Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 352 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)
Nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 7 juni 2023
Inhoudsopgave
blz.
Inhoud
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Aanleiding voor aanvullende herstelmaatregelen
5
3.
Herstelmaatregelen voor ex-partners
5
3.1
Begrip ex-partner
10
3.2
Forfaitaire compensatie
14
3.2.1
Doel en hoogte forfaitaire compensatie
15
3.2.2
Aanvraag en toekenning van forfaitaire compensatie
16
3.3
Aanvullende compensatie voor werkelijke schade
16
3.3.1
Aanvraag en toekenning werkelijke schade
17
3.4
Aanpak schulden van ex-partners
17
3.4.1
Context en doel
18
3.4.2
Aanpak van bestuursrechtelijke schulden
18
3.4.3
Aanpak van privaatrechtelijke schulden
18
3.4.5
Verschil met schuldenregeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
19
3.4.6
Overwogen alternatieven
19
3.5
Noodvoorziening
19
3.6
Brede ondersteuning
20
3.7
Brede ondersteuning in het buitenland
21
3.8
Terugvordering
21
4.
Kindregeling
22
4.1
Kinderen van ex-partners
22
5.
Regeling nabestaanden overleden gedupeerden
23
5.1
Inleiding
23
5.2
Begunstigden van de regeling
24
5.3
Herstelregelingen
24
6.
Regeling nabestaanden overleden kinderen
24
7.
Uitbreiding vooraankondiging en aanpassen zienswijzetermijn
26
8.
Rechtsbescherming
26
9.
Budgettaire aspecten
26
10.
Uitvoering
28
11
Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen
29
12.
Uitvoerder aanvullende compensatie werkelijke schade
29
12.1
Gemeenten en VNG
30
13.
EU-aspecten
30
14.
Advies en consultatie
31
15.1
Raad voor de rechtspraak
32
15.2
Raad voor Rechtsbijstand
32
16.
Evaluatie
33
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van VVD, D66, PVV, CDA, SP, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie,
SGP, BBB en Omtzigt. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk
de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of
in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fracties van de PvdA, de PVV, de VVD en de SGP vragen of realistische
verwachtingen worden geschapen met dit wetsvoorstel ten aanzien van uitvoerbaarheid
en vertragingen. De leden van de fractie van de PVV vragen breed te reflecteren op
de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel voor de lopende hersteloperatie. De
leden van de fractie van de PvdA geven aan dat zij het belangrijk vinden dat er voor
ex-partners een regeling komt en dat die ex-partnerregeling makkelijk en snel uitvoerbaar
moet zijn. Het lid Omtzigt vraagt of het uitbreiden van groepen voor herstel wel uit
te voeren is en niet tot verdere vertraging leidt. De leden van de fractie van de
VVD vragen hoe het kabinet de uitvoering gaat voorbereiden op mogelijke tegenvallers
bij de uitvoering van de aanvullende regelingen. De leden van de fractie van de PvdA
vragen of het kabinet de gewekte verwachtingen in het onderhavige wetsvoorstel waar
kan maken. Het kabinet meent dat daarvan sprake is. Er is bij de vormgeving van de
ex-partnerregeling gekeken naar een regeling die zowel de gedupeerde ex-partners een
regeling biedt die herstel biedt voor het aangedane leed en tegelijkertijd uitvoerbaar
is. Bij de vormgeving van de regelingen in het onderhavige wetsvoorstel heeft de uitvoerbaarheid
een grote rol gespeeld. Zo is naar aanleiding van een uitvoeringstoets van UHT, vanwege
de verwachte toestroom van aanvragen voor de ex-partnerregeling, afgezien van het
van toepassing verklaren van de hardheidsclausule. De uitvoering van de aanvullende
regelingen vindt daarnaast gescheiden plaats van de uitvoering van het primaire herstel.
De uitvoering van de aanvullende regelingen kent een andere inrichting en werkwijze:
er vindt zo veel mogelijk ambtshalve vaststelling plaats en in plaats van een integrale
beoordeling vindt enkel toetsing plaats of de aanvrager van de ex-partner gedupeerd
is. Deze werkzaamheden hebben een ander karakter en kunnen hierdoor ook met ander
personeel en op andere wijze worden georganiseerd. Het primaire herstelproces wordt
hierdoor niet onnodig extra belast. Zo zorgt UHT voor uitvoerbaarheid van de regelingen
voor de nieuwe doelgroepen en vormen de nieuwe regelingen geen vertragende factor
voor de primaire afhandeling. De verwachting is daarom dat het proces van toetsen,
toekennen en afwijzen niet tot vertraging leidt. De tijdige uitvoering van een onverwachte
groot aantal bezwaar- en beroepszaken is een risico dat niet aan de voorkant kan worden
beslecht omdat het moeilijk is een realistische inschatting te maken van het aantal
bezwaren.
De leden van de fractie van de SP verbazen zich erover dat een externe partij de werkelijke
schade van ex-partners gaat bepalen. Zij vragen waarom de aanvraag voor compensatie
werkelijke schade in de ex-partnerregeling niet wordt toegewezen aan de Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT). Het lid Omtzigt geeft daarnaast aan moeite te hebben met
het uitbesteden van de schaderegeling voor ex-partners. De leden van de fractie van
het CDA vragen op basis waarvan het kabinet denkt dat een marktpartij een goede beoordeling
van de mate van gedupeerdheid kan maken en op welke manier dat gebeurt. De leden van
de fracties van de PvdA, GroenLinks en ChristenUnie vragen naar de reden voor de uitbesteding
van de schaderegeling, de daaraan verbonden risico’s en uitvoeringskosten. Op dit
moment voert de Commissie Werkelijke Schade (CWS) het bepalen van de werkelijke schade
van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag uit. De CWS adviseert vervolgens
UHT. Het kabinet wil voorkomen dat de aanvullende regelingen in het onderhavige wetsvoorstel
tot vertraging zouden leiden van de behandeling van (potentieel) gedupeerde aanvragers
van een kinderopvangtoeslag die zich al bij UHT of CWS hebben gemeld. Dit wordt onder
andere bereikt door het bepalen van de werkelijke schade over te laten aan een externe
partij, zodat de CWS tijd en capaciteit kan vrij maken om haar versnellings- en verbeteringstraject
uit te voeren voor de afhandeling van schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
Tegelijkertijd kan de in de markt beschikbare capaciteit en expertise worden aangewend
voor de beoordeling van de aanvullende schade van ex-partners. De hoogte van de schade
wordt in principe vastgesteld op basis van dezelfde beoordelingskaders als de CWS
nu hanteert om te voorkomen dat de uitkomsten van het schadetraject bij ex-partners
veel gaan afwijken van de het schadetraject van de gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
De schaderegeling voor ex-partners ziet primair op de schade van de ex-partner en
kan daarom zelfstandig worden uitgevoerd door een marktpartij. Het kabinet meent dat
in goede samenwerking tussen het ministerie, het CWS, de UHT en de uitvoerder van
de schaderegeling de risico’s kunnen worden beperkt. Er is nu nog niet te zeggen wat
de uitvoeringskosten zullen zijn. In de eerste suppletoire begroting 2023 is uitgegaan
van een bedrag van € 19 miljoen voor de operationele kosten van de schaderegeling
en € 63 miljoen voor de schaderegeling. Met marktpartijen wordt besproken hoe hier
praktisch invulling aan kan worden gegeven op basis van hun ervaringen. Er wordt onderzocht
of het mogelijk zou zijn en zin heeft om de beoordeling van de schade ook met een
vaststellingsovereenkomst (VSO) af te ronden indien het proces daarmee sneller kan
worden doorlopen.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre uitbesteden meerkosten met
zich meebrengt ten opzichte van intern organiseren. Deze leden vragen om een rekenvoorbeeld
van een post zonder CWS en een post met CWS in het reguliere en uitbestede proces.
De uitwerking van de regeling door de partijen waar in het kader van de aanbesteding
mee wordt gesproken is nog niet dermate gevorderd dat hiervoor al een rekenvoorbeeld
kan worden gegeven.
De leden van de fractie van de SP vragen om een onderbouwing van het besluit voor
een forfaitair bedrag van € 10.000. Zij vragen ook of het mogelijk is om met de ex-partners
om tafel te gaan en alles in één keer te regelen. Zij vragen of het kabinet mogelijkheden
ziet om dit directer af te handelen en de verschillende fases over te slaan. Het kabinet
heeft gezocht naar een aanpak die gedupeerde ex-partners zo snel mogelijk herstel
biedt en tegelijkertijd borgt dat de ex-partner in staat wordt gesteld om zoveel mogelijk
een nieuwe start te maken. Als alternatief voor de huidige ex-partnerregeling is overwogen
om een maatwerkaanpak te kiezen waarbij schade van de ex-partner telkens per geval
zou worden beoordeeld en de compensatie hierop zou worden toegesneden. Echter, een
dergelijke aanpak zou betekenen dat – uitgaande van de voorliggende definitie- circa
11.000 ex-partners individueel beoordeeld zouden moeten worden. Met de huidige beschikbare
capaciteit zou dat betekenen dat het herstel aan gedupeerde ex-partners op zijn vroegst
in 2025/2026 zou kunnen worden geboden. Het kabinet ziet vanwege de aantallen en de
tijd die iedere individuele behandeling vergt geen mogelijkheid om met alle ex-partners
om tafel te gaan en alles in één keer te regelen. Het kabinet heeft ervoor gekozen
om een forfaitaire compensatie te bieden die alle gedupeerde ex-partners snel herstel
biedt in combinatie met het ambtshalve kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden.
