist om zich om te kleden en te douchen bij de dames,
                     leidt vanzelfsprekend tot enorme gevoelens van ongemak en onveiligheid bij jonge meisjes
                     en vrouwen die hier ongewenst mee worden geconfronteerd. Mijn vraag aan de Minister
                     is of zij in deze kwestie, net als NOC*NSF en het College voor de Rechten van de Mens,
                     alleen oog heeft voor de rechten van mannen die denken dat ze vrouw zijn, of dat zij
                     ook oog heeft voor de andere kant van de medaille. Afhankelijk van de reactie van
                     de Minister – ik hoop dat ze mij gerust kan stellen – heb ik alvast een motie voorbereid
                     om in de sportsector altijd het biologische geslacht van sporters leidend te laten
                     zijn bij de vraag in welk team zij meespelen en in welke kleedruimte zij zich omkleden
                     en douchen, want Forum voor Democratie zal nooit accepteren dat de zwaarbevochten
                     rechten van meisjes en vrouwen om in vrijheid en veiligheid te kunnen genieten van
                     sport, van hen worden afgepakt.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Deze discussie wordt volop gevoerd in de sportsector op dit moment, internationaal
                     en nationaal. Van de 76 sportbonden die er zijn, is een aantal – de Atletiekunie,
                     de zwembond, de Wielren Unie – bezig te onderzoeken hoe ze hier het beste vorm aan
                     kunnen geven. Nu hoor ik dat Forum voor Democratie al een motie heeft klaarliggen
                     om hier een standpunt over in te nemen – dat kan natuurlijk – maar we hebben een heel
                     actieve sportsector in Nederland die prima zelf met voorstellen kan komen. Is de heer
                     Van Meijeren bereid om af te wachten waar die goedwerkende sportsector die we hebben
                     mee gaat komen en niet alleen maar het stuk van NOC*NSF als handleiding te nemen?
                     Is hij bereid om te wachten waarmee de sportsector zelf komt voordat er met dit soort
                     moties wordt gezwaaid?
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Zoals meneer Heerema terecht al zegt, liggen er een concrete richtlijn en een concrete
                     handreiking van de Nederlandse Sport Federatie, die tientallen miljoenen subsidie
                     ontvangt van VWS. Daarin wordt al gezegd dat mannen en vrouwen, ongeacht hun biologische
                     geslacht, zelf mogen bepalen waar ze zich omkleden en zelf mogen bepalen aan welke
                     competitie ze deelnemen. Dit probleem is nu al aan de orde van de dag. De problemen
                     waartoe dit leidt, zijn vandaag al aan de orde van de dag. Daarom is er geen beter
                     moment dan nu om in te grijpen en te zeggen «wij willen dat vrouwen en meisjes in
                     alle vrijheid en veiligheid van sport kunnen genieten». Dit is op dit moment niet
                     het geval, dus vinden wij het heel urgent dat dit snel wordt geregeld. Wij hebben
                     er geen behoefte aan om nog eens achteroverleunend heel rustig te gaan wachten om
                     te kijken waar sportclubs zelf mee gaan komen.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het gaat nu niet over de sportclubs zelf. Het gaat om de sportbonden die bij NOC*NSF
                     zijn aangesloten. Dit is een goed netwerk waarin goed wordt samengewerkt om te komen
                     tot een zo goed mogelijke werking van de Nederlandse sport. Ook binnen de sport wordt
                     tweeledig gedacht over wat u beschrijft. Er komen door een aantal sportbonden voorstellen
                     over hoe ze hier zo goed mogelijk mee kunnen omgaan, bijvoorbeeld in de topsport.
                     Daarom mijn vraag of u bereid bent dat in ieder geval even af te wachten. Dit is iets
                     wat nu ook speelt, gewoon nu. Die discussies vinden nu plaats. Ik verwacht dat daar
                     echt niet jaren op gewacht hoeft te worden. Dat kan binnen afzienbare tijd. Het lijkt
                     me zo voorbarig om, ondanks dat er een handleiding of een richtlijn vanuit het NOC*NSF
                     ligt, de sportbonden die autonoom zijn ook met voorstellen te laten komen.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Het staat vanzelfsprekend alle sportbonden vrij om zelf ook met voorstellen te komen,
                     maar dit is het staande beleid. Dit is het beleid dat vandaag de dag wordt toegepast.
                     De problemen die ik in mijn inbreng heb beschreven, zijn problemen die vandaag de
                     dag spelen. Het aantal transgenders is exponentieel aan het groeien. Vier jaar geleden
                     ging het om enkele tientallen jongeren of volwassenen die zich tot de transgenderzorg
                     richtten. Inmiddels zijn dit er vele honderden. Dit probleem doet zich in steeds sterkere
                     mate voor. Het is vandaag al aan de orde van de dag, dus is het allesbehalve voorbarig
                     om problemen die vandaag spelen zo snel mogelijk op te lossen.
                  
De voorzitter:
De heer Heerema voor zijn eerste termijn.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Mijn excuses dat ik iets later binnenkwam – ik moest nog voorzitten bij BuZa – maar
                     ik begin graag met mijn termijn.
                  
Voorzitter. Het afgelopen jaar hebben we het uitgebreid gehad over de kritische situatie
                     bij de sportverenigingen. In de Kamer liepen de gemoederen hierover hoog op. Daardoor
                     ontstond er veel onrust in de sportsector. Er waren partijen die aangaven dat er wel
                     2.000 sportverenigingen zouden omvallen. Daar blijkt gelukkig niets van waar te zijn.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Wacht even. Het is dus de schuld van de Kamer dat er onrust was in de sportsector,
                     omdat sommige partijen waarschuwden voor de hoge energieprijzen, waarvan we toen nog
                     niet konden weten hoe hoog die zouden stijgen? We konden zien dat het pakket dat de
                     regering op tafel had gelegd, een pakket was met een bepaald maximum. Dus de Kamer
                     heeft paniek gezaaid door te waarschuwen dat de regering niet bereid was om sportverenigingen
                     bij voorbaat te redden als de prijzen zouden doorstijgen, wat toen nog de verwachting
                     was? Ze zijn later gedaald en daardoor bleek het pakket grosso modo ertoe te leiden
                     dat er inderdaad geen verenigingen zijn omgevallen. Dit is de wereld op z'n kop. Dat
                     wil ik graag wel even rechtgezet hebben.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik wil daar graag op reageren. De heer Mohandis en ik zijn bijvoorbeeld samen bij
                     een bijeenkomst van het RVVB geweest naar aanleiding van een van de debatten die we
                     hier hebben gevoerd. Voor het debat was er geen onrust in de sector. Tijdens de bijeenkomst
                     is gezegd dat er blijkbaar van alles aan de hand is in de sector op basis van wat
                     hier in de Tweede Kamer is gezegd. Dat adresseer ik hier.
                  
Mijn signalen waren en zijn heel anders. Ja, ze hebben het zwaar. En ja, er moet goed
                     worden samengewerkt om deze tijd door te komen. De feitelijke situatie is ook dat
                     van de 6 miljoen uit het noodfonds, waarover door enkele partijen harde woorden zijn
                     gevallen, slechts € 13.000 is aangevraagd. En van de 207 miljoen voor zwembaden is
                     slechts 22,5 miljoen aangevraagd. Het is goed dat de Minister de regeling onder de
                     aandacht blijft brengen vanwege de bekendheid. Het zou wat mij betreft goed zijn als
                     de partijen die onnodig harde woorden over de regeling en de Minister hebben geuit,
                     toegeven dat ze ernaast zaten.
                  
Voorzitter. Om de sportvereniging te helpen, heb ik in het vorige debat gevraagd om
                     uit te zoeken welke toegevoegde waarde de buurtsportcoach voor de sportvereniging
                     kan hebben. Nu hebben we ook het slechte nieuws gekregen dat duizenden, honderdduizenden
                     mensen gestopt zijn met sporten, waaronder veel kinderen. Juist voor kinderen is sporten
                     zo belangrijk, om te leren wat ze leuk vinden om te doen, om vriendjes te maken, om
                     te leren winnen en verliezen. Daarom: kunnen we niet aan elke buurtsportcoach de taakstelling
                     meegeven dat ze bijvoorbeeld vijftien kinderen die geen lid zijn van een sportvereniging,
                     lid maken? Daarmee helpen we al bijna 100.000 kinderen.
                  
Twee weken geleden was er een debat over staatsdeelnemingen. Er stond een brief op
                     de agenda met betrekking tot de mogelijke verkoop van Nederlandse Loterij. Ik wil
                     in dit debat alvast een piketpaal slaan dat wat er ook gebeurt, bij een eventuele
                     verkoop van de Nederlandse Loterij de afdracht aan de sport minstens gelijk blijft
                     en als het mogelijk is juist hoger wordt.
                  
Dan twee dingen met betrekking tot voetbal. Ten eerste het verbod op kunstgrasvelden
                     dat waarschijnlijk over enige tijd ingaat. De vraag is wat het werkbare alternatief
                     gaat worden. Dit besluit raakt alle gemeenten, raakt duizenden sportverenigingen en
                     raakt gymlessen op school. Wij zijn als land fantastisch in het bedenken van innovaties,
                     denk aan de klapschaats, snelle zwempakken, revolutionaire zeilen en stabiele baanwielrenfietsen.
                     Kunnen wij onze innovatiemiddelen niet ook inzetten om tot kunstgrasinnovatie te komen?
                     Voor mij is dat van wezenlijk belang, omdat de sportbeoefening niet mag gaan lijden
                     onder dit besluit.
                  
Het tweede punt betreft de veiligheid in voetbalstadions. Er komt een plenair debat
                     aan waarin mijn collega Michon het woord gaat voeren. Een onderdeel daarvan wil ik
                     hier alvast uitlichten. Eerst wordt VoetbalTV kapotgemaakt waardoor opa's en oma's
                     niet meer naar hun kleinkind kunnen kijken of zieke ploeggenootjes naar hun voetbalteam.
                     Daarna komt er een onterechte claim richting de tennisbond en gaat de Autoriteit Persoonsgegevens
                     doorprocederen tot aan het Europees Hof, allemaal van ons belastinggeld. En nu? We
                     zien wat er in de voetbalstadions gebeurt: racisme, geweld, spreekkoren. Bij mijn
                     eigen AZ ging het ook weer helemaal mis. Het moet weer een gezellig uitje worden voor
                     het gehele gezin. Wie ligt er dwars? De Autoriteit Persoonsgegevens. Het is toch ongelofelijk
                     dat de AP de grote tegenstander van de sport is. Waarom wil de AP de sport kapotmaken?
                     Heeft de AP wel door wat er in de samenleving gebeurt? Of zitten ze in een kantoortje
                     op afstand te bepalen dat privacy ver boven de veiligheid en het sportplezier gaat?
                     Ik wil graag dat de Minister de AP tot de orde roept. Ik wil graag dat de AP met de
                     KNVB gaat meedenken om gezichtsherkenning, vingerafdrukken, of wat er ook nodig is
                     om raddraaiers uit het stadion te weren, te kunnen inzetten. Druk vanuit de Minister
                     kan hierbij goed helpen. Ik weet dat deze Minister niet hoofdverantwoordelijk is voor
                     de AP, maar het is wel de sport die onevenredig hard door de AP wordt geraakt.
                  
Voorzitter, als laatste. Twee Olympische Zomerspelen op rij hebben we een fantastisch
                     thuisblijfevenement op Scheveningen gehad. Tientallen sportbonden deden mee aan het
                     grootste sportkennismakingsevenement voor kinderen in Nederland. Duizenden kinderen
                     probeerden hier allerlei verschillende takken van sport uit, keken naar de Olympische
                     Spelen op tv en mochten bij huldigingen in het beachstadion zijn. Wat mij betreft
                     blijven we dit doen om onze kinderen te inspireren en te helpen de sport te vinden
                     die bij hen past. Het liefst zou ik willen dat elk kind in Nederland naar dit evenement
                     kan komen. Maar laten we eerst maar eens zorgen dat het weer doorgang kan vinden.
                     Kan de Minister toezeggen dat ze dit prachtige evenement volgend jaar bij de Olympische
                     Spelen opnieuw ondersteunt?
                  
Ik denk dat ik door mijn tijd heen ben. Ik ben razend benieuwd naar de antwoorden
                     van de Minister.
                  
De voorzitter:
Gaat uw gang, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een punt van orde, geen interruptie. Iedereen kan kritiek hebben, ook op een
                     uitspraak van een rechter, ook op een onafhankelijke toezichthouder, maar om hier
                     de suggestie te wekken dat onze onafhankelijke toezichthouder erop uit is om de sport
                     kapot te maken, vind ik erg onder de maat. Ik had van de heer Heerema iets beters
                     verwacht. Ik hoop wel dat we de rechtsstaat hier hoog kunnen houden. Nogmaals, kritiek
                     kan – laat de Minister maar reageren – maar ik vind het wel belangrijk om deze opmerking
                     te maken.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Nog even. Het triggerde mij. Ik probeer goed te begrijpen wat de heer Heerema aan
                     het begin zei: toen ontstonden er problemen bij verenigingen. U was ook bij de bespreking
                     van alle analyses en rapporten aanwezig. U erkende ze ook in het debat. Ik zoek even
                     naar waar de pijn zit die u probeert te verwoorden. Op het moment dat verenigingen
                     aangeven, overigens niet «verenigingen», want het Mulieronderzoek laat bijvoorbeeld
                     zien dat er een tweedeling is die versterkt. Vitale clubs worden sterker en clubs
                     die het moeilijk hebben, vinden moeilijker de regeling. Als er geen aanvraag is gedaan,
                     betekent dit niet dat er geen problemen zijn. Ik zoek naar de conclusie die u te makkelijk
                     trok dat het allemaal wel meevalt en dat gevraagd moet worden of we op het goede spoor
                     zitten. Ik zoek naar uw analyse.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In deze zaal is heel duidelijk op tafel gelegd dat 10% van de sportverenigingen wellicht
                     zou gaan omvallen. U was er bang voor na de winterperiode. Met 26.000 verenigingen
                     in Nederland gaat dit om ruim 2.500 verenigingen. Ik heb toen aangegeven dat geen
                     enkel signaal dat ik van de sportbonden heb gekregen daar aanleiding toe gaf. U heeft
                     aangegeven dat u die signalen wel hebt gehad en ik heb dat weerlegd. Toen het over
                     de financiële steun ging, stonden we volgens mij wel aan dezelfde kant: dit had waarschijnlijk
                     meer moeten zijn of had uitgebreider gekund. Dat was niet mogelijk. Ik heb daar akkoord
                     op gegeven, want dit was wat er mogelijk was. U gaf aan dat dit extra reden zou kunnen
                     zijn voor het omvallen van verenigingen. We zijn nu een halfjaar verder. Ik heb geen
                     enkele vereniging gezien die is omgevallen. Van 2.500 ga je dus naar nul. Misschien
                     zijn het er een paar, ik weet het niet. En misschien zouden die ook zonder deze situatie
                     zijn omgevallen, want verenigingen komen en verdwijnen. Dit is heel normaal, net zoals
                     dit in het bedrijfsleven met ondernemingen zo is. Daarop zit mijn kritiek. Naar aanleiding
                     van die uitspraak dat 10% van onze sportverenigingen zou omvallen, is er in de sportwereld
                     iets ontstaan van «missen wij nou iets waardoor het zo slecht gaat bij ons?» of «moeten
                     we aan de bel gaan trekken?». Er is eenzijdig gekeken naar uitkomsten van bijvoorbeeld
                     het RVVB, terwijl als je al die andere 76 sportbonden bevroeg, er een echt heel andere
                     conclusie uit kwam. Dat is wat ik hier adresseer. Ik denk dat het belangrijk is om
                     ook gewoon te zeggen: we hebben toen aangegeven «10% zou kunnen gaan omvallen», maar
                     dit is gelukkig bij lange, lange, lange na niet gebeurd. Laten we blij zijn dat het
                     niet is gebeurd, maar ik trek mij de ophef aan die hier toen over is ontstaan.
                  
De voorzitter:
Meneer Mohandis, u mag interrumperen wat u wilt, maar u heeft er in totaal maar zes.
                     U zit nu op drie, dus dan zal dit nummer vier worden en dan heeft u weinig over voor
                     de Minister.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Tot slot dan. Het is geen interruptie, maar een reactie want anders blijft die hangen.
                     Uiteindelijk was de angst veel breder. Het is raar om in te zoomen op 10%, terwijl
                     er meerdere onderzoeken lagen, zoals ook het Motivactiononderzoek. Het was nota bene
                     NOC*NSF die hogere percentages noemde, bij monde van Van den Tweel, als het gaat om
                     sportverenigingen die in ieder geval in de problemen gaan komen als er niks gebeurt.
                     Volgens mij zijn er heel veel onderzoeken geweest, omdat de situatie op dat moment
                     heel schrijnend was als we niks zouden doen. Ik vind het dus te makkelijk. Er lagen
                     heel veel onderzoeken, niet één. Het was ook zo dat heel veel publiekesectororganisaties
                     – het gaat hier niet om bedrijven, maar om publiekesectororganisaties – echt wel iets
                     hadden van «zo'n hoge energierekening en we zitten er nog steeds mee». Het is ook
                     niet zo dat het nu voorbij is. Dat klinkt ook een beetje door in uw betoog, maar het
                     is niet voorbij. Het is nog steeds niet voorbij zolang ze niet zijn verduurzaamd.
                     Dat het aantal verenigingen in Nederland niet daalt, kunt u niet hardmaken, kunt u
                     niet als conclusie trekken. Ook het Mulieronderzoek zegt dat het heel moeilijk hard te maken is of dit door de energiecomponent
                     komt of door een andere component. Er zijn meerdere componenten waar verenigingen
                     mee kampen. Dat weet u ook. Er zijn meerdere redenen. Maar de conclusie «er zijn geen
                     verenigingen omgevallen» is feitelijk niet waar. Er zijn zwemverenigingen omgevallen,
                     er zijn allerlei verenigingen omgevallen. Dit wordt niet goed bijgehouden. De Minister
                     heeft dit ook toegegeven. Het wordt niet goed bijgehouden. U weet dat niet en de Minister
                     weet dat niet. Als je gaat googelen hoeveel verengingen er de afgelopen twee jaar
                     zijn omgevallen, komt u er wel en dan gaat u echt wel tellen. Het is dus iets te stellig.
                     10% was zelfs toen nog voorzichtig genomen. Alle onderzoeken ernaar, uitgevoerd door
                     Motivaction, NOC*NSF, RVVB, Mulier, hadden het over hogere percentages dan 10%. Dan
                     zou ik toch ook even alle feiten naast elkaar liggen.
                  
