Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt, Van der Woude en Peters over het recht op studiebeurzen voor EU-studenten in Nederland na herinvoering van de basisbeurs
Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt), Van der Woude (VVD) en Peters (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het recht op studiebeurzen voor EU-studenten in Nederland na herinvoering van de basisbeurs (ingezonden 26 april 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 7 juni
2023).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs:
17 grenseffectrapportage EU-studenten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u de informatie uit het artikel meenemen in de uitgebreide juridische analyse,
die u heeft toegezegd rond regelgeving voor buitenlandse studenten die recht hebben
op Nederlandse studiefinanciering?2 Kunt u met de juridische analyse specifiek ingaan op de verschillende voorbeelden
die worden gegeven in het artikel?
Antwoord 2
In het debat over kennisveiligheid en internationalisering van 9 februari 2022 heb
ik aan het lid De Hoop toegezegd dat ik bereid was om de voorwaarden voor migrerend
werknemerschap, waaronder internationale studenten in Nederland recht kunnen hebben
op studiefinanciering, nader te verkennen. Tijdens het debat over de herinvoering
van de basisbeurs van 15 februari 2023 heb ik vervolgens toegezegd dat ik in deze
juridische analyse over de 56 urennorm ook in zou gaan op de regelgeving omtrent meeneembare
studiefinanciering en migrerend werknemers. De analyse heb ik op 21 april jl. naar
uw Kamer gestuurd, maar daar was het deel over meeneembare studiefinanciering nog
niet in opgenomen, zoals ook in die brief werd toegelicht.3 Dit deel zal ik opnemen in een brief die uw Kamer voor de zomer ontvangt. In deze
brief zal ik ook ingaan op de voorbeelden die in het artikel worden aangehaald. Voor
de volledigheid merk ik op dat het artikel waar u naar verwijst niet uitsluitend ziet
op meeneembare studiefinanciering (het meenemen van Nederlandse studiefinanciering
naar een ander land), maar ook op de situatie dat een student uit de EER of Zwitserland
Nederlandse studiefinanciering krijgt voor een studie in Nederland.
Vraag 3
Kunt u aangeven waarop een 19-jarige Duitse student, wiens alleenstaande (en enige)
ouder een relatief laag inkomen heeft (€ 28.000,– per jaar), recht heeft wanneer zij/hij
in Nederland studeert als eerste studie aan een universiteit? Dus hoeveel kinderbijslag
krijgt de ouder, hoeveel Duitse studiefinanciering (BaföG) (gift en lening) ontvangt
de student alsmede hoeveel Nederlandse studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende
beurs, lening) en wat is de omvang van het studentenreisproduct?
Antwoord 3
De 19-jarige student uit bovenstaande casus heeft geen recht op volledige Nederlandse
studiefinanciering. Wel heeft hij de mogelijkheid om in Nederland collegegeldkrediet
te ontvangen, op voorwaarde dat hij geen studiefinanciering uit Duitsland ontvangt.
In het geval dat de student wettelijk collegegeld betaalt, kan de student voor het
studiejaar 2023–2024 maximaal € 192,83 per maand lenen.
Dit is anders op het moment dat deze student zelf, of zijn ouder of partner, in Nederland
gaat werken én de status verkrijgt van migrerend werknemer. In dat geval komt de student,
zolang deze de status van migrerend werknemer behoudt, in aanmerking voor Nederlandse
studiefinanciering. Dat mag overigens alleen als de student geen studiefinanciering
van een ander land ontvangt.
Deze student zou wel in aanmerking kunnen komen voor Duitse studiefinanciering (BAföG).4 Of dat zo is en hoe hoog die uitkering zou zijn, hangt naast de standaard eisen (bijvoorbeeld
leeftijd, nationaliteit, opleiding) af van het inkomen van de ouders én het eventuele
inkomen en vermogen van de student zelf. Het in aanmerking komen van het ouderlijk
inkomen is geregeld in artikel 25 BAföG. Voor bedragen boven het vrijgestelde bedrag
wordt het ouderlijk inkomen verrekend met de BAföG-aanspraken van de student. Overigens
wordt er voor het inkomen van de ouders ook met een extra vrijstellingsbedrag gewerkt
voor elk studerend kind in het huishouden (€ 730).
De hoogte van de bedragen die studenten kunnen ontvangen is geregeld in § 13 lid 1
nummer 2 BAföG. Studenten die studeren aan instellingen voor hoger onderwijs kunnen
maximaal € 452 per maand ontvangen voor hun kosten van levensonderhoud en € 360 per
maand voor huisvesting, mits zij niet bij hun ouders wonen (zie § 13, lid 2, nummer
2 BAföG). Daarnaast ontvangen de ouders van de student (tot 25 jaar) € 250 euro aan
kinderbijslag, die zij kosteloos aan de student kunnen doorgeven. Als studenten niet
via de wettelijke gezinsverzekering meeverzekerd zijn (wat mogelijk is tot hun 25e),
wordt nog eens € 122 uitbetaald voor een particuliere ziektekosten- en verpleegzorgverzekering.
