Schriftelijke vragen : Het plan van Wiersma om toezicht te houden op informeel onderwijs
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over het plan van Wiersma om toezicht te houden op informeel onderwijs (ingezonden 22 juni 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Wiersma wil weekendscholen kunnen sluiten, maar onderwijsinspectie
ziet zijn plan niet zitten»?1
Vraag 2
Kunt u alle onderliggende beslisnota’s, ambtelijke stukken, input, onderzoeken en
overige stukken die ten grondslag liggen aan uw brieven van 18 november 20222 en 24 mei 20233 aan ons doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Naar welke concrete en aanwijsbare gevallen verwijst u in uw brief van 24 mei 2023,
als u het heeft over «een aantal informele onderwijsinstellingen»?
Vraag 4
Waar blijkt concreet en aanwijsbaar uit dat deze instellingen kinderen ervan zouden
weerhouden om zich «in vrijheid te ontwikkelen door hen te stimuleren zich af te keren
van de Nederlandse samenleving»?
Vraag 5
Wat is uw definitie van het weerhouden van kinderen om zich in vrijheid te ontwikkelen
en te stimuleren zich af te keren van de samenleving?
Vraag 6
Kunt u aantonen dat het in de hierboven genoemde gevallen aantoonbaar gaat om een
planmatige dan wel structurele opzet bij deze instellingen om kinderen ervan te weerhouden
zich «in vrijheid te ontwikkelen door hen te stimuleren zich af te keren van de Nederlandse
samenleving»?
Vraag 7
Wat is er concreet en aantoonbaar veranderd sinds het kabinet op 19 juni 2020 in een
brief schreef dat (risicogericht) inspectietoezicht indruist tegen grondrechten als
de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie?4
Vraag 8
Hoe is het mogelijk dat het kabinet drie jaar later opeens vindt dat (risicogericht)
inspectietoezicht niet meer indruist tegen grondrechten als de vrijheid van vereniging,
de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie?
Vraag 9
Wat is er concreet en aantoonbaar veranderd sinds het kabinet op 19 juni 2020 in een
brief schreef dat er geen evident maatschappelijk nut was om (risicogericht) inspectietoezicht
toe te passen?
Vraag 10
Hoe is het mogelijk dat het kabinet drie jaar later opeens vindt dat er wel evident
maatschappelijk nut is om (risicogericht) inspectietoezicht toe te passen?
Vraag 11
Waarom is het kabinet teruggekomen op haar visie van 19 juni 2020, namelijk dat het
belasten van duizenden organisaties om zicht te krijgen op een beperkt aantal organisaties
waar mogelijk zorgen om zijn, disproportioneel wordt geacht?
Vraag 12
Waarom zette volgens uw brief van 19 juni 2020 de toenmalig Minister van Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media grote vraagtekens bij toezicht door de Inspectie van
het Onderwijs (hierna: de inspectie)?
Vraag 13
Waarom bent u drie jaar later opeens niet meer de mening toegedaan dat hier grote
vraagtekens bij moeten worden geplaatst?
Vraag 14
Wat vindt u ervan dat de inspectie, blijkens de brief van 19 juni 2020, verwachtte
dat generiek toezicht mogelijk averechts kan werken?
Vraag 15
Wat bedoelde de inspectie met het mogelijk averechts kunnen werken van generieke maatregelen?
Vraag 16
Wat vindt u ervan dat de inspectie, blijkens de brief van 19 juni 2020, verwachtte
dat generieke maatregelen tot een gevoel van wantrouwen kunnen leiden?
Vraag 17
Klopt het dat de inspectie zich, blijkens een artikel in de Volkskrant van 25 mei
2023, keert tegen uw plannen uit de brief van 24 mei 2023?5
Vraag 18
Klopt het dat de inspectie zich, blijkens een artikel in de Volkskrant van 25 mei
2023, niet de aangewezen partij acht om uw plannen uit te voeren?
Vraag 19
Klopt het dat de inspectie, blijkens een artikel in de Volkskrant van 25 mei 2023,
principiële zorgen heeft dat het gezag en het draagvlak voor het onderwijstoezicht
door uw plannen worden aangetast?
Vraag 20
Wat is uw reactie op de zorgen die de inspectie heeft geuit over uw plannen?
Vraag 21
Kunt u de input en de visie van de inspectie over uw plannen ten aanzien van het toezicht
op informeel onderwijs aan ons doen toekomen?