De voorzitter:
Dank u, meneer Mohandis. Het was wel een interruptie en hele lange ook. Een kort antwoord
                     misschien, meneer Heerema?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Zoals de heer Mohandis het naar mij kaatst, vind ik het te makkelijk. Dan kaats ik
                     het ook echt terug. Ik heb het echt te makkelijk gevonden om te zeggen dat 10% gaat
                     omvallen. Ja, er liggen allerlei onderzoeken waaruit blijkt dat verenigingen het zwaar
                     hebben, maar dat is al jaren zo. Negen jaar geleden was ik hier als Kamerlid woordvoerder
                     Sport en in een van mijn allereerste debatten gaf ik al aan dat er vijf onderdelen
                     zijn waar alle sportverenigingen tegen aanlopen: bestuur, vrijwilligers, trainers
                     en coaches, financiën, en de steeds moeilijker wordende omgeving betreffende wet-
                     en regelgeving. Dat speelt al jaren en jaren. Ik probeer aan te geven dat een vereniging
                     die in problemen verkeert, iets anders is dan een vereniging die omvalt. Ik heb het
                     te makkelijk gevonden dat het hier zo makkelijk geponeerd werd. Ik adresseer hier
                     dat dit een effect heeft gehad in de sportsector. Volgens mij hadden we daar ook als
                     Kamerleden voorzichtiger mee moeten zijn. We kunnen het niet eens zijn, dat mag ook
                     in dit huis.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Waar we het wel over eens zijn, is dat we gaan schorsen tot 19.35 uur.
                     De Minister gaat dan antwoorden en ik vraag de Minister om in blokjes te antwoorden,
                     zodat de interrupties na afloop van ieder blokje plaats kunnen vinden. Ik hoor de
                     Minister ja zeggen.
                  
De vergadering wordt van 19.05 uur tot 19.34 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedenavond, dames en heren. Welkom bij de eerste termijn van de zijde van het kabinet
                     bij de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het commissiedebat
                     Sportbeleid. Het woord is voor de eerste termijn aan mevrouw Helder, de Minister voor
                     Langdurige Zorg en Sport. Ik stel voor de interrupties na afloop van ieder blokje
                     te laten plaatsvinden. De Minister kan aangeven welke blokjes het zijn en vervolgens
                     beginnen met blokje één.
                  
Minister Helder:
Dank u wel, voorzitter. Het is nog niet zo heel erg lang geleden dat we elkaar spraken,
                     omdat we vaker een commissiedebat hebben over sport. Het is goed dat we elkaar vandaag
                     weer treffen, want er is meer dan voldoende om te bespreken. Dit hebben we net ook
                     gemerkt bij de vragen. Dank voor de vele vragen. Ik heb de vragen inderdaad gegroepeerd
                     op onderwerp en ik begin heel kort, ondanks dat ik me realiseer dat het geen onderwerp
                     van dit debat is, bij het onderzoek naar de danssector. Daar zijn een paar vragen
                     over gesteld en ik vind dat het onderwerp die aandacht verdient, uiteraard met respect
                     voor de afspraak dat hierover een apart debat volgt. Dat is blokje één. Daarna zal
                     ik het hebben over wetgeving in de sport. Er is een aantal vragen gesteld over zwemmen,
                     over voetbalveiligheid, over duurzaamheid en de financiering. En dan heb ik nog een
                     groot blokje met varia.
                  
De voorzitter:
Gaat u maar beginnen met nummer één.
Minister Helder:
Ik begin met nummer één en dat gaat over het dansmisbruik. Het is heel belangrijk
                     punt. Er is een hele concrete vraag van de heer Nispen: waarom lezen we in reacties
                     zo weinig over wat er wordt gedaan aan erkenning en hulp voor slachtoffers? Laat duidelijk
                     zijn dat ook ik enorm geschokt ben door datgene wat in het rapport staat. Ik ben daar
                     uitgebreid mee aan de slag. De dansers die te maken hebben gehad met dit ernstig grensoverschrijdende
                     gedrag verdienen erkenning en hulp. Ik denk dat de heer Van Nispen dat terecht opmerkte
                     en dat we dit allemaal voelen. Op dit moment ben ik met de dansers in gesprek. Dat
                     gesprek zie ik als een begin. Als antwoord kan ik zeggen dat er op dit moment aandacht
                     voor dansers is. Dit was nog niet allemaal te lezen in de reactiebrief, omdat we dat
                     gesprek hebben ingezet en daarmee ook voortgaan. We staan voor een enorme opgave en
                     een enorme cultuurverandering, zo voel ik dat ook, in een hele diverse sector en dit
                     laatste is daarbij nog een complicerend probleem. Ik ben en blijf de komende tijd
                     in gesprek met de dansers, met de andere partijen, met de betrokken collega-bewindspersonen
                     en uiteraard ook met de regeringscommissaris die daarbij betrokken is. We zijn aan
                     de slag. Morgen tekenen we met de partijen de Alliantie Dans veilig. Dat is een convenant
                     waarin we opnieuw erkenning geven en aangeven hoe belangrijk het is dat we die code
                     of silence kunnen doorbreken. Ook het bieden van een duidelijke meldstructuur is daarin
                     een belangrijk onderdeel. Dat gaan we dus morgen al heel concreet doen.
                  
Mevrouw Van der Laan vroeg volgens mij hoe de klokkenluidster mevrouw Koumans wordt
                     meegenomen bij het opvolgen van de aanbevelingen. Ik heb meerdere malen met mevrouw
                     Koumans gesproken en ook met de andere dansers. Het ministerie heeft zeer regelmatig
                     contact met haar, bijna op dagelijkse basis. Ook dat zien we nog steeds als het begin
                     van de gesprekken. We staan voor die enorme opgave. Zij wordt nauw betrokken bij de
                     verdere invulling en uitvoering van de gesprekken zoals we die de komende tijd gaan
                     hebben, en ook bij de Alliantie Dans veilig en bij de meldstructuur. Zij is daar zeer
                     bij betrokken.
                  
In het verlengde vroeg ... Nee, wacht even. Excuses. Ik ben even in de war. Ik heb
                     een antwoord voor me dat volgens mij meer bij wetgeving en veiligheid past.
                  
In ieder geval, de reactie op de vragen van zowel de heer Van Nispen als mevrouw Van
                     der Laan is dat we heel nauw met elkaar optrekken en daarin de erkenning geven – dat
                     vind ik ook belangrijk – niet alleen aan mevrouw Koumans, maar ook aan de andere dansers.
                     Het is, nogmaals, een vrij diverse sector en er gaan vervolgen komen van de rondetafel,
                     de danstafel, die we net hebben gehad met ook de Staatssecretaris van OCW. Ik heb
                     er uiteraard ook contact over met de Minister van OCW en met de regeringscommissaris.
                     De komende weken en maanden gaan we dat voortzetten. Wat hier uitkomt, is de structuur
                     waarmee we verdergaan. Die pak ik natuurlijk ook op binnen het thema «veiligheid in
                     de sport». Dat was even het blokje over het dansen. Zijn hier nog vragen over?
                  
De heer Van Nispen (SP):
Goed om te horen dat dit pas een begin is. Ik was wel bezorgd. Ik dacht: als dit het
                     is, kan dit het niet zijn; dat is onvoldoende erkenning en dat moeten we niet willen.
                     Nou komt er nog een plenair debat en ik reken erop dat de Minister vooruitlopend op
                     dat plenaire debat ons informeert over waar we dan staan. Ik hoop ook dat er dan iets
                     concreters gezegd kan worden in antwoord op de vragen. Ik heb bijvoorbeeld gevraagd
                     naar een tegemoetkoming. Ik heb gevraagd wat er gaat gebeuren met de niet-gesubsidieerde
                     instellingen. Ik wil duidelijkheid over wat er op die vlakken gaat gebeuren. Ook wil
                     ik duidelijkheid over onze vraag over het meldpunt. Ik vind het heel goed dat de dansers
                     betrokken worden, maar er is een goed werkend meldpunt ontstaan rondom die dansers,
                     waarbij dansers zich vrij massaal, helaas, hebben moeten melden, want het kwam heel
                     veel voor. Daar is vertrouwen in. Het zou zonde zijn als een weg wordt gevonden waarin
                     geen vertrouwen is. Ik ga niet uitweiden over de redenen daarvoor, maar als mensen
                     er geen vertrouwen in hebben, gaat het niet werken. De Minister moet er dus echt alles
                     aan doen, samen met haar collega-bewindspersonen die erover gaan, om het vertrouwen
                     weer terug te brengen. Dat gaat niet vanzelf en dat moet echt in concrete daden en
                     acties zitten. Het beste wat de Minister kan doen, is goed luisteren naar de mensen
                     die dit is overkomen. Dat is denk ik echt de enige manier.
                  
Minister Helder:
Dat is ook precies waarom we voorzichtig voorwaarts gaan. U heeft daar gelijk in.
                     We moeten dat echt samen doen. Dat is ook precies waarom we juist in gesprek met deze
                     groepen verder willen. Ik weet nu niet wanneer het plenaire debat gepland gaat worden,
                     maar op het moment dat het zo is, kan ik zeker een stand-van-zakenbrief geven. Ik
                     denk dat het ook heel erg belangrijk is dat we kijken, vanwege de hele grote diversiteit
                     in de sector, wat in de verschillende onderdelen van de sector de weg voorwaarts is.
                     Juist daarom doen we het zo bewust en met heel veel aandacht. Ik denk dat dat belangrijk
                     is. We geven die aandacht en komen natuurlijk ook tot concrete acties, maar het wordt
                     vooral een samendoen met deze mensen. Vandaar ook de aanpak. Die gaat ook gewoon door
                     in de komende weken en maanden als we reces hebben. Het is afhankelijk van de timing
                     van het debat wat ik op dat moment in de brief kan schrijven. Ik kan dan zeker een
                     stand-van-zakenbrief opleveren.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder met blokje twee.
Minister Helder:
Dan ga ik verder met het blokje over de wetgeving. Ik neem daar straks ook de vragen
                     over het Australische model van het integriteitscentrum in mee. Dat vind ik logischer.
                  
Voorzitter. Een paar keer is door de leden gezegd dat sport van enorm belang is. Niet
                     alleen vanwege de maatschappelijke waarde die het heeft, want die wordt steeds groter,
                     maar ook gewoon omdat het leuk en gezond is. De heer Van den Brink zei ook al dat
                     we een hele mooie en goede sportinfrastructuur in Nederland hebben. Dat is een maatschappelijke
                     opbrengst. We hebben heel veel goed geregeld met vrijwilligers, verenigingen en sportbonden.
                     Nederland is echt het verenigingsland, zo zei de heer Van den Brink het ook. Ik heb
                     in de brief geschreven dat we een fijnmazige sportinfrastructuur hebben. Ondanks dat
                     we ons zorgen maken over het lidmaatschap naar de toekomst toe, is een groot aandeel
                     van onze bevolking lid van een sportvereniging. Dat doen we gewoon heel goed. Tegelijkertijd
                     zien we dat de sportsector de laatste jaren meer onder druk is komen te staan. Het
                     wordt bijvoorbeeld moeilijker om vrijwilligers te vinden. Er komen integriteitsvraagstukken
                     op clubs af. En dat terwijl sport en bewegen zo enorm kunnen helpen bij het bestrijden
                     van gezondheidsproblemen en eenzaamheid.
                  
Daar zit ook de omslag in mijn eigen denken, uiteraard ook aangespoord door het uitvoeren
                     van de breed aangenomen moties. We zien dat sport onlosmakelijk verbonden is met bewegen
                     en dat we de opbrengst van sport echt nodig hebben, ook als het gaat om de toekomst
                     van de zorg. Samen met de integriteitsproblemen en de zorgen over veiligheid is het
                     belangrijk om sport structureel op de agenda te krijgen en te houden bij de Rijksoverheid
                     en bij de lokale overheid. Daarom heb ik u vorige week geïnformeerd over het voornemen
                     om een sportwet te gaan maken. Dat is een hele grote stap – dat realiseer ik me ook –
                     voor een sector die nu nog geen eigen wet heeft. Daarmee erkennen we wel, en dat vind
                     ik zelf ook belangrijk, de publieke verantwoordelijkheid. De eerste stap om dat voor
                     elkaar te krijgen, is om de rollen duidelijk vast te leggen. Gemeenten hebben een
                     hele centrale rol. Ze investeren in sportaccommodaties, ondersteunen sportaanbieders,
                     bieden buurtsportcoaches aan. Ook voor mijzelf als Minister is er een verantwoordelijkheid.
                     Ik zou een wettelijke taak kunnen krijgen in de sportwet om landelijke prioriteiten
                     vast te stellen en de sport te ondersteunen, maar ook om bijvoorbeeld het integriteitscentrum
                     te ondersteunen zodat sport veiliger wordt voor iedereen en om het een onafhankelijke
                     positie te geven. Zo weet je als sporter en als burger wat je kunt verwachten. Je
                     kunt ervan uitgaan dat een aantal zaken goed geregeld is en weet welke rol de overheid
                     daarbij heeft, zowel de Rijksoverheid als de lokale overheid. Ik denk daarbij – ik
                     heb dat ook opgeschreven in de brief – aan de vierjaarlijkse cyclus van sportbeleid,
                     maar dan structureel zodat sport structureel op de agenda blijft staan. Ik vind het
                     heel belangrijk dat we daarin de goede balans vinden. Bij de inzet van wet- en regelgeving
                     is het belangrijk dat we een balans vinden tussen het behouden van alle waardevolle
                     elementen van de sportsector zoals we die nu hebben en de inbreng van de gemeentes.
                     Het is belangrijk dat we de knelpunten goed oplossen en ook ruimte voor vernieuwing
                     en lokaal maatwerk behouden. Dat is nou juist waar we in Nederland zo goed in zijn.
                  
Kortom, ik probeer de wet in de eerste tranche zo in te zetten dat we de kracht van
                     de sector, dat wat goed gaat, behouden, niet kapotmaken en versterken met de erkenning
                     van de publieke importantie van de sport, ook in de verbinding van sport en bewegen.
                     Het is geen belofte dat ik het in één zin kan doen, maar ik kom er straks in de beantwoording
                     van de heer Van den Brink op terug om dit nog even allemaal in één zin samen te vatten.
                  
Het is belangrijk dat het beginnen met de eerste tranche geen uitstel is van de tweede
                     tranche. Ik hoorde hier vragen over en kom daar zo nog op terug. We gaan parallel
                     voorbereiden waar de mogelijkheden zijn om de wetgeving in een later stadium uit te
                     breiden. In mijn brief heb ik aangegeven daarvoor te kijken naar de toegankelijkheid
                     en kansengelijkheid in de sport, naar veiligheidsnormen ten aanzien van organisaties
                     en mensen, naar de inrichting van de fysieke leefomgeving, en naar de sportnorm bijvoorbeeld
                     bij nieuwbouw, buitenspelen en de buitenspeelruimte. Ik zie een uitwerking van de
                     eerste tranche in deze kabinetsperiode voor mij om die vervolgens te kunnen aanbieden
                     aan de Kamer. Ik denk dat dit echt een hele grote, ook historische, stap voorwaarts
                     is, mits we het zo doen dat we ook de kracht van de sportsector en de manier waarop
                     we die in Nederland hebben, goed kunnen behouden.
                  
De tweede tranche gaan we parallel uitwerken, of in ieder geval voorbereiden, laat
                     ik het zo zeggen, om de andere dingen die ik net genoemd heb, te gaan uitwerken. Ik
                     pak dat op. Ik realiseer me dat dit grote consequenties kan hebben, zeker in die tweede
                     tranche, bijvoorbeeld op financieel terrein of in de verhouding tussen landelijke
                     en lokale overheid. Als we dat allemaal nu meenemen, gaan we het zeker niet in de
                     tijd die ook in de moties genoemd is, binnen deze kabinetsperiode halen. We moeten
                     het ook verantwoord doen. Ik kan niet een wetsvoorstel indienen waarvoor geen financiële
                     dekking is. Dat is belangrijk om ons te realiseren. Daarnaast moet ik om de wetgeving
                     op een verantwoorde manier te kunnen inzetten, een aantal stappen doorlopen. Ik moet
                     een probleemanalyse maken en inzichtelijk maken of en hoe de wetgeving bijdraagt aan
                     het oplossen van problemen. Ook moet ik de financiële consequenties en de mogelijke
                     dekking daarvoor in kaart brengen.
                  
Ik heb een aantal vragen gehoord over aanvullende wensen op het gebied van wetgeving
                     en sport, zoals gelijke behandeling of een salarisnorm. Ik zeg nogmaals dat het een
                     uitdaging is om in deze kabinetsperiode die eerste tranche van wetgeving te kunnen
                     aanbieden en al de bovengenoemde onderwerpen voor een eventuele vervolgtranche voor
                     te bereiden. Ik hecht eraan om dat toch nog een keer te memoreren. Daarom ben ik er
                     geen voorstander van om extra thema's mee te nemen, omdat we al heel veel hebben.
                     Dat was even mijn inleidende tekst. Ik heb nog een aantal vragen die heel specifiek
                     waren en die zal ik behandelen. Mevrouw Van der Laan vroeg en dat heb ik net al gezegd:
                     Het zijn twee tranches, maar wordt dat nu een verlenging? Ik heb niet gezegd dat we
                     het verder werken aan toegankelijkheid en kansengelijkheid op andere manieren dan
                     met wetgeving stopzetten. Daar gaan wij gewoon mee door. Daarnaast gaan we kijken
                     hoe deze thema's worden voorbereid voor een eventuele tweede tranche van wetgeving.
                     Dat is weer een keuze daarna. Het betekent dus niet dat we gaan stoppen. Het is namelijk
                     een belangrijk onderwerp binnen Sportakkoord II. Daar gaan we gewoon mee door.
                  
Dat geldt ook voor het vergroten van de financiële toegankelijkheid zoals we dat doen
                     met het Jeugdfonds Sport & Cultuur en het Volwassenenfonds Sport & Cultuur. Daar komen
                     we straks nog over te spreken.
                  
Ik kom bij de hamvraag en dat was best een hele moeilijke vraag van de heer Van den
                     Brink. Ik ga toch een poging doen om in één zin aan te geven wat de sportwet morgen
                     beter maakt dan wat we vandaag kunnen bereiken. Ik denk dat we de afgelopen anderhalf
                     jaar hebben gezien hoe groot het belang van sport en beweging is voor de hele samenleving
                     en voor de gezondheid. Ik heb ook gezien dat er nog grote verschillen zijn tussen
                     gemeenten onderling in hoe sportbeleid lokaal wordt ingevuld. Daarom zie ik een belangrijke
                     rol voor die sportwet om die taken en verantwoordelijkheden tussen Rijk, provincie
                     en gemeenten goed te regelen, mits – ik wil toch de «mits» noemen, dus niet een komma
                     maar een «mits» – we die balans kunnen houden dat sport van de samenleving blijft,
                     dat Nederland een verenigingsland blijft en dat we dat niet stukmaken met elkaar.
                     Het is niet één zin, maar ik vond dat ik best een aardige poging deed.
                  
Daarmee heb ik volgens mij de tweede vraag van de heer Van den Brink eigenlijk ook
                     beantwoord, namelijk de vraag over het in balans houden van de energie uit de sportsector
                     die uit de samenleving is voortgekomen.
                  