De BAföG wordt voor de helft als gift en voor de helft als renteloze lening uitgekeerd
(zie § 17 e.v. BAföG). Deze renteloze lening moet tot maximaal € 10.010 terugbetaald
worden.
Vraag 4
Kunt u de vorige vraag beantwoorden als de student in Nederland gaat werken, daar
56 uur per maand werkt en daarmee € 600,– per maand verdient? Kunt u bij de beantwoording
van deze vraag ingaan op de cumulatie van ondersteuningsmaatregelen die hierdoor kan
plaatsvinden?
Antwoord 4
In deze casus werkt de 19-jarige student voldoende om aangemerkt te worden als migrerend
werknemer. De student komt daardoor, zolang deze de status van migrerend werknemer
behoudt, in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering. De student mag dan geen
studiefinanciering uit een ander land ontvangen. In deze casus zou dat betekenen dat
de student vanaf 1 september 2023 voor de volgende Nederlandse studiefinanciering
per maand in aanmerking komt:
– Basisbeurs uitwonend: € 274,90
– Aanvullende beurs: maximaal € 416 (afhankelijk van het inkomen van de ouders)
– Studentenreisproduct: week- of weekendabonnement (waarde: € 120,96)
– Maximale lening uitwonend: € 266,97
– Maximale collegegeldkrediet: € 192,83 in het geval van wettelijk collegegeld
– Tijdelijke ophoging basisbeurs in verband met gestegen energiekosten: € 164,30
Het tegelijk ontvangen van Nederlandse en Duitse studiefinanciering voor het hoger
onderwijs is op grond van Nederlandse wetgeving niet toegestaan. Het ontvangen van
kinderbijslag in Duitsland door de ouders is wel toegestaan.
Mocht de student geen Nederlandse studiefinanciering aanvragen en wel in Duitsland
studiefinanciering willen ontvangen, dan verandert voor het recht op studiefinanciering
in Duitsland het genoemde aantal gewerkte uren niets. Voor de BAföG geldt wel dat
het betaalde werk de concentratie op de opleiding niet mag verstoren. Bij een bijbaan
die minimaal nodig is om te kwalificeren als migrerend werknemer is dat echter niet
het geval. Het inkomen van de student speelt wel mee in het bepalen van de hoogte
van de uitkering van de Duitse overheid. De bedragen vallen dan mogelijk lager uit.
Vraag 5
Kunt u dezelfde twee vragen beantwoorden voor een Vlaamse student die in Nederland
komt studeren?
Antwoord 5
Voor de beantwoording of de Vlaamse student recht heeft op Nederlandse studiefinanciering
verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4. Het maakt voor het recht op Nederlandse
studiefinanciering in deze casussen niet uit of de student de Duitse of Belgische
nationaliteit heeft. Voor de volledigheid merk ik nogmaals op dat de student voor
het recht op Nederlandse studiefinanciering geen studiefinanciering uit een ander
land mag ontvangen.
Vlaamse studenten hebben recht op een studietoelage.5 Deze wordt ook toegekend aan studenten die in Nederland studeren, maar daarvoor geldt
wel een extra eis bovenop de reguliere voorwaarden. Zo moet de student hoofdverblijf
hebben in het Vlaamse Gewest, een diploma voor het voortgezet onderwijs hebben gehaald
in Vlaanderen of al eerder een diploma in het hoger onderwijs in Vlaanderen hebben
gehaald.
Ervan uitgaande dat de student voldoet aan deze aanvullende eis, bestaat er recht
op een studietoelage. De hoogte van de studietoelage is afhankelijk van de gezinssituatie
en het gezinsinkomen. Eerst worden voor de gezinssituatie punten toegekend, waarbij
bijvoorbeeld gekeken wordt hoeveel andere kinderen in het gezin wonen en of gezorgd
wordt voor iemand met een handicap. Per aantal punten is een inkomensnorm met een
minimum- en maximumbedrag bepaald. Bij een gezinsinkomen boven het maximumbedrag wordt
geen toelage toegekend en onder het minimumbedrag wordt de volledige toelage toegekend.
Daartussen wordt gebruik gemaakt van een formule en wordt een deel van de toelage
uitgekeerd. De bedragen lopen op tot jaarlijks (voor 60 studiepunten) € 4.354,18 voor
uitwonende studenten en € 2.613 voor thuiswonende studenten. Daarnaast is er nog een
speciale regeling voor studenten waar het gezinsinkomen niet hoger is dan 1/10e van de maximumgrens. Al deze bedragen gelden voor een studielast van 60 studiepunten.
Wanneer er voor minder studiepunten wordt ingeschreven, wordt het bedrag lager.