Ex-partners kunnen kiezen of zij een aanvraag indienen voor overname en betaling van
achterstanden op privaatrechtelijke schulden, de toepassing van de aanvullende schaderegeling
en de brede ondersteuning vanuit gemeenten. Het forfaitaire bedrag van € 10.000 dient
ook in dit licht gezien te worden. Gekozen is voor een substantieel bedrag dat naar
verwachting voor circa 70 tot 80% van ex-partners de noodzaak wegneemt om het belastende
proces van aanvullende schadevergoeding te doorlopen. Zo kan bijvoorbeeld uit het
beoordelingskader immateriële schade van CWS worden afgeleid dat voor aantasting in
de persoon, van de eer en de goede naam een bandbreedte van € 2.000 tot € 6.000 per
(toeslag)partner geldt. Ook dekt dit forfait kleinere materiële schadeposten. Door
deze aanpak kan de groep ex-partners met hogere schade sneller worden geholpen en
wordt tegelijkertijd het risico op overcompensatie beperkt.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom toeslagpartners en kinderen van overleden
gedupeerden niet worden geïnformeerd over de regeling voor nabestaanden van overleden
aanvragers op het moment dat de gedupeerde aanvrager overlijdt en waarom zij binnen
zes maanden een aanvraag moeten doen. De leden van de fractie van de SP vragen waarom
kinderen wel worden geïnformeerd over de regeling wanneer één van de andere kinderen
een aanvraag doet en wat hiervan de logica is. Hoewel een aantal nabestaanden zich
al bij UHT heeft gemeld, zijn niet alle overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag
bij UHT bekend. In die gevallen kan UHT nabestaanden niet actief informeren over de
regeling. Aan de uitvoeringsprocessen voor de regeling voor nabestaanden van overleden
gedupeerden wordt gewerkt. Het staat daarom nu nog niet vast hoe het aanmeldproces
eruit komt te zien. Streven is om het proces zo eenvoudig mogelijk en zo min mogelijk
belastend te maken voor de nabestaanden van overleden gedupeerden. Als kinderen de
begunstigden van de regeling zijn dan worden uit te keren bedragen gelijk verdeeld
over de kinderen die een aanvraag hebben ingediend. Daarom worden bedragen uitgekeerd
na afloop van de aanvraagtermijn. Om de kinderen niet te lang te laten wachten is
gekozen voor een termijn van een half jaar. Na aanmelding van één of meerdere kinderen
en vaststelling van gedupeerdheid van de overledene neemt UHT contact op met eventuele
nog niet aangemelde maar wel bekende kinderen. Zij worden geïnformeerd en in de gelegenheid
gesteld alsnog een aanvraag te doen bij UHT.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om alle mogelijke situaties die in dit
wetsvoorstel en in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) aan bod komen in een tabel
te zetten met daarbij een korte samenvatting van de problematiek en de aanpak per
situatie in de hersteloperatie.
Bijgevoegde tabel geeft per regeling in de hersteloperatie de problematiek, de doelgroep
en de ondersteuning weer.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om reflectie op de hoge complexiteit
van dit wetsvoorstel en de hersteloperatie als geheel en vragen hoe het kabinet waarborgt
dat gedupeerden de weg kunnen vinden in alle verschillende regelingen, organisaties
en loketten.
Het kabinet erkent dat de hersteloperatie als geheel complex is. Dit is helaas moeilijk
te voorkomen. Het kabinet voorziet in gesubsidieerde rechtsbijstand om potentieel
gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag bij te staan gedurende de behandeling
van de aanvraag bij UHT. Ouders kunnen daarnaast bellen naar het serviceteam van UHT.
Het kabinet streeft er daarnaast naar om burgers zoveel mogelijk werk uit handen te
nemen bij het aanspraak maken op herstelregelingen in het kader van de hersteloperatie
toeslagen. Om deze reden worden zoveel mogelijk regelingen in de hersteloperatie ambtshalve
toegekend, bijvoorbeeld de kindregeling. Ook kijkt UHT bij voorkeur eerst in de systemen
voordat het aan een (potentieel) gedupeerde vraagt om gegevens aan te leveren. Dit
laat onverlet dat er momenten in de hersteloperatie zijn waarop het noodzakelijk is
om een aanvraag te doen (zoals vereist is bij de ex-partnerregeling en ter onderbouwing
van een aanvraag zelf gegevens te overleggen). Er wordt in die gevallen zoveel mogelijk
door UHT gefaciliteerd en geholpen. Daarnaast heeft UHT een belangrijke rol in het
informeren van gedupeerden over de regelingen waarvoor zij in aanmerking komen en
voor specifieke (vervolg)vragen, zoals de verwijzing naar brede ondersteuning door
de gemeente, het schuldenloket van SBN of de uitvoerder van de schaderegeling.
2. Aanleiding voor aanvullende herstelmaatregelen
De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet aan te geven in hoeverre er nog
andere situaties in de praktijk voorkomen die niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen
en of er nog groepen potentiële gedupeerden niet onder de Wht vallen en ook niet onder
dit wetsvoorstel. De leden van de fractie van de SGP vragen of met dit wetsvoorstel
alle potentiële doelgroepen en herstelregelingen wettelijk geregeld zijn en of er
meer groepen zijn die mogelijk in aanmerking komen voor aanvullende herstelmaatregelen.
Met de voorliggende toevoegingen wordt toegewerkt naar een afronding het beleid dat
moet voorzien in het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Nieuwe groepen
potentiële gedupeerden die onder de Wht zouden moeten worden gebracht worden niet
voorzien.
De leden van de fractie van D66 vragen wat bedoeld wordt met de zin «maar daarmee
is niet voorzien in de toekenning van de herstelmaatregelen voor een gedupeerde ouder
en diens gezinsleden». In de betreffende passage wordt toegelicht dat in de Wht al
is geregeld dat kinderen van een overleden aanvrager zelfstandig recht hebben op de
kindregeling. In de Wht wordt echter niet voorzien in compensatie voor de gezinsleden
van de gedupeerde aanvrager als die is overleden. Daarin voorziet het onderhavige
wetsvoorstel door diens partner op de dag van overlijden of diens kinderen (indien
gedupeerde aanvrager geen partner had op dat moment) in aanmerking te laten komen
voor de regelingen waar de (overleden) gedupeerde aanvrager voor in aanmerking zou
zijn gekomen.
3. Herstelmaatregelen voor ex-partners
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet van plan is om ook trajecten
inzake het opstellen van een vaststellingsovereenkomst (VSO-traject) mogelijk te maken
voor ex-partners. Ook vragen zij of ex-partners desgewenst gemakshalve kunnen aansluiten
bij VSO’s van hun ex-partner. De ex-partnerregeling is een regeling volgens bestuursrecht
waarbij de forfaitaire vergoeding wordt vastgesteld en toegekend en afgesloten met
een beschikking waar bezwaar en eventueel beroep tegen openstaat. Voor dat gedeelte
wordt niet voorzien in een VSO-traject. Specifiek ten aanzien van de afhandeling van
aanvullende schade wordt wel een alternatieve methode van afhandeling, namelijk via
een VSO-traject, opengehouden. Dit is onder nadrukkelijk voorbehoud van de uitkomsten
van de pilot onder gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag waarin de VSO wordt
getoetst, maar ook van de wenselijkheid van de brede inzet van de VSO. Omdat het sluiten
van een VSO een persoonlijke aangelegenheid is tussen een individuele ouder en de
Staat over individuele schade ligt het op voorhand niet in de rede dat ex-partners
aansluiten bij het VSO-traject van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag.
De leden van de fractie van D66 vragen waarin de ex-partnerregeling verschilt van
de regelingen voor gedupeerde aanvragers. In onderstaande tabel wordt aangegeven waar
beide regelingen verschillen. Regeling
Gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag
Ex-partner
Forfaitair bedrag
€ 30.000.
€ 10.000.
Eerste toets
Ja
Nee
Integrale beoordeling
Ja
Nee
Toegang tot de regeling
Mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot 31 december 2023.
In eerste instantie uitsluitend toegang tot de regeling na ontvangst van een brief
van UHT.
Het briefvereiste vervalt op een nader te bepalen moment.
Brede ondersteuning in Nederland
Vanaf het moment van indiening van de aanvraag.
