Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 36360-XII-2)
36 360 XII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2022
Nr. 9
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 23 juni 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over de brief van 17 mei 2023 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2022 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 36 360 XII, nr. 2).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni
2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Wiendels
1
Vraag:
Kunt u toelichten – per punt – waarom de Informatiebeveiliging, Aanbestedingen kerndepartement,
Prestatieverklaren IenW, Verplichtingenbeheer IenW en Aanbestedingen Rijkswaterstaat
als onvolkomenheden worden beschouwd?
Antwoord:
Dit zijn onvolkomenheden vanwege de volgende constateringen (op hoofdlijnen):
• Informatiebeveiliging: hier constateert de AR verbetering. Een aantal deelonderwerpen
is op voldoende niveau gebracht, maar het risico- en incidentmanagement behoeft verdere
verbetering. Van belangrijke IT-systemen moeten risico’s beter in beeld worden gebracht
opdat centraal een betere afweging kan worden gemaakt over de inzet van middelen.
Daarnaast moeten rollen, verantwoordelijkheden en communicatielijnen in geval van
incidenten beter worden uitgewerkt. Beide punten worden in 2023 naar verwachting op
een voldoende niveau gebracht.
• Aanbestedingen (kerndepartement en RWS): dit betreft onvoldoende naleven van aanbestedingswet-
en regelgeving, alsook interne procedures en dossiervorming. In de loop van 2023 worden
alle maatregelen uit de verbeterplannen geïmplementeerd om aanbestedingen op een voldoende
niveau te krijgen.
• Verplichtingenbeheer: niet alle verplichtingen werden correct vastgelegd en er werd
onvoldoende gemonitord of verplichtingen nog terecht open stonden of konden worden
afgewikkeld. De AR constateert dat in 2022 voldoende maatregelen zijn getroffen om
de onvolkomenheid op te lossen (de stand aan het einde van het boekjaar is correct)
en dat in 2023 de werking van deze maatregelen moet worden aangetoond door consequente
uitvoering daarvan.
• Prestatieverklaringen: dit is een onvolkomenheid omdat prestatieverklaringen niet
altijd voldoende zijn onderbouwd. Daarom is in 2022 de interne controle op de kwaliteit
van prestatieverklaringen verstevigd wat, zoals de AR constateert, handvatten geeft
voor verbetering. Daarnaast zijn en worden in 2023 aanvullende maatregelen getroffen
om de kwaliteit van prestatieverklaringen te verhogen.
2
Vraag:
Waarom is er in vier jaar geen progressie geboekt, gezien het jaar 2022 vijf onvolkomenheden
telt en 2019 slechts twee?
Antwoord:
In 2019 waren er 3 onvolkomenheden: informatiebeveiliging, aanbestedingen kerndepartement
en lifecyclemanagement. Dat aantal was in 2020 toegenomen tot 6. Dit was aanleiding
om uitgebreide oorzakenanalyses uit te voeren en plannen van aanpak op te stellen
om tot een structurele verbetering te komen. Bewust is de tijd genomen om tot een
fundamentele verbetering te komen; daardoor bestaan deze onvolkomenheden langere tijd.
In de afgelopen periode is de basis gelegd om ze structureel op te lossen.
Deze aanpak werpt zijn vruchten af: inmiddels is de onvolkomenheid met betrekking
tot lifecyclemanagement weggewerkt. Tegelijkertijd is er progressie zichtbaar bij
de overige onvolkomenheden: bij 4 van de 5 ziet de AR voortgang (vorig jaar bij 3
van de 6). Met het nemen van structurele maatregelen worden de onvolkomenheden weggewerkt
en de bedrijfsvoering op een hoger niveau gebracht.
3
Vraag:
Waarom heeft u geen afwegingskader gehanteerd voor de agendering van bereikbaarheidsopgaven,
gelet op het feit dat u eerder heeft aangegeven die opgaven te willen oppakken in
gelijkwaardige samenwerking met onder andere gemeenten, regio’s en provincies, bedrijfsleven,
onderwijsinstellingen en maatschappelijke partijen?
Antwoord:
Voorheen werden afwegingen over de agendering van bereikbaarheidsopgaven gemaakt op
basis van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) / Integrale Mobiliteitsanalyse
(IMA), het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en co-financiering. Op dit moment worden er met de Mobiliteitsvisie, waarvan de
hoofdlijnen ook op 17 maart naar de Kamer zijn verstuurd, en onderliggende deelvisies
diverse opgaven geagendeerd. Komende tijd worden deze verder uitgewerkt in afstemming
met genoemde partijen. Onderdeel hiervan is de uitwerking van bereikbaarheidsdoelen.
