Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het recht op de arbeidskorting van mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het recht op de arbeidskorting van mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (ingezonden 3 april 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 19 juni 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 2336.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:370), waarbij iemand die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, door
het hof in het gelijk gesteld is en de arbeidskorting krijgt toegekend voor zijn hele
inkomen (WGA-uitkering en inkomen uit tegenwoordige arbeid samen), omdat het hof het
gelijkheidsbeginsel toepast en vaststelt dat indien de betaling van de uitkering via
de werkgever zou verlopen hij hier ook recht op zou hebben?
Antwoord 1
Ja, over deze uitspraak van het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) is op 22 maart
2023 – na de procedurevergadering van 21 maart 2023 – aan ons (de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
een kabinetsstandpunt gevraagd. Ik werk momenteel samen met de Minister van SZW aan
dit kabinetsstandpunt zoals aangekondigd in de uitstelbrief van 20 april 2023 (2023D17104). Mijn streven is om de Kabinetsreactie in de zomer naar de Kamer te sturen.
Vraag 2
Kunt u het volgende rekenvoorbeeld geven (voor 2023): een persoon had een verzekerd
loon van 60.000 euro per jaar, heeft een restverdiencapaciteit van 15.000 euro, een
uitkering gebaseerd op WGA 65–80, en verdient 10.000 euro per jaar bij zijn werkgever.
Kunt u met een stap-voor-stapberekening aangeven wat het netto inkomen van deze werknemer
is, wanneer er sprake is van een werkgeversbetaling en wat het netto inkomen is van
deze gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer wanneer hij zijn WGA-vervolguitkering
krijgt van het UWV?
Antwoord 2
De uitkering van deze persoon bestaat uit drie verschillende fases:
• In de eerste twee maanden is de uitkeringshoogte € 3.125 per maand. De WGA-uitkering
bedraagt 75% van het WIA-maandloon (het loon voordat de werknemer deels arbeidsongeschikt
werd), dit WIA-maandloon wordt verminderd met 75% van de inkomsten uit werk. Het totale
bruto-inkomen inclusief inkomsten uit werk bedraagt € 3.958 per maand.
• Vanaf de derde maand is de uitkering € 2.917 per maand. De WGA-uitkering bedraagt
70% van het WIA-maandloon minus 70% van de inkomsten uit werk. Het totale bruto-inkomen
inclusief inkomsten uit werk komt op € 3.750 per maand.
• Na de loongerelateerde fase (de duur van de loongerelateerde fase is afhankelijk van
het arbeidsverleden tussen de drie en 24 maanden) en een arbeidsongeschiktheid tussen
de 35 en 80% geldt een inkomenseis van meer dan 50% van de resterende verdiencapaciteit.
Deze persoon voldoet hieraan en heeft recht op een loonaanvullingsuitkering met een
uitkeringshoogte van € 2.625 per maand. De uitkering bedraagt 70% van het WIA-maandloon
verminderd met de restverdiencapaciteit. Voor deze persoon is de restverdiencapaciteit
€ 15.000 per jaar, dus € 1.250 per maand. Het totale bruto-inkomen inclusief inkomsten
uit werk komt op € 3.458 per maand.
In deze berekening is uitgegaan van de loonheffingstabellen op maandbasis (2023).
Als het inkomen gedurende het jaar elke maand precies gelijk is, dan komt de af gedragen
loonheffing volgens deze tabellen precies overeen met de te betalen belasting in de
inkomstenbelasting. In de praktijk wijzigt het inkomen vaak gedurende het jaar, waardoor
het netto-inkomen na de aangifte inkomstenbelasting uiteindelijk kan afwijken van
de berekening in deze beantwoording.