Vanaf het moment van toekenning van de forfaitaire compensatie van € 10.000.
Brede ondersteuning in buitenland
Vervaldatum voor vastleggen wens tot remigratie
Een vaste termijn voor vastleggen wens tot remigratie
Incidentele noodvoorziening
Vanaf het moment van indiening van de aanvraag.
Vanaf het moment van toekenning van de forfaitaire compensatie van € 10.000 tot moment
van uitkeren.
Aanvullende werkelijke schade
Uitvoering door de CWS.
Uitvoering door externe partij(en).
Overnemen of betalen privaatrechtelijke schulden en kwijtschelden bestuursrechtelijke
schulden
Voor aanvrager en huidige toeslagpartner.
Uitsluitend voor ex-partner; niet voor (nieuwe) toeslagpartner van de ex-partner.
Pauzering bestuursrechtelijke schulden vanaf aanmelding.
Geen pauzering bestuursrechtelijke schulden.1
Moratorium voor privaatrechtelijke schulden vanaf vaststelling van gedupeerdheid.
Geen moratorium voor privaatrechtelijke schulden.
Compensatie voor met het compensatiebedrag afgeloste schulden.
Geen compensatie voor met het compensatiebedrag afgeloste schulden.
Hardheidsclausule
Van toepassing (artikel 9.1 Wht).
Niet van toepassing op de definitie van ex-toeslagpartners en hoogte forfaitair bedrag.2
Wel van toepassing op schuldenregeling en brede ondersteuning.
Bezwaaradviescommissie (BAC)
De taken van de BAC en de CvW zijn opgenomen in de respectievelijke instellingsregelingen.
Deze worden nog aangepast, waarbij ook een onderscheid tussen ex-partners en aanvragers
aannemelijk is.
Commissie van Wijzen (CvW)
Gesubsidieerde rechtsbijstand
Bij:
• Herstelregelingen;
• Verzoek tot betaling of overname van private schulden.
• Regeling voor aanvullende werkelijke schade
• Bezwaar en beroep bij bovenstaande.
Bij:
• Verzoek tot betaling of overname van private schulden;
• Regeling voor aanvullende werkelijke schade.
vAanvragen voor forfaitaire compensatie als aanvrager kinderopvangtoeslag is overleden.3
• Bezwaar en beroep bij bovenstaande
Niet bij:
• Aanvragen voor forfaitaire compensatie in overige gevallen.
Uitvoering
Aanvrager wordt ondersteund door PZB’er bij integrale beoordeling.
Geen ondersteuning door PZB’er vanwege ontbreken integrale beoordeling.
Kindregeling
Kinderen die op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar oud tot en met kinderen die
voor inwerkingtreding van de Wht zijn geboren.
Kinderen van de huidige partner hebben recht op de kindregeling.
Uitsluitend kinderen die voor het toeslagpartnerschap met de aanvrager zijn geboren
en op 1 januari 2005 niet ouder waren dan 21 jaar oud.
Kinderen van de huidige partner van de ex-partner hebben geen recht op de kindregeling.
Nabestaanden
Bepaalde nabestaanden van een overleden aanvrager hebben recht op compensatie en tegemoetkomingen.
Er is geen nabestaandenregeling voor nabestaanden van ex-partners.
X Noot
1
Pauzering of moratorium voor schulden is niet nodig omdat de ex-partnerregeling en
de schuldenregeling tegelijk ingaan.
X Noot
2
Omdat dit niet uitvoerbaar wordt geacht. Wel wordt voorzien in een vangnetbepaling.
X Noot
3
Met onder andere de Raad voor Rechtsbijstand wordt nog over de operationalisering
hiervan gesproken.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke gebieden rechtsongelijkheid zal
ontstaan met betrekking tot het compensatiebedrag dat ex-partners zullen ontvangen
bijvoorbeeld in vergelijking met de situatie dat sprake is van dubbele aanvragers
of mensen die nog bij elkaar zijn. Deze leden vragen of het kabinet de juridische
houdbaarheid kan toelichten. Deze leden vragen daarnaast naar de verhouding tussen
de Catshuisregeling en de forfaitaire vergoeding bij de ex-partnerregeling. Het lid
Omtzigt vraagt naar de rechtvaardiging voor het toekennen van een bedrag aan de ex-partner,
terwijl er geen bedrag wordt toegekend aan de bestaande partner. Daarnaast vraagt
dit lid of het kabinet de zorg deelt dat de grofmazige en ruimhartige vormgeving van
de hersteloperatie de regeling kwetsbaar maakt in het licht van het gelijkheidsbeginsel.
De leden van fractie van de ChristenUnie menen dat het feit dat de forfaitaire vergoeding
in de praktijk niet is gedeeld op zichzelf geen reden is om een vergoeding aan de
ex-partner uit te keren die het totaalbedrag dat van stellen die wel bij elkaar gebleven
zijn te boven gaat. Deze leden vragen het kabinet om te reflecteren op deze rechtsongelijkheid.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook om reflectie op het punt dat
een forfaitaire vergoeding kan leiden tot situaties waarbij te weinig compensatie
wordt ontvangen en situaties waarbij meer compensatie ontvangen dan de geleden schade.
De leden van de fractie van de SGP vragen te reflecteren op de situatie dat de forfaitaire
compensatie kan leiden tot grote onevenwichtige uitkomsten en vragen of er geen ongewenste
situaties worden gecreëerd. De leden wijzen op het geval dat toeslagpartners die nog
samen zijn € 30.000 krijgen, terwijl toeslagpartners die niet meer samen zijn € 40.000
krijgen. De scheiding resulteert dus in € 10.000 extra compensatie. Daarnaast wijzen
de leden dat het ook kan gebeuren dat ex-partners het oorspronkelijke bedrag van € 30.000
gedeeld hebben, terwijl de ex-partner nu nog € 10.000 extra krijgt. Volgens de leden
wringt dit te meer, doordat ex-partners deze tegemoetkoming krijgen ongeacht de mate
en termijn van schade. Daar komt volgens de leden nog bij dat de uitvoering van deze
regeling voor vertraging van de hersteloperatie zorgt, waardoor andere gedupeerden
juist langer moeten wachten. Het voorstel beoogt herstel te bieden en niet te treden
in de (privaatrechtelijke) verhoudingen tussen partners of ex-partners. Het verdelen
van deze compensatie wordt ervaren als een pijnlijk en soms onmogelijk proces. Het
bedrag wordt vaak niet gedeeld, waardoor de gedupeerde ex-partner niet deelt in het
herstel. Daarom is gekozen voor een regeling waarbij de ex-partner zelfstandig aanspraak
heeft op een forfaitair bedrag van € 10.000 en overige regelingen. In de situatie
dat er sprake is van dubbele aanvragers, maar zij niet meer samen zijn op het moment
van toekenning van het forfaitaire bedrag aan de eerste aanvrager, ontvangt de tweede
aanvrager op grond van artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht een bedrag van € 10.000.
Dat forfaitaire bedrag is gelijk aan het bedrag dat een ex-partner ontvangt.
De mogelijkheid bestaat dat een ex-partner in deze opzet met de eerder verkregen helft
van de Catshuisregeling in totaal meer compensatie zou kunnen ontvangen dan een gedupeerde
aanvrager van een kinderopvangtoeslag als die aanvrager de € 30.000 gedeeld heeft,
terwijl de ex-partner dit niet doet. Ook voor de situatie waarin de aanvrager en de
ex-partner (dan wel de tweede aanvrager die voormalig partner is van de eerste aanvrager)
samen € 40.000 ontvangen, heeft het kabinet opgeroepen de compensatie te delen. Bovendien
wordt opgemerkt dat het goed mogelijk is dat de gedupeerde aanvrager van de kinderopvangtoeslag
na de integrale beoordeling uiteindelijk meer ontvangt of heeft ontvangen dan het
forfaitaire bedrag van € 30.000. Het bedrag van € 10.000 is substantieel in de situatie
dat het forfaitaire bedrag van € 30.000 niet is of wordt gedeeld, maar tegelijkertijd
blijft met dit bedrag (tezamen € 40.000) het verschil met partners die nog bij elkaar
zijn (zij krijgen gezamenlijk € 30.000) relatief beperkt. Het klopt dat de uitkomst
niet in alle gevallen gelijk zal zijn. Dit is het gevolg van het feit dat de vergoeding
soms wel wordt gedeeld, maar niet altijd. Het zou de uitvoering van de maatregel compliceren
en tot vertraging leiden indien de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van
compensatie rekening zou moeten houden met onderling verdeelde bedragen. Er zou immers
getoetst moeten worden of die verdeling al dan niet heeft plaatsgevonden. De bestaande
toeslagpartner zal daarentegen in de meeste gevallen zowel delen in de forfaitaire
vergoeding van € 30.000,- als in de eventuele aanvullende vergoeding in de integrale
beoordeling. Het kabinet wil ook de voormalig partners die slachtoffer zijn van de
toeslagenproblematiek herstel bieden. Hierin ligt de rechtvaardigheidsgrond om de
ex-partners te compenseren.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat snelheid het voornaamste
argument is geweest om niet te kiezen voor het alternatief van de maatwerkaanpak.