Ook wordt er gewerkt aan een afweegmethode voor de investeringsruimte van het Mobiliteitsfonds.
De Tweede Kamer is hierover op 17 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 305, nr. 388). Deze methode heeft tot doel een integrale afweging van bereikbaarheidsopgaven mogelijk
te maken.
4
Vraag:
Kunt u reflecteren op het feit dat burgergroepen en brancheorganisaties – die mee
mogen praten in de agenderingsfase – niet de ervaring hebben wanneer ze op het juiste
moment in de «beleidspiramide» hun ei kwijt kunnen?
Antwoord:
Zie ook de beantwoording van vraag 5.
In een participatieplan van een project wordt vastgesteld welke burgergroepen en brancheorganisaties
met welk doel, wanneer, waarover en via welke vorm worden geconsulteerd. Daarbij wordt
vroegtijdige participatie van alle betrokkenen nagestreefd, o.a. door informatie vroegtijdig
te verstrekken. Deze informatie is zowel inhoudelijk als procesmatig. Hierin wordt
aangegeven wanneer participatie, in een bepaalde vorm, in een bepaald stadium in het
traject plaatsvindt. Zodoende kunnen burgergroepen hun expertise inbrengen.
Ter ondersteuning van participanten is in de omgevingswet (die op 01-01-2024 in zal
gaan) ook e.e.a. verankerd. Bij het nemen van een projectbesluit geldt, in aanvulling
op de motiverings- en kennisgevingsplicht, ook een plicht om informatie toegankelijk
te maken. Burgers krijgen daarnaast de gelegenheid om oplossingen aan te dragen voor
de opgaven waarvoor het projectbesluit wordt genomen. Daarbij kan de aandrager van
een oplossing ook vragen om advies van een onafhankelijk deskundige.
5
Vraag:
Kunt u reflecteren op de conclusie dat gelijkwaardige samenwerking tussen burgers
en overheid beperkt is, doordat burgergroeperingen moeilijk expertise kunnen inbrengen
in de besluitvorming? Op welke manier zou u een meer gelijkwaardige samenwerking kunnen
stimuleren?
Antwoord:
Het Ministerie van IenW onderzoekt samen met Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving hoe
burgergroeperingen kunnen worden betrokken bij de mobiliteitsvisie 2050.
Er zijn meerdere manieren om burgers actief te benaderen zoals o.a. door veldonderzoek
of een participatieve waarde evaluatie. De participatieve waarde evaluatie wordt momenteel
geëvalueerd voor haar toepassing bij MIRT-projecten. Het is een instrument dat inspraak
van een grote groep burgers zou kunnen faciliteren.
6
Vraag:
Kunt u toelichten hoe burgergroeperingen expertise kunnen inbrengen in de besluitvorming,
in overweging nemende dat deze burgergroeperingen afhankelijk zijn van vrijwilligers,
crowdfunding voor hun onderzoeken en onderzoeksbureaus die gratis een rapport willen
opstellen? Welke ruimte is er nog over voor deze burgergroeperingen om expertise te
vergaren, in overweging nemende dat de meeste (onderzoeks)bureaus voor uw ministerie
werken?
Antwoord:
Zie ook de beantwoording van vraag 5.
In een participatieplan van een project wordt vastgesteld welke burgergroepen en brancheorganisaties
met welk doel, wanneer, waarover en via welke vorm worden geconsulteerd. Daarbij wordt
vroegtijdige participatie van alle betrokkenen nagestreefd, o.a. door informatie vroegtijdig
te verstrekken. Deze informatie is zowel inhoudelijk als procesmatig. Hierin wordt
aangegeven wanneer participatie, in een bepaalde vorm, in een bepaald stadium in het
traject plaatsvindt. Zodoende kunnen burgergroepen hun expertise inbrengen.
Ter ondersteuning van participanten is in de omgevingswet (die op 01-01-2024 in zal
gaan) ook het e.e.a. verankerd. Bij het nemen van een projectbesluit geldt, in aanvulling
op de motiverings- en kennisgevingsplicht, ook een plicht om informatie toegankelijk
te maken. Burgers krijgen daarnaast de gelegenheid om oplossingen aan te dragen voor
de opgaven waarvoor het projectbesluit wordt genomen. Daarbij kan de aandrager van
een oplossing ook vragen om advies van een onafhankelijk deskundige.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
N. Wiendels, adjunct-griffier