Het basisbedrag van de kinderbijslag loopt in Vlaanderen tot 18 jaar, met uitzondering
voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. De zogenoemde schoolbonus
loopt tot 24 jaar en bedraagt € 63,67 per jaar.
Op basis van de gevonden informatie lijkt er geen verandering in het recht op studietoelage
te zijn. Mogelijk verandert wel de hoogte van het ontvangen bedrag.
Vraag 6
Kan in beide gevallen de Nederlandse studiefinanciering gecumuleerd worden met de
Duitse respectievelijk Vlaamse kinderbijslag tot 24 jaar? Hoe is geregeld dat in beide
gevallen de Duitse studiefinanciering (BaföG) respectievelijk Vlaamse studietoelage
niet gecumuleerd kan worden met de Nederlandse studiefinanciering?
Antwoord 6
In de Wet Studiefinanciering 2000 staat dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse
studiefinanciering wanneer hij in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt
op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud
van een ander land ontvangt (artikel 2.13, eerste lid, onder d). Hiermee regelt de
wet dat het niet is toegestaan voor hbo en wo studenten om Nederlandse studiefinanciering
te ontvangen, wanneer een student ook studiefinanciering van een ander land ontvangt.
Over hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan zal ik uw Kamer
voor de zomer informeren in het kader van de motie El Yassini en Peters over ditzelfde
onderwerp.6
In algemene zin kan ik al wel zeggen dat strikte handhaving erg ingewikkeld zal zijn,
mede door de afhankelijkheid van andere landen. Er zijn op dit moment geen overeenkomsten
met andere landen over het tegengaan van cumulatieve studiefinanciering. In Nederlandse
wetgeving is wel opgenomen dat DUO gegevens van andere landen mag ontvangen en verwerken.
In andere landen (en op Europees niveau) ontbreekt echter de juridische grondslag
om de gewenste gegevens ook aan ons te verstrekken.
De wet heeft geen betrekking op kinderbijslag. Cumulatie van Nederlandse studiefinanciering
en kinderbijslag uit een derde land is toegestaan. Kinderbijslag wordt gezien als
overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien
uit het onderhoud van kinderen.7 Studiefinanciering wordt daarentegen gekwalificeerd als financiële ondersteuning
van de student om een vervolgopleiding te volgen.
Vraag 7
Bent u bekend met het feit dat Vlaanderen een wachttijd hanteert (11 maanden werk
in de afgelopen 24 maanden) voor (werkende) EER-studenten alvorens zij aanspraak krijgen
op de Vlaamse studietoelagen8, terwijl in Nederland direct aanspraak op studiefinanciering bestaat? Acht u het
mogelijk en wenselijk om ook in Nederland een wachttijd te hanteren voordat iemand
in aanmerking komt voor studiefinanciering?
Antwoord 7
Ik ben op hoofdlijnen bekend met de systematiek in Vlaanderen en ook die in Duitsland.
Op grond van de informatie waar ik momenteel over beschik, zie ik echter reden voor
twijfel of het instellen van een wachttijd juridisch houdbaar zou zijn. Zo volgt uit
de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU dat het begrip «werknemer» een communautaire,
dat wil zeggen Europeesrechtelijke reikwijdte heeft en niet restrictief mag worden
uitgelegd. Verder ben ik bekend met twee uitspraken van Duitse rechterlijke instanties
waarin werd geoordeeld dat de wachttijd van 10 weken, die is opgenomen in een circulaire
van het Duitse Ministerie van Onderwijs uit 2015, niet mocht worden toegepast, in
het licht van de eisen die het Europees recht stelt.9 Tot slot heeft een vergelijkbare vraag voorgelegen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. In de betreffende zaak werd geoordeeld dat bij de toepassing
van artikel 10 van Verordening 492/2011, inzake de toegang tot onderwijs van kinderen
van migrerend werknemers, niet de eis mag worden gesteld dat de ouder minimaal drie
maanden ononderbroken moet hebben gewerkt.10
Vraag 8
Kunt u aangeven waarop een Duitse student recht heeft die in Duitsland woont en studeert
en waarvan een van beide ouders als grensarbeider in Nederland werkt en de andere
in Duitsland werkt? Op welke studiefinanciering uit Nederland, uit Duitsland en welke
gezinstoelagen (zoals Duitse kinderbijslag) heeft de student en het gezin recht? Heeft
de student ook recht op het Nederlandse studentenreisproduct of een compensatiebedrag
daarvoor?
Antwoord 8
Als een van de ouders in Nederland werkt én de status van migrerend werknemer heeft
dan heeft het kind van deze migrerend werknemer, die woont en studeert in Duitsland,
recht op Nederlandse studiefinanciering. Dit is inclusief een reisvoorziening, of
in dit geval een ov-vergoeding, dat onderdeel is van de studiefinanciering. We spreken
hier van meeneembare studiefinanciering, omdat het gaat om het meenemen van Nederlandse
studiefinanciering naar een ander land. Dit recht bestaat op grond van artikel 2.14,
tweede lid, van de WSF 2000 en artikel 5a, eerste lid, onder a, van het Besluit studiefinanciering
2000.