Ook vragen deze leden of het, indien voor maatwerk zou worden gekozen, nog steeds
klopt dat in 2026 tot compensatie zou kunnen worden overgegaan. Ook vragen deze leden
wat de consequenties zouden zijn als de beoordeling van de ex-partners zou wachten
tot na de integrale beoordelingen met beoordeling van de ex-partnerdossiers en of
dan vertraging zou kunnen worden voorkomen. Het voornaamste argument om niet voor
de maatwerkoptie te kiezen is inderdaad snelheid. Een maatwerkaanpak zou betekenen
dat in de huidige inschatting de ex-partners pas op zijn vroegst in 2025/2026 een
vorm van financieel herstel zou kunnen worden geboden. Het voordeel van het wachten
met de beoordeling van de ex-partners tot na de integrale beoordeling van de aanvragers
is dat er meer zekerheid is over de status van gedupeerdheid van de aanvrager en hiermee
de compensatie voor de ex-partner beter gerelateerd zou kunnen worden aan de schade
van de aanvrager. Vanzelfsprekend kan dan ook beter de schade van de ex-partner worden
benaderd en vergoed. Het kabinet wil nu op korte termijn een begin maken met het herstel
van de ex-partners. Indien gewacht zou worden op de integrale beoordeling, zullen
veel gedupeerde ex-partners nog langer moeten wachten op enig financieel herstel.
Om die reden is gekozen voor de aanpak van een zelfstandige regeling met een forfaitaire
vergoeding en aanvullende herstelregelingen.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeveel procent van de gevallen ex-partners
onder de regeling voor dubbele aanvragers vallen en in hoeveel procent van de gevallen
onder de ex-partnerregeling. Medio mei 2022 had UHT enkele tientallen situaties geïdentificeerd
waarin twee personen die in het verleden elkaars partners waren, maar op dat moment
niet meer, beiden als gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag zijn aan te
merken.
De leden van de fractie van het CDA vragen aandacht voor de ex-partners die de andere
ouder aan hun lot hebben overgelaten en in de regeling beloond lijken te worden. Een
grote groep ex-partners heeft de toeslagenproblematiek aan den lijve ondervonden.
Met de gehanteerde definitie (onder meer het kind- en duurcriterium) is de regeling
zo ingericht dat de ex-partners worden bereikt die schade hebben geleden en ex-partners
die geen schade hebben geleden, bijvoorbeeld omdat ze direct na aanvang van de problematiek
zijn vertrokken, zo veel mogelijk worden uitgesloten. Niet uitgesloten is dat met
deze regeling ook ex-partners in aanmerking kunnen komen voor de ex-partnerregeling,
terwijl zij feitelijk weinig van de problematiek hebben meegemaakt of geen (financiële)
bijdrage hebben geleverd. Het kabinet heeft dit bij de vormgeving van de ex-partnerregeling
vanzelfsprekend zoveel mogelijk willen voorkomen. Om de regeling uitvoerbaar te houden
– en dus geen maatwerkaanpak per ex-partner te hoeven hanteren – is dit helaas onvermijdelijk.
Het kabinet heeft hier het principe van ruimhartigheid de doorslag laten geven, zoals
dat in het algemeen ook als uitvoeringsprincipe door de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag
is geadviseerd.
De leden van de fractie van het CDA vragen om de aanpassingen en lessen in het kader
van het toepassen van de menselijke maat in de uitwerking mee te nemen. Het kabinet
heeft bij de vormgeving van de regeling zoveel mogelijk geprobeerd om de ex-partner
te ontzorgen en rekening gehouden met het doenvermogen. Dit houdt concreet in dat
de voormalige partner waarvan op basis van een zoekslag in de systemen wordt vermoed
dat hij kwalificeert als ex-partner, wordt uitgenodigd door UHT om een aanvraag in
te dienen voor een forfaitaire compensatie en in deze uitnodiging gelijk wordt gewezen
op de mogelijkheid van aanvraag voor de overige herstelmaatregelen. Daarnaast worden
de ervaringen die nu in de uitvoering worden opgedaan uit de gesprekken met gedupeerde
aanvragers van kinderopvangtoeslag meegenomen in de vormgeving van de aanvullende
schaderegeling voor ex-partners.
De leden van de fractie van het CDA vragen om een nadere onderbouwing van het op basis
van een fictie aanmerken van gedupeerden in relatie tot de voorzieningen die hier
tegenover staan.
Het kabinet heeft bij de vormgeving van de ex-partnerregeling keuzes gemaakt die ertoe
leiden dat in ieder geval de zwaarst gedupeerde ex-partners in aanmerking komen en,
vanwege de uitvoerbaarheid, geen maatwerk hoeft te worden toegepast. In het wetsvoorstel
worden de criteria bepaald waaronder voormalig partners kwalificeren als ex-partner.
Zoals in het nader rapport omschreven is, bestaat er in het bieden van herstel aan
voormalig partners een spanning tussen de wens om snel en ruimhartig herstel te bieden
en goed de groep af te bakenen. In dit kader zijn bij de totstandkoming van de voorgestelde
ex-partnerregeling (forfaitaire compensatie voor de gehele groep en schuldenaanpak
die zoveel mogelijk aansluit bij de aanvragers van kinderopvangtoeslag) alternatieven
onderzocht. Het is de verwachting dat de meest gedupeerde voormalige partners aan
één van de in dit wetsvoorstel opgenomen voorwaarden voldoen en dat het realistisch
is dat die voormalige partner schade heeft geleden door de toeslagenproblematiek.
Het is ook de verwachting dat (het merendeel van de) voormalig partners die geen schade
hebben geleden op deze wijze niet als ex-partners kwalificeren.
De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet verder een onderbouwing te
geven van de passage in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
bij het onderhavige wetsvoorstel betreffende het huwelijksvermogensrecht in relatie
tot mogelijke procedures. Het voorstel beoogt herstel te bieden en niet te treden
in de (privaatrechtelijke) verhoudingen tussen partners of voormalig partners. Daarom
is gekozen voor een regeling waarbij de ex-partner zelfstandig aanspraak heeft. Wel
heeft het kabinet vanaf het begin een appel gedaan op de ontvangers van de Catshuisregeling
om de eerder ontvangen € 30.000 te delen met diens (ex-)toeslagpartner. De in de wet
gehanteerde peildatum voor de ex-partnerregeling heeft tot gevolg dat toepassing van
het huwelijksvermogensrecht niet in veel gevallen zal leiden tot een gedwongen verdeling
van de € 30.000; op het moment van uitbetaling zijn partners immers veelal al uit
elkaar. Er kunnen echter diverse redenen zijn waarom de € 30.000 wel gedeeld is. Dit
kan bijvoorbeeld zijn als gevolg van een gedwongen verdeling op basis van het huwelijksvermogensrecht,
maar het is ook mogelijk dat de ontvanger de € 30.000 vrijwillig heeft gedeeld. Het
kabinet wil, zoals eerder aangegeven, geen onderscheid maken tussen de diverse redenen
waarom het bedrag verdeeld is tussen beide voormalig partners. Juist het maken van
een onderscheid tussen een verdeling op basis van huwelijksvermogensrecht of een verdeling
op andere gronden lijkt niet redelijk. De verwachting is dat door de zelfstandige
aanspraak voor een ex-partner de kans op onderlinge procedures aanmerkelijk wordt
verkleind.
De leden van de van de fractie van GroenLinks vragen toe te lichten wat bedoeld wordt
met de passage in de memorie van toelichting: «De onterechte terugbetaling van kinderopvangtoeslag
wordt al via de compensatieregeling voor de aanvrager afgewikkeld. Er vindt daarom
voor de beoordeling van de gedupeerdheid van de ex-partner geen integrale beoordeling
plaats».
Bij de aanvrager van een kinderopvangtoeslag wordt beoordeeld of de terugvordering
of stopzetting van de kinderopvangtoeslag onterecht was en dus of de aanvrager gedupeerd
is. Voor de ex-partner geldt als voorwaarde om in aanmerking te komen voor de ex-partnerregeling
onder andere dat de voormalig partner als gedupeerd is aangemerkt. Daarnaast gelden
een aantal andere criteria, waaronder het kind- en duurcriterium. Voor de toetsing
of daaraan is voldaan, is geen integrale beoordeling nodig. Als de ex-partner een
aanvraag indient voor vergoeding van de werkelijke aanvullende schade wordt uiteraard
wel getoetst welke schade die ex-partner daadwerkelijk heeft geleden.
3.1 Begrip ex-partner
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe betrokkenheid gedefinieerd wordt, hoe
dit getoetst wordt en wat de reikwijdte is. Ook vragen zij zich af of het regime voor
elke vorm van betrokkenheid hetzelfde is. Het doel van de ex-partnerregeling is om
zoveel mogelijk voormalige partners waarvan het aannemelijk is dat zij merkbare gevolgen
hebben ondervonden van de problemen rondom de kinderopvangtoeslag te compenseren.
