Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 en 27 juni 2023 (21501-32-1554)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1557 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 juni 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Visserij heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij over:
– de brief van 12 juni 2023 van de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij over geannoteerde
agenda Landbouw- en Visserijraad 26 en 27 juni 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1554) en
– de brief van 6 juni 2023 van de Minister voor Natuur en Stikstof inzake de reactie
op toezeggingen gedaan tijdens het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad van 24 mei
2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1542).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 juni 2023 aan Minister van Landbouw, Natuur en
Visserij voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
De adjunct-griffier van de commissie, Dekker
I. Beantwoording Schriftelijk Overleg 19 juni 2023
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 26 en 27 juni 2023. Deze leden hebben daarbij
nog enkele vragen.
Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Deze leden constateren dat de EC op verzoek van de lidstaten met een aanvullende impactanalyse
komt van de verordening. Welk tijdpad heeft de EC hier voor ogen en verwacht het kabinet
dat de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen onder het Zweeds voorzitterschap
nog zal worden behandeld en indien nee, wanneer dan wel?
Antwoord
De Europese Commissie heeft toegezegd haar aanvullende studie op 5 juli a.s. (Kamerstuk
27 858, nr. 608) te publiceren. Dit betekent dat het de aanvullende studie tijdens het Spaanse Voorzitterschap
zal komen.
Het Zweeds voorzitterschap heeft alleen de onderdelen van het voorstel behandeld waarop
de impactanalyse geen betrekking heeft. In de voortgangsrapportage die Zweden agendeert
in de Raad zijn twee compromisteksten als bijlage toegevoegd. Deze compromisteksten
zijn opgesteld door Zweden op basis van (schriftelijk) commentaar van lidstaten in
de Raadswerkgroep. Zweden heeft hierbij als penvoerder vooral willen inzetten op het
verduidelijken van teksten en het verminderen van administratieve lasten. Ik wil benadrukken
dat over deze teksten nog geen overeenstemming bestaat tussen lidstaten, zodat het
aan de inkomende voorzitter Spanje is om hiermee verder te gaan.
Ook zal Spanje, zodra de aanvullende impactanalyse van de Europese Commissie beschikbaar
is, de besprekingen van de andere onderdelen van het voorstel kunnen hervatten. Hierbij
doel ik op de artikelen waarover de meningen van lidstaten sterk verdeeld zijn, zoals
het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in zogeheten gevoelige gebieden
en bindende reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen.
Het is niet duidelijk welk tijdpad Spanje voor ogen heeft om de behandeling van het
voorstel af te ronden. Ik zal in de Raad oproepen om de behandeling voortvarend voort
te zetten.
Zoönotische gezondheidsbedreigingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de versterking van de intersectorale samenwerking
op het gebied van zoönotische gezondheidsbedreigingen op de agenda staat. Deze leden
vinden het goed dat hier op internationaal niveau aandacht voor is, zeker gelet op
de huidige situatie rondom vogelgriep. Deze leden vinden het belangrijk dat het kabinet
vaart maakt met het ontwikkelen van een geschikt vaccin, zodat we met het grootschalig
vaccineren van pluimvee de verdere verspreiding van vogelgriep kunnen voorkomen. Het
is eveneens belangrijk dat de weerstand tegen vaccins binnen de Europese Unie (EU)
en de daaruit voortvloeiende handelsbelemmeringen worden weggenomen. Deze leden vragen
hier vaak aandacht voor. Ziet de Minister kans om dit onderwerp bij het betreffende
agendapunt aan de orde te stellen? Kan de Minister daarbij samen optrekken met andere
landen die voorstander zijn van vaccinatie, zoals Frankrijk, Italië en Hongarije?
Antwoord
Twee door farmaceuten ontwikkelde vaccins waren effectief tegen verspreiding van vogelgriep
(Kamerstuk 28 807, nr. 286). Een veldproef met deze twee vaccins start naar verwachting in september. Het regelen
van vergunningen en het vinden van een tweede bedrijf zijn daar onder andere debet
aan; dit heeft langer geduurd dan in maart was voorzien. Daarover wordt de Tweede
Kamer binnenkort nog geïnformeerd. Het is nu niet aan de orde om, nu deze kandidaatvaccins
beschikbaar komen, onderzoek te laten doen naar het ontwikkelen van nieuwe vaccins,
alleen al vanwege het feit dat dergelijk onderzoek jaren duurt.