Tabel 1 Netto-inkomen bij WGA-uitkering met 75% arbeidsongeschiktheid en uitbetaling
via werkgever
Eerste twee maanden
Loongerelateerde fase
Na de loongerelateerde fase
Bruto uitkering
(1)
€ 3.125
€ 2.917
€ 2.625
Brutoloon
(2)
€ 833
€ 833
€ 833
Bruto-inkomen
(3=1+2)
€ 3.958
€ 3.750
€ 3.458
Loonheffing
(4)
€ 1.461
€ 1.384
€ 1.276
Algemene heffingskorting
(5)
€ 130
€ 143
€ 160
Arbeidskorting
(6)
€ 368
€ 382
€ 401
Te betalen belasting
(7=4–5–6)
€ 963
€ 860
€ 715
Netto inkomen
(8=3–7)
€ 2.996
€ 2.890
€ 2.743
Fabel 2 Netto-inkomen bij WGA-uitkering met 75% arbeidsongeschiktheid en uitbetaling
via UWV
Eerste twee maanden
Loongerelateerde fase
Na de loongerelateerde fase
Bruto uitkering
(1)
€ 3.125
€ 2.917
€ 2.625
Brutoloon
(2)
€ 833
€ 833
€ 833
Bruto-inkomen
(3=1+2)
€ 3.958
€ 3.750
€ 3.458
Loonheffing
(4)
€ 1.461
€ 1.384
€ 1.276
Algemene heffingskorting
(5)
€ 130
€ 143
€ 160
Arbeidskorting
(6)
€ 69
€ 69
€ 69
Te betalen belasting
(7=4–5–6)
€ 1.262
€ 1.172
€ 1.047
Netto inkomen
(8=3–7)
€ 2.697
€ 2.578
€ 2.412
Vraag 3
Acht u het verschil, net als de rechtbank, in strijd met het gelijkheidsbeginsel (artikel 14
EVRM)? Kunt u dat toelichten?
Antwoord 3
Wij nemen aan dat u hier doelt op de uitspraak van het Hof van 22 februari 2023.1 Tegen deze uitspraak ben ik in cassatie gegaan. Zonder vooruit te willen lopen op
een uitspraak van de Hoge Raad, stel ik hierover vast dat – volgens vaste jurisprudentie
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad – de wetgever op
belastinggebied een ruime beoordelingsruimte heeft om te bepalen of sprake is van
gelijke gevallen en, zo ja, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat
om die gevallen verschillend te behandelen.
Het Hof refereert aan beleid van de Belastingdienst en oordeelt dat dit in strijd
is met het gelijkheidsbeginsel. De Belastingdienst baseert haar toelichting in het
Handboek loonheffingen op de zogenoemde (wettelijke) samenvoegbepaling. Deze samenvoegbepaling
bestaat al zeer lang.2 Het doel van de wetgever bij het opstellen van die bepaling was destijds om inkomen
verstrekt door verschillende inhoudingsplichtigen samen te voegen om daarmee te voorkomen
dat werknemers via hun aanslag inkomstenbelasting moeten bijbetalen. Bij een afzonderlijke
uitbetaling kon geen of weinig rekening worden gehouden met de progressie in het inkomstenbelastingtarief
over het totale inkomen. Het is nu aan de Hoge Raad om hierover te oordelen.
Vraag 4
Heeft u cassatie ingesteld bij de Hoge Raad tegen de uitspraak? Zo ja, waarom?
Antwoord 4
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe groot het verschil in arbeidskorting is in dit voorbeeld en of
u dat objectief gerechtvaardigd acht? Als er een objectieve rechtvaardiging is, wat
is die dan?
Antwoord 5
Het verschil in netto-inkomen bij het voorbeeld bij vraag 2 is de eerste twee maanden
na aanvang van de uitkering € 299, tijdens de loongerelateerde fase € 313 en daarna
€ 332 per maand. Dit betekent dat in de structurele situatie (na de loongerelateerde
fase) de arbeidskorting op jaarbasis € 4.804 bedraagt als de arbeidsongeschiktheidsuitkering
via de werkgever wordt uitgekeerd. Indien de uitkering door het UWV wordt uitgekeerd
bedraagt de arbeidskorting € 823 per jaar. Het verschil op jaarbasis is daarmee € 3.981.