Om te bepalen welke voormalige partners de nadelige gevolgen hebben ondervonden wordt
er met behulp van een aantal criteria bepaald of diegene in aanmerking komt voor de
forfaitaire compensatie en de overige regelingen in de hersteloperatie. Voorwaarde
is dat iemand moet voldoen aan het kind- of duurcriterium. Daarnaast is vereist dat
iemand niet zelf in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag. De laatste toets die plaatsvindt, is of diegene
geen partner (meer) is van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag op een
in de wet vastgestelde peildatum. Dit is in de meeste gevallen de datum waarop de
forfaitaire compensatie van € 30.000 is betaald aan de gedupeerde aanvrager van een
kinderopvangtoeslag. Ex-partners die verwachten meer schade dan het aan hen uitgekeerde
forfaitaire bedrag van € 10.000 te hebben, kunnen een (onderbouwde) aanvraag doen
voor compensatie van aanvullende schade.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat er in de uitvoering gaat gebeuren als
mensen zich melden die enkele dagen te kort een relatie hebben gehad om in aanmerking
te komen voor de ex-partnerregeling. Zij vragen hoeveel ruimte voor maatwerk er hier
is. De gekozen afbakening in het duurcriterium van 12 maanden is een harde grens.
Ex-partners die korter dan 12 maanden na de beschikking waarmee de aanvrager van kinderopvangtoeslag
gedupeerd is bij de aanvrager zijn gebleven en ook niet aan het kindcriterium voldoen,
vallen buiten de regeling. Er is geen ruimte voor maatwerk door middel van toepassing
van de hardheidsclausule in de Wht. De hardheidsclausule is namelijk, met uitzondering
van de schuldenregeling voor ex-partners, niet van toepassing op de ex-partnerregeling.
De reden hiervoor is dat de kans klein wordt geacht dat een beroep op de hardheidsclausule
zou kunnen slagen, terwijl het naar verwachting van UHT wel tot een grote stroom aan
aanvragen zou kunnen leiden. Wel bevat het wetsvoorstel een vangnetbepaling. Als tijdens
de uitvoering blijkt dat een bepaalde onvoorziene groep voormalige toeslagpartners
ten onrechte niet onder de reikwijdte van de ex-partnerregeling valt, kan via de vangnetbepaling
bij algemene maatregel van bestuur een regeling voor die groep getroffen worden. In
de uitvoeringstoets is echter naar voren gekomen dat een hardheidsclausule op dit
punt onuitvoerbaar zou zijn. Er is met het duurcriterium onder andere gekozen voor
een duurgerelateerde minimumnorm die enerzijds aansluit bij het uitgangspunt van compensatie
voor hen waarvan aannemelijk is dat zij schade hebben geleden (door minstens een jaar
deel uit te maken van het gedupeerde huishouden) maar die tegelijkertijd duidelijk,
objectief en uitvoerbaar is. Deze termijn biedt dan ook geen ruimte voor maatwerk.
Daarmee zou UHT met een grote uitvoeringslast worden belast.
De leden van de fractie van D66 vragen om een onderbouwing te geven voor de inschatting
van het kabinet dat mogelijk sprake zou zijn van 11.000 aanvragen. Deze leden vragen
naar de inschatting hoeveel ex-partners niet voldoen aan de definitie. De mogelijk
11.000 rechthebbenden volgen uit een data analyse op basis van ruim 25.000 ex-partners
die horen bij de gedupeerde ouders waarbij in de analyse het effect van het duur-
en kind-criterium zo veel mogelijk is meegenomen. Op dit moment wordt die schatting
verder uitgewerkt en kan nog niet precies worden geduid hoeveel ex-partners in aanmerking
komen.
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre het duurcriterium als arbitrair
wordt ervaren. Er is in het kader van de uitvoerbaarheid gekozen voor objectieve voorwaarden
om te bepalen welke ex-partners in aanmerking komen voor de ex-partnerregeling. Idealiter
zou voor iedere ex-partner, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, door middel
van maatwerk bepaald worden welke vorm van herstel passend is. Hier speelt echter
sterk het centrale dilemma tussen maatwerk en uitvoerbaarheid. Het kabinet schat in
dat het duurcriterium van een jaar en met het kindcriterium een heldere en uitvoerbare
afbakening biedt die recht doet aan de verschillen onder ex-partners. De verwachting
is dat hiermee, in combinatie met het kindcriterium, de gedupeerde ex-partners worden
bereikt. Tegelijkertijd worden ex-partners die snel na ontvangst van de beschikking
waaruit gedupeerdheid bleek zijn vertrokken, uitgesloten.
De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat de hardheidsclausule niet
van toepassing is op de definitie van ex-partner en waarom het kabinet dit niet van
meerwaarde acht. Het klopt dat ervoor is gekozen om de hardheidsclausule ten aanzien
van de definitie van ex-partner niet van toepassing te verklaren. Het kabinet acht
een hardheidsclausule doorgaans zeker van meerwaarde. In de uitvoeringstoets is echter
naar voren gekomen dat een hardheidsclausule op dit punt onuitvoerbaar zou zijn. Het
belasten van schaarse uitvoeringscapaciteit is afgewogen tegen de geringe kans dat
een beroep op de hardheidsclausule slaagt bij deze specifiek afgebakende definities.
Wel bevat het wetsvoorstel een vangnetbepaling. Hiermee kan worden ingespeeld op eventuele
groepen die mogelijk bij nader inzien gemist zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom in het zoeken van balans voor het
duurcriterium is gekozen voor de duur van één jaar, aangezien dat hen relatief kort
lijkt om aanspraak te kunnen maken op compensatie, maar ook brede ondersteuning en
kwijtschelden van schulden. Ook vragen zij of het kabinet kan aangeven hoe gedupeerden
zelf naar deze balans kijken en of zij zelf voorstellen hebben gedaan. De leden van
de fracties van de PvdA, GroenLinks en SGP vragen om toe te lichten waarom gekozen
is voor een periode van één jaar na de relevante beschikking als minimale termijn
in het ex-partnerbegrip. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hier ook
een kortere of juist langere termijn is overwogen. De leden van de fractie van de
ChristenUnie vragen waarom voor twee afzonderlijke criteria gekozen is, in plaats
van de samenloop van beide. De leden van de fractie van D66 vragen nader inzicht te
geven welk deel van de genoemde 11.000 ex-partners voldoet aan het duur- of kindcriterium
of beide. De leden van de fractie van de SGP vragen waarom er niet wordt bezien in
hoeverre ex-partners de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag hebben
ondervonden, waarom hier niet op wordt getoetst en of op deze wijze geen ex-partners
onterecht compensatie krijgen of dat de compensatie niet verhouding staat tot de geleden
schade. Het lid Omtzigt noemt het voorbeeld van iemand die in 2006 een relatief geringe
terugvordering heeft gehad en in 2014–2016 een fiscaal partner had die van de gevolgen
niets gemerkt heeft. Hij vindt de definitie van ex-partner erg ruim en mist de poging
om een link tussen het hebben ondervonden van de gevolgen van de terugvordering en
de betaling van het forfaitaire bedrag. Het duurcriterium van een jaar na de dagtekening
van de duperende beschikking is een objectief criterium om ex-partners van de regeling
uit te sluiten die een te geringe periode onderdeel hebben uitgemaakt van het gedupeerde
huishouden om nog redelijkerwijs aanspraak te kunnen maken op regelingen die gericht
zijn op herstel van de effecten van de toeslagenaffaire. Er is daarmee gekozen voor
een norm die enerzijds aansluit bij het uitgangspunt van compensatie voor hen waarvan
aannemelijk is dat zij schade hebben geleden door minstens een jaar deel uit te maken
van het gedupeerde huishouden maar die tegelijkertijd duidelijk, objectief en uitvoerbaar
is. Er zijn geen langere of kortere periodes overwogen. Gedupeerden benadrukten dat
ze het onwenselijk zouden vinden dat een ex-partner gecompenseerd zou worden die kort
bij de gedupeerde was en geen of nauwelijks bijdrage heeft geleverd aan het oplossen
van de problematiek. Ex-partners die voldoen aan één van beide criteria kunnen groot
financieel nadeel hebben ondervonden van de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Ze hebben minimaal een jaar lang deel uitgemaakt van het gedupeerde huishouden nadat
de terugvordering startte of het is aannemelijk dat hun kind in een huishouden met
schulden is opgegroeid. UHT kan hierover pas uitsluitsel geven als een aanvrager zich
meldt. Deze informatie vraagt nadere dossierinformatie vanuit het dossier van de gedupeerde
aanvrager van een kinderopvangtoeslag. Dit is niet voor alle ex-partners inzichtelijk
te maken op voorhand. Het lid Omtzigt heeft een voorbeeld gegeven waaruit zou blijken
dat de definitie erg ruim is. In die situatie kwalificeert de voormalig partner echter
niet als ex-partner omdat niet aan het kind- of duurcriterium is voldaan.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet alternatieve criteria heeft
overwogen zoals een minimale hoogte van terugvordering of een inschatting van de schade
naar rato van de duur van de relatie. Ook vragen zij of is overwogen om in gesprek
met de ex-partners een inschatting te maken en daaruit een spoor van licht gedupeerden
en zwaar gedupeerden af te leiden. Bij het vormgeven van de ex-partnerregeling zijn
diverse alternatieven overwogen en beoordeeld. Een mogelijkheid betrof een aanpak
waarop het herstel zich zou richten op «schrijnende gevallen». In hoeverre een voormalig
partner als schrijnend kwalificeert, zou dan vastgesteld moeten worden op basis van
een drempelwaarde zoals de leden van de fractie van het CDA voorstellen. Het nadeel
van dit alternatief is dat de keuze voor de drempelwaarde als arbitrair zal worden
ervaren: «waarom ligt de grens hier»?