In de brief van 17 maart jl. over het vaccinatietraject is de stapsgewijze aanpak
toegelicht om vaccinatie in Nederland zo snel mogelijk en met zo gering mogelijk risico’s
voor volks- en diergezondheid te realiseren (Kamerstuk 28 807, nr. 286). Vaccinatie tegen onder andere vogelgriep is mogelijk in de Europese Unie, mits
een lidstaat zich houdt aan de voorwaarden en regels, zoals gesteld in de Europese
verordening (EU) 2023/361. Dat geldt evenzeer voor de handel in producten van gevaccineerde
dieren; ook dat kan in de Unie worden gedaan. Daarbij is wel van belang dat het surveillanceprogramma
wordt uitgevoerd, om besmettingen met vogelgriep in gevaccineerde koppels pluimvee
te detecteren. Het is voor de bescherming van de volks- en diergezondheid van groot
belang dat infecties worden opgespoord, ook in gevallen van mogelijk subklinische
spreiding.
Er zijn bij de sectoren zorgen over de gevolgen van vaccinatie voor de handel, zowel
in de Europese Unie als met derde landen. De Europese Commissie is op de hoogte van
de zorgen van lidstaten over de handelsgevolgen. Handel in producten van gevaccineerde
dieren in de EU is mogelijk, mits de lidstaat zich houdt aan de verordening (EU) 2023/361).
LNV ondersteunt de sector daarbij intensief en voert daarover gesprekken met lidstaten
en met vertegenwoordigers van derde landen. Ik breng dit punt geregeld onder de aandacht
en zal dat doen wanneer het opportuun is.
Meerdere lidstaten hebben de zorg over de gevolgen voor de handel. Tijdens de General
Session (GS) van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH) is er veel aandacht
besteed aan vaccinatie, de noodzaak en de impact op de handel. De aangesloten landen
hebben een resolutie aangenomen, die hiervoor aandacht vraagt en wijst op het belang
van een zorgvuldig uitgevoerd programma en het belang van surveillance.
Tijdens die GS heeft Nederland ook met een aantal vertegenwoordigers van derde landen
gesproken. Daarbij werd vooral het belang benadrukt om te werken aan het opbouwen
van vertrouwen in de Nederlandse aanpak en het belang onderschreven dat de producten
van gevaccineerde dieren veilig zijn, bij gebruikmaken van een toegelaten vaccin.
Deze gestructureerde aanpak wordt zeer gewaardeerd. De meerderheid van de genoemde
landen gaf aan geen reden te zien om producten van gevaccineerde dieren te weigeren
als aangetoond wordt dat deze veilig zijn. De gesprekken worden de komende maanden
voortgezet. Daarnaast heeft de Europese Commissie veel inzet gepleegd om andere, derde
landen, te informeren over de verschillende trials die worden uitgevoerd in de lidstaten,
en de nieuwe verordening met daarin onder andere de surveillance-eisen. Dat werd door
derde landen zeer geapprecieerd.
Samengevat zet LNV zich zeer actief in om de eventuele negatieve impact van vaccinatie
zoveel mogelijk te minimaliseren. Er vindt daarvoor geregeld overleg plaats met de
sectorpartijen. Voor zover bekend heeft alleen Frankrijk concrete plannen om komend
najaar te gaan vaccineren. We hebben daarover contact met de Franse autoriteiten.
We volgen de Franse plannen nauwgezet.
Hoe kijken andere EU-lidstaten naar de voortgang van de lopende veldproeven in Nederlandse
pluimveehouderijen?
Antwoord
De andere lidstaten volgen met interesse de activiteiten in Nederland. De veldproef
start naar verwachting in september. Het regelen van vergunningen en het vinden van
een tweede bedrijf zijn daar onder andere debet aan; dit heeft langer geduurd dan
in maart was voorzien. De eerste resultaten verwacht ik begin volgend jaar. Informatie
daarover zal worden gedeeld met de lidstaten, de Europese Commissie en derde landen.
Ook hier is het van belang te werken aan het creëren van draagvlak en vertrouwen.