Ik kom op de vraag van de heer Van Nispen wat het mede-hebben van publieke verantwoordelijkheid
                     betekent en het moeten voldoen aan bestaande financiële kaders. Wat doen we nu en
                     wat doen we later? Ik heb het net in mijn inleiding eigenlijk al gezegd. Het is niet
                     zo dat we dat op de lange baan schuiven, maar er zit gewoon een grotere financiële
                     consequentie aan vast. Ik probeer heel slim met u samen de knip te maken om te kijken
                     welke stappen we met elkaar in deze kabinetsperiode voor mekaar krijgen en wat we
                     kunnen voorbereiden voor een volgende kabinetsperiode. Daar zullen mogelijk grotere
                     financiële consequenties aan vastzitten. Dat kunnen we helemaal in kaart brengen.
                     Ik heb op dit moment echter geen mandaat om dat binnen het huidige regeerakkoord voor
                     elkaar te krijgen. Dat doen we dus parallel.
                  
Mevrouw Westerveld had nog een vraag over de pedagogische eisen voor coaches en of
                     dat in de sportwet komt. Dat was naar aanleiding van het advies Kind centraal. Laat
                     ik vooropstellen dat ik blij ben met het advies. Het is echt een heldere weergave
                     van de stand van zaken als het gaat om het pedagogisch klimaat in de sportsector.
                     In het Sportakkoord gaan we daarmee al aan de slag: het verhogen van de kwaliteit
                     van de trainers en coaches, de instructeurs en de officials. Dat gaat om zowel de
                     vrijwilligers als de beroepskrachten en dan ook in alle takken. Er wordt al gewerkt
                     aan een gedragen basisnorm. Die wordt vastgesteld op het gebied van sociale veiligheid,
                     pedagogiek en didactiek. Ik heb u daarover geïnformeerd. Diverse gemeenten stellen
                     die basisnorm al verplicht, bijvoorbeeld als een sportclub partner van de gemeente
                     wil zijn en gebruik wil maken van de financiële voordelen. Indien blijkt dat een meerderheid
                     van de sportclubs niet aan bovengenoemde basisnormen voldoet, zou ik zeggen: laten
                     we kijken naar andere mogelijkheden in de vorm van zelfregulering, stimulering via
                     de gemeenten en eventueel als sluitstuk wetgeving. Ook hier geldt weer: laten we vooral
                     de kracht die er is voor die zelfregulering gebruiken. Dat doet de sportsector namelijk
                     gewoon goed. Laten we die kracht vooral behouden.
                  
Dat waren mijn antwoorden.
Excuses, ik had nog een vraag van mevrouw Van der Laan, namelijk of ik vind dat het
                     Australische model iets voor Nederland kan zijn. Dat gaat over het integriteitscentrum
                     daar. Ik zie het Australische model echt als inspiratie voor Nederland. Daarom de
                     aankondiging om te gaan naar onafhankelijkheid van het integriteitscentrum. We moeten
                     er altijd wel oog voor hebben dat die buitenlandse stelsels anders in elkaar zitten.
                     Mevrouw Van der Laan weet dat ik deze zomer naar de groepsfase van het vrouwenvoetbal
                     ga. Ik maak daarbij gebruik van de situatie door ook in Australië op werkbezoek te
                     gaan en daar de ins en outs te bekijken. Diezelfde vergelijking maken we ook met andere
                     landen. Ik ben eveneens in Finland geweest om me te laten inspireren en te kijken
                     waar het z'n weerslag vindt in ons integriteitscentrum naar de toekomst toe.
                  
Dat waren mijn antwoorden op het gebied van wetgeving.
De voorzitter:
Meneer Van den Brink, u heeft een interruptie?
De heer Van den Brink (CDA):
Ja. Als ik de zin beter kon, had ik de vraag niet gesteld. Dan had ik de zin zelf
                     wel gemaakt. Het is goed dat de Minister aangeeft dat die balans voor haar heel belangrijk
                     is. Misschien word ik wel een beetje de luis in de pels in deze discussie. Ik weet
                     dat het CDA in het verleden er anders in heeft geacteerd. Laat ik daar helder over
                     zijn. Er zit dus een stukje persoonlijke invulling in van mij en die ga ik met verve
                     binnen mijn fractie en binnen mijn partij verdedigen. Dat komt omdat ik namelijk een
                     hele klassieke opvatting heb over wat wetgeving dient te zijn. Die schuurt met mijn
                     beleving over wat hier aan de orde is, met name omdat het een samenlevingsvraagstuk
                     is. We gaan van de overheid vragen in de samenleving te stappen in de overtuiging
                     dat zij dingen in normering en wetgeving beter voor elkaar kan krijgen. Ik heb daar
                     echt mijn zorg over. In die zin ben ik tevreden met de reactie van de Minister. Mijn
                     vraag gaat over wat er echt schuurt. De bedoeling van wetgeving kan in mijn ogen nooit
                     een maatschappelijke acceptatie zijn van een beleidsterrein dat meer of beter voor
                     het voetlicht moet komen. Wetgeving dient een doel te dienen in normering, een stelsel
                     of financiering. Kunt u er nog eens op ingaan wat er met deze wet dan beter wordt?
                  
Minister Helder:
Dat zit ’m eigenlijk in de redenen waarom ik aangaf dat het niet alleen in de uitvoering
                     van de motie zit, maar dat ik er zelf ook een stap in heb gemaakt. Dat zit ’m toch
                     in duidelijkheid geven. U weet dat we dat nu doen. Sport en bewegen samen vormen een
                     pijler in het Gezond en Actief Leven Akkoord. Dat hebben we echt nodig als het gaat
                     om de ontwikkeling van de zorgvraag naar de toekomst. Daarbij gaat het om zowel de
                     fysieke, de somatische zorgvraag, maar ook om de geestelijke gezondheidszorg. We hebben
                     de laatste jaren kunnen zien dat sporten en bewegen ongelofelijk belangrijk zijn.
                     Daar is de discussie opnieuw ontstaan. Ik ben het helemaal met de heer Van den Brink
                     eens dat je niet moet regelen wat al goed gaat. Daar ben ik ook bezorgd over. Ik denk
                     dat het in de uitwerking van de wet echt belangrijk is en daarom heb ik het een paar
                     keer genoemd, om die balans alsmaar in de gaten te houden. Dat zou namelijk inderdaad
                     niet de functie van wetgeving moeten zijn. Het zou een sluitstuk moeten zijn. Tegelijkertijd
                     gebruiken we het hier eigenlijk een beetje als een begin om te zeggen: we zien het
                     als een publiek belang. Dat zit in die verbondenheid met de maatschappelijke functie
                     van sport. We hebben het over het verenigingsleven maar ook over de relatie met de
                     ontwikkeling van de zorgvraag en de preventie, die we daarin een hele belangrijke
                     rol geven. Dat legitimeert voor mij in ieder geval dat het toch goed is het te regelen,
                     omdat we een stap moeten maken in de vrijblijvendheid die we in de bottom-upontwikkeling
                     altijd hebben. Daar zit een kracht in, maar er zit ook een zekere vrijblijvendheid
                     in.
                  
De heer Van den Brink (CDA):
Dan nog één laatste vervolgvraag. U noemt als reden dat u zich naar deze wet heeft
                     gezet, de verschillen die er tussen gemeenten zijn. Ik snap de wens heel goed om die
                     verschillen op te heffen en naar één norm te gaan. Tegelijkertijd is het gedecentraliseerde
                     beleid ook een kracht om in gemeenten het verschil te mogen maken. Dat geldt zeker
                     voor sport. Hoe kijkt u daartegen aan? Het gelijktrekken van de voorziening sport
                     lijkt mij echt een heel ingewikkelde toer die uiteindelijk leidt tot enorm veel ruzie
                     tussen verschillende overheidslagen. Hoe ziet u dat?
                  
Minister Helder:
Dat is een goede vraag. Het is echt een belangrijke toevoeging. Ik zie dat we in de
                     eerste tranche in ieder geval met elkaar de verplichting kunnen regelen om een sportbeleid
                     te hebben. Het gaat om een sportbeleid dat je vervolgens binnen je gemeente toetst.
                     De gemeenteraad heeft er natuurlijk ook een mening over of het goed genoeg is, maar
                     ook over hoe je dat financiert en wat dat betekent ten opzichte van alle andere belangrijke
                     punten waarvoor je als gemeente een verantwoordelijkheid hebt. Ook daar zie ik in
                     de toekomst wel voor me dat we vooral kijken wat de verantwoordelijkheid is van de
                     gemeente als het gaat om de vraag of er beleid is. Dat gaat bijvoorbeeld over welke
                     elementen daarin zouden moeten zitten, zodat de gemeente wordt gedwongen zich daarover
                     uit te spreken. «Gedwongen» klinkt onaardig, maar zo bedoel ik dat niet naar de gemeenten
                     toe. Ik denk dat gemeenten en ook de Vereniging Sportgemeenten het heel goed doen,
                     maar die vrijblijvendheid halen we er wel vanaf.
                  
De volgende vraag wordt dan hoe normerend het is en of dat overal hetzelfde is. Dan
                     treden we echt in de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dat verhoudt zich niet
                     met andere bestaande wetgeving. We zullen met elkaar de balans daarin opnieuw moeten
                     vinden. Als je zegt het hele sportbeleid te gaan normeren, zou mij dat echt veel te
                     ver gaan. Dan ontnemen we de gemeenten dat lokale maatwerk en dat vinden we juist
                     een heel goed idee.
                  
Dat is, denk ik, de discussie die we in de uitwerking van deze eerste tranche met
                     elkaar gaan hebben. Het gaat erom wat we wel meenemen, ook in de uitwerking van de
                     tweede tranche.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik pleeg een interruptie. Dat deed ik net ook al bij mevrouw Van der Laan. Als de
                     Minister spreekt over de verhouding tussen landelijk en lokaal, waar is de provincie
                     dan gebleven? Vijf van de zeven provincies hebben namelijk geen sportbeleid, terwijl
                     er juist in die provincies hele belangrijke, grensoverschrijdende beslissingen genomen
                     zouden moeten worden als het gaat om sport.
                  
Ik heb nog een punt van zorg. Mijn verzoek aan de Minister is te kijken wat nu de
                     positie van die provincies is in de nieuwe sportwet en daaraan specifiek aandacht
                     te besteden in het vervolgtraject om ervoor te zorgen dat alle provincies gaan meedoen.
                     Dat is één. Een punt van zorg en dat deel ik misschien wel een beetje met meneer Van
                     den Brink, is het volgende. Op het moment dat we gaan normeren richting gemeenten,
                     hebben we een heel aantal gemeenten dat zich omhoog moet gaan werken naar een norm
                     toe. Er is natuurlijk ook een flink aantal gemeenten dat heel veel doet op sportgebied.
                     Mevrouw Van der Laan zei het al: je bent afhankelijk van de intrinsieke motivatie
                     van een wethouder of het wel of niet overeind blijft. Mijn angst met betrekking tot
                     die sportwet is hoe we ervoor zorgen dat gemeenten die veel meer doen op sportgebied
                     en waarmee we heel blij zijn, naar aanleiding van de sportwet niet minder gaan doen
                     omdat het niet meer hoeft. Ik hoop dat u daaraan in het vervolgtraject ook aandacht
                     kunt besteden.
                  
Minister Helder:
Dat zijn twee goede punten. Ik wil even met dat laatste punt beginnen. Ik denk dat
                     dat precies is waarop ik doel. Juist datgene wat vanzelf goed gaat en misschien wel
                     beter gaat dan wanneer wij het landelijk bedenken, moeten we vooral niet stukmaken.
                     Laten we die kracht behouden. We hebben echt een hele mooie en hele actieve sportinfrastructuur
                     en ook een gemeentelijke sportinfrastructuur. Dat is volgens mij de zoektocht die
                     we hier samen hebben, om te zorgen dat we het meest optimale eruit halen als het gaat
                     om die verbinding. Daarom heb ik in het begin gezegd dat we het vooral moeten hebben
                     over de rollen en verantwoordelijkheden duidelijk maken. Daarover gaan we het met
                     elkaar hebben. Dat kan zitten in een keer in de vier jaar sportbeleid hebben waarin
                     we mogelijk landelijk wel iets van kaders meegeven. Het lijkt me heel logisch om veiligheid
                     en integriteit daarin mee te nemen. Daarmee zeg ik overigens niet dat gemeenten het
                     niet zouden doen zonder die aansporing. Het voordeel van de wetgeving is dat je dat
                     meer uniform doet als je geen postcodegeluk of wethoudersgeluk hebt.
                  
Het tweede vraag betreft de rol van de provincie. Dat is inderdaad een hele concrete
                     vraag. Ik denk dat we nooit een wet kunnen maken waarin we het over het Rijk en de
                     gemeenten hebben maar waarin we niets zeggen over de provincie. Zo zit ons stelsel
                     in elkaar. We zullen dat zeker op de een of andere manier meenemen. Dat is een toezegging.
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik wilde eigenlijk nog een stapje teruggaan. De Minister gaat nu wat meer op de inhoud
                     is. Die wet wordt, neem ik aan, gemaakt vanuit de overtuiging dat sport en beweging
                     belangrijk zijn. Dat willen we voor iedereen in Nederland mogelijk maken; dat willen
                     we in ieder geval wettelijk verankeren. De Minister heeft misschien het afgelopen
                     weekend het artikel in De Telegraaf gezien. Daarin werd de uitvraag gedaan of men
                     het zag zitten om sport te reguleren. Men was er bij meerderheid tegen. Ik weet niet
                     hoe representatief dat is, maar ik zou toch graag van de Minister willen weten hoe
                     ze tegen deze cijfers aankijkt en wat zo'n wet concreet betekent voor de mensen thuis.
                     Wat hebben ze eraan? De Minister zegt immers dat het belangrijk is voor de mensen
                     dat we er bij wet iets over vastleggen.
                  
Minister Helder:
Dat is een goede vraag. Ik heb het artikel inderdaad gezien. In de eerdere gesprekken
                     die wij hebben gehad en in het eerdere debat over wetgeving heb ik dat ook aangegeven.
                     Dit was een poll onder de mensen thuis, maar ook de sportsector zelf heeft zich uitgesproken
                     en gezegd: «Laten we doorgaan op de manier zoals we dat nu doen met sportakkoorden,
                     met de ontwikkeling van sector. Wat ons betreft hoeft die sportwet niet.» De Sportraad
                     heeft er iets over gezegd, maar de sector zelf heeft een uitgebreide knelpuntenanalyse
                     gedaan met een heel traject eraan vast.
                  
Tegelijkertijd hebben we hier in voorgaande debatten vastgesteld dat we vanuit deze
                     positie – ik in de verantwoordelijkheid als Minister en u als Kamerlid, als volksvertegenwoordiging –
                     ook een taak hebben om te kijken of datgene wat de mensen nu zeggen, namelijk dat
                     het genoeg is, voor ons goed genoeg is. Daar zijn de moties uit voortgekomen. Tegelijkertijd
                     heb ik ook – dat heb ik net toegelicht – een inhoudelijke slag gemaakt omdat we het
                     met sporten en bewegen hebben verbonden. Ik denk echt dat wij van hieruit een legitieme
                     taak hebben om sport als publiek belang meer vast te leggen. Dat wil niet zeggen dat
                     we het helemaal moeten doodreguleren. Absoluut niet zelfs. Ik denk dat de mensen die
                     deze poll hebben ingevuld – ik vul het even in – ook denken dat ze het heerlijk vinden
                     om hun eigen vereniging te kunnen regelen en dat naar eigen inzicht te kunnen doen.
                     We moeten natuurlijk oppassen dat we daarin niet gaan overreguleren. Dat is precies
                     de balans die ik bedoel.
                  
Ik weet natuurlijk nooit precies welke mensen het hebben ingevuld, maar je denkt natuurlijk
                     wel na over de gemiddelde burger in Nederland. Die moet erop kunnen rekenen dat de
                     gemeente een sportbeleid heeft. Ik vind het belangrijk daarin geen verschillen te
                     hebben.
                  
De voorzitter:
U kunt naar blokje drie: zwemmen.
Minister Helder:
Er is een aantal vragen over zwemmen gesteld. Ik begin gelijk aan de vragen. De heer
                     Mohandis vroeg of er aanbod is voor ouderen binnen zwemverenigingen en hoe zich dat
                     ontwikkelt. Het klopt. Ik heb helaas inderdaad een aantal berichten van ouderen gezien.
                     Er waren ook wel ouderen die verrast werden door het onvoorspelbare water en ook door
                     de temperatuur dit jaar. Dat was even een complicerende factor. Het was zo koud in
                     het voorjaar dat mensen zich daarin hebben vergist. Ik ondersteun het Nationaal Plan
                     Zwemveiligheid van de NRZ. Die zet een aparte programmalijn neer op risicobewustzijn
                     onder ouderen. Ik ondersteun die lijn. Er wordt vooral ingezet op voorlichting voor
                     ouderen en een beter inzicht in hun eigen vaardigheden. We hebben het dan over de
                     bewustwording of je zwemvaardig bent of niet, maar ook over de gevaren van het water.
                  
U vraagt concreet naar het aanbod van zwemverenigingen voor ouderen, maar dat is mij
                     eerlijk gezegd niet exact bekend. Daar kan ik geen antwoord op geven. Ik weet niet
                     of we dat in kaart kunnen brengen ... Ik hoor een «ja». Dat zou namelijk een logische
                     vervolgvraag zijn, dus die beantwoord ik maar meteen. Dat scheelt weer een interruptie.
                  
Dan kom ik bij de vraag van de heer Van Nispen over schoolzwemmen ondanks verdrinkingen
                     en wachtlijsten. Het is op dit moment natuurlijk geen wettelijke taak van het onderwijs.
                     Dat weet de heer Van Nispen ook. Het is een vrije keuze in de ruimte van scholen.
                     Zij kunnen die gebruiken voor schoolzwemmen. Dat juich ik toe en ik breng dat ook
                     onder de aandacht van mijn collega. Ik ben het met u eens dat het een mooie manier
                     is om kinderen te bereiken die niet vanzelfsprekend in aanraking komen met zwemles.
                     Om drempels te verlagen voor scholen en gemeenten die gratis schoolzwemmen willen
                     aanbieden, heb ik een bestedingsbudget van het Sportakkoord beschikbaar gesteld. Dat
                     is natuurlijk wel afhankelijk van het besluit van de lokale kernteams. Er is dus een
                     financieringsmogelijkheid. Het is wel hun keuze om dat te doen. Ik zei net al even
                     in een tussenzin dat ik het onder de aandacht breng van mijn collega, maar ik ga er
                     niet over.
                  
Op hoeveel scholen wordt er nog schoolzwemmen gegeven? Dat was de vraag van mevrouw
                     Maeijer. Het Mulier Instituut heeft daarnaar onderzoek gedaan. De meest recente meting
                     stamt uit 2021. Die zegt dat een op de vier scholen in het primair onderwijs schoolzwemmen
                     aanbiedt of gebruikmaakt van het schoolzwemprogramma van de gemeente. In de drie grote
                     steden, Amsterdam, Rotterdam en Den Haag plus de bijbehorende randgemeenten wordt
                     wel op een aanzienlijk groter deel van de scholen schoolzwemmen aangeboden, namelijk
                     op bijna twee op de drie. Dat is de huidige stand van zaken; dat zijn de meest recente
                     cijfers.
                  