In deze casus zou het betekenen dat de uitwonende student vanaf 1 september 2023 voor
Nederlandse studiefinanciering in aanmerking komt. Het gaat om de volgende bedragen
per maand:
– Basisbeurs uitwonend: € 274,90
– Aanvullende beurs: maximaal € 416 afhankelijk van het verzamelinkomen van de ouders.
– Onderwijsvergoeding studentenreisproduct: € 120,96
– Maximale lening uitwonend: € 266,97
– Maximale collegegeldkrediet: € 192,83 in het geval van wettelijk collegegeld
– Tijdelijke ophoging basisbeurs in verband met gestegen energiekosten: € 164,30
Uiteraard dient de student dan wel aan de andere voorwaarden te voldoen om in aanmerking
te komen voor studiefinanciering. De student mag geen studiefinanciering van een buitenlandse
overheid ontvangen en de student moet voldoen aan de leeftijdseis en de opleidingseis.
Voor buitenlandse opleidingen geldt dat deze van vergelijkbare kwaliteit moeten zijn
als in Nederland en tot een gelijkwaardig diploma moeten opleiden. Deze eisen voor
een opleiding in het buitenland zijn neergelegd in artikel 2.13a en 2.14 van de WSF2000.
Voor de mogelijkheden voor het ontvangen van studiefinanciering in Duitsland verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 3. Het feit dat één van de ouders niet in Nederland
werkt, maakt voor het ontvangen van Duitse studiefinanciering geen verschil. De kinderbijslag
is wel afhankelijk van of de ouders in Duitsland belastingplichtig zijn.
Vraag 9
Kunt u aangeven waarop studenten uit andere EER-landen recht hebben in soortgelijke
bovenstaande situaties?
Antwoord 9
Het maakt voor het recht op Nederlandse studiefinanciering in de casus in vraag 8
niet uit of de student de Duitse nationaliteit heeft of de nationaliteit van een ander
EER-land. De studiefinanciering in de andere EER-landen kent verschillende vormen
en voorwaarden. In het antwoord op vraag 20 ga ik daar uitgebreider op in.
Vraag 10
Kunt u aangeven welk recht er bestaat op Nederlandse studiefinanciering (inclusief
compensatie voor het studentenreisproduct) wanneer een ouder in Nederland werkt, terwijl
de andere ouder met de kinderen in een ander EER-land woont en het kind in dat EER-land
gaat studeren?
Antwoord 10
Als één van de ouders in Nederland werkt én de status van migrerend werknemer heeft
dan heeft het kind van deze migrerend werknemer, die woont en studeert in een ander
EER-land dan Nederland, recht op Nederlandse studiefinanciering. In dit geval zou
het gaan om meeneembare studiefinanciering. Ook in dit geval geldt voor ho-studenten
dat cumulatie van Nederlandse studiefinanciering met buitenlandse studiefinanciering
niet is toegestaan.
Voor een uitgebreide toelichting op het recht op studiefinanciering in deze casus,
verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Vraag 11
Heeft u al uitvoering gegeven aan de wens van de Kamer om ervoor te zorgen dat buitenlandse
studenten niet dubbel studiefinanciering kunnen ontvangen, zoals wordt verzocht in
de aangenomen motie van de leden El Yassini en Peters?11 Zo ja, op welke wijze en zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Antwoord 11
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6 staat in de Wet Studiefinanciering 2000
dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse studiefinanciering wanneer hij
in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de
kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud van een ander land
ontvangt.
Hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan, in het kader van de
motie El Yassini en Peters, verken ik momenteel. De uitkomsten zal ik in een brief
voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Vraag 12
Staat al een vraag op het aanvraagformulier, waarop de student verplicht is aan te
geven of hij studiefinanciering uit het buitenland ontvangt, zoals wordt verzocht
in de aangenomen motie van de leden El Yassini en Peters?12
Antwoord 12
Dat is op dit moment nog niet in alle aanvraagformulieren expliciet het geval. Hoe
cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan, in het kader van de motie
El Yassini en Peters, verken ik momenteel. De uitkomsten zal ik in een brief voor
de zomer naar uw Kamer sturen.
Vraag 13
Heeft u al verrekeningsstelsels opgesteld voor een studiefinanciering uit het buitenland?
Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Welke overeenkomsten heeft u met andere landen gesloten
om ervoor te zorgen dat studieschuld teruggevorderd kan worden wanneer studenten weer
uit Nederland vertrekken?
Antwoord 13
Voor het beantwoorden van de vraag ga ik ervanuit dat met een verrekeningsstelsel
wordt geduid op een stelsel zoals in Duitsland, zoals dat in het artikel waar deze
leden bij vraag 1 naar verwijzen, wordt beschreven. In het artikel staat dat een Duitse
student alle inkomsten, waaronder ook eventuele studiefinanciering uit een ander land,
moet opgeven. Vervolgens wordt afhankelijk van het inkomen de Duitse studiefinanciering
toegekend.