Vraag 22
Wat is uw reactie op de uiting van Pieter Huisman, bijzonder hoogleraar Onderwijsrecht,
namelijk dat er niet genoeg legitieme grond is voor de wet die u voorstelt?6
Vraag 23
Op welke concrete en aantoonbare signalen duidt u in uw brief van 18 november 2022,
als u stelt dat er signalen over een gering aantal instellingen zijn die getuigen
van anti-integratieve, antidemocratische en antirechtstatelijke denkbeelden die op
termijn kunnen leiden tot parallelle samenlevingen?
Vraag 24
Waar blijkt concreet en aantoonbaar uit dat het bij de bovengenoemde signalen gaat
om anti-integratieve, antidemocratische en antirechtstatelijke denkbeelden?
Vraag 25
Wat is uw definitie van anti-integratieve, antidemocratische en antirechtstatelijke
denkbeelden?
Vraag 26
Waar blijkt concreet uit dat de bovengenoemde signalen kunnen leiden tot parallelle
samenlevingen?7
Vraag 27
Wat is uw definitie van een parallelle samenleving?
Vraag 28
Kunt u aantonen, zoals u duidt in uw brief van 18 november 2022, dat uit het onderzoek
van Nieuwsuur en NRC uit 2019 daadwerkelijk, onomstotelijk en aantoonbaar blijkt dat
bij minstens vijftig onderwijsplekken in het hele land anti-integratieve, antidemocratische
en antirechtstatelijke denkbeelden werden opgelegd aan meer dan duizend kinderen?
Vraag 29
Waaruit blijkt dat anti-integratieve, antidemocratische en antirechtstatelijke denkbeelden
werden opgelegd aan meer dan duizend kinderen op minstens vijftig plekken?
Vraag 30
Waaruit blijkt dat de denkbeelden die worden verspreid op deze vijftig individuele
plekken anti-integratieve, antidemocratische en antirechtstatelijke denkbeelden zouden
zijn?
Vraag 31
Waaruit blijkt aantoonbaar dat hierbij het zou gaan om meer dan duizend kinderen?
Vraag 32
Deelt u de mening dat één journalistieke publicatie waarin een beeld wordt opgeworpen
over vijftig instellingen volstrekt onvoldoende is om tot uw plannen over te gaan?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 33
Heeft u in uw overwegingen ook de reacties van een aantal instellingen meegewogen
die in het desbetreffende NRC-artikel uit 2019 niet worden genoemd, maar wel beschikbaar
zijn, waarin deze instellingen afstand nemen van het door het NRC geschetste beeld?
Vraag 34
Bent u zich ervan bewust dat de specifieke instelling waarnaar het Verwey-Jonker Instituut
onderzoek heeft gedaan en u in uw brief van 18 november 2022 naar verwijst, inmiddels
failliet is verklaard en wat is hierop uw reactie?
Vraag 35
Deelt u de mening dat een onderzoek uit 2019 en een ander onderzoek uit 2020 over
een inmiddels failliete instelling geen actuele onderbouwing kan zijn om over te gaan
op uw plannen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 36
Waaruit blijkt concreet en aantoonbaar uit dat het maatschappelijk belang groot genoeg
zou zijn om over te gaan op het door u voorgestelde vorm van toezicht?
Vraag 37
Waar is uw uiting uit uw brief van 24 mei 2023, namelijk «waar informele onderwijsinstanties
dit nu wel doen», als het gaat om een omgeving waar onverdraagzaamheid, discriminatie
en isolationisme worden gepropageerd, concreet op gebaseerd?
Vraag 38
Kunt u de verkenningen waarnaar u op pagina 5 van uw brief van 24 mei 2023, die u
in samenwerking met andere ministeries hebt uitgevoerd, met de Kamer delen?
Vraag 39
Kunt u met de Kamer delen wat de input van experts, uitvoerende organisaties, gemeenten
en vertegenwoordigers van instellingen was, waarnaar u eveneens op pagina 5 van uw
brief van 24 mei 2023 verwijst?
Vraag 40
Zijn lichtere varianten dan het door u voorgestelde systeem van toezicht serieus overwogen
en waarom is daar niet voor gekozen?
Vraag 41
Is door het kabinet overwogen en onderzocht om een systeem van zelfregulering in te
stellen waarin informele onderwijsinstellingen zelf met elkaar aan kwaliteitsbewaking
doen en waarom is daar wel of niet voor gekozen?