Ook is overwogen om een maatwerkoplossing te bieden. Dit zou betekenen dat van de
voormalig partner telkens zou moeten worden vastgesteld of diegene daadwerkelijk gedupeerd
zou zijn geweest en in welke mate schade is geleden. In de praktijk zou dit kunnen
betekenen dat alleen aanvullend herstel wordt geboden bij zaken die niet al via het
traject van de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag worden afgewikkeld.
Hiermee zou de compensatie weliswaar specifieker zijn, maar zou de compensatie van
de ex-partner afhankelijk worden van de tijdigheid en de uitkomsten van de (integrale)
beoordeling van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Daarnaast vergt deze maatwerkaanpak
van de uitvoering dat zij naast de bestaande werkstroom van gedupeerde aanvrager van
een kinderopvangtoeslag ook nog een grote groep aanvragen van voormalig toeslagpartners
voor maatwerk in behandeling zou moeten nemen. De behandeling van aanvragen van voormalig
toeslagpartners zou dan waarschijnlijk na de behandeling van de gedupeerde aanvragers
van een kinderopvangtoeslag komen. Gegeven de beschikbare capaciteit is de verwachting
dat ex-partners in dit scenario dan op zijn vroegst rond 2025 financieel zouden kunnen
worden geholpen. Er is niet met ex-partners gesproken om een inschatting te maken
van de mate van gedupeerdheid of het maken van een onderscheid tussen licht en zwaar
gedupeerde ex-partners. Ook zou het niet eenvoudig zijn om hier objectieve criteria
voor te definiëren. Tegen de achtergrond van deze overwogen alternatieven is gekozen
voor de nu voorgestelde aanpak. Hierbij zijn het belang van uitvoerbaarheid en de
wens om de gedupeerde ex-partner snel, zelfstandig en effectief herstel te bieden
het zwaarst gewogen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de theoretische mogelijkheid
dat een ex-partner bij meerdere aanvragers onder het ex-partnerbegrip valt. Zij vragen
of de voorgestelde forfaitaire uitkering in dit geval ook meerdere keren wordt uitbetaald.
Het klopt dat het mogelijk is dat iemand in relatie tot meerdere aanvragers van een
kinderopvangtoeslag kwalificeert als ex-partner. Om te voorkomen dat een ex-partner
meerdere keren de forfaitaire compensatie kan ontvangen, zijn in de op 24 mei 2023
naar uw Kamer gezonden nota van wijziging bij dit wetsvoorstel regels opgenomen om
ervoor te zorgen dat de € 10.000 slechts eenmaal wordt uitgekeerd.
3.2 Forfaitaire compensatie
De leden van de fractie van de VVD, de ChristenUnie, het CDA, de PvdA, GroenLinks,
het lid van de fractie van de BBB en het lid Omtzigt vragen naar een onderbouwing
van de hoogte van de forfaitaire compensatie van € 10.000. De leden van de fractie
van de PvdA vragen of het kabinet kan onderbouwen waar het gekozen forfaitaire bedrag
op is gebaseerd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke bedragen
lager dan € 10.000 zijn overwogen. De leden van de fractie van het CDA vragen waarom
€ 10.000 het meest geschikte bedrag is en vragen naar de balans tussen mensen die
nauwelijks schade hebben geleden en mensen die meer hebben geleden. De forfaitaire
compensatie voor de ex-partner bedraagt € 10.000. Dit bedrag biedt een (eerste) erkenning
voor het aangedane leed en is een vergoeding voor geleden materiële en immateriële
schade. Indien de werkelijke schade meer bedraagt, kan de ex-partner een aanvraag
doen om zijn werkelijke schade vergoed te krijgen. De verwachting is dat met een forfaitaire
compensatie aan een grote groep ex-partners op een snelle en effectieve manier herstel
worden geboden. De inschatting is dat het bedrag van € 10.000 substantieel genoeg
is om echt iets te betekenen voor ex-partners indien het verdelen van € 30.000 niet
lukt. In principe geldt de forfaitaire compensatie als basis voor de compensatie voor
de geleden (im)materiële schade. Wanneer de ex-partner meent meer schade te hebben
dan deze € 10.000 kan diegene dit aanvoeren bij de aanvullende schaderegeling. Tegelijkertijd
blijft met dit bedrag het verschil met partners die nog bij elkaar zijn (zij krijgen
gezamenlijk € 30.000) beperkt.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet het wenselijk acht dat de
gedupeerde de € 30.000 ook deelt met de ex-partner indien die ex-partner ook € 10.000
heeft ontvangen. Deze leden vragen of, als dat niet het geval is, het kabinet de positie
van de gedupeerde dan wil beschermen in een civielrechtelijke zaak. Het kabinet roept
ook in de situaties waarin de gedupeerde € 30.000 en de ex-partner € 10.000 ontvangen
op om de forfaitaire vergoeding te delen. Het kabinet wil niet in de privaatrechtelijke
verhouding tussen voormalig partners treden. In een civielrechtelijke zaak is het
uiteindelijk aan de rechter om de oordelen over de verdeling tussen voormalig partners.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de uitvoering van de forfaitaire compensatie
voor ex-partners eruit zal zien, of dit op volgorde van aanmelding is en hoe de informatiebrief
en de beschikking eruit komen te zien. Ook vragen deze leden wanneer de betalingen
op de rekening van de ex-partner staan. De leden van de fractie van de SGP vragen
of alleen ex-partners worden aangeschreven van vastgesteld gedupeerde aanvragers van
een kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen daarnaast waarom mogelijke en bekende rechthebbenden
in één keer en niet in fases worden aangeschreven. Na inwerkingtreding van het onderhavige
wetsvoorstel gaat UHT in de tot haar beschikking staande applicaties en dossiers op
zoek naar ex-partners die op grond van direct beschikbare data ten aanzien van duur-
en kindcriterium mogelijk in aanmerking komen voor de regeling. UHT schrijft de mogelijk
belanghebbenden groepsgewijs (in fases) aan, zodat de uitvoering niet wordt overbelast
en de kans op fouten kleiner is. De potentiële ex-partners ontvangen een uitnodigingsbrief
van UHT om zich aan te melden voor de regeling. Met de informatiebrief kunnen zij
zich aanmelden, waarbij ze kunnen verzoeken om geïnformeerd te worden over de schaderegeling.
Aansluitend toetst UHT of een aanvrager in aanmerking komt voor de ex-partnerregeling
aan de hand van de eerdere analyse. Dit gebeurt in beginsel op volgorde van aanmelding.
Zo ja, dan ontvangt de aanvrager een beschikking en maakt UHT de forfaitaire compensatie
binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot toekenning over op de daartoe
door de ex-partner bestemde bankrekening. Voormalige partners die niet worden bij
brief worden uitgenodigd om een aanvraag in te dienen kunnen minimaal zes maanden
na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een aanvraag indienen. Uitbetaling gebeurt
na positieve beoordeling van het dossier en binnen zes weken. Ex-partners die geen
brief ontvangen, kunnen zich pas later melden voor de regeling. Zij worden dan ook
op volgorde van aanmelding behandeld.
De leden van de ChristenUnie zijn van mening dat het effect kan optreden dat ex-partners
zich na ontvangst van het forfaitaire bedrag alsnog aanmelden voor de compensatie
van de werkelijke schade, terwijl de werkelijke schade het forfaitaire bedrag niet
te boven gaat. Zij vragen of er daarom is overwogen geen of een lager forfaitair bedrag
toe te kennen en toegang te bieden tot het traject voor de vergoeding van werkelijke
schade en schuldenaanpak. Er zijn verscheidene varianten rond het forfaitaire bedrag
en de schuldenregeling overwogen. Het kabinet meent met de forfaitaire vergoeding
van € 10.000 substantieel en snel bij te kunnen dragen aan het herstel van de ex-partner.
