Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over een waardevast minimumloon
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een waardevast minimumloon (ingezonden 1 mei 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 7 juni
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2707.
Vraag 1
Hoe heeft het minimumloon zich vanaf 2000 tot nu ontwikkeld ten opzichte van de inflatie
zoals gemeten aan de hand van de consumentenprijsindex (cpi)?
Antwoord 1
De ontwikkeling van het minimumloon ten opzichte van de nationale consumentenprijsindex
(cpi) is te zien in onderstaande figuur. Te zien is dat het bruto minimumloon sinds
het jaar 2000 iets meer is gestegen dan de consumentenprijzen. In het jaar 2022 stegen
de consumentenprijzen fors. Met de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023
is de ontwikkeling van het minimumloon in 2023 weer boven de cpi komen te liggen.
Figuur 1. Ontwikkeling van het bruto minimumloon en de nationale consumentenprijsindex
(in indexcijfers, 2000 = 100). Bron: bewerking door SZW van lange reeksen bij CPB’s
Centraal Economisch Plan 2023.
Vraag 2
Hoe ziet de ontwikkeling van het minimumloon ten opzichte van de inflatie er in internationaal
perspectief uit, bijvoorbeeld in vergelijking met Duitsland?
Antwoord 2
De ontwikkeling van het Duitse minimumloon ten opzichte van de Duitse consumentenprijzen
is te zien in onderstaande figuur. De indexcijfers zijn op 100 gesteld in het jaar
2015. Hier is voor gekozen omdat Duitsland vóór 2015 geen minimumloon kende. Om te
kunnen vergelijken zijn ook de indexcijfers voor de situatie in Nederland op 100 gesteld
in het jaar 2015.
Uit de figuur maak ik op dat ook in Duitsland het bruto minimumloon sneller is gestegen
dan de consumentenprijzen. Deze relatieve stijging van het bruto minimumloon was in
Duitsland sterker dan in Nederland. Relevant hierbij is dat het Duitse minimumloon
bij invoering in 2015 in absolute termen 8,50 euro per uur bedroeg. Dit was lager
dan het minimumloon in Nederland. Dat bedroeg begin 2015 tussen de 8,66 en 9,63 euro
per uur.
Dit jaar liggen het Duitse en Nederlandse bruto minimumloon op een vergelijkbaar niveau.
In heel 2023 bedraagt het Duitse bruto minimumloon 12 euro per uur. Het Nederlandse
bruto minimumloon bedraagt in 2023 tussen de 11,16 euro per uur (in januari t/m juni
2023 bij een 40-urige werkweek) en de 12,79 euro per uur (juli t/m december 2023 bij
een 36-urige werkweek).
Figuur 2. Ontwikkeling van het bruto minimumloon en consumentenprijzen in Duitsland
en Nederland. In indexcijfers, 2015 = 100. Bron: bewerking door SZW van cijfers van
Destatis, Statistisches Bundesamt resp. CPB.
Vraag 3
Hoe hoog is het minimumloon ten opzichte van de mediane lonen en gemiddelde lonen
in Nederland? Hoe heeft dit zich ontwikkeld?
Antwoord 3
De hoogte van het minimumloon ten opzichte van mediane en gemiddelde lonen in Nederland
vindt u hieronder in figuren 3 en 4. Het betreft cijfers over 2021, dus voorafgaand
aan de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023. Meer actuele cijfers hoop
ik uw Kamer te kunnen doen toekomen als onderdeel van de evaluatie van de hoogte van
het wettelijke minimumloon. Deze evaluatie loopt momenteel en is naar verwachting
in het najaar afgerond. Ik zal de evaluatie dan samen met een reactie van het kabinet
aan uw Kamer doen toekomen. In de reactie van het kabinet zal ik dan onder meer ingaan
op wat het kabinet een toereikend minimumloon vindt.
Vraag 4
Wat is de hoogte van het minimumloon ten opzichte van mediane lonen en gemiddelde
lonen in internationaal perspectief? Kunt u een overzicht maken met daarin in ieder
geval onze buurlanden en andere in economische zin vergelijkbare landen?
Antwoord 4
Figuur 3 hieronder geeft de hoogte van het minimumloon weer als percentage van de
gemiddelde lonen in een land. Figuur 4 geeft de hoogte van het minimumloon weer als
percentage van het mediane loon in een land. Voor beide figuren betreft het data uit
2021.
Figuur 3. Minimumlonen als percentage van gemiddelde loon van voltijds werknemers
(2021). Bron: OESO.
Figuur 4. Minimumlonen als percentage van mediane loon van voltijds werknemers (2021).
Bron: OESO.
De hoogte van minimumlonen in Europese landen is weergegeven in figuur 5. Het betreft
bruto bedragen in 2023.
Figuur 5. Bruto minimumlonen in de eerste helft van 2023 (euro per maand). Bron: Eurostat.
De figuren maken duidelijk dat het Nederlandse wettelijk minimum in absolute bedragen
tot de hoogste van Europa behoort. En tegelijkertijd dat die bedragen in relatieve
zin, dus ten opzichte van de totale loonverdeling, in 2021 lager waren dan in een
aantal andere landen. Dit heeft onder meer te maken met de Nederlandse stelsels ten
aanzien van belastingen en inkomensondersteuning, waaronder de toeslagen. Zie ook
het antwoord op de volgende vraag.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat een toereikend minimumloon ten minste 60% van het mediane
loon is?
Antwoord 5
De opvatting van het kabinet over wat een toereikend minimumloon is zal ik opnemen
in de kabinetsreactie op de evaluatie van de hoogte van het minimumloon. Ik noemde
die evaluatie al in mijn antwoord op vraag 3. Ik verwacht de kabinetsreactie in het
najaar aan uw Kamer te kunnen sturen.
Ik kan wel al zeggen dat ik, om de toereikendheid van minimumlonen te beoordelen,
niet alleen naar de verhouding ten opzichte van het mediane brutoloon zal kijken.
Die maatstaf alleen geeft naar mijn overtuiging namelijk geen goed beeld van de toereikendheid.
De verhouding tot het mediane loon zegt vooral iets over de verdeling van lonen in
ons land. Voor toereikendheid vind ik het belangrijk om te kijken naar het totale
besteedbare inkomen van mensen die het minimumloon verdienen in relatie tot de kosten
die zij maken. Daar horen ook de fiscaliteit en de toeslagen bij. De EU-richtlijn
inzake toereikende minimumlonen1 biedt Nederland en andere lidstaten de ruimte om indicatoren te kiezen die een beter
beeld geven over de toereikendheid van minimumlonen. Het kiezen van geschikte indicatoren
doe ik in overleg met de sociale partners.
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat het minimumloon welvaartsvast dient te zijn?
Antwoord 6
Ja, ik wil ook graag dat het minimumloon welvaartsvast is. Als kabinet willen we een
stap verder gaan. We willen de bestaanszekerheid van lage- en middeninkomens niet
slechts op peil houden. We willen die bestaanszekerheid versterken. Dat is een ambitie
die we in het coalitieakkoord hebben vastgelegd. Mede om hier invulling aan te geven
heb ik het minimumloon per 1 januari 2023 met 10,15 procent verhoogd.
Het verhogen van het minimumloon gaat wel gepaard met een afruil. Als ik het minimumloon
verder zou verhogen, schat het Centraal Planbureau in dat meer mensen hun werk verliezen
en in een uitkeringssituatie terecht komen.2 Het Centraal Planbureau meldt dat dit verlies aan participatie bij verhogingen tot
circa 20% vooral komt doordat uitkeringen in beginsel mee stijgen met het minimumloon.
Naarmate de verhoging van het minimumloon omvangrijker is dragen ook andere factoren
bij aan het verlies aan participatie. Ook neemt de groep van benadeelden dan in omvang
toe.
Om te zorgen dat het inkomen van werkenden toereikend is kijkt het kabinet, naast
de hoogte van het minimumloon, daarom ook naar andere factoren die van invloed zijn
voor de materiële welvaart van minimumloonverdieners. Denk bijvoorbeeld aan collectieve
lasten, toeslagen en beschikbaarheid van betaalbare woonruimte.
Vraag 7
Wat gaat u eraan doen om het minimumloon te laten stijgen?
Antwoord 7
Ik heb het minimumloon per 1 januari 2023 met 10,15 procent verhoogd. En per 1 juli
2023 gaat het minimumloon met ruim 3 procent omhoog als gevolg van de reguliere indexatie.
Daarnaast wordt op 1 januari 2024 één uniform wettelijke minimumuurloon ingevoerd
(Wet invoering minimumuurloon, initiatiefwet van de leden Kathmann en Maatoug). Per
die datum is het zo dat per gewerkt uur minimaal het wettelijke uurloon betaald wordt.
Op dit moment gelden nog vaste minimum maand-, week- en dagbedragen. Aan de hand van
de normale arbeidsduur binnen een bepaalde sector kan daar een uurloon van afgeleid
worden. Nu leidt dat bij een normale arbeidsduur van 40 uur per week tot een lager
uurloon, dan bij een normale arbeidsduur van 36 uur. Bij de invoering van het minimumuurloon
op 1 januari 2024 wordt uitgegaan van het afgeleide uurloon bij een arbeidsduur van
36 uur. Voor werknemers die een arbeidsduur van meer dan 36 uur per week hebben, betekent
de invoering van het uurloon dus ook een stijging van het loon. Voor werknemers die
het minimumloon verdienen en werkzaam zijn in een sector met een normale arbeidsduur
van 40 uur betekent dit een eenmalige stijging van het maandloon van circa 11 procent
op 1 januari 2024.
Komend najaar zal ik uw Kamer in de kabinetsreactie op de evaluatie van de hoogte
van het wettelijk minimumloon informeren over hoe het kabinet de toereikendheid van
het wettelijk minimumloon beoordeelt.
Vraag 8
Hoe vaak en in welke jaren is de inflatie (gemeten in cpi) groter geweest dan de gemiddelde
collectieve arbeidsovereenkomst (cao-)loongroei? Hoe groot is dit verschil?
Antwoord 8
Tussen 1970 en nu is de consumentenprijsindex in 13 jaren groter geweest dan de cao-loongroei
bij bedrijven. Het betreft de jaren 1980, 1981, 1984, 1994, 1995, 2005, 2010, 2011,
2012, 2013, 2019, 2021 en 2022. Het verschil in de jaarlijkse mutaties in deze 13
jaren bedroeg cumulatief 20 procentpunt. Daar staan tegenover jaarlijkse mutaties
van cumulatief 52 procentpunt afkomstig uit jaren dat de cao-lonen harder stegen dan
de consumentenprijsindex. In mijn antwoord op vraag 11 geef ik een grove indicatie
van hoe het wettelijk minimumloon (in euro per maand) zich zou hebben ontwikkeld indien
de cpi als ondergrens zou zijn gehanteerd in de indexatie.
Vraag 9
Kunt u vraag 8 ook beantwoorden voor de cao-loongroei zoals deze gebruikt wordt voor
de indexatie van het minimumloon, namelijk het gewogen cao-loon bedrijven en overheid
volgens Wet ketenaansprakelijkheid (WKA) zoals gepubliceerd door het Centraal Planbureau
(CPB)?
Antwoord 9
In de reeks die CPB publiceert zijn er vanaf 1992 cijfers voor de mutatie van het
cao-loon gewogen voor bedrijven en overheid. Sinds dat jaar geldt eveneens dat de
consumentenprijs in 13 jaren groter is geweest dan de cao-loongroei. Het betreft de
jaren 1994, 1995, 1996, 2004, 2005, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2019, 2021 en 2022.
Het verschil in de jaarlijkse mutaties in deze 13 jaren bedroeg cumulatief 14 procentpunt.
Daar staan jaarlijkse mutaties tegenover van cumulatief 17 procentpunt afkomstig uit
jaren dat de gewogen cao-lonen harder stegen dan de consumentenprijsindex.
Vraag 10
Hoe waardeert u het voorstel om de indexatiemethode van het minimumloon aan te passen
door een ondergrens in te bouwen (bestaande uit de huidige indexatiemethode waarin
de termen met betrekking tot de contractloonontwikkeling vervangen zijn door termen
met betrekking tot de cpi) indien de huidige indexatiemethode lager uitkomt dan de
indexatiemethode waarin de termen met betrekking tot de contractloonontwikkeling zijn
vervangen door termen met betrekking tot de cpi?3
Antwoord 10
Mijn voorkeur is om vast te houden aan de huidige methodiek van vaststelling en indexatie
van het minimumloon. Die methodiek maakt dat het minimumloon twee keer per jaar mee
stijgt met de contractlonen die werkgevers en werknemersorganisaties overeenkomen
in cao’s. Deze methodiek leidt in de praktijk tot een halfjaarlijkse verhoging van
het wettelijk minimumloon die doorgaans op breed draagvlak kan rekenen en zodoende
tijdig doorgang kan vinden.
Voor indexering van het wettelijk minimumloon op basis van contractlonen is begin
jaren '90 gekozen na advisering door de Sociaal-Economische Raad.4 Een uitgangspunt voor het toenmalige kabinet was het streven naar een zodanige economische
ontwikkeling dat een structurele inkomensverbeterende toepassing van de koppeling
tussen wettelijke minimumloon en uitkeringen mogelijk zou blijven. Concreet betekende
dit dat het wettelijk minimumloon middels indexering de toename van de arbeidsproductiviteit
en de prijs van de toegevoegde waarde zou volgen. Net als de contractlonen doen. Zo
zou het minimumloon in beginsel ook zijn positie ten opzichte van de rest van het
loongebouw behouden. De gehele Sociaal-Economische Raad steunde de keuze voor contractlonen
als basis voor indexering.
Met de prijs van de toegevoegde waarde zit er dus al een prijscomponent in het huidige
indexatiemechanisme. De Nederlandsche Bank schat dat prijsstijgingen in het verleden
volledig hebben doorgewerkt in hogere lonen.5 Die doorwerking gebeurt echter niet meteen, maar na een periode van 1 tot 3 jaar.
Die vertraging komt onder meer doordat veel collectieve arbeidsovereenkomsten eerder
zijn afgesloten en een meerjarige looptijd hebben.
In geval van uitzonderlijk hoge prijsstijgingen bedreigt deze vertraging de koopkracht
van mensen die het wettelijk minimumloon verdienen. Hier was is 2022 sprake van. In
het coalitie akkoord waren afspraken gemaakt over een structurele, bijzondere verhoging
van het wettelijk minimumloon. Gezien de uitzonderlijk hoge prijsstijgingen in 2022
is toen besloten die voorgenomen verhoging versneld in te voeren.6 Deze versnelde invoering was onderdeel van een breder pakket aan inkomensondersteunende
maatregelen dat het kabinet op Prinsjesdag heeft gepresenteerd. Zo zijn de zorg- en
huurtoeslag en de arbeidskorting verhoogd, en zijn een energietoeslag en tijdelijk
prijsplafond geïntroduceerd. Door deze ingrepen is de koopkracht in 2022 en 2023 een
stuk hoger dan zonder de kabinetsmaatregelen. In het Centraal Economisch Plan raamde
het Centraal Planbureau voor 2023 een mediane groei van de koopkracht van 0,6 procent
voor huishoudens met de laagste inkomens (eerste kwintiel). En een groei van 1,2 procent
voor de groep die daar vlak boven zit (tweede kwintiel).
Vraag 11
Wat zou de additionele indexering (per jaar en in totaal) zijn van dit voorstel ten
opzichte van de huidige indexering vanaf 2000 tot nu?
Antwoord 11
In onderstaande figuur geef ik een grove indicatie van het verloop van het wettelijk
minimumloon indien de voorgestelde indexatiemethode vanaf januari 2000 zou zijn gevolgd.
Hierbij is alleen de wijze van indexatie aangepast. Dit is een sterke versimpeling,
omdat er in praktijk vele doorwerkingen zijn, zoals op de gemiddelde loonstijging,
die dan weer effect hebben op de verhoging van het wettelijk minimumloon. Onder deze
sterke versimpeling zou het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 in totaal 15
procent hoger zijn dan in de werkelijke situatie (2.221 euro bruto per maand in plaats
van 1.934,4 euro bruto per maand). De aanname hierbij is dat in dit scenario naast
de halfjaarlijkse indexaties ook de buitengewone verhoging per 1 januari 2023 zou
zijn doorgevoerd. Was die buitengewone verhoging echter achterwege gelaten, bijvoorbeeld
omdat het minimumloon als gevolg van de alternatieve indexatiemethode sowieso al sneller
zou zijn gestegen, dan zou de additionele indexering in totaal 4 procent bedragen
(2.005 euro bruto per maand in plaats van 1.934,4 euro bruto per maand).
Figuur 6. Verloop bruto wettelijk minimumlonen bij voorgestelde indexatiemethode (euro
per maand).
Vraag 12
Wat zouden de koopkrachteffecten hiervan zijn? Kunt u hiervoor verschillende groepen
in beeld brengen?
Antwoord 12
Uitgaande van de grove indicatie van het verloop van het wettelijk minimumloon uit
mijn antwoord op vraag 11 zou het bruto minimumloon in 2023 15 procent hoger liggen.
Dat is een stijging over 23 jaar, dus een gemiddelde jaarlijkse stijging van 0,6 procentpunt
sinds 2000. Wat het effect op de koopkracht zou zijn geweest van deze stijging kan
ik niet op een zinvolle manier bepalen. Zoals bij vraag 11 opgemerkt heeft een andere
indexatie van het minimumloon doorwerking op vele zaken. Daaronder vallen ook voor
de koopkracht zeer bepalende onderdelen zoals contractloonstijging, inflatie en beleidsmaatregelen.
Dit maakt dat een koopkrachtanalyse met zoveel onzekerheid omgeven is, dat ik geen
betrouwbare uitspraken kan doen over het totale koopkrachteffect. Zelfs niet of het
positief of negatief zou uitpakken: een hoger minimumloon is in eerste instantie gunstig
voor de koopkracht, maar als het een negatief effect heeft op de algehele economie
kan dat een negatief koopkrachteffect geven ten opzichte van de huidige situatie.
Vraag 13
Hoe ziet de ontwikkeling van het minimumloon ten opzichte van de inflatie eruit als
de nieuwe indexatiemethode gehanteerd zou zijn vanaf 2000 tot nu? Klopt het dat het
minimumloon (bij een accurate raming van het CPB) hierdoor minder verslechtert ten
opzichte van de cpi?
Antwoord 13
In onderstaande figuur geef ik een indicatie van het verloop van het wettelijk minimumloon
indien de voorgestelde indexatiemethode vanaf januari 2000 zou zijn gevolgd ten opzichte
van het verloop van de consumentenprijsindex. Hoewel ook hier geen rekening is gehouden
met de doorwerkingen uit mijn antwoorden op de vorige vragen, zou het minimumloon
middels de voorgestelde indexatiemethode meer zijn gestegen ten opzichte van de cpi.
Figuur 7. Verloop bruto wettelijk minimumlonen bij voorgestelde indexatiemethode ten
opzichte van consumentenprijsindex (indexcijfers, 2002 = 100).
Vraag 14
Deelt u de opvatting dat deze indexatiemethode van het minimumloon veel Nederlanders
meer ademruimte zouden geven?
Antwoord 14
Het klopt dat mensen die voor minimumloon werken en werk behouden, met de voorgestelde
indexatiemethode een hoger inkomen zouden hebben. Daar staat echter het risico tegenover
dat een substantieel aantal mensen volgens het Centraal Planbureau als gevolg van
de voorgestelde indexatiemethode werkloos zou worden. Tevens impliceert de voorgestelde
methode een forse verhoging van de overheidsuitgaven, wat impliceert dat er minder
ruimte zou zijn voor andere collectieve uitgaven zoals die aan zorg, klimaat en onderwijs.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.