Vraag 42
Is door het kabinet overwogen en onderzocht om alleen in te zetten op stimulering
en ondersteuning samen met de onderwijsinstellingen uit de informele onderwijssector
en waarom is daar wel of niet voor gekozen?
Vraag 43
Is door het kabinet overwogen en serieus onderzocht of structurele dialoog, op basis
van gelijkwaardigheid, een alternatief kan zijn voor het door u gestelde plan en waarom
is daar wel of niet voor gekozen?
Vraag 44
Is door het kabinet overwogen en onderzocht om een versterking van een lokale aanpak,
waarin dialoog en kennisuitwisseling op lokaal vlak centraal staat, als alternatief
in te zetten ten opzichte van het huidige voorstel en waarom is daar wel of niet voor
gekozen?
Vraag 45
Waaruit blijkt, met concrete en aantoonbare bewijzen, dat er sprake is van een pressing
social need om inbreuk te maken op grondrechten?8
Vraag 46
Welke beperkte, maar zeer ernstige, signalen bedoelt u concreet en aantoonbaar in
uw brief van 24 mei 2023, als u het heeft over informeel onderwijs dat «aanzet tot
haat, geweld of discriminatie»?
Vraag 47
Waar blijkt onomstotelijk uit dat het bij de genoemde signalen daadwerkelijk gaat
om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie?
Vraag 48
Deelt u de mening dat uw verwijzing naar POCOB in uw brief van 24 mei 2023, waarin
u stelt dat het gaat om het «kunnen vervreemden van de samenleving» en het «mogelijk
belemmerd raken in hun deelname aan de maatschappij», gaat om een mogelijkheid en
niet om een aantoonbaar waargenomen fenomeen? Indien u deze mening niet deelt, waarom
niet?
Vraag 49
Waaruit blijkt dat de signalen die bekend zijn van een dermate ernstige problematiek
getuigen dat niettemin gesproken kan worden van een «pressing social need» om in te
grijpen?
Vraag 50
Klopt het dat alleen gesproken kan worden van signalen en niet van feitelijk onderzochte
en concreet geconstateerde problemen?
Vraag 51
Waarom zijn signalen voor het kabinet voldoende om over te gaan op een voorstel dat
ingrijpt in grondrechten en baseert het kabinet zich niet op feitelijk onderzochte
en concreet geconstateerde problemen?
Vraag 52
Waaruit blijkt concreet en aantoonbaar dat de door u geschetste signalen de rechten
en vrijheden van andere burgers of de samenleving schaden en kunt u hier praktijkvoorbeelden
van geven?
Vraag 53
Waaruit blijkt concreet en aantoonbaar dat de door u geschetste signalen de rechten
en vrijheden van kinderen schaden en kunt u hier praktijkvoorbeelden van geven?
Vraag 54
Waaruit blijkt op dit moment aantoonbaar en concreet dat de openbare veiligheid dusdanig
onder druk staat dat uw plannen erdoor gerechtvaardigd zouden zijn en kunt u hier
praktijkvoorbeelden van geven?
Vraag 55
Hoe is uw uiting dat de dreiging voor de openbare veiligheid uw voorstel zou rechtvaardigen
objectief onderbouwd en kunt u die onderbouwing delen?
Vraag 56
Gaat u de door u voorgestelde norm vastleggen door de artikelen in het Wetboek van
Strafrecht te wijzigen of door in een andere wet naar deze artikelen te verwijzen?
Vraag 57
Waarom kiest u ervoor om alleen het informeel onderwijs achter gesloten deuren als
besloten situatie te karakteriseren, waar de strafrechtbepalingen over aanzetten tot
haat, discriminatie of geweld op van toepassing gaan worden, en niet ook andere besloten
situaties?
Vraag 58
Kunt u concrete praktijkvoorbeelden geven van informeel onderwijs waarin wordt aangezet
tot haat of geweld?
Vraag 59
Wat bedoelt u in uw brief van 14 juni 2023 precies met het structureel bepleiten van
de ongelijkwaardigheid van groepen mensen, met het kennelijke doel om te voorkomen
dat kinderen met die personen interacteren door een houding van minachting of vijandschap
aan te wakkeren en kunt u hier concrete voorbeelden uit de praktijk van geven?9
Vraag 60
Wanneer is er volgens u sprake van onderwijs dat ongelijkwaardigheid van groepen bepleit
en kunt u expliciet ingaan op de vraag wanneer dat structureel is en wanneer niet?