Voor zover bekend zijn er geen andere lidstaten dan Frankrijk en Nederland met vergaande
plannen tot vaccinatie.
Tot slot, is de Minister ook reeds in gesprek met de EC over het voldoen aan de voorwaarden
van de gedelegeerde verordening 2023/361, opdat een positief beoordeeld vaccin zo
spoedig mogelijk kan worden toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke onderdelen
moet nog voortgang worden geboekt?
Antwoord
Volgens de verordening is het mogelijk om te vaccineren tegen HPAI. De industrie vraagt
de toelating voor een handelsvergunning voor een vaccin aan bij de European Medicines
Agency. Dat proces loopt. Toegelaten vaccins kunnen worden ingezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen over een zeer belangrijk agendapunt, zijnde de Verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden vragen wat de overweging was
om de maatregelen in de verordening af te zwakken? Welke landen hebben hier een prominente
rol in gespeeld en heeft Nederland zich ingezet om deze verzwakking tegen te gaan?
Antwoord
Onder Zweeds voorzitterschap zijn technische artikelen behandeld waarin over het algemeen
voorschriften staan die al grotendeels verplicht zijn op basis van de huidige Richtlijn
2009/128/EG inzake duurzaam gebruik pesticiden. Daar waar lidstaten in de Raadswerkgroep
bepleitten om reeds in die Richtlijn bestaande voorschriften te versoepelen, heeft
Nederland daar mondeling of schriftelijk op gereageerd. Zo heeft Nederland zich verzet
tegen versoepeling van voorschriften voor vliegtuigtoepassing van gewasbeschermingsmiddelen,
ook al wordt die techniek in Nederland al lang niet meer toegepast.
Ik kan bevestigen dat in de compromisteksten van het voorzitterschap meer flexibiliteit
wordt geboden voor een aantal onderdelen die nieuw zijn ten opzichte van de huidige
Richtlijn. Deze teksten zijn nog volop in beweging en zodra daar meer duidelijkheid
over is communiceer ik dat uiteraard met uw Kamer. Hieronder licht ik de belangrijkste
aanpassingen toe en de Nederlandse positie daarover.
Er wordt meer flexibiliteit geboden voor professionele gebruikers in de toepassing
van de acht stappen van geïntegreerde gewasbescherming (dit raakt artikel 13 in het
voorstel van de Commissie). Uitgangspunt hierbij is dat gebruikers eerst de stappen
overwegen die het gebruik van van chemische gewasbeschermingsmiddelen beperken en
deze stappen toepassen als deze beschikbaar zijn. Een meerderheid van lidstaten, waaronder
Nederland, steunt deze aanpassing. Nederland hecht er aan dat er, uiteraard na preventieve
maatregelen als eerste stap en goede monitoring, ruimte is om gemotiveerd af te wijken
van de daarop volgende stappen indien het strikt toepassen van de volgorde ertoe leidt
dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen juist toenemen of dat de inzet
van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden
nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving
gepaard gaat (Kamerstuk 27 858, nr. 600).
Ook wordt een verplichting geïntroduceerd voor lidstaten om vrijblijvende richtlijnen
op te stellen voor de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming (dit raakt artikel 15
in het voorstel van de Commissie). Hierbij is er keuzevrijheid voor lidstaten om richtlijnen
op te stellen voor individuele gewassen of voor gewasgroepen. Ook kunnen lidstaten
kiezen om deze verplichting in te vullen door bindende regels op te stellen. Lidstaten
moeten die richtlijnen of regels vervolgens opstellen voor gewassen die qua areaal
samen 75% (was 90%) van het landbouwareaal beslaan. Een meerderheid van lidstaten
steunt deze keuzemogelijkheden, ook Nederland. Zoals aangegeven in het BNC-fiche over
het voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 3472) en conform motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 22 112, nr. 3504) pleit Nederland voor zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid van de agrariër
in het (verplicht) toepassen van de beginselen van geintegreerde gewasbescherming.
Deze leden lezen over een onderzoek van de EC waaruit blijkt dat voedselzekerheid
niet op het spel staat bij vermindering van gewasbeschermingsmiddelengebruik. Dit
omdat intensief gebruik niet bij essentiële gewassen plaatsvindt en vele voorlopende
boeren met geïntegreerde gewasbescherming weinig tot geen middelen nodig hebben. Deze
leden vragen derhalve wat de overweging is om minder ambitieuze doelen te stellen,
gezien voedselzekerheid niet in het geding is.