Wanneer een ho-student studiefinanciering krijgt in Nederland, is het in het geheel
niet toegestaan om ook studiefinanciering in een ander land te krijgen. Daarmee gaat
Nederland verder dan een verrekeningsstelsel.
Voor het antwoord op de vraag over het terugvorderen van de studieschuld, verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 15.
Vraag 14
Wat is de voortgang van de toezegging om binnen Europa betere afspraken te maken en
in gesprek te gaan voor betere informatie rond cumulatie van studiefinanciering?13 Heeft u al initiatief ondernomen om met andere landen gegevens uit te wisselen over
wie studiefinanciering ontvangt? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Antwoord 14
Zoals toegezegd ben ik voornemens binnen Europa het gesprek te voeren over cumulatieve
studiefinanciering en het uitwisselen van gegevens daartoe. Ik verwacht deze gesprekken
dit najaar te starten.
Vraag 15
Klopt het dat EU-studenten ook tegen de relatief gunstige voorwaarden van DUO kunnen
lenen? Welke overeenkomsten heeft u met andere landen gesloten om ervoor te zorgen
dat studieschuld teruggevorderd kan worden wanneer studenten weer uit Nederland vertrekken?
Antwoord 15
Alle studenten die in aanmerking komen voor volledige studiefinanciering, ontvangen
deze tegen dezelfde voorwaarden. Dat betekent dat ook EU-studenten die kwalificeren
als migrerend werknemer14 een lening af kunnen sluiten bij DUO. Er zijn op dit moment geen overeenkomsten met
andere landen over het terugvorderen van de studieschuld. In Nederlandse wetgeving
is wel opgenomen dat DUO gegevens van andere landen mag ontvangen en verwerken. In
andere landen (en op Europees niveau) ontbreekt echter de juridische grondslag om
de gewenste gegevens ook aan ons te verstrekken.
Wanneer studenten vertrekken naar het buitenland blijft een groot deel hun studieschuld
terugbetalen. We zien daarbij dat een groot deel van de debiteuren in het buitenland
de Nederlandse nationaliteit heeft.
Voor degenen die hun studieschuld niet meer terugbetalen, heeft DUO verschillende
mogelijkheden. Wanneer actuele contactgegevens van de student in het buitenland bekend
zijn, zal in eerste instantie geprobeerd worden contact te krijgen met de oud-student
om de student te motiveren weer te gaan betalen. Indien uiteindelijk incassomaatregelen
noodzakelijk zijn, maakt DUO gebruik van incassobureaus of gerechtelijke procedures.
Dat laatste is tijdrovend en kostbaar, en is mogelijk en toepasbaar in een beperkt
aantal landen.
Vraag 16
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Peters en El
Yassini, waarin wordt verzocht te onderzoeken of, en zo ja hoe, het mogelijk is om
bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening te houden met of ouders in het land
waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren?15
Antwoord 16
Ik werk momenteel aan de analyse of bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening
gehouden kan worden of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens
behoren. Deze analyse zal ik in een brief voor zomer naar uw Kamer sturen.
Vraag 17
Op welke wijze stelt DUO de draagkracht (het inkomen van de ouders) vast wanneer een
student in een andere EEA-land woont? Kan DUO die gegevens controleren?
Antwoord 17
DUO heeft inkomensgegevens op twee momenten nodig: 1) bij het bepalen van de hoogte
van de aanvullende beurs (het inkomen van de ouders) en 2) bij het bepalen van de
draagkracht voor het terugbetalen van de studieschuld (het inkomen van de oud-student).
De (oud-)student met een inkomen uit het buitenland moet dit inkomen zelf aanleveren
bij DUO, met daarbij ook bewijsstukken. Als bewijsstuk kan bijvoorbeeld de aanslag
van de belastingdienst van het betreffende land dienen. Voor studenten of ouders met
een Nederlands inkomen wordt het inkomen bij de Belastingdienst opgevraagd.
Voor studiefinanciering wordt gebruik gemaakt van het toetsingsinkomen, wat iets anders
is dan het bruto of nettoloon in het buitenland. In bepaalde gevallen berekent de
Belastingdienst het wereldinkomen. Als dat bekend is, kan dat inkomen worden gebruikt.
Wanneer dat niet bekend is, dan benadert DUO het toetsingsinkomen. Dat gebeurt op
basis van de aangeleverde bewijsstukken, waarbij op dit moment nog wordt uitgegaan
van het brutoinkomen. DUO is voornemens dit beleid binnenkort aan te passen, waardoor
eventuele partneralimentatie en kosten voor toekomstige inkomensvoorzieningen zullen
worden afgetrokken van het brutoloon. De budgettaire consequenties hiervan zijn verwerkt
in de eerste suppletoire begroting die onlangs is aangeboden aan de Tweede Kamer.