Ik kom bij de vraag van de heer Van Nispen waarom zwemlessen voor kinderen met een
                     beperking zo duur zijn. Dat komt omdat er individuele en gepaste aandacht nodig is
                     en soms ook specifieke hulpmiddelen in of om het zwembad nodig zijn. Ik heb op de
                     kostenkant van de zwembaden geen invloed, maar waar mogelijk probeer ik via het Jeugdfonds
                     Sport & Cultuur ondersteuning te bieden aan de kinderen voor wie het te duur is. Ze
                     kunnen een tegemoetkoming in de kosten vragen. Daarnaast hebben gemeenten zelf hiervoor
                     ook regelingen. Een goed voorbeeld daarvan is de «Ooievaarspas» en de «Rotterdampas».
                     Er zijn dus mogelijkheden om daarvan gebruik te maken.
                  
De heer Mohandis vraagt naar aanleiding van mijn brief waarin staat dat het aantal
                     zwembaden voldoende dekkend is, of dat echt zo is. Mijn dochter stelt altijd de vraag:
                     «O, is dat zo?» Ik zal haar niet verder in verlegenheid brengen. Er zijn in Nederland
                     600 openbare zwembaden, aangevuld met nog eens 600 semiopenbare zwembaden. Dat komt
                     uit op een totaal van 1.200. Het aanbod van zwembaden maakt dat de Nederlander gemiddeld
                     op 3 kilometer afstand van een zwembad woont. Dat kan natuurlijk meer zijn. Er zijn
                     ook nog commerciële zwembaden. Dat zijn er ook nog eens 600 bij sauna's, pretparken
                     en hotels. Het zal u verbazen, maar dat zijn ook plekken waar regelmatig zwemles wordt
                     aangeboden. Mijn inschatting is dat we in Nederland in principe voldoende badwater
                     hebben om zwemles te geven als je kijkt naar deze aantallen.
                  
Mevrouw Westerveld had een vraag over het actieplan Zwemles. Op tien locaties wordt
                     een pilot uitgevoerd, direct na schooltijd. Waarom een pilot en waarom op zo weinig
                     plekken? De pilot is erop gericht om op kleine, gedetailleerde schaal te leren van
                     de praktijk. Samen met de Vereniging Sportgemeenten is de inschatting dat we met dit
                     aantal echt een goed beeld krijgen van de kansen en belemmeringen rondom samenwerking
                     tussen onderwijs en zwembad. De opbrengst van die pilot kan bijdragen aan een succesvol
                     vervolg. Dat is namelijk wel de bedoeling. De reden dat het maar op tien locaties
                     plaatsvindt, is dat die pilot echt moet worden gedaan om de uitwerking goed te kunnen
                     volgen.
                  
Ik kom op de vraag van mevrouw Maeijer wanneer de Kamer resultaten van de pilots voor
                     de wachtlijsten van het zwemmen kan ontvangen. Dat is dus de pilot van het direct
                     na school zwemmen binnen de regeling School en Omgeving. Ik zal voorafgaand aan het
                     WGO een update geven over de wijze waarop dat van start is gegaan. Aangezien zwemles
                     voor het eerste zwemdiploma ongeveer een jaar duurt, verwacht ik in het najaar van
                     2024 een terugkoppeling over de pilot. We moeten die groepen namelijk eerst een jaar
                     lang volgen.
                  
Mevrouw Westerveld had het over te weinig zwemlesmogelijkheden in de provincies Drenthe,
                     Zeeland en Groningen. Als het gaat om een ontoereikend zwemlesaanbod voor kinderen
                     met een beperking, kan het twee oorzaken hebben, namelijk de beperking van het badwater
                     of een tekort aan personeel. Badwater lijkt voldoende aanwezig, ook in deze regio's.
                     Dat heb ik net ook al gezegd. Het tekort aan personeel is ingewikkeld. Dat is een
                     breder, maatschappelijk probleem. Bij het tegengaan van personeelstekorten probeer
                     ik de sector tegemoet te komen door aanvullende werving en de Human Capital Agenda
                     Sport, om het maar even in goed Nederlands te zeggen. Aspirant-docenten kunnen dit
                     jaar een beroep doen op het opleidingsbudget via STAP voor opleiding of bijscholing
                     zweminstructeur voor deze doelgroep.
                  
Mevrouw Maeijer had nog de vraag of de wachtlijsten ook voor bewoners van het COA
                     gelden die gratis zwemles krijgen. De regeling is zo dat bewoners van de asielzoekerscentra
                     gratis zwemles krijgen, omdat ze zich vaak helemaal niet bewust zijn van de risico's
                     doordat ze er geen enkele ervaring mee hebben. Ik heb alleen geen zicht op de wachtlijsten,
                     omdat het via het COA en het Ministerie van JenV wordt geregeld.
                  
Mevrouw Maeijer vroeg ook nog of de campagne «Wie checkt jou?» meer landelijke aandacht
                     verdient. De campagne is tot stand gekomen door inspanningen van onder andere VWS
                     en andere partijen. Wij financieren dat ook. Onder aanvoering van de Nationale Raad
                     Zwemveiligheid wordt er actief gewerkt aan de verspreiding van die boodschap. Dat
                     gebeurt al door de gemeente Den Haag. Europarcs, de Reddingsmaatschappij, heeft het
                     bijvoorbeeld meegenomen net als Leasureland en het Nederlands Instituut Veiligheid
                     Zwemlocaties, maar ook de Reddingsbrigade en Rijkswaterstaat. Ik denk dat het eigenlijk
                     wel een mooie vraag is om hier nog een keer aandacht voor die campagne te vragen.
                     Ik maak van de gelegenheid gebruik om alle overige relevante partijen op te roepen
                     aan te sluiten bij de campagne als ze een mogelijkheid zien. Dan kunnen we in ieder
                     geval iedere potentiële drenkeling bereiken, voordat die in de problemen komt. Het
                     is eigenlijk meer een oproep, zodat nog meer partijen zich melden bij deze campagne.
                     Er zijn dus al wel heel veel partijen bij betrokken, ook die parken Europarcs en Leisureland.
                     Dat is natuurlijk een hele mooie verspreiding.
                  
Dat waren mijn antwoorden over het zwemmen, voorzitter.
De heer Van Nispen (SP):
Ik moet even nadenken hoe ik dit vriendelijk ga zeggen. Het was een lang blok. De
                     Minister merkt, denk ik, dat er heel veel aandacht en belangstelling en veel vragen
                     vanuit de Kamer zijn voor dit belangrijke thema zwemmen. Dat is al een aantal jaren
                     aan de gang en het neemt ook nog eens toe. Op vrijwel alle punten zegt de Minister
                     ofwel dat ze er niet over gaat, ofwel dat ze als een soort technicus, ambtenaar, bureaucraat,
                     vertelt hoe de zaken in elkaar zitten en dat er bijvoorbeeld geen wettelijke verplichting
                     is voor schoolzwemmen. Nee, dat weten we. Het klopt dat de zwemlessen voor kinderen
                     met een beperking te duur zijn en dat het zo z'n redenen heeft. Op de vraag hoe het
                     zit met de wachtlijsten, kondigde de Minister aan wat ook al in de brief stond, namelijk
                     dat er een pilot loopt. In sommige provincies zijn er ontoereikende hoeveelheden en
                     dan is er hier en daar een budget om te kijken wat eraan kan worden gedaan. Er is
                     een tekort aan zwemleraren; de zwembaden staan onder druk. Eigenlijk op alle punten
                     tennist de Minister de vragen weer terug zonder zelf met lef of met regie iets van
                     verantwoordelijkheid te voelen om de zwemveiligheid in Nederland te laten toenemen.
                     Dat is wat ik de Minister vraag. De Minister kan wel zeggen dat het niet haar verantwoordelijkheid
                     is en dat dingen zijn zoals ze zijn, maar het is volgens mij precies de oproep vanuit
                     de Kamer op dit thema om meer regie te nemen, om meer te gaan doen om verdrinkingen
                     te voorkomen en de zwemveiligheid te laten toenemen. Ik wil graag weten of de Minister
                     daar iets mee gaat doen.
                  
Minister Helder:
Dan moet ik even zoeken hoe ik dan vriendelijk kan zeggen dat ik het juist niet bureaucratisch
                     en technisch bedoel. We doen namelijk al heel veel. We hebben aandacht voor die zwemlessen;
                     we hebben aandacht voor het badwater. Als het gaat om de energiecrisis, hebben we
                     heel veel geld vrijgemaakt voor de zwembaden om ervoor te zorgen dat ze openblijven.
                     We moeten natuurlijk constateren, kijkend naar de voorraad badwater, dat we best wel
                     heel veel zwembaden hebben. De vraag is even wat de heer Van Nispen van mij vraagt.
                     Ik kan niet zomaar gemeenten verplichten om overal een zwembad te openen. Er zijn
                     echt heel veel zwembaden. Dat lijkt niet de beperking te zijn. Als het gaat om de
                     toereikendheid van het zwemlesaanbod, zijn er wel problemen en die zitten met name
                     op de hoeveelheid instructeurs. Daar doen we dus een aantal dingen op. Daarvoor is
                     budget beschikbaar, ook via de Human Capital Agenda. We proberen de zwemsector te
                     helpen om ervoor te zorgen dat er ook voldoende zweminstructeurs zijn. We doen er
                     dus echt dingen op. Ik vind het ontzettend jammer dat de urgentie daarin wordt gemist.
                     Het heeft namelijk wel degelijk mijn aandacht. We moeten kijken hoeveel aandacht we
                     erop zetten en wat nodig is om het verder te brengen. Ik kan geen zweminstructeurs
                     maken. Ik zal toch afhankelijk zijn van de opleidingsmogelijkheden binnen de sector
                     en de mensen die daarvoor belangstelling hebben.
                  
Als je kijkt naar de huidige wachtlijsten, klopt het dat er wachtlijsten zijn, maar
                     je ziet – dat zeggen de zwemverenigingen zelf ook – dat ze die wachtlijsten toch kunnen
                     bedienen en dat de meeste kinderen op het moment dat ze eraan toe zijn, in aanmerking
                     komen voor zwemles. U weet denk ik nog beter dan ik dat een kind van 4 nog niet in
                     aanmerking komt voor zwemles, omdat het fysiek nog niet zover is om zwemvaardig te
                     worden. Met 5 of 6 jaar moet je er gebruik van maken dat de zwemvaardigheid kan worden
                     vergroot. Dat lukt grotendeels. Natuurlijk zijn er wachtlijsten, maar we kunnen de
                     wachtlijsten zonder ophoging van instructeurs niet zomaar oplossen. De verenigingen
                     doen daar enorm hun best voor. Ik probeer de sector daar zo goed mogelijk bij te helpen
                     om met name die personele kant aan te vullen.
                  
Als het om schoolzwemmen gaat, heb ik u net gezegd dat we een aantal pilots doen.
                     Dat is ook om te kijken of we direct aansluitend aan de schooldag dat zwemmen kunnen
                     entameren. Ik denk dat het hartstikke goede pilots zijn om te kijken of dat gaat lukken.
                     Als het lukt, is dat een hele mooie manier om het te doen, zonder dat het per se in
                     die schooldag zit. Ik snap de oproep van de heer Van Nispen, maar ik kan niet in de
                     verantwoordelijkheid treden van mijn collega. Ik kan mijn collega wel vragen hiervoor
                     heel veel aandacht te hebben. Dat doe ik ook. Dat betekent kijken waar het schoolzwemmen
                     nog een plaats kan krijgen. Als je kijkt naar de ontwikkeling, zien we dat in de grote
                     steden waar met name heel veel vraag naar zwemles is en waar heel veel kinderen zitten
                     met mogelijk een achterstand tot toegang tot die zwemles, dat twee derde van de scholen
                     dat schoolzwemmen daadwerkelijk aanbiedt. Dat vind ik een hartstikke goede ontwikkeling.
                  
Als het gaat om de financiële ondersteuning zijn er ook mogelijkheden zowel vanuit
                     mijn kant, de rijkskant, maar ook vanuit de gemeentekant. Daar heb ik net ook al iets
                     over gezegd. Ik vind het ontzettend jammer dat dit naar mijn mening wordt afgedaan
                     als «u doet er niets mee». Volgens mij doen we op heel veel plekken wat kan en we
                     maken het belangrijk. Ik ben het namelijk met u eens dat het belangrijk is.
                  
De voorzitter:
Dan gaat u verder met het blokje voetbal. We hebben alleen mevrouw Maeijer nog.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik kom toch nog even op de zwemlessen. De Minister schrijft in haar brief dat de belangrijkste
                     reden voor de wachtlijsten het tekort aan personeel is. Ik snap dat dat niet met een
                     toverstok is op te lossen en dat het de vraag is of dat vanuit hier moet gebeuren
                     of op een andere manier. Maar als u met de sector spreekt, geeft deze dan niets aan
                     dat men nodig zou hebben van u of anderen om dit meer vlot te kunnen trekken? Ik krijg
                     een beetje het idee dat we nu zitten af te wachten tot er zich, even oneerbiedig gezegd,
                     ineens een blik zweminstructeurs meldt, waardoor we de wachtlijsten weer wat zien
                     dalen. Die daling stagneert nu namelijk ook.
                  
Minister Helder:
Die daling stagneert inderdaad. Het is niet een kwestie van een blik vinden en dat
                     opentrekken – zo makkelijk is het niet – maar daarom is het zwemonderwijs dus ook
                     nadrukkelijk onderdeel van de Human Capital Agenda. Hoe vind je de mensen die een
                     bepaalde opleiding willen volgen? Hoe doe je dat? Hoe behoud je ze vervolgens ook
                     voor de sector? Dat is een heel nadrukkelijk aandachtspunt in die agenda. Dat gebeurt
                     dus op de tafel van de Human Capital Agenda, die de «arbeidsmarkttafel» voor de zwemsector
                     is. Die tafel is er voor de hele sector, maar dus mede voor de zwemsector. Daar spreken
                     we met beide kanten van de zwemsector, zowel de openbare zwembaden als de verenigingen
                     en de commerciële zwembaden. Daar gebeurt dat dus.
                  
Dan ga ik verder met het blokje voetbal en veiligheid. Ook dat doe ik direct aan de
                     hand van de vragen. Misschien gaat het een beetje door elkaar heen, maar ik zal even
                     kijken of ik het nog kan groeperen.
                  
Mevrouw Van der Laan vroeg hoe het staat met de ontwikkeling van de digitale meldplicht.
                     Laat ik vooropstellen dat ik het enorm belangrijk vind dat we alle maatregelen en
                     instrumenten die we hebben, gebruiken om het voetbalgeweld en de hele ontwikkeling
                     van de afgelopen tijd terug te dringen. Ik spreek daar ook regelmatig over met mijn
                     collega van JenV. We hebben daarvoor ook een overleg met de KNVB, de politie en het
                     Openbaar Ministerie erbij. We vinden het echt belangrijk dat we alles kunnen inzetten
                     om het voetbalgeweld terug te dringen. U vraagt heel specifiek naar de digitale meldplicht.
                     Dat is een mooie aanvulling. Er wordt geëxperimenteerd met een tweetal initiatieven
                     om de digitale meldplicht vorm te geven. Ik begreep dat mijn collega van JenV daar
                     binnenkort een update over zal verstrekken. Ik zei net al dat ik daar nog voor het
                     zomerreces een gesprek over heb met mijn collega van JenV, maar ook met de KNVB, de
                     politie en het Openbaar Ministerie. In dat gesprek zal ik het ook adresseren.
                  
Mevrouw Van der Laan noemde ook het voorbeeldgedrag op het veld en dat vind ik heel
                     terecht. Het gaat dus niet alleen om «gij zult geen bierglas of beker op het veld
                     gooien» maar ook om wat voor soort gedrag we met elkaar op het veld laten zien. Dat
                     is uit het hart gegrepen, zou ik willen zeggen. Ik ben het heel erg met u eens. Hoewel
                     de spelers natuurlijk in dienst zijn bij de clubs, denk ik dat dat wel een onderwerp
                     is dat ik met de KNVB kan en zal bespreken. Dat is dus een toezegging.
                  
Mevrouw Van der Laan maakt ook de slag om te zeggen: geweld buiten het stadion heeft
                     soms ook een link met georganiseerde criminaliteit. Ze vraagt of sport niet beter
                     kan worden meegenomen in de integrale aanpak van ondermijning. Ja, daar zijn we over
                     in gesprek. Meer kan ik daar ook niet over zeggen, omdat het inderdaad een integrale
                     kabinetsaanpak is om te kijken naar de ondermijning. We kijken zeker ook naar de raakvlakken
                     tussen sport en georganiseerde criminaliteit. Dat is dus onder de aandacht. Verder
                     kan ik er nu niks over zeggen.
                  
Mevrouw Van der Laan vraagt ook naar de strafbaarstelling van matchfixing en waarom
                     dit zo lang duurt. Ik heb begrepen dat de verkenning zich in de laatste fase bevindt
                     en dat de resultaten aan de verschillende ketenpartners zijn voorgehouden. Ze worden
                     vervolgens weer voorgelegd aan de Minister van JenV en zij gaat er een besluit over
                     nemen. Zij zal de uitkomst met u delen. Het duurt lang, maar het is ook best iets
                     dat om een zorgvuldige aanpak vraagt. Zij zal de resultaten met uw Kamer delen. Ik
                     heb daarvoor geen termijn voorhanden.
                  
Dan kom ik op de vraag van zowel de heer Heerema als de heer Van den Brink. Die ging
                     erover dat de sport onevenredig hard wordt geraakt door de houding en uitvoering van
                     de Autoriteit Persoonsgegevens. Laat ik dat zo formuleren. Zij vroegen of ik die tot
                     de orde kan roepen, zodat we meer kunnen doen om raddraaiers uit de stadions te weren.
                     Dat laatste zou ik natuurlijk heel graag doen. Ik ben het er heel erg mee eens dat
                     we dat moeten doen. We zijn het erover eens dat het onacceptabel is, maar de Autoriteit
                     Persoonsgegevens is een onafhankelijk orgaan. Zij houdt toezicht op regelgeving rond
                     de privacy en is zelfstandig verantwoordelijk voor de uitvoering van haar taken. Ik
                     ga als Minister geen uitspraken doen over hoe dit orgaan die taken uitvoert of aanwijzingen
                     geven. Er kan wel aandacht aan worden gegeven en dat gebeurt ook. Dat ligt bij de
                     Minister voor Rechtsbescherming en die heeft daar ook aandacht voor, maar ik ga daar
                     nu geen uitspraken over doen.
                  