Antwoord
Hoewel de CIE niet overtuigd is dat de voedselzekerheid direct in het geding komt,
leeft dit gevoel bij het overgrote deel van de LS in de Raad. Deze lidstaten zijn
van mening dat het onderzoek van de CIE waar de leden van D66 naar verwijzen onvoldoende
wetenschappelijk onderbouwd is. Daarom hebben zij via een Raadsbesluit de CIE verzocht
een aanvullende studie uit te voeren over de effecten van het SUR voorstel. Uit dit
onderzoek zou moeten blijken wat de daadwerkelijke effecten van dit voorstel op voedselzekerheid
zijn.
Kan het kabinet zich daarom maximaal inzetten om met andere ambitieuze lidstaten,
ambitieuze doelen te zetten?
Antwoord
Nederland hoort bij een groep van zes lidstaten die de ambities in de verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, zoals bindende kwantitatieve reductiedoelstellingen
voor het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen, steunt. Met die landen wordt
op meerdere niveaus actief samengewerkt om de ambities in het voorstel verder te krijgen.
Deze leden hebben ten slotte vragen over de doelstelling van een reductie van 80 procent
van gevaarlijke gewasbeschermingsmiddelen in 2030. Wat wordt er verstaan onder «gevaarlijk»?
Welke middelen vallen onder de categorie «gevaarlijk» en waarom zijn deze middelen
toegelaten als ze inderdaad gevaarlijk zijn? Valt
glyfosaat onder deze categorie? Hoeveel van deze middelen worden in Nederland gebruikt?
Antwoord
Het voorstel van de Commissie gaat uit van een reductie van 50% van gevaarlijkere
chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het gaat hierbij alleen om stoffen die in aanmerking
komen om te worden vervangen, de zogeheten «candidates for substitution». De werkzame
stof glyfosaat is niet als zodanig ingedeeld. Voor meer informatie over het gebruik
van deze categorie chemische gewasbeschermingsmiddelen in kilogrammen, verwijs ik
u naar de analyse van de Wageningen Universiteit die aan de Kamer is aangeboden door
de Staatsscerataris van Infrastructuur en Milieu (Kamerstuk 35 756, nr. 20). Met de geharmoniseerde risico-indicator rapporteert het Ministerie van LNV jaarlijks
over de trend in de afzet van deze categorie werkzame stoffen.1
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen in de teksten die het Zweedse voorzitterschap heeft
geformuleerd in het voortgangsrapport over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
onder andere dat lidstaten, uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de verordening,
doeltreffende en afdwingbare gewasspecifieke regels moeten hebben ingevoerd voor gewassen
op een areaal dat tenminste 90 procent van het oppervlakte cultuurgrond uitmaakt.
Lidstaten mogen hierin zelf bepalen of ze teeltspecifiek of sectorspecifiek willen
en of ze bindende regels of guidelines willen. Kan de Minister aangeven hoe hij deze
tekst beoordeelt en op basis waarvan hij voornemens is de keuze voor het type regels
te maken? Wat vindt de Minister van het compromisvoorstel? Deze leden vinden dat er,
zolang er geen goede, betaalbare en effectieve alternatieven beschikbaar zijn, het
toestaan van, door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en
biociden (Ctgb) goedgekeurde, gewasbeschermingsmiddelen essentieel blijft.
Antwoord
Een meerderheid van lidstaten steunt de verplichting in de compromistekst voor het
vaststellen van vrijblijvende richtlijnen of van bindende regels voor geïntegreerde
gewasbescherming voor 75% van het landbouwareaal. Deze tekst komt ook tegemoet aan
meerdere bezwaren van Nederland.
In lijn met het BNC-fiche pleit Nederland voor het combineren van eigen verantwoordelijkheid
van de agrariër met het (verplicht) toepassen van de beginselen van geintegreerde
gewasbescherming. In het BNC-fiche staat daarover: «Het kabinet kan zich vinden in
de mogelijkheid om de lidstaten te laten kiezen tussen het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming óf het ontwikkelen en toepassen van teeltvoorschriften» (Kamerstuk
22 112, nr. 3472). Dit sluit aan bij de aangenomen motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 22 112, nr. 3504).