Mocht de ex-partner menen meer schade te hebben dan € 10.000 dan staat de aanvullende
schaderegeling open. In het geval van een lager bedrag is de verwachting dat ex-partners
eerder zouden menen meer aanvullende schade te hebben en geleden en de stap naar de
aanvullende schaderegeling dan sneller zullen maken. Hierdoor zou de op de druk op
de aanvullende schaderegeling toenemen.
De leden van de fractie van de SGP en het CDA geven aan dat in de uitvoeringstoets
is opgenomen dat andere werkzaamheden vertraging oplopen door de forfaitaire compensatie
en vragen welke andere werkzaamheden bij de Belastingdienst/Toeslagen dat betreft.
De fractie van de PVV geeft aan dat uit de memorie van toelichting blijkt dat het
IV-portfolio moet worden geherprioriteerd en vraagt welke keuze hierin wordt gemaakt.
De prioritering in het IV-portfolio leidt ertoe dat verbeteringen en wijzigingen aan
de reguliere dienstverlening van Toeslagen mogelijk vertraging oplopen. Ook is, zoals
aangekondigd in mijn brief van 24 februari 2023, ervoor gekozen om de IV-voorbereiding
voor de ex-partnerregeling hogere prioriteit te geven dan de voorbereidingen voor
de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget,
die hierdoor later in werking treedt.1
3.2.1 Doel en hoogte forfaitaire compensatie
De leden van de fractie van de SGP vragen of het mogelijk is om tijdelijk uit elkaar
te gaan zodat de aanvrager € 30.000 ontvangt en de ex-partner € 10.000 en hoe dit
voorkomen kan worden. Zij vragen waarom geen extra peildatum, bijvoorbeeld van bekendmaking
van dit wetsvoorstel is opgenomen.
Het is mogelijk dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag eerst € 30.000 ontvangt
en een ex-partner € 10.000 en dat beide partners op een later moment weer bij elkaar
komen. Het kabinet verwacht dat strategisch gedrag om gezamenlijk in aanmerking te
komen voor € 40.000 hooguit incidenteel zal voorkomen. Dit geldt namelijk uitsluitend
voor die aanvragers die nog geen compensatie hebben ontvangen. Aan het gros van de
gedupeerde aanvragers is het forfaitaire bedrag van € 30.000 al uitbetaald. De betaling
van dit bedrag geldt als peildatum voor het zijn van partners. Als zij op dat moment
partners waren, kwalificeert de voormalige partner van de gedupeerde aanvrager dus
niet als ex-partner. Ook kan het nogal wat voeten in de aarde hebben om het toeslagpartnerschap
te verbreken, zoals een verhuizing of het verbreken van het eventuele huwelijk. Een
extra peildatum zoals bijvoorbeeld de datum van bekendmaking van dit wetsvoorstel
sluit ex-partners uit die mogelijk wel schade hebben geleden.
3.2.2 Aanvraag en toekenning van forfaitaire compensatie
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het kabinet wil waarborgen
dat ex-partners de optie tot uitstel van het forfaitaire bedrag en de gevolgen daarvan
ten volle overzien. Zij vragen daarnaast of het vertragen van een dergelijke uitkering
om het buiten de boedel te houden past binnen de wettelijke kaders van bijvoorbeeld
de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). De leden van de fractie van D66
vragen daarnaast naar de termijn waarop een ex-partner de uitbetaling van de forfaitaire
vergoeding kan uitstellen.
In beginsel ontvangen ex-partners hun compensatie uiterlijk zes weken na verzending
van de beschikking. Uitstel van uitbetaling aanvragen is mogelijk. De uitbetaling
van de compensatie van € 10.000 aan ex-partners kan op verzoek van de ex-partner worden
uitgesteld tot maximaal één jaar na toekenning daarvan. Reden hiervoor is dat de ex-partners
in de gelegenheid worden gesteld om de bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schuldenaanpak
te doorlopen. Dit geldt ook voor ex-partners die bijvoorbeeld op grond van de Wnsp
onder bewind staan. Van deze ex-partners wordt verwacht dat ze samen met de bewindvoerder
zorgen voor de bescherming van de compensatie. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel
zijn de specifieke regelingen voor het oplossen van de schuldenproblematiek van personen
die in de Wsnp en minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (Msnp) zitten van
toepassing verklaard op de ex-partner.
De leden van de fractie van D66, de PvdA en het lid van de fractie van de BBB vragen
een onderbouwing te geven voor de termijn van zes maanden voor het openstellen van
het loket voor ex-partners. Het zelfmeldloket voor voormalige partners die niet worden
uitgenodigd om een aanvraag in te dienen zal minimaal zes maanden na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel worden opengesteld. Dit wordt gedaan om UHT en de betrokken ketenpartners
(gemeenten, Sociale Banken Nederland voor de schuldenregeling en de uitvoerder(s)
van de schaderegeling) de tijd te geven om eerst personen waarvan bekend is dat zij
vermoedelijk kwalificeren als ex-partner te helpen. De periode van zes maanden is
een streefperiode. Tijdens de uitvoering van de ex-partnerregeling wordt bezien op
welk moment het briefvereiste voor de aanvraag van de ex-partnerregeling kan vervallen
en ex-partners die niet benaderd zijn door UHT zich kunnen melden. Dit is onder andere
afhankelijk van de snelheid waarmee de ex-partners door UHT kunnen worden geïdentificeerd.
3.3 Aanvullende compensatie voor werkelijke schade
De leden van de fractie van het CDA vragen naar het moment van beoordeling van de
aanvullende schade. Zij vragen of dit de reguliere afhandeling kan doorkruisen, waardoor
het traject van regulier herstel nog langer duurt. De aanvullende schaderegeling is
bedoeld voor schade die de € 10.000 te boven gaat en komt daarom na de uitbetaling
van de forfaitaire vergoeding. Het uitgangspunt bij de vormgeving en uitvoering van
de aanvullende herstelregelingen is dat deze de hersteloperatie van de gedupeerde
aanvragers van een kinderopvangtoeslag niet doorkruist. Daarom wordt bij de ex-partnerregeling
ook gekozen voor het uitbesteden van de regeling voor aanvullende schade en worden
de verschillende regelingen volgtijdelijk in uitvoering gebracht.
Het lid Omtzigt vraagt of de bestuursrechtelijke bescherming bij de uit te besteden
schaderegeling kan afwijken van andere schaderegelingen. Vervolgens vraagt het lid
Omtzigt of de door UHT ingehuurde mediators een neutrale rol kunnen hebben als UHT
een vaststellingsovereenkomst verwacht aan het einde van het traject. De schaderegeling
voor ex-partners zal dezelfde bezwaar- en beroepsmogelijkheden kennen als de (schade)regelingen
die de overheid zelf uitvoert. In het wetsvoorstel wordt immers bepaald dat de taak
berust bij de Minister van Financiën wiens bevoegdheden overeenkomstig Afdeling 10.1.1
van de Algemene wet bestuursrecht via een mandaatbesluit worden gemandateerd aan de
uitvoerende organisatie(s) in kwestie. Mandatering laat de verantwoordelijkheid van
de Minister onverlet. Ook blijft de Minister zelf bevoegd. Dit is ook het geval bij
de uitvoering van de private schuldenregelingen door SBN. In principe voorziet de
ex-partnerregeling niet in mediation. Over de inzet van mediation in het traject voor
gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag wordt uw Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage
herstel toeslagen.
3.3.1 Aanvraag en toekenning werkelijke schade
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de externe partij bij de informatie
van de ouders zal kunnen. Zij vragen of de benodigde informatie eenvoudig bij de Belastingdienst
te verkrijgen is door een marktpartij en of dergelijke informatieverzoeken geen vertraging
zullen opleveren voor de reguliere hersteloperatie. Ten behoeve van de schadeafhandeling
van de werkelijke schade van de ex-partner kunnen tussen de Belastingdienst/Toeslagen
en de externe uitvoerder de gegevens worden uitgewisseld die hierbij noodzakelijk
worden geacht. Paragraaf 8.2.2 van de memorie van toelichting gaat nader in op de
wettelijke grondslag van deze gegevensuitwisseling. De daadwerkelijke uitvoering hiervan
wordt nog nader vormgegeven in samenspraak met de uitvoerder van de schaderegeling
en UHT. Om de uitvoerbaarheid van de schaderegeling vooraf te toetsen is een quickscan
verricht waaruit blijkt dat de regeling voor aanvullende compensatie voor werkelijke
schade voor ex-partners onder voorwaarden uitvoerbaar wordt geacht, onder andere indien
een externe uitvoerder wordt aangezocht. Wanneer de uitvoerder van de schaderegeling
voor ex-partner bekend is, doet Belastingdienst/Toeslagen een uitvoeringstoets waarin
de wijze waarop (hoe) en welke informatie (wat) expliciet aan de orde komen. Het uitgangspunt
is daarbij dat benodigde informatie zoveel mogelijk bij de ex-partner zelf wordt opgevraagd
en zo min mogelijk gegevens van derden, zoals van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag,
tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de uitvoerder van de schaderegeling worden
gewisseld.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de verwachting is dat de uitbesteding
kan leiden tot een versnelde afwikkeling terwijl het CWS-proces nu een bottleneck
vormt.