Dat waren mijn dingen over het voetbalgeweld en de veiligheid.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik dacht dat bij het kopje voetbal misschien ook de kunstgrasvelden zouden terugkomen.
Minister Helder:
Nee. Die komen bij varia.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Varia, uitstekend. Dan kom ik op mijn vraag met betrekking tot de AP. Ik snap dit
                     antwoord van de Minister, alleen hebben we het hier over een uitvoeringsorganisatie,
                     een zbo, waar wel degelijk invloed op uit te oefenen is. Natuurlijk willen we dat
                     het goed uitgevoerd wordt, maar ik heb twee voorbeelden gegeven van waar het echt
                     mis is gegaan, namelijk VoetbalTV en de KNLTB. Het gaat er natuurlijk om dat we moeten
                     voorkomen dat de AP straks ook bij de KNVB de verkeerde kant opgaat. Het lijkt mij
                     zo verstandig om als AP in een vroegtijdig stadium met de KNVB in overleg te gaan
                     hoe deze zorgt dat de stadions zo veilig mogelijk worden. Daar zijn allerlei biometrische
                     mogelijkheden voor. De AP zegt: daar willen we eigenlijk niet zo goed naar kijken.
                     Ik kan me zo goed voorstellen dat u als Minister, of uw collega als Minister, geen
                     opdracht geeft maar een aansporing doet om in ieder geval de AP in een vroegtijdig
                     stadium in overleg te laten treden met de KNVB, zodat we fouten gaan voorkomen.
                  
Minister Helder:
Ik hoor de vraag van meneer Heerema en die begrijp ik ook. De wijze waarop de AP invulling
                     geeft aan haar taak is van invloed op de mogelijkheden die we hebben. Daarover verschillen
                     we niet van mening. Ik denk dat we ervoor moeten waken dat we niet te veel intreden
                     in de onafhankelijke rol die de AP heeft. Dat is één. Twee: ik wil ook voorkomen dat
                     we er als Ministers in allerlei dossiers uitingen over doen. De Minister voor Rechtsbescherming
                     is de eerstaangewezene om contact te hebben met de AP. Ik zal natuurlijk ook met hem
                     spreken over de sport en daar wil ik het nu eigenlijk bij laten.
                  
De heer Van den Brink (CDA):
Ik doe toch nog een poging die daar ergens tussenin ligt. Ik ben het op zich heel
                     erg eens met de opmerking over de onafhankelijkheid van de Autoriteit Persoonsgegevens;
                     dat even vooropgesteld. Tegelijkertijd heeft deze meerdere rollen en een daarvan is
                     een adviserende rol. Wat ik wel belangrijk vind, is dat de Autoriteit Persoonsgegevens
                     midden in de samenleving staat en daar dienstbaar aan is. Natuurlijk heeft de AP daarbij
                     aan de ene kant de wet in de hand, maar tegelijkertijd zijn de technieken in ontwikkeling
                     en die ontwikkelingen gaan altijd sneller dan de wetgeving zich aandient. Het is wel
                     degelijk mogelijk om dit te gebruiken voor de veiligheid en helemaal – daarom komt
                     wel de rol van deze Minister in beeld – gezien het volgende. Wij hebben met elkaar
                     in Nederland een bijzondere afspraak over wie binnen en buiten het stadion verantwoordelijk
                     is. Daarom hebben de KNVB en de clubs hulp nodig om de adviesrol van de AP over wat
                     er kan met camera's, echt van de grond te tillen. Ik treed dus niet in de verantwoordelijkheid,
                     maar ik treed in de adviserende rol die de AP dient te hebben om problemen in onze
                     samenleving het hoofd te bieden.
                  
Minister Helder:
Die opmerking van meneer Van den Brink onderschrijf ik. Die geldt ook voor de zorg.
                     We moeten midden in de samenleving staan en daarin met elkaar meegroeien. Wat ik wil
                     voorkomen, is dat ik in dit debat allerlei uitspraken doe terwijl het gesprek met
                     de AP loopt. Daarin zal ik zeker de punten over de sport en de punten die de heer
                     Van den Brink aangeeft, meenemen.
                  
De voorzitter:
Dan komt het blokje energie.
Minister Helder:
Dan komt het blokje energie. Daar staat ook energie op, zullen we maar zeggen. Ik
                     doe dit ook gewoon aan de hand van de vragen. Mevrouw Maeijer vroeg of het noodfonds
                     bij amateurverenigingen bekend genoeg is en wat de voorwaarden zijn. En er was natuurlijk
                     een vraag over de speeltuinverenigingen.
                  
Het fonds is bekend bij de sport en bij de gemeentes die de aanvraag moeten indienen,
                     want we hebben de voorwaarden in overleg met de gemeentes opgesteld. We hebben heel
                     erg gekeken of het logisch en eenvoudig zou zijn. Het is ook echt bedoeld voor steun
                     aan amateurverenigingen, maar dan wel die geen toegang hebben tot de TEK-regeling,
                     die eigen energiekosten hebben en door de hoge energiekosten in een financieel lastige
                     positie terecht zijn gekomen. De gemeente heeft over het algemeen het beste zicht
                     op de situatie van de verenigingen. De gemeentes kunnen goed helpen om te beoordelen
                     welke verenigingen ervoor in aanmerking komen. Wij zijn dus van mening dat dat fonds
                     echt goed gevonden kan worden, maar het kan geen kwaad om het nog even aan te geven.
                     Volgens mij staat het tot aanstaande vrijdag open, zeg ik uit mijn hoofd.
                  
Eerder in het debat hebben we het er al over gehad dat speeltuinverenigingen niet
                     in aanmerking komen voor het noodfonds, maar net als andere sportverenigingen kunnen
                     ze in sommige gevallen wel aan de voorwaarden van bijvoorbeeld de TEK-regeling tegemoetkomen.
                     Mocht dat nou niet lukken, dan zou ik speeltuinverenigingen aanraden om contact op
                     te nemen met de gemeente, omdat er ook nog andere mogelijkheden zijn om ze te ondersteunen.
                  
De heer Mohandis vroeg wat er gebeurt met onderbesteding van de steunregeling voor
                     energie. Daarvoor gelden de begrotingsregels. Het geld dat aan het einde van de looptijd
                     van deze regeling overblijft, vloeit terug naar de algemene middelen. Dat mag en kan
                     ik dus niet voor andere doelen inzetten.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Sorry, ik loop lang genoeg mee om dit antwoord te simpel te vinden. Ik weet namelijk
                     ook dat dat het begrotingssysteem is.
                  
De voorzitter:
Aan het einde van het blokje, graag, als u dat goedvindt.
Minister Helder:
We komen er zo op terug.
De andere vraag van de heer Mohandis ging over het betrekken van het RVVB bij het
                     Sportakkoord om clubs te helpen en naar de juiste ondersteuning te leiden. Hij vroeg
                     hoe de verdere uitwerking eruitziet en of verenigingen beter geholpen kunnen worden
                     bij het vinden en krijgen van de steun die zij verdienen. We werken binnen het Sportakkoord
                     II met veel partijen samen. De heer Mohandis weet dat ik met het RVVB persoonlijk
                     aan de tafel heb gezeten. Dat was een heel constructief gesprek. Ik zie ook – dat
                     heb ik ze ook teruggegeven – dat ze vanuit hun ervaring met name goed in kaart brengen
                     hoe groot de belasting is op vrijwilligers die bestuurder moeten zijn en wat je binnen
                     een vereniging allemaal moet regelen. Ze nemen veel kennis en kunde mee aan tafel.
                     We gaan die ook zeker benutten; dat heb ik met ze afgesproken. Zij doen daar dus in
                     mee. Verder werken we met een landelijk dekkend netwerk van lokale sport- en beweegloketten
                     om alle sportclubs duidelijk te maken waar ze terechtkunnen met hun hulpvraag. Daar
                     wordt dan vervolgens weer passende ondersteuning aan gekoppeld. Ook het NOC*NSF en
                     het RVVB zijn vervolgens hierover nauw in gesprek gegaan en voor de zomer hebben zijn
                     concrete afspraken gemaakt over hoe het verdergaat met het betrekken van het RVVB.
                     Dat gesprek loopt dus nog, maar dit ronden ze voor de zomer af.
                  
Mevrouw Maeijer vroeg: de Minister heeft geen signalen van clubs die in nood verkeren
                     door de energieprijzen, maar klopt het signaal dat er clubs technisch failliet zijn?
                     Ik heb dit eigenlijk de vorige keer ook gezegd: gelukkig zijn er geen clubs op grote
                     schaal omgevallen, in elk geval niet dat wij weten. Als je door het vernislaagje heen
                     kijkt, zie je alleen wel degelijk dat de vitaliteit onder druk staat. Dat laten de
                     onderzoeken ook zien. Ik heb geen signalen ontvangen dat er clubs technisch failliet
                     zijn, maar natuurlijk wel dat ze onder druk staan. Dat blijkt ook uit het onderzoek
                     van het Mulier Instituut: er zijn nu niet significant meer of minder verenigingen
                     gesloten dan in voorgaande jaren. Er is geen trendbreuk te zien, maar ik onderschrijf
                     dat we oog moeten hebben voor de kwetsbaarheid van verenigingen en daar is ook het
                     beleid op gericht. Denk aan het duurzaamheidsbeleid, nauwlettend in contact blijven
                     met de sector en de signalen monitoren. We hadden het er net over dat het RVVB ook
                     betrokken is bij de uitwerking van het Sportakkoord, om ook daar de signalen op te
                     halen. Ik denk dat dat ons wel gaat helpen. Mijn antwoord is dus: nee, ze zijn niet
                     technisch failliet, maar we moeten wel oog hebben voor de kwetsbaarheid als het gaat
                     om de vitaliteit.
                  
Meneer Mohandis vroeg of er een rol is voor het kabinet als het gaat om de financiering
                     en de renteobstakels, bijvoorbeeld via een revolverend fonds. In het onderzoek van
                     het Waarborgfonds Sport en ook in de verkenning naar het versneld verduurzamen, zijn
                     meerdere richtingen genoemd om die financiering voor de verduurzaming makkelijker
                     te maken. Dat zijn hele interessante richtingen, maar we moeten ze nog wel verder
                     uitwerken. Ik kijk dus uiteraard ook wat de overheid kan doen, maar we zijn er nog
                     niet mee klaar. Het klinkt makkelijk om te zeggen «richt een fonds op», maar de heer
                     Mohandis weet ook dat we ook moeten kijken naar alle waarborgen. Het mag geen staatssteun
                     zijn. Dat is best taai. Dat we gaan kijken naar een additionele bron of route voor
                     financiering met een lagere rente dan in de markt, vind ik een interessante gedachte.
                     Daarnaast is er overigens natuurlijk ook de garantiestelling voor het Waarborgfonds,
                     die ook al kan helpen. Ik kom in het najaar terug met de versnellingsaanpak voor de
                     verduurzaming en daar zal dit ook in worden meegenomen.
                  
Mevrouw Maeijer en de heer Van Nispen hadden een vraag over het btw-tarief voor sport.
                     Ze willen graag horen dat dit niet omhooggaat. De Staatssecretaris Fiscaliteit is
                     op dit moment de evaluatie van de fiscale regelingen aan het doen, waaronder het verlaagde
                     btw-tarief. Ik ben het met de leden van deze commissie eens dat het verlaagde btw-tarief
                     een belangrijke factor is om sport voor iedereen betaalbaar en toegankelijk te houden.
                     Dat delen wij, dus ik breng dat standpunt ook in. Daar kunt u van uitgaan. Voorafgaand
                     aan Prinsjesdag zal het kabinet bezien welke vervolgstappen er worden genomen. Ik
                     kan daar helaas niet op vooruitlopen, maar ik breng zeker het standpunt in.
                  
Dat waren mijn antwoorden als het gaat om energie.
De voorzitter:
Er is in ieder geval één interruptie van de heer Mohandis en waarschijnlijk twee.
De heer Mohandis (PvdA):
De eerste is eigenlijk geen interruptie. Ik had gewoon oprecht een politieke vraag
                     gesteld. Ik vroeg niet hoe de begrotingssystematiek in elkaar zit op het moment dat
                     er onderbesteding is. Dat weten de meeste Kamerleden wel. Het gaat erom – dat is de
                     politieke vraag – of het kabinet bereid is om dat noodfonds te verlengen en het zo
                     lang als nodig overeind te houden. Of eindigt het noodfonds nu gewoon? Dat is eigenlijk
                     de politieke vraag.
                  
Minister Helder:
Omdat de begrotingsregels wel zo werken, is het nu zo dat het noodfonds eindigt. We
                     zijn naar het najaar toe bezig met de vraag over de verduurzaming en ik denk dat die
                     onlosmakelijk verbonden is met de vraag wat er in de volgende winter gaat gebeuren.
                     Daar moeten we naar vooruitkijken. Dat lijkt mij ook nogal een logica hebben. Daarmee
                     zeg ik echter niet dat er automatisch weer een noodfonds komt. We moeten echt even
                     de stand van zaken beoordelen. Ik zie nu geen mogelijkheid om die middelen vrij te
                     maken. Als ik naar de hele financiële situatie kijk, wordt dat echt heel ingewikkeld,
                     want we hebben al een flink aantal dingen moeten doen bij de Voorjaarsnota. Maar laten
                     we vooruitkijken naar de versnelde verduurzaming en kijken wat de verwachting is,
                     en dan treffen we elkaar hier in het najaar weer over.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Dan heb ik nog wel even een interruptie op het punt van het betrekken van het RVVB.
                     Begrijp ik goed dat er nog een nadere toelichting komt voor de zomer en krijgen we
                     nog een brief, conform de motie? Dat begreep ik niet helemaal.
                  
Minister Helder:
Ik was eigenlijk niet van plan daar een brief over te sturen, in de zin dat ik u heb
                     toegezegd dat we het RVVB zeer serieus nemen. Dat heb ik gedaan en dat doen we ook.
                     Ik denk dat dit echt een toevoeging is op de kennis en kunde die we van de sector
                     hebben. NOC*NSF is ook met het RVVB in gesprek om te kijken hoe zij elkaar kunnen
                     aanvullen. Verder heeft het RVVB een rol in de verdere totstandkoming van het Sportakkoord
                     II. We waren natuurlijk al met een aantal hoofdpartners onderweg in het Sportakkoord
                     II. Er zit een aantal hoofdpartners in, maar daaromheen is er een hele grote ring
                     van alle andere partners, die we allemaal serieus nemen. Daarbij is dus ook het RVVB,
                     maar hoe we dat precies doen, komt nog verder in de uitwerking. Het lijkt mij echter
                     niet nodig om daar nu nog een brief over te sturen.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben niet gerust op dat btw-tarief. De Minister zegt: dat verlaagde btw-tarief voor
                     de sport vind ik belangrijk en ik breng dat standpunt ook in. Dat betekent dus dat
                     niet uitgesloten is dat er gewoon een heel ander besluit volgt en dat de btw op sport
                     en bewegen wel degelijk fors omhooggaat. Dit krijg je dus als je jarenlang neoliberale
                     VVD-politiek hebt, waarbij het vooral om geld gaat, er bezuinigd kan worden op alles
                     wat los en vast zit, en niks heilig is, ook sport en bewegen niet. We hebben hier
                     met elkaar de hele avond een debat om het belang van sport en bewegen te benadrukken.
                     En dan zit er op het Ministerie van Financiën iemand met een boekhoudkundige bril
                     puur te kijken naar waar we op kunnen bezuinigen en wat ons meer geld kan opleveren.
                     Dan wordt er dus zelfs over nagedacht om sport en bewegen fors duurder te maken. Ik
                     wil heel graag dat vanavond duidelijk wordt dat dat uitgesloten is en dat de Minister
                     die moet staan voor sport en bewegen, zegt: ik kan niet in een kabinet zitten waarin
                     uiteindelijk een besluit valt dat sport en bewegen fors duurder wordt. Dan slaan heel
                     dit debat en wat we hier vanavond zitten te doen, zo ongeveer nergens op. Ik wil er
                     dus heel graag echt duidelijkheid over dat dat gewoon niet gaat gebeuren.
                  
De voorzitter:
De heer Heerema heeft waarschijnlijk een punt van orde en daar heeft hij wel gelijk
                     in.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Laten we wel even bij de feiten blijven in deze Kamer. Een punt van orde richting
                     de heer Van Nispen: als er één partij de afgelopen jaren voor extra financiën voor
                     sport heeft gezorgd, is het de VVD wel. Dat is gebeurd vanuit ofwel amendementen ofwel
                     regeerakkoorden. Deze opmerking slaat dus helemaal nergens op. Als er bij een ander
                     ministerie wordt nagedacht, is het heel goed dat deze Minister juist aangeeft hoe
                     haar ministerie tegen die denkwijze aankijkt.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Dat is geen punt van orde, dus ik reageer daar gewoon op, zoals het volgens mij dan
                     hoort. Dit is in de verste verte geen punt van orde. Ik heb ook niet gezegd dat de
                     VVD jarenlang heeft bezuinigd op sport en bewegen. Ik heb gezegd dat onder neoliberale
                     VVD-politiek niets heilig is, er altijd wordt gekeken met een financiële bril op en
                     nu ook weer wordt nagedacht over bezuinigingen op publieke voorzieningen en alles
                     wat los en vast zit. Zo heb ik mijn opmerking bedoeld. Sterker nog, zo heb ik het
                     gezegd. De heer Heerema heeft mij dus gewoon verkeerd verstaan. Zo heb ik die opmerking
                     bedoeld. Het gaat mij om de VVD-politiek dat altijd gekeken moet worden waar er weer
                     bezuinigd kan worden en dat nu zelfs sport en bewegen dus niet heilig is. Daar daag
                     ik de Minister toe uit. Ik daag haar uit om dat uit te sluiten en te zeggen: sport
                     en bewegen gaat gewoon niet duurder worden. Dat is de opmerking die ik heb gemaakt,
                     niets meer en niets minder.
                  
De voorzitter:
Ik zeg erbij dat bij een vraag aan de Minister niet per se een sneer naar een andere
                     politieke partij gegeven hoeft te worden, maar het woord is aan de Minister.
                  
Minister Helder:
Met die opmerking ben ik het misschien ook wel eens. Ik neem afstand van wat de heer
                     Van Nispen hier zegt. De reden waarom de Staatssecretaris Fiscaliteit in zijn Staatssecretarisschap
                     naar die btw-regeling kijkt, is dat deze getoetst moet worden. Dat is de reden om
                     het te doen. Dit is niet de enige btw-verlaging die getoetst wordt. Hij doet daar
                     naar mijn mening gewoon keurig zijn werk. U verbindt het aan allerlei dingen die er
                     volgens mij niks mee te maken hebben. U kunt ervan op aan dat ik samen met de ...
                  
De voorzitter:
U moet eigenlijk zeggen «de heer Van Nispen kan ervan op aan».
Minister Helder:
Sorry. Wat zegt u?
De voorzitter:
Het liefst spreekt u via mij.
Minister Helder:
Excuus, voorzitter. De heer Van Nispen kan ervan op aan dat ik dat standpunt dus echt
                     deel met de Staatssecretaris Fiscaliteit, maar dat de toetsing gaat over de toepassing
                     van de btw-wetgeving. Wij kijken daar als kabinet serieus naar en ik ga niet vooruitlopen
                     op eventuele besluitvorming die daaruit voortkomt, omdat we die binnen het kabinet
                     bespreken. Ik breng die pas naar buiten op het moment dat we het daarover gehad hebben
                     en een besluit hebben genomen.
                  