Daarnaast zorgt de compromistekst voor minder administratieve lasten voor de overheid,
ten opzichte van het voorstel van de Commissie, omdat het, naast voor individuele
gewassen, mogelijk wordt om richtlijnen (of regels) op te stellen voor gewasgroepen.
Hierdoor kan sneller aan de eis worden voldaan om richtlijnen (of regels) op te stellen
voor gewassen die samen 75% (niet 90%) van het landbouwareaal vormen.
De leden van de CDA-fractie hechten veel waarde aan het behouden en creëren van een
volwaardige, toekomstbestendige visserijsector en zijn dan ook bezorgd over de gevolgen
die een eventueel verbod op bodemberoerende activiteiten in mariene beschermde gebieden
zal hebben op de Nederlandse visserij. Daarom ondersteunen deze leden de inzet van
de Minister ten aanzien van het vermijden van een generiek verbod op bodemberoerende
visserij in alle beschermde gebieden, het uitspreken van onvrede over het ontbreken
van een sociaaleconomische impactanalyse en de noodzaak om mogelijkheden te creëren
om schepen langer dan 24 meter te kunnen ondersteunen in de energietransitie. Hoe
groot acht de Minister de kans dat een eventuele wet omtrent het verbieden van bodemberoerende
activiteiten het haalt?
Antwoord
De Europese Commissie heeft het initiatiefrecht om wetgevingsvoorstellen te presenteren.
De Commissie heeft aangegeven dat het actieplan vooral ziet op het naleven van de
huidige wetgeving. Op dit moment ligt er geen wetsvoorstel van de Commissie voor het
verbieden van bodemberoerende visserij-activiteiten. Ik kan op dit moment dan ook
geen uitspraken doen over de haalbaarheid van een mogelijk wetsvoorstel op het verbieden
van bodemberoerende activiteiten.
Kan de Minister aangeven in hoeverre nog wordt gesproken over pulsvisserij als alternatieve
mogelijkheid?
Antwoord
In de Landbouw- en Visserijraad blijf ik pulsvisserij onder de aandacht brengen, juist
omdat ik dit als een goede alternatieve mogelijkheid zie die tegemoetkomt aan veel
van de genoemde eisen van de Commissie op het gebied van bodemberoering, energiezuinigheid
en selectiviteit. Dit is lijn met de motie van het lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1473, Kamerstuk 21 501-31, nr. 1514) over pulstuig. Tot op heden is hier in de Raad geen bijval op.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties
De Minister gaat in zijn brief kort in op het voortgangsrapport duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Deze leden pleiten voor een heroriëntering op het gebruik van gif in de landbouw,
met name in de open lucht waarbij gif terecht kan komen in bodem, water of de lucht
en zo plekken kan bereiken waar het niet is gewenst en gif bij de voedselproductie,
waarbij resten mogelijk achterblijven op wat we later moeten eten. Het draagvlak in
de maatschappij voor het spuiten met gif neemt steeds verder af en ook rechters achten
de bescherming van de bevolking inmiddels een hoger belang dan de economische belangen
van de (sier)teelt. De weging tussen het korte termijn eigenbelang van een bedrijf
en het maatschappelijk belang, verschuift naar dat laatste en vraagt daarom om een
andere kijk op het gebruik van gif. Immers, het feit dat de meeste van onze wateren
meetbare sporen van landbouwgif bevatten en daarmee niet aan de regels voldoen, kan
wat deze leden betreft alleen betekenen dat we minder moeten spuiten. Net als bij
nitraat en fosfaat leiden de toepassingsregels voor de landbouw niet tot de natuur-
en waterkwaliteit die wettelijk is vereist. Deze leden vragen de Minister om in Europa
steun te zoeken voor een brede heroverweging van het gebruik van landbouwgif, waarbij
volksgezondheid en natuur de doorslaggevende factor zijn en waarbij de belasting van
water, bodem, lucht en de gevolgen voor ecosystemen maatgevend zijn.