In de aangekondigde kabinetsreactie zal het kabinet uitgebreider in gaan op de wenselijkheid
van dit verschil voor de toekomst. Hiervoor wordt goed gekeken naar de doelen van
de samenvoegbepaling en de arbeidskorting en de wijze waarop deze nu samenlopen. Voor
de arbeidskorting geldt dat de voornaamste doelen zijn om de arbeidsparticipatie te
verhogen en (meer) werken lonender te maken. Logischerwijs zou de arbeidskorting in
principe daarom alleen toe te passen moeten zijn over arbeidsinkomen en niet over
socialezekerheidsuitkeringen3.
Vraag 6
Kunt u aangeven welke delen van de arbeidsongeschiktheids-uitkeringen (WGA 35–80,
loongerelateerd of vervolguitkering, WGA 80–100, verschillende regimes Wajong en IVA)
door deze uitspraak onder de witte tabel (arbeidskorting) gebracht zijn? Kunt u daar
een tabel van maken?
Antwoord 6
Het gaat om situaties waarbij iemand naast een socialezekerheidsuitkering ook loon
uit tegenwoordige dienstbetrekking ontvangt. In de situatie dat het UWV de uitkering
aan de werkgever betaalt die dit vervolgens samen met regulier loon aan de werknemer
betaalt, kan de werkgever over het loon inclusief de uitkering de arbeidskorting toepassen.
Op grond van de samenvoegbepaling past de werkgever namelijk over het totaal van het
regulier loon en de uitkering de witte tabel toe. In de situatie dat het UWV de uitkering
direct aan de uitkeringsgerechtigde betaalt, past het UWV geen arbeidskorting toe.
Over dergelijke uitkeringen past het UWV namelijk conform de wet de groene tabel toe.
Over het reguliere loon dat de uitkeringsgerechtigde daarnaast nog ontvangt van diens
werkgever, past de werkgever de arbeidskorting toe door toepassing van de witte tabel.
Op grond van de uitspraak van het Hof zou de uitkeringsgerechtigde in de tweede situatie
over de uitkering ook recht hebben op de arbeidskorting. Het maakt hierbij verder
niet uit of het om een WGA-uitkering, Wajong-uitkering of een IVA-uitkering gaat.
Voor al deze uitkeringen geldt dat aan de werkgever verzocht kan worden om deze gezamenlijk
met het reguliere loon uit te keren. Omdat voor al deze uitkeringen hetzelfde geldt,
is geen tabel opgesteld.
Vraag 7
Kunt u de objectieve rechtvaardigingsgronden aangeven waarom een deel van de arbeidsongschiktheidsuitkeringen
nu feitelijk wel recht geeft op de arbeidskorting en waarom dat voor anderen niet
geldt? Kunt u uitleggen welke logica er nog in het systeem zit?
Antwoord 7
Zie antwoord op vraag 3.
Vraag 8
Deelt u de mening dat de arbeidskorting de afgelopen jaren zo hard is opgehoogd dat
het wel of niet in aanmerking ervoor komen enorme effecten kan hebben?
Antwoord 8
De maximale arbeidskorting is in de afgelopen jaren inderdaad flink opgehoogd. Het
kabinet heeft met de ophogingen en het introduceren van verschillende op- en afbouwtrajecten
binnen de arbeidskorting de arbeidsparticipatie willen bevorderen en (meer) werken
lonender willen maken. Dit zijn voor het kabinet belangrijke doelstellingen die voor
veel mensen veel betekenen. Dat het verschil tussen wel of geen recht hebben op de
arbeidskorting door de huidige vormgeving en hoogte kan leiden tot (grote) effecten
is beoogd. De prikkel om (meer) te gaan werken wordt daarmee groter. Het kabinet erkent
dat arbeidsongeschikten niet of beperkt de mogelijkheid hebben om op deze prikkel
te reageren en het verschil tussen het netto-inkomen van uitkeringsgerechtigden en
werkenden met elke ophoging van de arbeidskorting steeds groter is geworden. Het kabinet
kent de signalen dat uitkeringsgerechtigden zich hierdoor steeds meer benadeeld voelen.