De voorzitter:
Dan komen we bij uw laatste blokje, namelijk varia.
Minister Helder:
We beginnen met de vraag van mevrouw Westerveld over topsport: kan bij de toekenning
                     van topsportsubsidies aandacht voor gelijke behandeling van sporters worden meegenomen?
                     Daar ben ik het mee eens. Om de sportsector te stimuleren en meer actie te ondernemen,
                     wil ik het onderwerp ook betrekken bij het uitwerken van de gezamenlijke topsportstrategie.
                     We hebben afgesproken dat topsport maatschappelijk verantwoord moet worden georganiseerd.
                     Daar hoort gelijke behandeling bij. Waar VWS nu al een rol heeft, bijvoorbeeld bij
                     de financiering van het stipendium en de kostenvergoedingsregeling, kunnen topsporters
                     daar nu al op rekenen. Ze kunnen ongeacht hun geslacht aanspraak maken op dezelfde
                     financiële voorziening. We gaan die verder meenemen in het topsportbeleid, waarin
                     we die een plek geven.
                  
Mevrouw Westerveld vroeg ook: hoe zorg je dat de campagne aansprekend is voor ouderen,
                     mensen met weinig geld, mensen met een lage opleiding en meisjes met een migratieachtergrond?
                     Er wordt geduid op de campagne van VWS, Fit op jouw manier. Deze wordt via meerdere
                     media en kanalen ingezet, voor verschillende groepen. Die worden daar ook mee bereikt,
                     dus ook kinderen met ouders die het niet kunnen betalen. Zo is er via de inzet van
                     verschillende ambassadeurs en de inzet van sociale media, waarbij het netwerk van
                     die ambassadeurs ook is aangesproken, aandacht voor communicatie met specifieke doelgroepen,
                     zoals mensen met een migratieachtergrond. Vanuit de campagne zijn er acht steden waar
                     een straatactivatie met bekende Nederlanders is opgezet, waarbij de doelgroep letterlijk
                     lokaal is opgezocht. Er is aan de campagne zelf geen financiële ondersteuning verbonden,
                     maar wel hebben vrijwel alle gemeenten een eigen minimaregeling om bewegen en sporten
                     mogelijk te maken. En er wordt natuurlijk ook samengewerkt met de fondsen die we al
                     een paar keer genoemd hebben, zoals Jeugdfonds Sport & Cultuur, die ook is opgehoogd.
                     In het Sportakkoord II gaan we erop inzetten om die regelingen zo veel mogelijk samen
                     te voegen. Daarnaast worden er nog diverse initiatieven ondersteund, zoals de Bas
                     van de Goor Foundation, om specifieke doelgroepen in beweging te krijgen.
                  
Er was een vraag van zowel de heer Van den Brink als de heer Mohandis over het Sportakkoord
                     II. Die ging over de knip bij 18 en verlenging naar 21 en of deze jongeren nog gebruik
                     kunnen maken van het Jeugdsportfonds. Het Jeugdfonds rekt de leeftijd al op tot en
                     met 21, maar dat gebeurt nog niet grootschalig. Juist. In 2022 hebben 269 jongeren
                     op hun 18de gebruik gemaakt van het Jeugdfonds Sport & Cultuur. In totaal zijn er
                     77.000 kinderen ondersteund bij het gaan sporten en bewegen. Er zijn ook organisaties
                     die ondersteuning bieden aan jongeren van 18 jaar en ouder, zoals Kinderhulp, en ook
                     het Volwassenenfonds Sport & Cultuur heeft hier aandacht voor. Dat fonds werkt ook
                     weer samen met het Jeugdfonds. Volgens mij zit de opdracht erin om ervoor te zorgen
                     dat dat grootschaliger gebeurt, als ik naar de mimiek van de heer Mohandis kijk. Ik
                     zal in ieder geval toezeggen dat we dat natuurlijk meenemen en bespreken als onderdeel
                     van de aandacht hiervoor.
                  
De heer Van den Brink vroeg hoe ik me ga inzetten voor het Nederlandse verenigingslandschap
                     en om de aanbevelingen uit het Sira-rapport zo veel en zo snel mogelijk uitgevoerd
                     te krijgen. Er zijn belangrijke redenen dat er wettelijke verplichtingen zijn vastgesteld
                     waar verenigingen en vrijwilligers mee te maken hebben of te maken gaan krijgen. Ik
                     kan niet zomaar specifiek voor sportverenigingen wetten en regels schrappen. Dat is
                     natuurlijk altijd lastig. Wat we gedaan hebben, is via Sportakkoord I, maar zeker
                     ook weer via Sportakkoord II, sportverenigingen en vrijwilligers juist zo veel mogelijk
                     bij die regeldruk ondersteunen. Ik heb u hier eerder al schriftelijk over geïnformeerd.
                     Verder zijn we nog in gesprek met de ATR en de VNG over toetsing en regeldruk, om
                     te kijken welke oplossingsrichtingen er verder nog zijn om die regeldruk te verminderen.
                     Dat is iets anders dan dat we zeggen: deze regels gelden niet voor de sportverenigingen.
                     We willen kijken of we die druk toch nog kunnen verminderen. De Staatssecretaris gaat
                     de Kamer over deze actie informeren. Waarom? Omdat hij gaat over het vrijwilligersbeleid.
                     Daar nemen we het verminderen van de regeldruk in mee.
                  
De heer Van Nispen vroeg: vanaf wanneer is er per gemeente een inclusieve speeltuin
                     voor elk kind en hoe draagt u daaraan bij? Ik heb in de brief aangegeven dat er 133
                     gemeenten zijn die een inclusieve buitenspeelplek gerealiseerd hebben. Er zijn er
                     nog eens 21 in ontwikkeling. Ik ben voornemens om in de periode tot en met 2025 het
                     aantal te vergroten met nog eens 150 inclusieve speelplekken, via het SamenSpeelNetwerk
                     en het SamenSpeelFonds. De ambitie van het SamenSpeelFonds is dat er over vijf jaar
                     in 209 gemeenten in Nederland waar nu nog geen inclusieve speelplek is, minimaal één
                     inclusieve speelplek wordt gerealiseerd. Sneller dan dit kunnen we niet gaan, maar
                     dat zit in de planning. Dat is zoals we het nu hebben opgezet.
                  
Dan kom ik op de vraag van de heer Van Nispen.
De voorzitter:
Duurt het blokje varia heel lang?
Minister Helder:
Nee. Ja. Dan moet ik alle vragen even bekijken.
De voorzitter:
Dan doen we de interrupties toch maar aan het einde van het blokje. Dat is net zo
                     makkelijk.
                  
Minister Helder:
De heer Van Nispen vroeg: wanneer gaan zorgverzekeraars en gemeenten betalen aan sporthulpmiddelen
                     zoals het hoort? Ik heb eerder al gezegd dat ik een traject inzet om tot afspraken
                     te komen over wie voor wat verantwoordelijk is. Die gesprekken lopen tot en met de
                     zomer en in het najaar hoop ik ook daadwerkelijk tot afspraken te kunnen komen. Ik
                     wil de Kamer daar voor het einde van het jaar over informeren.
                  
De vraag van mevrouw Maeijer ging erover dat door covid niet iedereen terug is bij
                     de sportvereniging. Dat kent verschillende redenen, waaronder financiële. Zij vraagt
                     waar de overheid dat kan financieren. Het is bekend dat die financiële toegankelijkheid
                     een rol speelt – daar heb ik net al een paar dingen over gezegd – dus dat nemen we
                     nadrukkelijk mee in het Sportakkoord II. Daarin zitten de fondsen die ik net al genoemd
                     heb, maar ook het vergroten van de financiële toegankelijkheid bij commerciële sportaanbieders
                     en verenigingen door de programma's Fitness Loont en District Spots van NOC*NSF en
                     het POS. Het POS zit nu voor het eerst bij het Sportakkoord, dus die mogelijkheid
                     hebben we. Een van de belangrijkste opgaven die ik daar, samen met de partners, zie,
                     is om alle lokale regelingen die er zijn zo veel mogelijk samen te voegen, zodat er
                     duidelijkheid is over waar die ondersteuning te vinden is. Anders krijgen we nog meer
                     een potpourri.
                  
Mevrouw Maeijer had ook een vraag over het buitenspelen. Ik heb eigenlijk bij de vraag
                     van de heer Van Nispen al antwoord gegeven over toegankelijke buitenspeelplekken.
                     Ik heb gezegd hoe wij met de ambities van het SamenSpeelAkkoord het SamenSpeelNetwerk
                     financieren en hoe we de inclusieve speelplekken meenemen. Daarnaast is het Mulier
                     Instituut bezig om een toolbox voor gemeenten te ontwikkelen om gemeenten te ondersteunen
                     bij het buitenspeelbeleid in hun gemeente en bij het zelf kunnen monitoren en evalueren
                     van het buitenspelen. Dat wilde ik nog even toevoegen aan het eerdere antwoord.
                  
Dan ga ik verder met de vraag van mevrouw Maeijer over de microplastics in kunstgras.
                     Zij vroeg wat de positie van Nederland is en wat dat betekent. Het gaat over het verbod
                     op de verkoop van rubbergranulaat vanaf 2031. Dan mogen er dus ook geen nieuwe velden
                     met die korrels worden aangelegd. We hebben al geconstateerd dat dat goed aansluit
                     bij de duurzaamheidsdoelstellingen die we als kabinet hebben. Er is een transitieperiode
                     van acht jaar. We hebben als Nederland aangegeven die te ondersteunen. Dat neemt niet
                     weg dat er een behoorlijke uitdaging ligt. Het kunstgras heeft daarbij natuurlijk
                     mijn speciale aandacht vanwege de problemen die we nog eens een keer hebben in de
                     transitie in de zorg. Maar de positie van Nederland is dus dat het aansluit bij de
                     duurzaamheidsdoelstellingen en dat we de transitieperiode van acht jaar ondersteunen.
                  
Mevrouw Maeijer vroeg of niet alles wat we doen papieren tijgers zijn. Zij ziet door
                     de bomen het bos niet meer. Dat gaat over het thema Sportakkoord. We hebben inderdaad een groot Sportakkoord. U kunt in het werkplan ook zien
                     dat er heel veel concrete acties zijn die leiden tot actie op lokaal niveau. Om het
                     in ieder geval behapbaarder te maken voor de gemeenten hebben we de brede SPUK ondergebracht
                     in één subsidieregeling. De Beweegalliantie is apart omdat zij toch echt een aparte
                     taak heeft om te stimuleren, te faciliteren en te beïnvloeden als het gaat om meer
                     gaan bewegen. Ze hebben echt een aanjagende functie. Ze zijn actiegericht en het is
                     echt de bedoeling dat ze in hun aanpak de afstand tussen beleid en burger verkleinen.
                     Daarin moeten ze ook zichtbaar zijn, en ook in wat het concreet oplevert.
                  
Dat werkplan is nu natuurlijk in beweging. Dat is work in progress, om het zo maar
                     te zeggen. We nemen uw opmerking over dat het veel is en de vraag of we dat wat duidelijker
                     kunnen groeperen zeker mee.
                  
Dan de vraag van de heer Heerema – ik ben bijna aan het einde, voorzitter – over de
                     taakstelling aan de buurtsportcoaches. Het is een sympathiek voorstel. Het past niet
                     in de regeling om dit vanuit de Rijksoverheid voor te stellen, maar ik zal het idee
                     wel meenemen in de gesprekken met de partners om te kijken of ze lokale partners kunnen
                     stimuleren om het op deze manier uit te voeren.
                  
De heer Heerema vroeg of ik innovatiegeld kan inzetten voor het alternatieve kunstgras.
                     Nogmaals, kunstgras zelf wordt niet verboden, maar het gaat om het spul waarvan het
                     gemaakt is. Overigens hoeven bestaande velden dus niet te verdwijnen, maar er mogen
                     geen rubbergranulaatkorrels meer gebruikt worden in hun huidige samenstelling. In
                     2018 is er al een innovatietraject gestart door mijn voorganger voor de ontwikkeling
                     van milieuvriendelijke alternatieven. Wij zijn overigens een van de grootste exporteurs
                     van kunstgrassen in de wereld. Ook daar zit natuurlijk innovatie in, omdat het vanuit
                     de hele wereld ... Is hier belangstelling voor? Ik ga binnenkort weer in gesprek met
                     de betrokken partijen om te kijken wat nodig is. En als er nog meer ingezet moet worden
                     op innovatie, dan ben ik zeker bereid om dat te doen. Het lijkt me ook belangrijk
                     omdat het een belangrijk exportartikel is.
                  
Dan vroeg de heer Heerema of ik het side event Olympic Festival opnieuw wil ondersteunen.
                     Ik denk dat het heel mooi is dat we in Nederland breed kunnen genieten van de inspirerende
                     waarden van de Olympische Spelen. Het past echt in onze nationale topsportevenementenstrategie.
                     Het is ook een van de gezamenlijke ambities om zo'n activatieprogramma op te zetten
                     dat die verschillende evenementen met elkaar verbindt. Er wordt gewerkt aan een concreet
                     plan door NOC*NSF, maar ook door sportbonden en de VSG. Als dat klaar is, gaan we
                     kijken hoe we dat financieel mede kunnen ondersteunen. Dat is een lang antwoord om
                     ja te zeggen, realiseer ik me nu.
                  
Dan de laatste vraag, die van de heer Van Meijeren is. Die heb ik bewust even voor
                     het laatst gehouden omdat ik graag afstand doe van de manier waarop de heer Van Meijeren
                     spreekt over «gender», «sekse» en «diverse personen». Ik vind het van groot belang
                     dat er een plek is voor iedereen om te sporten. Het is op dit moment aan bonden zelf
                     om daar invulling aan te geven en dat doen ze ook naar eer en geweten. Dat wil ik
                     verder ook zo laten.
                  
Dat was het einde van mijn beantwoording.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil de Minister bedanken voor haar inzet voor de inclusieve speeltuinen voor de
                     kinderen met een beperking. 150 extra speeltuinen klinkt als heel wat, waarvoor mijn
                     waardering, maar als we eerlijk zijn dan is dat er uiteindelijk nog niet één per gemeente.
                     Ik weet dat de Minister dat niet alleen kan en dat hoeft ze ook niet alleen te doen,
                     maar ik heb wel een zeer bescheiden vraag. Kan de Minister toch niet iets meer ambitie
                     tonen in de richting van 2025 en ervoor zorgen dat er, samen met de gemeentes en met
                     de partners, samenspeelallianties en noem het maar op, uiteindelijk toch minimaal
                     één speeltuin per gemeente is die geschikt is voor kinderen met een beperking? Ik
                     hoop niet dat de Minister meteen nee zegt en zegt: ik doe al heel veel et cetera.
                     Slaap er desnoods een nachtje over, maar denk aan dat gehandicapte kind dat ook in
                     de eigen gemeente wil kunnen spelen. Nogmaals, als er nu geen antwoord komt, is dat
                     ook goed. Maar kijkt u alstublieft of dat een ambitie is voor 2025 waar u zich achter
                     kan scharen.
                  
Minister Helder:
Deze Minister slaapt graag nachtjes, dus dat ga ik zeker doen. Ik denk dat we al bijna
                     alle gemeentes te pakken hebben als we het optellen. Dan komen we echt al heel ver
                     met elkaar. Ik zou ervoor willen waken omdat we ook beginnen aan de wetgeving. Daar
                     zit ook in besloten dat de gemeenten hun sportbeleid moeten gaan ontwikkelen. Het
                     zou ook een hele mooie gelegenheid zijn voor de gemeenten om het daarin mee te nemen
                     en niet alles van tevoren al in te kleuren. Ik denk dat we daar dus een soort tussenweg
                     in moeten vinden. Ik denk dat we met deze ambitie al heel veel doen om te zorgen dat
                     dit gebeurt. Daarnaast is het misschien goed dat we, als het gaat om mensen met een
                     beperking, in goede samenwerking met de bestuurlijke aanjager juist kijken naar het
                     beleid van gemeenten en juist naar kinderen. Laten we ook met de lokale inclusiepacten
                     kijken wat daar op dit terrein gebeurt, want het is niet altijd «sport». Het is natuurlijk
                     ook gewoon iets wat in een wijk gerealiseerd kan worden. Ook daar nemen we het als
                     agendapunt mee, vooral om te stimuleren dat gemeenten het doen. Ik kan de heer Van
                     Nispen dus beloven dat ik er zeker nog een paar nachtjes over zal slapen. We zullen
                     daar ongetwijfeld in het volgende debat weer met elkaar over spreken. Maar ook op
                     die plek geef ik er dus aandacht aan.
                  
De voorzitter:
De laatste, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, je moet een keer je laatste inzetten.
De voorzitter:
Nou, bij dezen.
De heer Van Nispen (SP):
Al slaapt de Minister er meer nachtjes over, ik hoop dat zij in ieder geval voor het
                     komende wetgevingsoverleg terugkomt bij de Kamer en zegt: ik toon meer ambitie en
                     vind dat er echt minimaal één toegankelijke speeltuin voor kinderen met een beperking
                     moet komen. Ik hoop echt dat de Minister mij positief gaat verrassen op dit punt.
                  
Ten slotte wil ik het hebben over de sporthulpmiddelen. Die oplossing laat lang op
                     zich wachten. Het duurt lang voordat de gemeentes en de zorgverzekeraars, de partijen
                     die hiervoor verantwoordelijk zijn, gaan betalen voor de protheses en de sportrolstoelen,
                     zodat iedereen mee kan doen en kan sporten. Ik probeer dat geduld te bewaren. Mocht
                     het helaas niet tot een oplossing komen, dan wil ik wel van de Minister weten of zij
                     kan verzekeren dat er voor dat ene loket dat er nu is een structurele oplossing komt.
                     Wordt het budget voor volgend jaar in ieder geval niet weer verlaagd als zij er niet
                     uit zou komen met de gemeentes en de zorgverzekeraars? Nu is het een klein beetje
                     bijgeplust, zodat mensen gebruik kunnen maken van die sporthulpmiddelen. Ik wil wel
                     heel graag dat de Minister zegt: het wordt structureel en het wordt volgend jaar in
                     ieder geval niet weer lager. Anders zijn een helemaal mensen volgens mij de dupe.
                  
Minister Helder:
De heer Van Nispen begon zijn bijdrage positief met dat het loket er is en dat het
                     bedrag is opgehoogd. Dat probeer ik dus ook nog even vast te houden, want ook dat
                     was echt wel een zoektocht met elkaar. Ik vind het heel belangrijk, dus ik kom in
                     de tweede termijn even terug op de structureelheid van deze inzet van de middelen.
                     Dat moet ik even nakijken. Maar we vinden het heel belangrijk. Dat loket was eigenlijk
                     vrij makkelijk. Nee, niet vrij makkelijk, maar dat hebben we nu geregeld. Maar om
                     hem vervolgens ook met de zorgverzekeraars samen ... Dat vraagt echt een hele hoop
                     gesprekken. Daar zijn we nu mee bezig, dus dat heeft mijn aandacht, maar ik heb nog
                     geen resultaat. Daar kom ik dus in het najaar op terug.
                  