Vraag 61
Kunt u een aantal praktijkvoorbeelden noemen van informeel onderwijs waarin op structurele
basis de ongelijkwaardigheid van groepen wordt bepleit?
Vraag 62
Wanneer is er volgens u sprake van een «kennelijk doel» om te voorkomen dat kinderen
met personen interacteren en kunt u hier voorbeelden van noemen uit de praktijk?10
Vraag 63
Wanneer is er volgens u concreet en exact sprake van «enige mate van organisatie»
in de context van informeel onderwijs en wanneer niet?11
Vraag 64
Wat is volgens u exact de definitie van informeel onderwijs?
Vraag 65
Is het door u voorgestelde toezicht überhaupt uitvoerbaar door de inspectie en waar
blijkt dit uit?
Vraag 66
Is er een uitvoeringstoets uitgevoerd door de inspectie en kan deze naar de Kamer
worden gezonden?
Vraag 67
Wat zullen de uitvoeringslasten van het door u voorgestelde toezicht zijn en kunt
u daarbij ingaan op expliciet de personele en financiële lasten?
Vraag 68
Wat zullen de uitvoeringslasten van uw voorstel voor geraakte instellingen en personen
zijn die onder het toezicht zullen vallen?
Vraag 69
Waaruit blijkt volgens u aantoonbaar dat de uitvoeringslasten opwegen tegen het door
u gestelde doel?
Vraag 70
Welke waarborgen gaat u inbouwen om ervoor te zorgen dat alleen informele onderwijsinstellingen
die zich vermoedelijk schuldig maken aan een overtreding geconfronteerd worden met
deze wet?
Vraag 71
Wanneer is er volgens u sprake van een vermoedelijke overtreding en hoe zal dit concreet
worden getoetst door de inspectie?
Vraag 72
Bent u zich ervan bewust dat de overheid bevoordeeld heeft opgetreden tegen Nederlandse
moslims en dat het door u voorgestelde toezicht een risico op bevooroordeeld optreden
met zich meebrengt?
Vraag 73
Welke toezichtsbevoegdheden wilt u bij de inspectie beleggen en kunt u aangeven per
bevoegdheid hoe deze te rijmen is met grondrechten, waarom deze proportioneel is en
waarom deze nodig is?
Vraag 74
Wat bedoelt u precies met «signaalgestuurd toezicht»?12
Vraag 75
Hoe worden signalen geregistreerd, hoe lang blijven deze bewaard en met wie mogen
deze worden gedeeld door de inspectie?
Vraag 76
Wie mogen er allemaal signalen delen met de inspectie en op welke manier wordt dit
gedeeld?
Vraag 77
Welke informatie mag concreet met de inspectie worden gedeeld in het kader van een
signaal en betreft dit ook (bijzondere) persoonsgegevens?
Vraag 78
Bent u zich ervan bewust dat in de FSV-misdaad en de toeslagenmisdaad er ook werd
gewerkt met signalen over mensen die desastreuse discriminerende gevolgen hadden voor
mensen?
Vraag 79
Zullen er op basis van de meldingen en signalen bij de inspectie lijsten worden bijgehouden
en zo ja, welke?
Vraag 80
Op basis waarvan kan een gemeente of de politie in het kader van het door u voorgestelde
toezicht een melding doen bij de inspectie en welke informatie mogen gemeenten en
de politie met de inspectie delen?
Vraag 81
Kunt u onderbouwen of het door u voorgestelde signaalgestuurde toezicht toegestaan
is onder privacywetgeving en privacyregelgeving?
Vraag 82
Wat is uw reactie op de uiting dat signaalgestuurd toezicht uitgaat van wantrouwen,
de mogelijkheid biedt aan mensen om andere mensen te «verklikken» en een bevooroordeelde
uitwerking heeft?
Vraag 83
Hoeveel meldingen zijn er sinds de oprichting van het Meldpunt Veilig leren buiten
school binnengekomen en kunt u een overzicht geven van de strekking van de meldingen?13
Vraag 84
Hoeveel meldingen die sinds de oprichting van het Meldpunt Veilig leren buiten school
zijn binnengekomen, classificeert u als een terechte melding en waarom doet u dat?
Vraag 85
Welke handelingen zijn er verricht naar aanleiding van binnengekomen meldingen bij
het Meldpunt Veilig leren buiten school?