Antwoord
Ik werk met diverse overheden, sectorpartijen en maatschappelijke organisaties met
het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 al aan een transitie
naar weerbare planten en teeltsystemen met als doel minder afhankelijkheid van chemische
gewasbeschermingsmiddelen en versterkte toepassing van duurzamere, geïntegreerde gewasbeschermingspraktijken.
Reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen (voor EU en nationaal) en
ontwikkeling van alternatieven, bijvoorbeeld laag-risicomiddelen, kunnen daar aan
bijdragen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen hoe de nieuwe regels, voor met
name bodemberoerde visserij, zich verhouden tot het Noordzeeakkoord. Komt er een aanpassing?
Antwoord
Het Actieplan van de Europese Commissie, wat een onderdeel is van het visserijpakket,
betreft een mededeling en geen juridische bindende voorstellen. Het gaat om voorstellen
van de Commissie aan lidstaten over de invulling van reeds bestaande regelgeving.
Mogelijk kan het actieplan leiden tot regelgeving.
De voorstellen in de mededeling van de Commissie gaan verder dan in het Noordzeeakkoord
is afgesproken. Ten algemene is voor Nederland wetgeving leidend en zijn, zoals is
aangegeven in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3651), de afspraken uit het Noordzeeakkoord het uitgangspunt.
Wat is het perspectief voor de visserijsector volgens het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)? Er is 30 miljoen euro uitgetrokken, maar hoe wordt
dit besteed? Wordt er gewerkt aan omscholing? Komt er een impuls voor alternatieve
werkgelegenheid? Deze leden pleiten ervoor om samen met de EU een transitiepad te
formuleren waaruit langjarig duidelijk wordt wat er nog kan qua visserij en hoe we
dat gaan organiseren. Daar hebben de vissers meer aan dan symbolisch verzet.
Antwoord
Voedsel uit de Noordzee en andere grote wateren vormt een bron van eiwitten die een
belangrijke bijdrage levert aan de voedselvoorziening. Ik vind het belangrijk dat
we ons inzetten om deze voedselwinning voor de lange termijn te borgen. Daarom werk
ik momenteel aan een visie op voedsel uit zee en grote wateren. Hierbij wordt onder
andere gekeken naar wat er mogelijk is binnen de Europese kaders. De visie geeft ons
ook input voor onze internationale inzet. Een duurzame en op de toekomst gerichte
visserij speelt daarbij een belangrijke rol. In dat licht heb ik 30 miljoen uitgetrokken,
specifiek bedoeld voor de visserijketen en -gemeenschappen. De middelen zijn ten eerste
bedoeld voor het behoud en de ontwikkeling van toekomstbestendige landzijdige visclusters
(waaronder visafslagen) voor een kleinere, duurzamere en meer diverse aanvoersector.
Ten tweede voor het behoud en ontwikkeling van andere (sociaal-economische) activiteiten,
die qua karakter passend zijn bij de identiteit van en bijdragen aan het behoud van
het sociaal-cultureel erfgoed en werkgelegenheid van de betreffende visserijgemeenschappen.
Beide doelstellingen dienen in samenhang te worden bezien.
Voor schippers en bemanningsleden van schepen die zich hebben ingeschreven voor de
saneringsregeling is het Leerwerkloket van het UWV beschikbaar. Het Leerwerkloket
heeft medewerkers opgeleid om specifiek mensen uit deze groep te begeleiden bij het
nadenken over andere mogelijkheden voor werk/opleiding. Meerdere vissers hebben zich
reeds gemeld bij het Leerwerkloket voor een loopbaanadviestraject.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Landbouwgif
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of het klopt dat het Zweedse voorzitterschap
van de Landbouw- en Visserijraad (L&V-raad) een compromisvoorstel heeft geformuleerd
over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, zoals beschreven in
de media.2
Zo nee, op welk voorstel van het voorzitterschap zou de informatie uit de genoemde
berichtgeving dan kunnen slaan? Zo ja, kan de Minister dit compromisvoorstel met de
Kamer delen? Klopt het dat dit compromisvoorstel gaat over het hoofdstuk over geïntegreerde
gewasbescherming (integrated pest management (IPM)), waarbij wordt voorgesteld dat
wettelijk verplichte regels voor IPM niet bindend, maar optioneel worden voor lidstaten
om te implementeren? Klopt het dat in dit compromisvoorstel ook wordt voorgesteld
om niet 90 procent van de landbouwgrond van een lidstaat, maar slechts 75 procent
van de landbouwgrond onder de verplichtingen voor IPM te laten vallen? Deelt de Minister
het inzicht dat dit significantie afzwakkingen zijn van het voorstel van de EC om
IPM daadwerkelijk te verplichten en te implementeren? Wanneer en bij welk gremium
is of wordt dit compromisvoorstel besproken?