Vraag 18
Klopt het dat buitenlandse (werk)studenten ook in aanmerking komen voor huurtoeslag
(wanneer zij een zelfstandige woonruimte huren) en zorgtoeslag en AOW-rechten opbouwen?
Antwoord 18
Hieronder leg ik achtereenvolgens uit wanneer buitenlandse (werk)studenten in aanmerking
komen voor huurtoeslag, zorgtoeslag en het opbouwen van AOW-rechten.
Buitenlandse (werk)studenten afkomstig uit een EU-land kunnen voor huurtoeslag in
aanmerking komen als zij een zelfstandige woonruimte huren en aan de overige voorwaarden
voor huurtoeslag voldoen, zoals een lagere financiële draagkracht en een inschrijving
hebben in de Basisregistratie Personen. Dit is ook het geval als zij een onzelfstandige
eenheid huren in een op grond van de in de Wet op de Huurtoeslag opgenomen overgangsregeling
aangewezen complex.
Voor wat betreft de AOW-opbouw en het recht op zorgtoeslag van gemigreerde EU-studenten
moet eerst bepaald worden welke nationale sociale zekerheidswetgeving van toepassing
is. Dit gebeurt op basis van Verordening 883/2004 (Europese basisverordening inzake
sociale zekerheid). Bij deze bepaling is van belang of de student naast zijn studie
ook werkt. Wanneer uitsluitend in Nederland gewerkt wordt, bouwt de student in Nederland
AOW-rechten op en is er recht op zorgtoeslag. Er zijn echter ook situaties waarin
een werkende EU-student geen AOW-rechten opbouwt of recht heeft op zorgtoeslag. Dit
is bijvoorbeeld het geval wanneer de EU-student zowel in Nederland als in een andere
lidstaat werkt, geen substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland verricht
en de werkgever niet in Nederland gevestigd is. Een gemigreerde EU-student die niet
werkt, bouwt AOW-rechten op of heeft recht op zorgtoeslag als in Nederland wordt gewoond.
Waar iemand «woont», wordt bepaald aan de hand van criteria in art. 11 van Verordening
987/2009 (Europese toepassingsverordening inzake sociale zekerheid). De SVB weegt
aan de hand van deze criteria of een betrokkene geacht kan worden een woonplaats in
Nederland te hebben. Dit doet de SVB op aanvraag in het kader van de opbouw van AOW-rechten
en/of verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Omdat een studie een vooropgezet
tijdelijk verblijf impliceert, zal dit niet zomaar tot de conclusie leiden dat de
student een woonplaats in Nederland heeft. Enkel als er bijkomende omstandigheden
zijn die wel op een woonplaats in Nederland duiden, kan de SVB concluderen dat de
student een woonplaats in Nederland heeft. Aangezien elk geval op zichzelf staat,
valt niet in abstracto te beantwoorden of studenten die vanuit een ander EU-lidstaat
naar Nederland zijn gekomen om te studeren AOW-rechten opbouwen of recht hebben op
zorgtoeslag. Dit kan alleen op individueel dossierniveau beoordeeld worden.
Vraag 19
Klopt het dat er ongeveer 120.000 buitenlandse studenten in Nederland studeren en
dat ongeveer 40% van de instroom in het universitair onderwijs uit het buitenland
komt?
Antwoord 19
Dat klopt. Aan het begin van het studiejaar 2022–2023 stonden ruim 122.000 internationale
studenten ingeschreven in het Nederlandse hoger onderwijs. Aan het begin van het studiejaar
2021–2022 waren er dat circa 114.000. Aan het begin van het studiejaar 2022–2023 was
41% van de studenten die voor de eerste keer in hun onderwijsloopbaan ingeschreven
stonden in het Nederlandse wetenschappelijke onderwijs een internationale student.
Aan het begin van het studiejaar 2021–2022 was dat 40%.
Vraag 20
Welke andere landen binnen de EU hebben een vorm van studiefinanciering? Hoe voorkomen
zij cumulatie van studiefinanciering en hoe gaan zij met middeninkomens (uit andere
landen) om?
Antwoord 20
Een meer volledig beeld van de vormen van studiefinanciering in de individuele landen
wordt geboden door de website van Eurydice, die een «National student fee and support systems in European higher education (2022/2023)»-studie heeft uitgevoerd.16 Eurydice is een netwerk dat inzichtelijk maakt hoe onderwijssystemen in Europa zijn
georganiseerd. Het hiervoor genoemde onderzoek vergelijkt landen binnen Europa op
het gebied van studiefinanciering.
Alle 27 landen binnen de EU hebben minstens één vorm van studiefinanciering. Landen
geven daarbij de financiële steun die zij via studiefinanciering geven op verschillende
manieren vorm. De studie maakt onderscheid tussen directe en indirecte studiefinanciering.