Vraag 86
Bent u voornemens om het Meldpunt Veilig leren buiten school voort te zetten als onderdeel
van het door u voorgestelde toezicht?
Vraag 87
Hoe worden op dit moment de meldingen bij het Meldpunt Veilig leren buiten school
beoordeeld en door wie?
Vraag 88
Wat is het beoordelingskader van het Meldpunt Veilig leren buiten school en wat is
het handelingsperspectief?
Vraag 89
Hoe lang blijven de meldingen die bij het Meldpunt veilig leren buiten school worden
gedaan bewaard, welke gegevens blijven bewaard, met wie worden deze gegevens gedeeld
en waaruit blijkt dat dit mag binnen onze privacyregels?
Vraag 90
Waar blijkt aantoonbaar uit dat docenten geëquipeerd zouden zijn om aantoonbaar bij
kinderen te constateren dat zij «zorgwekkend gedrag» vertonen als gevolg van informeel
onderwijs?14
Vraag 91
Waarom zouden docenten «zorgwekkend gedrag» bij kinderen die informeel onderwijs volgen
moeten melden in het kader van het door u voorgestelde toezicht?
Vraag 92
Wanneer is er sprake van «zorgwekkend gedrag» dat volgens u gemeld zou moeten worden?
Vraag 93
Klopt het dat «zorgwekkend gedrag» een veel bredere invulling is dan de norm die u
in het door u voorgestelde toezicht wenst te hanteren?
Vraag 94
Waaruit blijkt concreet dat overheidsinstellingen de signalen die betrekking hebben
op het door u voorgestelde toezicht zorgvuldig kunnen verzamelen en zorgvuldig op
ernst kunnen beoordelen?
Vraag 95
Waarom bent u voornemens om de bevoegdheid om een maatregel op te leggen bij de Minister
te leggen?
Vraag 96
Is het niet juist zo dat het neerleggen van de bevoegdheid om een maatregel op te
leggen bij de Minister het opleggen van een maatregel politiseert en het van willekeur
kan gaan afhangen of een maatregel wel of niet wordt opgelegd?
Vraag 97
Kunt u uitvoerig en afzonderlijk per de door u voorgestelde aanwijzing beargumenteren
waarom deze nodig is, proportioneel is en te rijmen is met grondrechten?
Vraag 98
Kunt u uitvoerig en afzonderlijk per de door u voorgestelde sanctie (bestuurlijke
boete, last onder dwangsom en last onder bestuursdwang) beargumenteren waarom deze
nodig is, proportioneel is en te rijmen is met grondrechten?
Vraag 99
Bent u voornemens om vanuit het ondersteuningstraject van aanbieders van informeel
onderwijs een financiële vorm van ondersteuning aan te bieden of voor deze ondersteuning
van Rijkswege geld te reserveren?
Vraag 100
Op welke wijze werkt u het ondersteuningstraject samen met aanbieders van informeel
onderwijs uit?
Vraag 101
Waaruit blijkt dat de aanbieders van informeel onderwijs positief staan tegenover
het verplichten van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor personen die actief
zijn in informeel onderwijs?15
Vraag 102
Welke aanbieders of personen die actief zijn binnen het informeel onderwijs bent u
voornemens een VOG verplicht te laten aanvragen?
Vraag 103
Bent u bereid, gezien het feit dat het informele onderwijs drijft op donaties en gemeenschappen
zelf, om in alle gevallen ervoor te zorgen dat personen die actief zijn in het informeel
onderwijs de VOG gratis kunnen aanvragen?
Vraag 104
Zijn de contouren van het wetsvoorstel dat u schetst juridisch getoetst of is hier
juridisch advies over ingewonnen? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Vraag 105
Wat is uw reactie op het feit dat op basis van uw plannen organisaties aangifte tegen
u hebben gedaan?
Vraag 106
Bent u zich ervan bewust dat uw plannen een groot gevoel van achterstelling, wantrouwen
vanuit de overheid en bevooroordeeldheid teweeg hebben gebracht bij groepen in de
samenleving en wat is hierop uw reactie?
Vraag 107
Wat is uw reactie op het feit dat organisaties ertoe hebben opgeroepen om dit dossier
onder te brengen bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en niet meer
bij u?16
Vraag 108
Op welk moment, wanneer en op welke wijze bent u over uw plannen in gesprek getreden
met organisaties en mensen die door uw plannen worden geraakt?