Bij de augustusbesluitvorming wordt altijd gezocht naar een evenwichtig koopkrachtbeeld
voor alle groepen in onze samenleving, waaronder ook die van (deels) arbeidsongeschikten.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de arbeidskorting geen relatie meer heeft met de kosten voor
het verrichten van arbeid?
Antwoord 9
De arbeidskorting is historisch gezien de opvolger van het arbeidskostenforfait uit
de inkomstenbelasting 1964, maar bij de invoering werd tevens de doelstelling geformuleerd
om met deze korting de arbeidsparticipatie te bevorderen. De arbeidskorting heeft
daardoor altijd twee doelstellingen gehad. In de loop der tijd is met alle verschillende
wijzigingen in de arbeidskorting de focus steeds meer komen te liggen bij het bevorderen
van de arbeidsparticipatie. Dit wil echter niet zeggen dat het forfaitair in aftrek
brengen van de kosten voor het verrichten van arbeid als doel is losgelaten. Beide
doelen moeten in samenhang worden bezien waarbij tevens geldt dat het budgettaire
aspect van de arbeidskorting een rol speelt in de keuze voor de vormgeving van de
arbeidskorting zoals die nu is.
Vraag 10
Hoe hoog was de maximale arbeidskorting in 2001 en hoe hoog is die in 2023? Wat is
de rechtvaardiging voor die enorme stijging?
Antwoord 10
In onderstaande tabel is de jaarlijkse arbeidskorting sinds 2001 opgenomen.
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Maximale arbeidskorting1
€ 920
€ 949
€ 1.104
€ 1.213
€ 1.287
€ 1.357
€ 1.392
€ 1.443
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Maximale arbeidskorting
€ 1.504
€ 1.489
€ 1.574
€ 1.611
€ 1.723
€ 2.097
€ 2.220
€ 3.103
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Maximale arbeidskorting
€ 3.223
€ 3.249
€ 3.399
€ 3.819
€ 4.205
€ 4.260
€ 5.052
X Noot
1
In de kalenderjaren vanaf 2002 tot en met 2012 werd de maximale arbeidskorting verhoogd
voor belastingplichtigen die aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 57
jaar hadden bereikt.
Zoals bij het antwoord op vraag 8 ook is aangegeven vindt het kabinet het belangrijk
dat werken loont. De belastingdruk op arbeid is jarenlang hoog geweest en met de verhogingen
van de arbeidskorting is het mogelijk om de belastingdruk op arbeid te verlagen en
werken lonender te maken. Door het introduceren van verschillende op- en afbouwtrajecten
waarmee de arbeidskorting inkomensafhankelijk is geworden, kan de arbeidskorting gerichter
ingezet worden en komt deze vooral terecht bij mensen met lagere en middeninkomens.
Daarbij beweegt de maximale hoogte van de arbeidskorting mee met het prijspeil om
te voorkomen dat de arbeidskorting door de tijd in waarde verliest.
Vraag 11
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen, die niet meer kunnen werken vanwege bijvoorbeeld
vanwege volledige arbeidsongeschiktheid, geen recht hebben op de arbeidskorting, terwijl
er geen enkele prikkel tot werken beoogd is, omdat zij immers volledig arbeidsongeschikt
zijn?
Antwoord 11
Zie antwoord op vraag 8.
Vraag 12
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 12
Nee, wij betreuren dat het niet is gelukt om de vragen tijdig te beantwoorden. Wij
hechten uiteraard veel waarde aan het binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden
van Kamervragen, maar dat was in deze situatie niet mogelijk. Voor de overwegingen
verwijzen wij naar de uitstelbrief die is verzonden op 20 april 2023 (2023D17104).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.