Directe studiefinanciering gaat om beurzen en leningen die direct aan de studenten
worden uitgekeerd. Indirecte studiefinanciering gaat om andere voorzieningen, zoals
belastingvoordelen en kinderbijslag, die ouders en/of studenten financieel ondersteunen.
Hoewel belastingvoordelen en gezinsbijslagen juridisch anders worden gedefinieerd
(zie vraag 21), brengt Eurydice deze wel in kaart wanneer de regelingen beschikbaar
zijn voor kinderen ouder dan 18–19 jaar. Deze financiële voorzieningen zijn gebaseerd
op het idee dat studenten afhankelijk zijn van hun ouders voor financiële ondersteuning
en dat zij geen ander inkomen of vermogen hebben, anders dan hun beperkte inkomen
uit een bijbaantje.
Op het gebied van directe studiefinanciering zijn in de EU-landen verschillende vormen
van beurzen beschikbaar. In mindere mate zijn in EU-landen leningen beschikbaar voor
studenten. Gecombineerde directe studiefinanciering van zowel beurzen als leningen
is in een aantal EU-landen beschikbaar. Op het gebied van indirecte studiefinanciering,
zijn er aanzienlijke verschillen tussen EU-landen. In sommige EU-landen bestaat indirecte
studiefinanciering bijvoorbeeld in de vorm van het financieel bijdragen aan vervoer
of een onderkomen.
Europese landen verschillen in hoe ze met cumulatieve studiefinanciering omgaan. In
Vlaanderen en Frankrijk is cumulatieve studiefinanciering bijvoorbeeld niet toegestaan;
in Duitsland is het wel toegestaan, maar wordt cumulatie verrekend. In Europees verband
zijn echter nog geen afspraken gemaakt ten aanzien van cumulatieve studiefinanciering.
Zoals toegezegd ben ik voornemens om binnen Europa het gesprek hierover te voeren.
Enerzijds om het uitwisselen van gegevens tussen landen beter mogelijk te maken, anderzijds
om meer te leren van de aanpak van andere landen.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 16 werk ik aan de analyse of bij de aanvraag
van de aanvullende beurs rekening gehouden kan worden of ouders in het land waar ze
een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren. Deze analyse zal ik in een brief
voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Vraag 21
Er is géén sprake van EU-coördinatie van sociale voordelen (waaronder studiefinanciering),
die toegekend worden aan werkende studenten op grond van artikel 7 van de EU-verordening
492/2011. Dit leidt tot ongewenste rechtsconflicten en cumulatie. Dit in tegenstelling
tot bijvoorbeeld de uit de algemene middelen gefinancierde kinderbijslag, kindgebondenbudget
en kinderopvangtoeslagen, die succesvol gecoördineerd worden door EU-verordening 883/2004.
Wanneer de Nederlandse basisbeurs en aanvullende beurs als een gezinsuitkering gedefinieerd
worden, zouden buitenlandse EER-studenten, ook als zij werken, geen aanspraak kunnen
maken op Nederlandse studiefinanciering. Is het mogelijk om de Nederlandse basis-
en aanvullende beurs te kwalificeren als een gezinsuitkering?17
Antwoord 21
Wat onder gezinsbijslagen in de zin van Verordening (EG) 883/2004 wordt verstaan,
is Europeesrechtelijk bepaald. In de verordening worden gezinsbijslagen als volgt
gedefinieerd: alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten,
met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage I vermelde
bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie (artikel 1, onder z). Het Hof van Justitie
EU heeft geoordeeld dat met een gezinsbijslag moet worden gelijkgesteld de toelage
die bedoeld is om een van de ouders in staat te stellen de opvoeding van een jong
kind op zich te nemen, die de opvoeding van het kind beloont en overige kosten voor
verzorging en opvoeding compenseert en eventueel de financiële nadelen te verzachten
die verbonden zijn aan het feit dat van het inkomen uit een beroepswerkzaamheid wordt
afgezien.18 En dat de definitie van gezinsbijslagen moet worden uitgelegd als overheidsbijdrage
aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud
van kinderen.19 Studiefinanciering, met als doel het financieel ondersteunen van de student om een
vervolgopleiding te volgen, lijkt niet onder deze definitie te vallen.20 Om studiefinanciering te kwalificeren als een gezinsuitkering zou het EU-recht moeten
worden aangepast.
Voor de volledigheid merk ik nog op dat wanneer studiefinanciering als een gezinsuitkering
wordt gedefinieerd, dit niet betekent dat buitenlandse studenten geen aanspraak meer
kunnen maken. Het zorgt er enkel voor dat anti-cumulatieregels van toepassing kunnen zijn. Onder genoemde verordening is het echter mogelijk om gezinsbijslagen uit meerdere
landen te ontvangen voor één gezin. De anti-cumulatie zou de studiefinanciering kunnen
verlagen tot maximaal het bedrag aan gezinsbijslagen uit de andere lidstaat, maar
het zorgt niet dat studenten hier geen aanspraak op kunnen maken. Het zou zelfs zo
kunnen zijn dat Nederland de studiefinanciering met prioriteit moet betalen, indien
de EU-student het recht op Nederlandse studiefinanciering ontleent aan werken (migrerend
werknemerschap). Dit komt omdat uitkeringen verkregen op grond van werkzaamheden met
prioriteit worden betaald boven uitkeringen op basis van wonen. In dat geval zou er
dus enkel anticumulatie zijn op de buitenlandse uitkering, maar niet op de Nederlandse
studiefinanciering.