Antwoord
In de voortgangsrapportage die Zweden agendeert in de Raad zijn twee compromisteksten
als bijlage toegevoegd. Deze compromisteksten zijn opgesteld door Zweden op basis
van (schriftelijk) commentaar van lidstaten in de Raadswerkgroep. Openbaarmaking van
deze documenten is niet mogelijk. Ik wil benadrukken dat over deze teksten nog geen
overeenstemming bestaat tussen lidstaten, zodat het aan de inkomende voorzitter Spanje
is om hiermee verder te gaan.
Een meerderheid van de lidstaten steunt de verplichting in de compromistekst voor
het vaststellen van vrijblijvende richtlijnen of van bindende regels voor geintegreerde
gewasbescherming, voor 75% van het landbouwareaal. Deze tekst komt ook tegemoet aan
meerdere bezwaren van Nederland. Maar dat laat onverlet dat alle toepassers van gewasbeschermingsmiddelen
de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming in acht moeten nemen. Toepassing
van geïntegreerde gewasbescherming is en blijft een verplichting.
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Minister in de geannoteerde agenda schrijft:
«Zweden heeft alleen de onderdelen van het voorstel behandeld waarop de impactanalyse
geen betrekking heeft. Het gaat dan om technische artikelen waarin over het algemeen
voorschriften staan die al grotendeels verplicht zijn.» Indien het klopt dat het voorzitterschap
een compromisvoorstel heeft gemaakt over het hoofdstuk over IPM, waarom noemt de Minister
dit dan «technische artikelen» en geeft hij hier geen toelichting op? Deelt de Minister
het inzicht dat de daadwerkelijke implementatie van IPM, dat al sinds 2009 verplicht
is maar nog nauwelijks wordt toegepast, een cruciale en zeer politieke kwestie is,
zeker wanneer wordt voorgesteld om de verplichtingen drastisch af te zwakken ten opzichte
van het voorstel van de EC? Deze leden betreuren het feit dat de Minister de Kamer
hier niet zelf over heeft geïnformeerd.
Antwoord
In het bnc fiche is het Nederlands standpunt inzake bindende teeltvoorschriften voor
geïntegreerde gewasbescherming weergegeven.
Nadat een meerderheid van de lidstaten op 22 december 2022 in de Raad instemde met
een verzoek aan de Commissie om een aanvullende impactanalyse uit te voeren (Kamerstuk
27 858, nr. 608), zijn lidstaten overeengekomen om de behandeling van het voorstel alleen voort te
zetten voor technische aspecten. Het Zweedse voorzitterschap heeft vervolgens, vanwege
de wens om tempo te maken, de keuze gemaakt om de behandeling van artikelen voort
te zetten over het tweede deel van het voorstel, vanaf hoofdstuk 4 «geïntegreerde
gewasbescherming». Ik waardeer deze keuze van Zweden.
Tijdens de besprekingen in de Raadswerkgroepen werd duidelijk dat alle lidstaten voorstander
zijn van enige flexibiliteit in de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming (dit
raakt artikel 13 van het voorstel van de Commissie).
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister op welke manier hij uitvoering gaat
geven aan de motie van het lid Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1545) die de regering verzoekt zich in te zetten voor het behoud van de verplichte IPM-maatregelen
en hiervoor medestanders te vinden bij andere lidstaten. Gaat de Minister zich bij
de L&V-raad van 26 en 27 juni 2023 actief uitspreken voor teeltspecifieke, bindende
regels voor IPM voor alle lidstaten? Gaat de Minister zich ervoor uitspreken dat deze
verplichtingen gelden voor 90 procent van het landbouwareaal? Op welke manier gaat
de Minister actief medestanders vinden voor deze positie onder de andere lidstaten?
Met welke lidstaten verwacht hij hierin samen te kunnen optrekken?