De voorzitter:
Ik kijk naar de zijde van de Kamer. De heer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
De Minister gaf aan dat zij afstand neemt van de wijze waarop ik over transgenders
                     spreek, terwijl ik dat heel bewust zo feitelijk mogelijk heb gedaan. Zou de Minister
                     kunnen toelichten waar zij precies afstand van neemt?
                  
Minister Helder:
Precies van wat ik gezegd heb. De wijze waarop u uw verhaal inleidde – volgens mij
                     was daar net ook al een andere reactie op – gaf voor mij genoeg aanleiding om te zeggen:
                     ik doe hier echt afstand van. Ik denk dat we in Nederland, gelukkig, gender- en seksediverse
                     personen in hun eigenheid accepteren. We hebben «iedereen in zijn eigenheid accepteren»
                     hoog in het vaandel staan. Ik vind dat ongelofelijk belangrijk. Daar wil ik het eigenlijk
                     bij laten.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Dan neemt de Minister kennelijk dus afstand van de feitelijke constatering dat we
                     het hebben over mensen met een psychische stoornis. Dat is een feitelijke juistheid
                     die natuurlijk nooit aanleiding geeft om personen verkeerd te behandelen, om hun kwaad
                     te doen. Deze mensen verdienen het vanzelfsprekend niet om te worden uitgescholden
                     of om gehaat te worden of om in elkaar geslagen te worden. Ik heb in de interruptie
                     aangegeven dat ik juist compassie voel met deze mensen en dat ik het van belang vind
                     dat ook deze mensen kunnen sporten. Tegelijkertijd zit er natuurlijk ook een andere
                     kant aan de medaille. Daar heb ik op gewezen en dat sluit ook aan bij de reactie van
                     de Minister. Zij zegt: ik sluit me aan bij de sportbonden, want die kunnen prima zelf
                     vormgeven hoe ze hiermee omgaan. Het NOC*NSF wordt gesubsidieerd door het Ministerie
                     van VWS dat de sportbonden instrueert over hoe zij hiermee om moeten gaan. Zij nemen
                     «zelfidentificatie» als uitgangspunt, dus dat mannen, iedereen zelf mag bepalen waar
                     ze gaan douchen. Dat leidt er vandaag de dag toe dat mannen, met mannelijke geslachtsdelen,
                     zich onder meer douchen bij de meisjes en deelnemen aan de competitie met de meisjes.
                     Als uitgangspunt ben ik het er weliswaar mee eens dat de Minister terughoudend is
                     om in te grijpen in het beleid van sportbonden, maar als we zien dat dit verkeerd
                     gaat en tot gevolg heeft dat vrouwen en meisjes niet meer veilig en vrij kunnen sporten,
                     is de Minister het dan met mij eens dat er wel degelijk een taak voor de overheid
                     is weggelegd om ervoor te zorgen dat die vrouwenrechten beschermd worden?
                  
Minister Helder:
De heer Van Meijeren heeft het bij het rechte eind dat ik inderdaad afstand neem van
                     het feit dat u de mensen met een gender- of seksediversiteit schaar onder «psychisch
                     probleem». Daar neem ik dus zéér afstand van. Daarnaast acht ik de sportbonden en
                     verenigingen heel goed in staat om met elkaar beleid te maken om te zorgen dat er
                     een plek is voor iedereen die wil sporten in Nederland. Ik denk dat we daar met elkaar
                     goed mee omgaan en ervoor zorgen dat er voor iedereen waarborgen zijn. Ik heb daar
                     veel vertrouwen in omdat we, zoals we net al met elkaar hebben beleefd, echt een heel
                     goed georganiseerde sportsector hebben in Nederland die een enorme taakvolwassenheid
                     heeft, ook op het gebied van maatschappelijke vraagstukken en zorgen voor gelijkheid
                     voor iedereen.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Dan neemt de Minister kennelijk afstand van het handboek voor de kwalificatie van
                     psychische stoornissen, dat in de hele psychiatrische sector wordt gebruikt. Ik blijf
                     benadrukken dat dat nooit een reden mag zijn om personen verkeerd te behandelen. Ik
                     kan me voorstellen dat het in een sociale context een hele negatieve bijklank heeft
                     om mensen te vertellen dat ze een psychische stoornis hebben, maar we zitten hier
                     in het parlement waar de feiten van primair belang zijn. Ik denk dat we goed moeten
                     weten waar het over gaat. Ik ben het volledig eens met de Minister dat zo veel mogelijk
                     mensen toegang moeten hebben tot de sport, maar het komt hier aan op een belangenafweging.
                     Dat is enerzijds het belang van mannen die het gevoel hebben dat ze een vrouw zijn
                     en zich onprettig voelen in een mannencompetitie en in de mannenkleedkamer. Anderzijds
                     is dat het belang van meisjes en vrouwen die zich er onprettig bij voelen als er in
                     een keer een boom van een vent met een mannelijk geslachtsdeel bij ze onder de douche
                     staat. Die belangenafweging moeten wij hier met elkaar maken. Als de Minister zich
                     aansluit bij de richting die de sportbonden nu inslaan, die het belang van mannen
                     laten prevaleren, dan is dat haar goed recht. Maar Forum voor Democratie heeft oog
                     voor de rechten van de meisjes en het belang van de vrouwen en meisjes die vrij en
                     veilig willen sporten. Ik vind het heel kwalijk dat de Minister de situatie en de
                     problematiek die ik zojuist beschrijf, gewoon accepteert en zegt: ik vind het allemaal
                     prima en laat die meisjes maar lekker in de stront zakken. Dat is eigenlijk wat ze
                     zegt.
                  
Minister Helder:
Ik ga nog één keer mijn antwoord herhalen. Ik neem afstand van de kwalificaties die
                     de heer Van Meijeren gebruikt als het gaat om het wegzetten van een hele groep mensen
                     in onze maatschappij. We zijn voor openheid. Ik ben blij dat hij ook onderschrijft
                     dat iedereen moet kunnen sporten. Het is overigens niet alleen iets wat de WHO bedenkt.
                     Ook de WHO, de World Health Organization, heeft zich hier heel duidelijk over uitgesproken.
                     Eerlijk gezegd wil ik mijn antwoord daarbij laten. Ik heb daar niets aan toe te voegen.
                  
Ik heb nog wel een toevoeging, in plaats van in de tweede termijn, op de financiën
                     van de sporthulpmiddelen, namelijk dat het budget dat nu is toegevoegd structureel
                     is. Ik moest het even checken. In 2023 is er een plus op gezet, die is extra en eenmalig,
                     maar er is een structureel budget van € 750.000. Voor 2024 wacht ik de uitkomst van
                     het proces af. Daar ga ik nog niet op vooruitlopen. Dat had ik al gezegd.
                  
De voorzitter:
Ik kijk naar de heer Van Nispen. Hij mompelt wel iets, maar ik heb het niet goed gehoord.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb ook geen interrupties meer, maar als u mij het woord geeft: dank u. Het ging
                     mij inderdaad om die plus, want die was juist nodig om het bedrag voor 2023 te dekken.
                     Ik vind het jammer dat die mogelijk afloopt. Daarover ging dus mijn verzoek aan de
                     Minister.
                  
Ik zie mevrouw Van der Laan knikken, dus ik stel de volgende vraag mede namens mevrouw
                     Van der Laan. Kan de Minister voor het wetgevingsoverleg later dit jaar, of liefst
                     eerder, terugkomen op de vraag of ook die plus structureel wordt, dus niet alleen
                     het basisbedrag?
                  
Minister Helder:
Daar ga ik niet op vooruitlopen. Dat heb ik al gezegd. Dat wil niet zeggen dat ik
                     het niet belangrijk vind. Daarom hebben we het ook eenmalig opgehoogd, maar ik heb
                     nu de middelen niet. Ik ben hier al mee bezig. We zijn erover in gesprek en ik kom
                     daar voor het wetgevingsoverleg bij u op terug.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we bij de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik denk
                     dat ik daar maar meteen mee begin. U heeft een spreekbeurt van een minuut ongeveer.
                     1 minuut 20, hoor ik. U heeft hooguit 1 minuut 20, of 1 minuut 30 wat mij betreft.
                     Mevrouw Van der Laan.
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording. Even voor
                     de goede orde: ik vraag een tweeminutendebat aan. Dat heb ik dus bij dezen gedaan.
                     In mijn bijdrage heb ik lang stilgestaan bij de veiligheid van de sport en de veiligheid
                     rondom het voetbalgebeuren. Ik bemerk daarin dat er ook gekeken wordt naar de Minister
                     van JenV. Dat is misschien wel logisch, maar de Minister van JenV schiet – dat is
                     mijn samenvatting – niet helemaal op. Ik vind dat beide Ministers daar een verantwoording
                     in hebben. We gaan een debat hebben over «voetbal en geweld». Het lijkt mij niet meer
                     dan logisch dat ook de Minister voor Sport, vanwege haar invloed en betrokkenheid
                     bij de sportwereld, daarbij aanwezig is. Dat is in ieder geval nog mijn vraag aan
                     de Minister voor de tweede termijn.
                  
«Veiligheid» heeft voor mij wederom een andere betekenis gekregen in dit debat. Voor
                     mij is sport van en voor iedereen. Ik sluit niemand uit, zeker niet. Ik heb dat in
                     het debat wel gehoord. Dat is mijn constatering. Ik vind dat zeer pijnlijk.
                  
Nog een laatste feitelijk punt. Al sinds 2013 staat het niet meer in de DSM. Meneer
                     Van Meijeren kan dat dus nog 36 keer zeggen, en heel hard zeggen, maar het staat niet
                     als een stoornis in de DSM.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Dat is een feitelijke onjuistheid. In de DSM-5, die vandaag de dag van toepassing
                     is, is «genderdysforie» gekwalificeerd als een psychische stoornis. Dat zijn de feiten.
                     Daar kan ik niks aan veranderen. De naam is wel veranderd van «genderidentiteitsstoornis»
                     naar «genderdysforie». Daarbij wordt opgemerkt dat het puur en alleen hebben van andere
                     gevoelens over je geslacht weliswaar nog niet per se een stoornis is, maar zodra dit
                     gepaard gaat met lijden en er medische zorg nodig is, dan is er sprake van een stoornis.
                     Als mevrouw Van der Laan hier betoogt dat deze mensen geen enkele aandoening hebben
                     en kerngezond zijn, dan vraag ik me af of zij ook vindt dat hun medische behandeling
                     niet meer uit het basispakket vergoed hoeft te worden en dat ze geen zorg meer nodig
                     hebben.
                  
De voorzitter:
Die discussie gaan we hier niet voeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Mensen die gezond zijn, hoeven natuurlijk niet naar een arts en die hoeven niet vanuit
                     de basisverzekering tal van operaties te ondergaan.
                  
De voorzitter:
Het gaat erom dat u van mening verschilt over de vraag of het wel of niet in de DSM-5
                     staat.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Het feitelijke antwoord op die vraag is ja.
De voorzitter:
We zullen het googelen. Meneer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Ik bedank de Minister voor haar beantwoording. We kijken uit
                     naar het najaar. Er komen nogal wat toezeggingen op ons af als het gaat om het meer
                     nationaal coördineren en organiseren van de «energietransitie», om het zo maar even
                     te noemen. We zijn ook benieuwd naar hoe dat noodfonds zich ontwikkelt en of dat nodig
                     is, maar daarover gaat de Minister de vinger aan de pols houden. Wij zullen dat met
                     haar doen. Dank dat u gaat kijken hoe het aanbod wat betreft leszwemmen voor ouderen
                     zich ontwikkelt en manifesteert.
                  
Voorzitter. Wij wachten af hoe de verdere samenwerking tussen bonden, maar ook met
                     het RVVB en andere partners, vorm gaat krijgen. Zo kunnen ze nog beter samenwerken.
                     Zij hebben een waardevolle rol en ik denk dat ze elkaar kunnen versterken. We zijn
                     benieuwd naar de verdere uitwerking daarvan.
                  
Voorzitter. Ik kom in het tweeminutendebat terug op het punt dat ik heb gemaakt met
                     het CDA, maar ook met D66 in het vorige debat, om echt heel gericht te kijken naar
                     hoe we sportdeelname voor kinderen uit kwetsbare gezinnen kunnen verlengen na hun
                     18de jaar als we zien wat de afname is onder deze groep. Op het moment dat ze 18 worden,
                     stoppen de meeste regelingen. We laten dan een enorme kans liggen om die kansenongelijkheid
                     in de sport aan te pakken, dus daar kom ik op terug.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik had de Minister gevraagd of de sportwet iets historisch gaat worden
                     of dat het een flop wordt omdat we de huidige situatie gaan bevestigen. Ik heb het
                     idee dat de Minister het historisch wil maken. Ik ben echt wel overtuigd van de goede
                     bedoelingen van de Minister. Ik heb nog wel een procesvraag. Ze heeft het over een
                     parallelle voorbereiding van die tweede tranche die dus ingewikkelder is, moeilijker
                     is en meer geld gaat kosten. Maar ik hoorde de Minister ook zeggen: een «eventuele»
                     tweede tranche. Ik hoop dat dat een verspreking was en dat er in iedere geval een
                     tweede tranche gaat komen, want daar was het ons ook om te doen. Ik snap dat hij dan
                     in de volgende kabinetsperiode mogelijk pas in werking treedt. Ik heb het liever sneller,
                     maar dat begrijp ik nog. Ik wil graag weten wanneer we wat kunnen verwachten. Wanneer
                     zien we die eerste tranche? Ligt er dan ook al een inzage in hoe die tweede tranche
                     er ongeveer uit gaat zien? Dat is dus mijn vraag.
                  
Een btw-verhoging op de sport en het bewegen dreigt. Voor de SP is dat echt ondenkbaar.
                     Van sport en bewegen blijf je af. Dat moet je betaalbaarder maken en dus niet duurder.
                     Ik vind dat het zo snel mogelijk uitgesloten moet worden dat het duurder dreigt te
                     gaan worden. Daar zullen wij ook een motie over indienen.
                  
Ten slotte wil ik het volgende zeggen over het zwemmen. Ik hoop dat de Minister meer
                     lef en regie gaat tonen en met plannen komt en zich verantwoordelijk gaat voelen voor
                     meer zwemveiligheid. Ik vind het niet rechtvaardig dat de zwemlessen voor kinderen
                     met een beperking duurder zijn. Daar zouden we met elkaar iets aan kunnen doen. Ik
                     vind dat de Minister meer kan doen om de wachtlijsten te verkorten. Kijk wat je kan
                     doen om de sector te helpen en om het tekort aan zwemdocenten weg te werken. Schoolzwemmen
                     kan daar inderdaad bij helpen. Dat heeft allerlei voordelen. Is de Minister bereid
                     om de huidige knelpunten met betrekking tot schoolzwemmen voor scholen en gemeentes
                     te inventariseren en met voorstellen te komen om die op te lossen? Dat zou op allerlei
                     manieren winst betekenen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van den Brink van het CDA.
De heer Van den Brink (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor de beantwoording. Dank ook aan alle collega's
                     voor de veelkleurigheid in onderwerpen, waar ik vanavond weer veel van geleerd heb.
                     Dat scheelt weer een hoop brieven teruglezen. Het debat ten aanzien van de sportwet
                     zal zich echt wel voortzetten. Ik wil nog aan de Minister vragen: gaat zij nu in één
                     keer over tot een voorstel van wet met de consultatie daaraan gekoppeld of zitten
                     er nog – ik kom nu in een enorme definitiekwestie te zitten – stappen tussen die het
                     parlement in die zin nog bereiken voordat er direct in een wetgevingstraject wordt
                     gestapt?
                  
Het derde punt is de zoektocht naar hoe de 18- tot 20-jarige jongeren te bereiken
                     qua sport. Die ga ik met de heer Mohandis voortzetten.
                  
Ik heb nog een laatste vraag over het voetballen. Daarbij geeft u aan dat het gesprek
                     volgt. Krijgen we nog een terugmelding als u dat gesprek zelf dan wel in combinatie
                     met de KNVB en de AP gevoerd heeft?
                  
De voorzitter:
Dank u. Mevrouw Maeijer.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Voorzitter, dank. Dank ook aan de Minister voor de antwoorden. Ik wil de Minister
                     wel echt oproepen om oog te houden voor de cijfers. Het aantal Nederlanders in financiële
                     problemen of het aantal kinderen dat opgroeit in armoede stijgt. Boodschappen zijn
                     voor veel mensen onbetaalbaar. Als je die al niet kan betalen, hoe betaal je dan in
                     hemelsnaam een abonnement op de sportschool of een lidmaatschap bij een voetbalclub,
                     de korfbal of wat dan ook? Ik wil de Minister echt oproepen om iedereen in staat te
                     stellen – als ze het belang van sporten en bewegen delen – de keuze te kunnen maken
                     om dat te doen als je dat zou willen. Laat mensen meer geld overhouden in hun portemonnee,
                     zodat ze zelf kunnen beslissen of ze dat willen doen.
                  
Ik heb nog twee vragen. Er zijn wachtlijsten van zes tot twaalf maanden voor de zwemles.
                     Ik blijf dat zorgelijk vinden. In die zin ben ik benieuwd naar de antwoorden op de
                     vragen die de heer Van Nispen hier net over heeft gesteld. Ik zou echt nog graag – de
                     Minister kon daar net niet echt op antwoorden – concreet willen weten of die wachtlijsten
                     ook gelden voor bewoners van het COA of dat daar een andere regeling voor geldt, dus
                     dat je vooraan schuift of wat dan ook. Ik weet het niet, maar ik zou graag een antwoord
                     willen.
                  
Dan heb ik nog een vraag over de microplastics in die kunstgrasvelden. Er komt dus
                     een verbod vanaf 2031, maar wat is dan het alternatief? Wat gaat een vereniging die
                     in 2031 een nieuw kunstgrasveld nodig heeft, daar dan neerleggen?
                  