Vraag 22
Kunt u voor de laatste tien jaar voor elk studiejaar aangeven:
– hoeveel studenten uit EER-landen recht hadden op studiefinanciering?
– wat de kosten daarvoor waren?
Antwoord 22
In de onderstaande tabel is aangegeven hoeveel studenten uit EER-landen studiefinanciering
ontvingen. De eerste rij is identiek aan de tabel die is opgenomen in de Kamerbrief
over internationalisering.21 Voor de volledigheid wordt ook hier benoemd dat de urennorm tot 2013 op 32 uur was
gesteld, tot 2021 op 56 uur, en dat vanaf 2022 veel nadrukkelijker rekening gehouden
wordt met de groep tussen 24 en 56 uur. Voor een uitgebreidere toelichting hierop
verwijs ik u graag naar de voornoemde brief. In aanvulling op de tabel in die brief,
zijn in deze tabel ook andere groepen EER-studenten opgenomen die onder voorwaarden
aanspraak kunnen maken op studiefinanciering.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Recht op SF uit eigen arbeid
1.198
1.664
2.202
2.819
2.592
2.465
2.971
3.552
4.610
5.997
6.325
6.968
9.773
Recht op SF vanuit migrerend werknemerschap ouder
882
1.086
1.342
1.519
1.611
1.492
1.385
1.390
1.414
1.413
1.334
1.443
1.600
Recht op SF vanuit migrerend werknemerschap partner
27
54
83
109
136
150
133
120
128
142
138
161
181
Recht op grond van 5 jaar verblijf in Nederland
177
214
279
364
507
570
519
546
629
565
501
482
452
Totaal
2.284
3.018
3.906
4.811
4.846
4.677
5.008
5.608
6.781
8.117
8.298
9.054
12.006
Voor wat betreft de kosten, het is op korte termijn niet mogelijk om inzicht te geven
in de gerealiseerde uitgaven aan studiefinanciering voor EER-studenten.
Daarom is geprobeerd om een zo goed mogelijke benadering daarvan te maken voor de
jaren 2022 en 2014 (voor studievoorschot). Deze benadering moet louter gezien worden
als grove indicatie, omdat we voor de aanvullende beurs zijn uitgegaan voor het gemiddelde
gebruik van Nederlandse studenten (dat waarschijnlijk niet representatief is) en dat
eveneens is aangenomen dat EER-studenten alle 12 maanden gebruik maken van studiefinanciering
(terwijl dat in de praktijk waarschijnlijk minder is). Voor 2014 zijn we ervan uitgegaan
dat alle studenten een uitwonende basisbeurs ontvingen. Op grond van deze aannames
zouden de uitgaven aan EER-studenten in 2022 ongeveer € 30 miljoen bedragen en in
2014 € 26 miljoen.
Vraag 23
Kunt u aangeven hoeveel EER-studenten in de komende drie jaren naar uw beste inschatting
recht zullen hebben op studiefinanciering en wat de geschatte uitgaven daarvoor per
jaar zullen zijn?
Antwoord 23
In de brief over de beheersing van internationale studentenstromen in het hoger onderwijs
heb ik aangegeven dat het, zeker op dit moment, moeilijk inschatten is hoeveel EER-studenten
in de komende jaren recht zullen hebben op studiefinanciering. Door de terugkeer van
de basisbeurs hebben cijfers over de laatste jaren, weinig voorspellende waarde naar
de toekomst. De beste benadering van het verwachte aantal studenten is op dit moment
de realisatie over 2022, die in de voorgaande tabel is opgenomen. In de raming van
de studiefinancieringsuitgaven voor de komende jaren is uit prudentie wel rekening
gehouden met een stijging.
Vraag 24
Kunt u bij de uitvoering van de motie van de leden El Yassini en Peters over het onderzoeken
van het effect van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat
in Nederland komt studeren, de effecten betrekken die in deze vragen duidelijk worden?22
Antwoord 24
Ja.
Vraag 25
Kunt u bij de uitvoering van de motie van de leden El Yassini en Peters, die vraagt
om een plan om cumulatieve studiefinanciering te voorkomen, de antwoorden op deze
vragen betrekken?23
Antwoord 25
Ja.
Vraag 26
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 26
De vragen zijn één voor één beantwoord, maar het is helaas niet gelukt dat binnen
drie weken te doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.