Vraag 109
Op welke aantoonbare manier heeft u de input vanuit de samenleving over uw plannen
serieus genomen en verwerkt in uw plannen?
Vraag 110
Wat is uw reactie op het feit dat RadarAdvies, in de verkenning die is opgeleverd
op 14 januari 2020, stelde dat het instellen van een vorm van toezicht met een controlerend
en verplichtend karakter op aanbieders van informele scholing indruist tegen grondrechten
als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie?17
Vraag 111
Wat is uw reactie op het feit dat in hetzelfde onderzoek de onderzoekers stellen dat
zij op basis van hun onderzoek niet kunnen concluderen dat het maatschappelijk belang
groot genoeg is om tot een dergelijke vorm van toezicht over te gaan?
Vraag 112
Wat is uw reactie op het feit dat dezelfde onderzoekers ook stellen dat de proportionaliteit
van een dergelijke vorm van toezicht een grote drempel is?
Vraag 113
Wat is uw reactie op de bevinding van de onderzoekers, namelijk dat zij geen anti-integratieve,
antidemocratische of antirechtstatelijke effecten hebben gevonden zoals gedefinieerd
in hun normenkader, niet in de vorm van beoogd gedrag en ook niet in de vorm van waargenomen
gedrag?
Vraag 114
Deelt u de mening dat de signalen waar u in uw stukken over schrijft vermoedens en
momentopnames zijn, dus dat daarmee niet onomstotelijk is aangetoond dat er ook daadwerkelijk
sprake is van een causale link met concreet geobserveerde gedragingen in de samenleving
over de langere termijn die feitelijk het gevolg zijn van de door u genoemde signalen?
Vraag 115
Wie zijn de door u in de bij uw brief gevoegde beslisnota’s genoemde onafhankelijke
experts die zijn geraadpleegd in het proces na uw brief van 18 november 2022?
Vraag 116
Kunt u deze onafhankelijke experts vragen of hun input met de Kamer gedeeld kan worden
en mag de Kamer deze input vervolgens van u krijgen?
Vraag 117
Wat is uw reactie op het feit dat de inspectie zich, blijkens de beslisnota’s, niet
geschikt acht voor toezicht op bewust heimelijke activiteiten?
Vraag 118
Wat is uw reactie op het feit dat de inspectie, blijkens de beslisnota’s, vindt dat
het toezicht niet doelmatig zal zijn, omdat bewust antidemocratische vormingsactiviteiten
zich gemakkelijk aan het toezicht kunnen onttrekken, terwijl grote aantallen andere
vormingsactiviteiten wel tot signalen zullen leiden?
Vraag 119
Wat is uw reactie op het feit dat de inspectie, blijkens de beslisnota’s, principiële
zorgen zegt te hebben over het verworden tot scheidsrechter in morele discussies?
Vraag 120
Wat is uw reactie op het feit dat de inspectie, blijkens de beslisnota’s, stelt dat
de normen niet goed objectiveerbaar zijn?
Vraag 121
Kunt u alle internationale verkenning(en) naar het onderwerp met de Kamer delen?
Vraag 122
Met welke academici heeft u in het kader van uw voorstel gesproken en zou u kunnen
verzoeken om hun input met de Kamer te delen?
Vraag 123
Is het nog steeds het voornemen om de norm zo ruim mogelijk te formuleren, blijkens
de beslisnota’s, zodat de norm alle gevallen bestrijkt die u maatschappelijk als onwenselijk
beschouwt?
Vraag 124
Wat zijn uw overwegingen om voor handhavend toezicht te kiezen, en niet voor de in
de beslisnota’s genoemde vormen stimulerend toezicht of handhavend toezicht gekoppeld
aan bestaande instrumenten?
Vraag 125
Zijn deze alternatieve handhavingsvormen separaat goed overwogen en onderzocht en
waar blijkt dat uit?
Vraag 126
Heeft u uw plannen voorgelegd aan de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en
Racisme?
Vraag 127
Kunt u een lijst geven van organisaties, experts en andere personen die u heeft geraadpleegd
in het kader van uw plannen?
Vraag 128
Hoeveel plekken waar informeel onderwijs wordt gegeven heeft u sinds uw aantreden
bezocht en kunt u precies aangeven wanneer en waar dat was?
Indieners
-
Gericht aan
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Indiener
Stephan van Baarle, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.