Tot slot. Ik hoop dat de oproep van de Minister om meer partijen te laten aansluiten
                     bij de campagne «Wie checkt jou?» succes heeft. Ik denk dat handvatten voor wat je
                     zelf kan doen om jezelf in veiligheid te brengen in het water voor iedereen behulpzaam
                     zijn.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Graag maak ik toch nog even gebruik van de gelegenheid om
                     de suggestie dat ik transgenders zou wegzetten, zou stigmatiseren of verkeerd zou
                     willen behandelen, volop te verwerpen. Daar is simpelweg geen sprake van. Dat geldt
                     voor alle mensen met een beperking, of dat nou een lichamelijke beperking is of een
                     psychische aandoening. Dat is vreselijk. Deze mensen verdienen het niet om uitgescholden
                     te worden of om op wat voor manier dan ook verkeerd behandeld te worden. Deze mensen
                     verdienen compassie en toegang tot de best mogelijke zorg. Waar ik aandacht voor vraag,
                     is de keerzijde van het beleid. Transgenders kunnen zich nu op basis van zelfidentificatie
                     toegang verschaffen tot de vrouwensport waarbij ze weggaan met de prijzen, waardoor
                     vrouwen die hard trainen worden benadeeld, en ze weten zich toegang tot de kleedkamers
                     te verschaffen. Als de Minister en mevrouw Van der Laan, die het hier ook over had,
                     daadwerkelijk vinden dat iedereen veilig en vrij moet kunnen sporten, dan vraag ik
                     om niet alleen de belangen van deze transgenders mee te wegen, maar ook oog te hebben
                     voor de belangen van heel veel meisjes en jonge vrouwen die hier enorm mee in hun
                     maag zitten. Dat zijn degenen die worden gediscrimineerd. Dat zijn degenen die nu
                     worden uitgesloten. Dat zijn degenen die nu gedwongen moeten douchen met mannen. Als
                     deze personen daadwerkelijk oog willen hebben voor iedereen en vinden dat iedereen
                     veilig en vrij moet kunnen sporten, dan hoop ik dat ze hier ook rekening mee willen
                     houden.
                  
De voorzitter:
Meneer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Allereerst dank ik de Minister voor de toezegging met betrekking tot de
                     provincies in de sportwet. Ik denk dat daar een mooi haakje zit om te kijken hoe we
                     de sport in alle lagen beter kunnen verankeren. Ik heb vandaag twee punten uit het
                     vorige debat niet aangehaald, omdat ik begrijp dat de Minister daar misschien wat
                     meer tijd voor nodig heeft. Het ene punt is de buurtsportcoach bij de vereniging.
                     Dat gaat om het onderzoek dat plaats moet vinden om te kijken wat voor meerwaarde
                     de buurtsportcoach bij de sportvereniging heeft. Het tweede is het gesprek bij de
                     BNG om te kijken of er niet vanuit de BNG een fonds zou kunnen komen om ervoor te
                     zorgen dat de verduurzaming bij de verenigingen tot stand kan komen. U heeft er meer
                     tijd voor nodig. Dat waardeer ik. Dat krijgen we na de zomervakantie wel terug. Daar
                     vertrouw ik op.
                  
Ik broed nog even op die AP. Ik zeg u dat eerlijk om de simpele reden dat ik zie dat
                     de AP twee keer fors de fout in is gegaan als het om sport gaat en om wat daar moet
                     gebeuren. Ik wil voorkomen dat ze dat nu voor een derde keer doen bij de KNVB, terwijl
                     er zo veel belangen op het spel staan als het gaat om het veiliger maken van de stadions.
                     Maar we moeten ook zorgen dat een avondje voetbal weer een leuk uitje voor het gezin
                     wordt. Ik weet nog niet precies wat ik ermee doe. De suggestie van de heer Van den
                     Brink voor dat gesprek vind ik prima. Daar sluit ik me dus in ieder geval bij aan.
                     En ik neem aan dat het tweeminutendebat voor het reces gewenst is, als ik naar mevrouw
                     Van der Laan kijk.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van der Laan knikt en de Minister geeft aan meteen door te kunnen met de beantwoording
                     van de vragen in haar tweede termijn. Het woord is aan de Minister.
                  
Minister Helder:
Voorzitter. Er komen hier en daar wel wat briefjes, dus daar moet ik even naar kijken.
                     Mevrouw Van der Laan vroeg naar mijn bemoeienis, zal ik maar zeggen, met het tegengaan
                     van het voetbalgeweld. Daar zit ik aan tafel. Ik word uitgenodigd voor die tafelloop
                     waar we met de KNVB, het Openbaar Ministerie, de politie en dergelijke aan tafel zitten
                     en waar we alles bespreken. We hebben ook tegen elkaar gezegd dat we, kijkend naar
                     het volgende voetbalseizoen, voor de zomer nog bij elkaar willen komen om te kijken
                     wat we kunnen doen. De drieslag wordt dan inderdaad altijd gemaakt. Ik vond uw suggestie
                     echt goed om ook te kijken naar wat het gewone, andere gedrag op het veld is. Is dat
                     niet ook voorbeeldgedrag waar we naar moeten kijken? Wat gebeurt er in het stadion
                     en wat gebeurt er buiten het stadion? Dat vindt ook plaats in het «overleg betaald
                     voetbal». Daarvan hebben we ook gezegd dat we elkaar moeten vinden. We moeten om de
                     tafel om dat te bespreken. Dat is heel erg nodig.
                  
Mevrouw Van der Laan kwam voor de tweede keer terug op de opmerking van de heer Van
                     Meijeren over de DSM. Ik heb hem hier voor me. Ik ga het niet voorlezen, maar het
                     staat er niet in. Er staat wel een opmerking in, maar er staat niet in ... U heeft
                     daar gelijk in.
                  
Dan kom ik bij de vraag van de heer Mohandis.
De heer Van Meijeren (FVD):
Voorzitter.
De voorzitter:
Nee, meneer Van Meijeren. We gaan het er niet over eens worden. Laten we het er maar
                     bij laten.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Voorzitter, mag ik één interruptie maken? Ik heb hem ook voor me. Er is een heel hoofdstuk
                     gewijd aan genderdysforie in de DSM-5 zoals die vandaag de dag geldt. Ze hebben de
                     codes F64.0 en F64.2. Laten we hier dus bij de feiten blijven en geen desinformatie
                     verspreiden om de mannenrechtenactivisten van D66 te paaien.
                  
De voorzitter:
Nou ja, we zullen naderhand bij elkaar leggen wat jullie vinden, maar ...
Minister Helder:
Nee, ik ga hier verder niet op in. Ik kom zo bij de heer Van Meijeren, maar ik doe
                     eerst even de vragen die in volgorde voorliggen.
                  
De heer Mohandis heeft een aantal toezeggingen uitgesproken. We checken natuurlijk
                     even of we daar hetzelfde beeld van hebben. Ik dacht van wel. Daarnaast had u de vraag
                     om aandacht te hebben voor de 18-plus. Uiteraard hebben we die, dus dat heb ik ook
                     gezegd.
                  
Ik moet even kijken. Ik zei dat we gelijk doorgingen, maar nu wordt het wel een klein
                     beetje een puinhoop. Er wordt hier gezegd: tweede tranche Van Nispen. Dank je wel.
                     De heer Van Nispen zei terecht ... U heeft het goed gehoord; ik zei inderdaad «eventueel».
                     Dat heeft alles te maken met het feit dat ik niet over de volgende kabinetsperiode
                     ga. We gaan het voorbereiden. We gaan er dus zeker ook een aantal discussies over
                     voeren. Omdat het financiële consequenties voor de dekking en dergelijke heeft, moet
                     dat gewoon. Maar ik ga niet over het volgende kabinet. Dat is dus de «eventueel» die
                     ik maakte. Dat is niet omdat ik zelf twijfel, maar meer vanwege die «eventueel» moeten
                     we dus ... Daar zit de knip in.
                  
U maakte nog een keer een opmerking over de btw, maar daarop komt u zelf in een motie
                     terug.
                  
Verder heb ik nog een aantal opmerkingen gehoord over de zwemlessen voor kinderen
                     met een beperking en het schoolzwemmen. U vroeg of ik de huidige knelpunten kan inventariseren
                     en tot verbetervoorstellen kan komen. De inventarisatie kan ik doen. Dat doet ook
                     recht aan de vraag van mevrouw Maeijer. Ik kan die inventarisatie doen, maar ik weet
                     niet of ik de huidige bezwaren vanuit het onderwijs daarmee ook kan veranderen. Op
                     dit moment zet ik dus vooral in op de pilot Zwemmen na schooltijd. Dat lijkt een heel
                     succesvolle pilot te worden door de zwemles juist te laten aansluiten op de schooltijd
                     in plaats van in schooltijd te geven. Daar zet ik op dit moment op in. Ik wil eigenlijk
                     toch eerst die pilots afwachten om te kijken of dat een succesvolle methodiek is,
                     en die dan met elkaar te gaan opschalen.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb toch nog één korte procesvraag over de sportwet. De «eventueel» had dus betrekking
                     op «ik kan hem in deze kabinetsperiode niet invoeren», maar de Minister bedoelde niet
                     «ik ga hem eventueel voorbereiden». Ze gaat de tweede tranche ook voorbereiden. Dat
                     is helder. De vraag die ik nog had, is wanneer we de eerste tranche concreet kunnen
                     verwachten. Zien we daarbij dan ook het parallelle voorbereidingstraject inzichtelijk
                     van de tweede tranche? Daar ben ik dan natuurlijk zeer nieuwsgierig naar; niet om
                     hem dan in te voeren, maar wel om hem te kunnen zien en daar mogelijk alvast iets
                     van te vinden.
                  
Minister Helder:
Ik pak even de vraag van de heer Van den Brink erbij. Die had eigenlijk dezelfde vragen.
                     Parallel? Ja, dat heb ik al gezegd. We gaan het parallel doen. Ik neem dat dus mee
                     in de voorbereiding. Maar voor de eerlijkheid, ik heb u gezegd dat ik een voornemen
                     tot wetgeving heb. Dat betekent dat ik aan dat voornemen moet beginnen. Dat betekent
                     dat ik een wetgevingstraject start. Ik ga u voor het WGO van november een brief sturen
                     over hoe dit proces er precies uitziet. Dat wil niet zeggen dat we pas in november
                     aan het werk gaan. Dit zeg ik even ter geruststelling van de heer Van Nispen. We maken
                     in ieder geval wel de formele stappen die ik allemaal moet gaan doorlopen nog een
                     keer inzichtelijk. Ik moet namelijk wel noodzakelijke stappen doorlopen: probleemanalyse
                     en financiële consequenties voor de dekking. Ik moet uiteraard ook met de ministerraad
                     door een heel traject heen, voordat ik daadwerkelijk het wetgevingsvoorstel bij u
                     kan voorleggen. De bedoeling, en daar hebben we het traject echt op gericht, is dat
                     we het wetsvoorstel dus in deze kabinetsperiode aan de Kamer kunnen aanbieden. Zo
                     loopt de klok, maar er zijn echt nog wel heel veel stappen te nemen. Dat doen we dus
                     inderdaad parallel.
                  
De voorzitter:
Afsluitend.
De heer Van Nispen (SP):
Vanwege het belang van het onderwerp, maar ook vanwege het feit dat je nooit weet
                     hoelang een kabinet zit, is het wel slim om haast te maken. Dat is eigenlijk wat ik
                     maar wilde zeggen.
                  
De voorzitter:
Ja, meneer Van Nispen, dat is echt wel vier jaar. Maar goed, gaat u door, Minister.
Minister Helder:
De vraag van de heer Van den Brink over de stappen in het wetgevingstraject heb ik
                     beantwoord, en de vraag van hem en meneer Mohandis over 18-plus ook.
                  
De vraag hoe we toch met de AP in gesprek kunnen gaan, neem ik mee. De heer Heerema
                     zei het eigenlijk ook. Ik zie daar zeker een aansporing in. Tegelijkertijd moet ik
                     me even verhouden tot de verhoudingen in het kabinet als het gaat om de contactpersoon
                     met de AP. Maar we nemen het zeker mee, want ik vind dat we gewoon moeten kijken wat
                     we allemaal kunnen inzetten om dit terug te dringen. Dat gesprek hebben we natuurlijk
                     ook met de KNVB, JenV, de politie en dergelijke. Daar zijn we het absoluut over eens.
                  
Ik kom bij de vragen van mevrouw Maeijer over de sportwet. Nee? De vragen van het
                     CDA heb ik eigenlijk al beantwoord. Ik kijk even. Hier staat dat ik ga terugmelden
                     wat er uit de gesprekken komt. Dat komt dus.
                  
Dan de vragen over de gesprekken met de AP en de KNVB, maar die heb ik al beantwoord.
Dan gaan we naar de zwemlessen. Mevrouw Maeijer heeft een vraag over de wachtlijst
                     voor asielzoekers. Ik moet dat navragen. Ik weet niet hoe de voorrang of niet-voorrang
                     geregeld is. Ik kan me voorstellen dat we gebruik moeten maken van de bestaande mogelijkheden,
                     maar ik moet dit navragen. Ik kom er bij u op terug.
                  
Mevrouw Maeijer had ook gevraagd naar de alternatieven voor kunstgras. Nogmaals, het
                     kunstgras dat we nu hebben, wordt niet verboden. Het gaat er met name om wat het uitzicht
                     op alternatieven voor de verenigingen is. Er zijn al alternatieven voorhanden, zoals
                     kurk en – ik leer nu net iets nieuws – kokos, maar die worden nog verder ontwikkeld.
                     Ik heb de heer Heerema ook al toegezegd dat we natuurlijk ook kijken naar alle innovatiemogelijkheden.
                     Het is ook nog eens een keer een exportartikel voor Nederland. Ik denk dat het belangrijk
                     is om, zoals mevrouw Maeijer vraagt, met oog voor de gemeentes, maar ook voor de bedrijven
                     die hierin iets doen, te kijken of we dat gewoon goed kunnen begeleiden richting 2031.
                     Daar kijken we dus naar.
                  
Mevrouw Maeijer had nog aandacht gevraagd voor de wachtlijsten van zes tot twaalf
                     maanden. Ik heb daar blijvend aandacht voor, maar omdat het een redelijk stabiele
                     wachtlijst is – we hadden een daling, maar het is een stabiele wachtlijst – is die
                     zes tot twaalf maanden op dit moment het hoogst haalbare. Het is wel iets waarmee
                     je als ouder rekening kunt houden. Als ouder moet je het ook allemaal inregelen. Wat
                     betreft de oproep van de campagne, ben ik blij dat u dat ook vindt.
                  
Ik heb net antwoord gegeven op de vragen van de heer Van Meijeren. Die ga ik verder
                     niet herhalen. We komen niet tot elkaar. Ik vind het wel een nare discussie. Dat komt
                     niet alleen vanwege het feit dat de heer Van Meijeren de DSM en de psychische stoornis
                     verbindt. We hebben een verschil van mening over de interpretatie, maar volgens mij
                     is het zo klaar als een klontje. Dat komt ook omdat het in uw verhaal lijkt alsof
                     het allemaal zomaar gebeurt. Nogmaals, ik benadruk dat ik veel vertrouwen heb in onze
                     Nederlandse sportwereld. Die gaat daar goed mee om en heeft juist oog voor iedereen,
                     in welke situatie iemand ook zit. We hebben echt een heel volwassen sportwereld en
                     echt heel goede sportclubs en goede sportbonden in Nederland. Ik wil nog een keertje
                     uitspreken dat ik er echt vertrouwen in heb dat ze hier goed mee omgaan. Daar wilde
                     ik het echt bij laten.
                  
De voorzitter:
Ja, u mag nog een afsluitend punt van orde maken, meneer Van Meijeren, maar laten
                     we de discussie ... U heeft uw punt drie keer gemaakt en de Minister ook.
                  
De heer Van Meijeren (FVD):
Nieuw punt graag, meneer de voorzitter. Het valt mij op dat de Minister eerst ontkende
                     dat genderdysforie in de DSM staat en als ik aantoon dat het daar wel in staat, zij
                     zich in één keer verschuilt achter het argument «ja maar, de heer Van Meijeren maakt
                     een link tussen de DSM en psychische stoornissen». De DSM is het handboek voor de
                     classificatie van psychische stoornissen, waar alle psychische stoornissen in staan.
                     Het staat ook gedefinieerd als «een psychische stoornis». Als de Minister dit wil
                     blijven ontkennen, laat ik dat dus voor haar rekening. Ik vind het vooral heel kwalijk
                     dat hier de feiten zoals ze zijn zodanig verdraaid moeten worden dat er zelfs over
                     wordt gelogen of iets in de DSM staat. Vervolgens wordt er gelogen over de aard van
                     de DSM, en dat vind ik heel walgelijk.
                  
De voorzitter:
Maar dat is geen nieuw punt, meneer Van Meijeren, als ik zo vrij mag zijn dat te zeggen.
Minister Helder:
Het is natuurlijk heel verleidelijk om hierop in te gaan, omdat ik echt vind dat de
                     heer Van Meijeren geen gelijk heeft. Maar ik ga het niet doen, want ik vind dat we ...
                     Ik ga niet verder in op deze discussie.
                  
Ik heb nog één punt van de heer Heerema. Dat gaat over de rol van de provincies en
                     dat hij blij is dat ik dat mee ga nemen. Hij had een vraag over de BNG, de Bank Nederlandse
                     Gemeenten. Ja, dat is nadrukkelijk ook een van de suggesties voor betere financiering,
                     om het zo maar even te zeggen, die op tafel ligt. Ook die gesprekken lopen dus.
                  
Dit concludeert mijn beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw de Minister. Voordat ik het debat echt beëindig, komen we bij
                     de toezeggingen en de aanvraag van een tweeminutendebat door mevrouw Van der Laan
                     namens D66, nog voor het reces te houden. Kunt u nog een keer op het knopje drukken,
                     mevrouw de Minister? Het maakt verder niets uit, maar anders zingt het nog rond en
                     dat is voor de kijkers thuis vervelend.
                  
Er zijn een zevental toezeggingen.
– De Minister zal de positie van de provincies meenemen in de uitwerking van de sportwet.
                           Voor meneer Heerema. Ze zei het net.
                        
– De Minister zegt toe in kaart te brengen hoe het ervoor staat met het zwemaanbod voor
                           ouderen en zal de Kamer hierover informeren. Voor de heer Mohandis.
                        
Wanneer zou dat ongeveer kunnen? Dat is altijd wel fijn om te weten. De Minister zegt:
                     voor het WGO in het najaar.
                  
– De Minister zal de Kamer voor het wetgevingsoverleg in november informeren over de
                           eerste resultaten van de pilots om de wachtlijsten voor zwemles terug te dringen.
                           Voor mevrouw Maeijer.
                        
– De Minister stuurt de Kamer dit najaar de versnellingsaanpak rondom de verduurzaming
                           in de sport en zal daarin ook ingaan op de mogelijkheden voor een revolverend fonds.
                           Voor meneer Mohandis.
                        
– De Minister stuurt de Kamer in het najaar een brief over de gesprekken die met onder
                           andere zorgverzekeraars lopen over de inzet van sporthulpmiddelen. Voor meneer Van
                           Nispen.
                        
– De Minister zal de knelpunten rondom de wachtlijsten voor het schoolzwemmen inventariseren.
                           Voor de heer Van Nispen en mevrouw Maeijer.
                        
Wanneer zou dit ongeveer gedaan kunnen zijn? Ook voor het WGO, zegt de Minister. Dat
                     is fijn.
                  
– De Minister informeert de Kamer over de wachtlijsten voor asielzoekers rondom zwemlessen,
                           ook rond het WGO. Voor mevrouw Maeijer.
                        
Hiermee zijn we aan het einde van dit debat gekomen. Ik dank iedereen recht hartelijk,
                     ook de kijkers thuis, en wens iedereen wel thuis.
                  
Sluiting 21.33 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.