Antwoord
Ik wil benadrukken dat over de compromisteksten van het Zweedse voorzitterschap nog
geen overeenstemming bestaat tussen lidstaten. Het is aan het inkomende Spaanse voorzitterschap
om hiermee verder te gaan. Daarom zal ik in deze Raad geen pleidooi houden dat de
verplichte toepassing van de IPM-beginselen de vorm moet krijgen van bindende teeltspecifieke
regels voor geïntegreerde gewasbescherming voor alle lidstaten.
Van een klein aantal lidstaten is bekend dat zij wel alleen bindende regels steunen.
Zij menen dat hierdoor bijvoorbeeld duidelijker wordt waar handhavende diensten bij
het toezicht op de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming op moeten controleren
of voor welke bovenwettelijke (dat wil zeggen niet-bindende) innovatieve gewasbeschermingspraktijken
de lidstaten financiële steunmaatregelen kunnen instellen, via bijvoorbeeld het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid. Nederland heeft begrip voor deze lidstaten, maar heeft bij de bespreking
van het artikel over gewasspecifieke regels aangegeven enige flexibiliteit in het
toepassen van bindende regels voor geïntegreerde gewasbescherming gewenst te vinden.
De motie-Akerboom die de regering verzoekt zich in te zetten voor behoud van de verplichte
IPM-maatregelen en hiervoor medestanders te vinden bij andere lidstaten (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1545), interpreteer ik zo dat ik mij ervoor inzet dat lidstaten de toepassing van de acht
stappen van geïntegreerde gewasbescherming niet verder aanpassen (dit raakt artikel 13
in het voorstel van de Commissie) en oog hebben voor de eigen verantwoordelijkheid
van de agrariër in het (verplicht) toepassen van de beginselen van geintegreerde gewasbescherming.
Tevens vragen deze leden wanneer de Minister verwacht dat de L&V-raad stemt over een
raadspositie over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Kan de
Minister toezeggen dat Nederland zich in blijft zetten voor een spoedige behandeling
van het voorstel?
Antwoord
Ja, daar zet ik maximaal op in.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben twee vragen over de verwachte raadsconclusies op
het Visserijpakket. Hoe beoordeelt de Minister de concept-raadsconclusies?
Antwoord
Over de concept-raadsconclusies kan ik aangeven dat deze in overeenstemming zijn met
het kabinetsstandpunt dat eerder met de Tweede Kamer is gedeeld in het BNC-fiche (Kamerstuk
22 112, nr. 3651) op het Visserijpakket.
Welke aanknopingspunten verwacht de Minister voor het toegelaten krijgen van de pulskor?
Antwoord
De toelating van een nieuw vistuig of het ongedaan maken van een verbod op een vistuig
vergt dat er bij de Europese Commissie, in het Europees Parlement en binnen de Europese
Raad voldoende steun moet zijn. Op dit moment is mijn inschatting dat die steun er
niet is. Aanknopingspunten voor agendering blijven bodemberoering, energiezuinigheid
en selectiviteit. Zoals ik in de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden
van fractie van het CDA heb aangegeven, blijf ik puls onder de aandacht brengen in
de Landbouw- en Visserijraad.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie vraagt wanneer de Minister tevreden is over het meenemen
van de Nederlandse punten met betrekking tot het Visserijpakket. Kan de Minister aangeven
om welke punten dit precies gaat en wanneer de Minister tegen het voorstel zal stemmen
en met welke grondslag? Wat zijn zogezegd de «breekpunten»?
Antwoord
De inzet van Nederland is overeenkomstig het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3651), zoals dat met de Tweede Kamer is gedeeld. Ik hecht er met name aan dat de Raad
een eenduidig signaal afgeeft dat het behalen van de natuurdoelen een versterkte inzet
vraagt en dat maatregelen daartoe wetenschappelijk onderbouwd en beoordeeld zijn op
de sociaaleconomische impact. Eveneens vind ik het belangrijk dat er een evaluatie
komt van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) om te bezien of het GVB toegerust
is om invulling te geven aan de ambities die de Commissie met het visserijpakket beoogt
en tegelijkertijd de sector toekomstperspectief kan bieden.
Ik verwacht dat de lidstaten met consensus kunnen instemmen met de voorliggende Raadsconclusies.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier