Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over kennisinfrastructuur en passende zorg Wlz (Kamerstuk 34104-374)
2023D24051 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
                  behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Langdurige
                  Zorg en Sport (LZS) over de kennisinfrastructuur en passende zorg in de langdurige
                  zorg1.
               
De voorzitter van de commissie,
Smals
De adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van het lid van de Fractie Den Haan
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II. Reactie van de Minister
               
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
                  hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de brief.
               
Op basis van kennis kunnen cliënten en zorgverleners samen besluiten over de zorgbehoefte.
                  Hoe is de Minister van plan om de beschikbare kennis ook bruikbaar te maken voor cliënten
                  en hun naasten? Wordt hierbij ook gedacht over begrijpbare taal en schrijfniveau?
                  De leden van de VVD-fractie kunnen zich goed voorstellen dat de wetenschappelijke
                  taal, die (begrijpelijk) gebruikt wordt in de kennisinfrastructuur, veel mantelzorgers
                  de pet te boven gaat.
               
Deze leden delen de mening dat het van belang is dat zorgverleners zich gesteund voelen
                  door wetenschappelijke kennis. Hoe wil de Minister deze vertaalslag van kennis naar
                  passende zorg zo makkelijk mogelijk maken?
               
Genoemde leden lezen dat het aantal informele zorgverleners de komende jaren afneemt
                  en dat men daarbij realistisch moet zijn wat van de mantelzorgers mag worden verwacht.
                  Zal de beschikbare kennis, die hierboven al genoemd is, iets van invloed hebben op
                  het afnemen van druk op individuele mantelzorgers? En zo nee, hoe kan bevorderd worden
                  dat beschikbare kennis zoveel mogelijk in dienst staat daarvan? Betekent het vergaren
                  van deze kennis een extra taak voor mantelzorgers?
               
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te horen dat de opbrengsten van de versterking
                  van de kennisinfrastructuur beschikbaar zullen zijn voor het openbaar domein en daarmee
                  voor zorg buiten de Wet langdurige zorg (Wlz). Hoe zal dit duidelijk kenbaar gemaakt
                  worden en gemakkelijk te vinden zijn?
               
Genoemde leden lezen dat het «leren van data»-programma zorgt voor het beschikbaar
                  stellen van data. Zij vinden het goed dat data gebruikt wordt om zo veel mogelijk
                  informatie te delen en combineren. Hoe borgt de Minister dat er goed wordt omgegaan
                  met de privacy van de gegevens uit de elektronische patiëntendossiers die hier gebruikt
                  worden?
               
Is de Minister van plan de benodigde middelen (€ 0,3 miljoen) structureel voor het
                  Zorginstituut Nederland te oormerken?
               
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er binnen alle lopende onderzoeken
                  ook aandacht is voor jeugdigen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) die nu soms
                  een indicatie krijgen waar ze vervolgens maar heel moeilijk weer vanaf komen. Zij
                  merken op dat er ook binnen de kennisinfrastructuur hier aandacht voor moet zijn,
                  juist omdat het hier om een kwetsbare groep jongeren en jongvolwassenen gaat. Juist
                  bij hen is het goed om altijd het herstelvermogen mee te nemen in een af te geven
                  indicatie. Deze leden vernemen graag van de Minister welke stappen hierop worden ondernomen.
               
De leden van de VVD-fractie vinden het fijn om te lezen dat met Vilans afgesproken
                  is dat zij de relevante kennis voor de ouderen en gehandicaptenzorg inventariseren.
                  Op welke termijn zal dit gedaan worden en beschikbaar zijn?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kennisagenda
                  Langdurige Ouderenzorg. Het is bovenal belangrijk en nuttig dat er een kennisagenda
                  is opgesteld, opgesteld door het zorgveld. Ook onderschrijven deze leden de doelstellingen
                  zoals deze zijn geformuleerd in de agenda. Wel hebben de leden nog enkele inhoudelijke
                  vragen en opmerkingen.
               
Realistische verwachtingen
In de kennisagenda staat nu ook opgenomen dat het ontwikkelen van deze kennisinfrastructuur
                  een bijdrage moet leveren aan de toekomstbestendigheid van de zorg, met in de context
                  dat de vraag naar zorg zal toenemen zonder dat het aantal zorgverleners mee zal groeien.
                  Kan de Minister toelichten in hoeverre zij verwacht dat de producten en resultaten
                  die vloeien uit deze kennisinfrastructuur dit tekort zal opvangen? Voor de leden van
                  de D66-fractie staat het buiten kijf dat het ontwikkelen van bewezen interventies
                  en kennis over de langdurige zorg bij zal dragen aan goede zorg, maar gelet op de
                  kennisvragen die nu per onderwerp staan geformuleerd twijfelen deze leden of deze
                  toegedichte verwachting realistisch is. Kan de Minister daarop reflecteren?
               
Koppeling met het onderwijs en de praktijk
De eerste doelstelling van de kennisinfrastructuur behelst het versterken van de vakbekwaamheid
                  en het professioneel handelen van de zorgverleners. Deze leden zien dat ook als kennislacune.
                  Echter, een groot deel van het langdurige zorgpersoneel zijn mbo-opgeleide professionals.
                  In hoeverre schat de Minister in dat de huidige opzet van de kennisinfrastructuur
                  aankomende professionals voldoende voorziet van de juiste kennisinstrumenten om hun
                  werk op een goede manier te vervullen? Hoe gaat de Minister zorg dragen voor de verankering
                  van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten binnen de onderwijsprogramma’s van opleidingsinstituten?
                  In hoeverre wordt er praktijkervaring opgehaald vanuit het werkveld én bij patiënten?
                  En wordt dit ook over wetten heen gedaan, bijvoorbeeld door informatie op te halen
                  bij cliëntondersteuners Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 én Wlz? Verder
                  vragen deze leden de Minister in hoeverre de kennisproducten worden toegespitst op
                  praktische toepasbaarheid, bijvoorbeeld door ze te borgen binnen de regiotafels.
               
Relatie tot het Kwaliteitskompas (en andere kwaliteitskaders)
De leden van de D66-fractie zien een uitdaging in hoe deze opgedane wetenschappelijke
                  inzichten hun weg vinden naar de praktijk. Daarom zou het nuttig zijn als kennisproducten
                  hun weg ook zouden vinden binnen de opgestelde kwaliteitskaders (zoals het Kwaliteitskompas
                  Verpleeghuiszorg). Deelt de Minister dit standpunt en welke stappen gaat zij nemen
                  om dit te realiseren?
               
Ontbreken van inclusieve zorg
Tenslotte constateren genoemde leden dat het kader Passende zorg als uitgangspunt
                  is gebruikt, bijvoorbeeld in de Tussenrapportage Eén centrale toegang tot onderbouwde
                  interventies. Dat is wat deze leden betreft belangrijk, ook gelet op de uniformiteit
                  binnen het zorgbeleid. Zoals de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) eerder
                  schreef2: «passende zorg ís inclusieve zorg». Echter, binnen deze kennisinfrastructuur wordt
                  geen aandacht besteed aan het inclusiever maken van de langdurige zorg. Dit terwijl
                  de urgentie daarvoor (bijvoorbeeld groei van percentage niet-westerse oudere migranten
                  of het gebrek aan sensitiviteit voor LGBTIQ-zorggebruikers) voor deze leden evident
                  is. Kan de Minister toelichten of zij bereid is om de huidige kennisinfrastructuur
                  aan te passen, zodat dit belangrijke thema wel wordt geborgd binnen de thema’s? En
                  vinden de perspectieven van álle zorggebruikers hun weg naar deze kennisinfrastructuur
                  (dus ook mensen met een lage sociaaleconomische status of laaggeletterden), zodat
                  de uiteindelijke producten ook hen ten goede komen?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
                  Minister. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
               
De leden van de SP-fractie zijn het met de Minister eens dat kennis een voorname randvoorwaarde
                  is voor passende zorg in de langdurige zorg. Zij missen in de brief echter de rol
                  van de beroepsopleidingen binnen de kennisinfrastructuur. Een goede beroepsopleiding
                  zorgt immers voor een goede kennisbasis. Hoe ziet de Minister de rol van de beroepsopleidingen
                  binnen de kennisinfrastructuur? Daarnaast krijgen deze leden signalen dat er problemen
                  zijn rondom stages binnen deze beroepsopleidingen. Stages vormen een belangrijk onderdeel
                  om vakbekwaamheid en professioneel handelen bij de nieuwe zorgverleners te ontwikkelen.
                  Door de tekorten in de zorg hebben studenten moeite om een goede stageplek te vinden.
                  Studenten lopen daardoor onnodig vertraging op en haken wellicht af. Herkent de Minister
                  deze signalen en kan de Minister cijfers over het stageaanbod in de zorg en de vraag
                  naar stages in de zorg met de Kamer delen? Mochten deze cijfers niet bekend zijn,
                  is de Minister dan bereid om hier onderzoek naar te laten doen en deze resultaten
                  met de Kamer delen? Verder vragen de genoemde leden de Minister wat zij concreet gaat
                  doen om de kwaliteit en de toegang tot stages in de zorg te blijven waarborgen en
                  te verbeteren. Daarnaast is de uitstroom van zorgverleners hoog. Met uitstroom gaat
                  ook kennis verloren. Is de Minister het met genoemde leden eens dat het beperken van
                  de uitstroom van de zorgverleners ook een onderdeel zou moeten zijn van de versterking
                  van de kennisinfrastructuur? Welke maatregelen gaat de Minister nemen om de uitstroom
                  van zorgverleners te verminderen?
               
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat één van de doelstellingen is om passende
                  zorg voor de Wlz te ontwikkelen. Passende zorg wordt in de brief gedefinieerd als
                  zorg die «bewezen effectief is, gericht is op de kwaliteit van leven, samen met de
                  cliënt (en/of naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd wordt»».
                  De leden vragen de Minister of «bewezen effectief» hetzelfde is als evidence-based.
                  Is de Minister bekend met het kritische rapport «Zonder context geen bewijs» van de
                  RVS over dit onderwerp?3 Is deze kritiek voldoende meegenomen bij het vaststellen van deze doelstelling? Kan
                  de Minister het antwoord op deze laatste vraag toelichten? Daarnaast wordt er aangegeven
                  dat passende zorg gericht is op de kwaliteit van leven, samen met de cliënt (en/of
                  naaste) tot stand komt en op de juiste plek en tijd geleverd wordt. Kan de Minister
                  voor elke factor (kwaliteit van leven, samen met de cliënt (en/of naaste), juiste
                  plek en juiste tijd) uitleggen welke methoden er zullen worden gebruikt om vast te
                  stellen hoe en wanneer er aan deze factoren voldaan wordt?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
                  over de kennisinfrastructuur van zorgverleners. Zij onderschrijven dat zorgverleners,
                  zeker voor de doelgroepen die zorg ontvangen vanuit de Wlz, de juiste kennis moeten
                  hebben om goed te kunnen bepalen hoe zij de cliënten zo goed mogelijk kunnen ondersteunen
                  bij het vormgeven van hun leven. Nu begrijpen genoemde leden dat dit voor de doelgroepen
                  binnen de Wlz erg complex kan zijn, maar zien zij ook dat die doelgroepen niet gelimiteerd
                  zijn tot de Wlz. Immers worden mensen met een beperking, ouderen of langdurige psychische
                  aandoening ook behandeld in het ziekenhuis of verzorgd vanuit de Wmo. Kan de Minister
                  toelichten waarom er is gekozen om de groep waarop deze kennisinfrastructuur is gericht,
                  is afgebakend binnen de Wlz? Genoemde leden lezen dat de opbrengsten en opgedane kennis
                  ook buiten het domein van de Wlz beschikbaar zal komen, maar dat de kennis beschikbaar
                  komt, betekent helaas niet dat deze ook zal worden gebruikt. Hoe wil de Minister ervoor
                  zorgen dat de kennis en infrastructuur ook daadwerkelijk in de andere domeinen gebruikt
                  gaan worden?
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat zorgverleners moeten kunnen
                  herkennen wat cliënten nodig hebben. Vaak is de gemakkelijkste manier om erachter
                  te komen wat iemand nodig heeft door dat te vragen. Dan moet iemand echter wel de
                  mogelijkheid hebben om te kunnen communiceren. Het schetst de verbazing van de leden
                  van de GroenLinks-fractie dat spraakcomputers nog onvoldoende worden ingezet om de
                  communicatie van cliënten te ondersteunen. De leden van de GroenLinks-fractie zien
                  twee belangrijke problemen rondom de inzet van spraakcomputers. Zo is er nog weinig
                  kennis bij zorgverleners over de nut en noodzaak van spraakcomputers en zijn er knelpunten
                  in de financiering voor spraakcomputers, waardoor niet iedereen die er nodig heeft
                  een kan krijgen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij deze
                  knelpunten herkend, zij bereid is het gebrek aan kennis bij zorgverleners mee te nemen
                  in de kennisagenda en bereid is ruimhartig spraakcomputers te vergoeden vanuit de
                  Wlz. Kan de Minister toelichten waarom spraakcomputers, net als aangepaste rolstoelen,
                  niet worden vergoed? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister ook of
                  zij met hen de mening deelt dat sommige mensen een spraakcomputer nodig hebben om
                  vrij hun mening te kunnen uiten en dat zij zonder spraakcomputer daar dus in worden
                  beperkt.
               
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot een aantal vragen over de kennisinfrastructuur
                  binnen de Wlz-zorg. Een deel van de zorg wordt in natura geleverd maar een ander deel
                  wordt vanuit persoonsgebonden budgetten (PGB)»s gefinancierd. Dit betreft soms cliënten
                  die zelfstandig wonen en ondersteuning zelf inkopen, en cliënten die in woongroepen
                  wonen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister in hoeverre zorgverleners
                  die vanuit PGB’s worden gefinancierd zijn aangesloten bij dit project.
               
Vragen en opmerkingen van het lid van de Fractie Den Haan
Het lid van de Fractie Den Haan heeft kennisgenomen van de brief van de Minister en
                  heeft een aantal vragen. Zij wil benadrukken dat het van groot belang is dat zorgmedewerkers
                  in de ouderenzorg over de juiste kennis, ervaring en competenties beschikken om ouderen
                  de beste zorg te kunnen bieden.
               
Het is ook belangrijk dat zorgmedewerkers de tijd krijgen om die kennis op te doen.
                  De Minister geeft zelf in de brief aan dat het belangrijk is dat medewerkers de ruimte
                  krijgen om kennis te vergaren, maar hoe moeten zorgorganisaties met een groot personeelstekort
                  dat regelen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat die organisaties niet achterblijven?
                  Verder geeft de Minister aan dat het wenselijk is dat medewerkers interesse hebben
                  in het verwerven van kennis. Heeft de Minister ideeën hoe zorgorganisaties in de ouderenzorg
                  hun medewerkers daarin kunnen stimuleren?
               
Het lid van de Fractie Den Haan leest in de brief veel over het aanbieden van kennis
                  en nieuwe bevindingen aan zorgmedewerkers. Dat is zeker belangrijk, maar het is nog
                  belangrijker dat nieuwe kennis wordt toegepast. Er kan bijvoorbeeld gesteld worden
                  dat de implementatie van technologie in zorginstellingen niet altijd goed gaat door
                  het hoge verloop van personeel, waardoor nieuwe medewerkers niet weten hoe een apparaat
                  werkt en wat het allemaal kan. Daardoor wordt technologie niet altijd ten volle benut.
                  Heeft de Minister daar voldoende oog voor? En welke oplossingen ziet zij daarvoor?
               
In het bedrijfsleven wordt artificial intelligence (AI), zoals ChatGPT, al ingezet
                  voor het opleiden van medewerkers. In hoeverre worden de ontwikkelingen in de AI als
                  toepassing meegenomen bij het vergaren van kennis en bij de implementatie daarvan?
               
Tot slot wil genoemd lid ingaan op het onderzoek over mantelzorg, dat wordt aangehaald
                  in de brief. Kan de Minister aangeven waarom dat onderzoek nodig is? Is dit niet al
                  onderzocht? En als we dat niet al weten, op basis waarvan is het beleid rondom mantelzorg
                  dan ontwikkeld?
               
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister. Het lid
                  heeft daarover enkele vragen en opmerkingen.
               
Het lid van de BBB-fractie ziet het belang van verankering van de kennisagenda in
                  het onderwijs. Hoe gaat de Minister zorgdragen voor de verankering van (nieuwe) wetenschappelijke
                  inzichten binnen de onderwijsprogramma’s van opleidingsinstituten? Hoe kijkt de Minister
                  naar de verbinding tussen de kennisinfrastructuur langdurige zorg, het Ministerie
                  van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
                  Bedrijfsleven (SBB)?
               
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het belangrijk is dat er onderlinge verbinding
                  is tussen de verschillende deelterreinen op langdurige zorg, neem bijvoorbeeld de
                  verbinding tussen het Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)-programma en
                  het Integraal Zorgakkoord (IZA). Hoe gaat de Minister de samenhangen borgen tussen
                  de kennisinfrastructuur langdurige zorg en programma’s als het WOZO en het IZA?
               
Het lid van de BBB-fractie heeft ook een vraag over «passende zorg». De Minister ziet
                  «passende zorg’als «bewezen effectief». Als het gaat om langdurige ouderenzorg dan
                  is dit geen goede definitie omdat deze zorg context verbonden is. Kan de Minister
                  aangeven hoe zij binnen de kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg invulling
                  wil geven aan het begrip «passende zorg»? En ziet de Minister ook dat dit voor dit
                  beleidsterrein niet zo makkelijk definieerbaar is met de woorden «bewezen effectief»?
               
Tenslotte vraagt het lid van de BBB-fractie wat volgens de Minister de rol van het
                  cliëntenperspectief is binnen de kennisinfrastructuur.
               
II. Reactie van de Minister
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.