De reden achter deze verwachting is dat met de uitbesteding de in de markt aanwezige
beoordelingscapaciteit kan worden benut. Tegelijkertijd zal in de vormgeving van de
schaderegeling voor ex-partners aan de marktpartij(en) worden gevraagd hoe een regeling
binnen de bestaande beoordelingskaders efficiënter kan worden ingericht.
3.4 Aanpak schulden van ex-partners
De leden van de fractie van de VVD merken op dat de schuldenregeling voor ex-partners
op bepaalde aspecten anders is ten opzichte van die voor gedupeerde aanvragers van
een kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen hoe ex-partners hierover worden geïnformeerd.
Bij de inwerkingtreding van het aanvullende wetsvoorstel wordt zowel direct als indirect
over de schuldregeling voor ex-partners gecommuniceerd. Indirect zal op de diverse
websites de schuldregeling voor ex-partners worden uitgelegd. Daarnaast zal in de
directe communicatie naar de ex-partner (zoals de uitnodigingsbrief voor het doen
van een aanvraag) informatie beschikbaar worden gesteld over de schuldenregeling.
In de communicatie zal ook worden meegenomen waarin de schuldenaanpak voor ex-partner
verschilt van de schuldenaanpak voor de gedupeerde aanvragers van de kinderopvangstoeslag.
Anders dan bij de schuldenaanpak voor de gedupeerde van de kinderopvangtoeslag geldt
er geen moratorium of pauzeknop. Dit is niet nodig omdat de ex-partner regeling en
de schuldenregeling tegelijk ingaan. De status van ex-partner wordt vastgesteld door
UHT waarna diegene direct toegang heeft tot de schuldenaanpak. Indien gewenst kan
de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding (een jaar lang) worden uitgesteld om
eerst de schuldenaanpak af te ronden.
3.4.1 Context en doel
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet het proportioneel acht dat
iemand die bijvoorbeeld heel 2015 partner is geweest van een gedupeerde ouder, waarna
de relatie verbroken is, aanspraak kan maken op kwijtschelding van al zijn schulden
tot en met 2021, zonder dat de link met de toeslagenproblematiek wordt onderzocht.
Zij vragen of het te verantwoorden is dat het kabinet er op die manier vanuit gaat
dat alle schulden daarna vervolgschulden zijn van hetgeen is ontstaan als gevolg van
de toeslagenaffaire. De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet nader
kan toelichten waarom voor ex-partners alle betaalachterstanden van privaatrechtelijke
schulden en bestuursrechtelijke schulden worden kwijtgescholden en wat de afweging
is om ook verkeersboetes kwijt te schelden voor ex-partners. De ex-partner die voldoet
aan de wettelijke criteria komt in aanmerking voor de schuldenregeling. De schuldregeling
voor ex-partners is grotendeels vergelijkbaar aan de schuldregeling voor gedupeerde
ouders, omdat hiermee wordt beoogd dat de compensatie van € 10.000 voor ex-partners
zoveel mogelijk vrij besteedbaar is en dat gedupeerden een nieuwe start kunnen maken.
Bescherming van de compensatie is daarbij het uitgangspunt. Dit was eveneens het uitgangspunt
voor de schuldregeling voor gedupeerde ouders. Van belang is ook dat de uitvoerbaarheid
van de regeling positief wordt beïnvloed doordat deze slechts beperkt afwijkt van
de al in uitvoering zijnde regeling. De diversiteit in de problematiek van ex-partners
is groot en de causaliteit bij schulden is bijvoorbeeld veelal moeilijk vast te stellen
door het opstapelend effect. Tegen deze achtergrond is ervoor gekozen om een ruimhartige
schuldenregeling te hanteren die de (achterstanden op) privaatrechtelijke schulden
oplost en bestuursrechtelijke schulden kwijtscheldt. Deze keuze is met name om redenen
van uitvoerbaarheid gekozen.
3.4.2 Aanpak van bestuursrechtelijke schulden
De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt omgegaan met schulden van buitenlandse
overheden en of hier, in lijn met de aanpak van privaatrechtelijke schulden, enkel
betalingsachterstanden opgelost worden, of kwijtschelding geldt. De omgang met buitenlandse
schulden voor ex-partners is overeenkomstig die voor gedupeerde ouders. Als deze schulden
aan de voorwaarden van de schuldenaanpak voldoen, worden die buitenlandse bestuursrechtelijke
schulden betaald of overgenomen.
3.4.3 Aanpak van privaatrechtelijke schulden
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre ex-partners worden geholpen bij
het indienen van aanvragen en of het mogelijk is om later dan zes maanden na dagtekening
van de beschikking een aanvraag voor de schuldenregeling in te dienen. Bij het indienen
van aanvragen voor de afhandeling van private schulden verleent het serviceteam van
SBN aan ex-partners dezelfde ondersteuning als aan aanvragers wordt geboden. In het
wetsvoorstel wordt op grond van artikel I, onderdeel GG, voorgesteld om een achtste
lid aan artikel 6.1 van de Wht toe te voegen. In genoemd artikel 6.1, achtste lid,
wordt voorgesteld om een aanvraag van een ex-partner voor de privaatrechtelijke schuldenregeling
binnen zes maanden na dagtekening van de beschikking tot toekenning van de compensatie
voor de ex-partnerregeling in te dienen. Het wordt van belang geacht dat ex-partners
niet te lang wachten met het indienen van hun schulden om zo betalingsachterstanden
niet verder te laten oplopen. Wel kan de uitbetaling van het forfaitaire bedrag van
€ 10.000 maximaal een jaar worden uitgesteld.
3.4.5 Verschil met schuldenregeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
De leden van de fractie van D66 vragen om toe te lichten op welke termijn de regelingen
voor publiekrechtelijke en privaatrechtelijke schulden worden uitgevoerd, gezien het
feit dat het niet nodig lijkt om een moratorium in te stellen. De schuldenaanpak voor
ex-partners wordt tegelijkertijd met de compensatie voor ex-partners geïntroduceerd.
Hiermee wordt voorkomen dat deze compensatie moet worden ingezet voor het betalen
van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden die binnen de peildata van
de schuldenaanpak vallen. In het verleden was het moratorium in het leven geroepen,
omdat er nog geen schuldenaanpak bestond die voorkwam dat ouders de compensatie moesten
gebruiken om schulden af te betalen. Door gelijktijdige introductie van de schuldenaanpak
en compensatie voor ex-partners is het niet noodzakelijk om een moratorium in te stellen.
Bovendien kan de ex-partner verzoeken om de uitbetaling van de forfaitaire compensatie
uit te stellen. Op deze manier kan de ex-partner zelf zorgen voor de bescherming van
de compensatie en is het moratorium niet nodig. Ten slotte blijkt uit de voortgangsrapportage
van de hersteloperatie over de periode januari-april 2023 dat de wachtlijsten bij
SBN kort zijn en nieuwe aanvragen snel opgepakt kunnen worden.
3.4.6 Overwogen alternatieven
De leden van de fractie van het CDA hebben gelezen dat er ex-partners zijn die hebben
gevraagd om schulden bij de Belastingdienst te pauzeren. Zij vragen hoe met die verzoeken
tot het pauzeren van schulden bij de Belastingdienst is omgegaan. Het gaat hier om
een beperkte groep mensen die zich heeft gemeld bij UHT. Het betreft mensen die nooit
een aanvraag voor een kinderopvangtoeslag hebben gedaan en derhalve geen recht hebben
op een herstelmaatregel. In het telefonisch contact met UHT is aangegeven dat zij
op een aanvraag een afwijzende beschikking zouden krijgen. Een deel van hen heeft
aangegeven ex-partner te zijn en heeft gevraagd de beslissing op de aanvraag uit te
stellen vanwege de pauzering van bestuursrechtelijke schulden die is ingegaan bij
aanmelding voor de herstelmaatregelen voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.
In overleg met deze vermoedelijke ex-partners is coulance betracht en is – indien
zij dat wensten – besloten het besluit aan te houden in afwachting van de start van
de ex-partnerregeling.
3.5 Noodvoorziening
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom ten aanzien van de noodvoorziening
is gekozen voor een bedrag van € 500 en of er signalen zijn of deze afdoende is en,
indien nodig, kan worden aangepast. Naar aanleiding van de motie Van Dijk2 is gemonitord of het noodbedrag van € 500 voldoende is om een acuut financieel probleem
op te kunnen vangen. Recent is gebleken dat het bedrag van € 500 vanwege prijsstijgingen
in sommige situaties te laag is. Het gaat vooral om situaties met een acute financiële
behoefte van grote gezinnen, bijvoorbeeld wanneer de koelkast het begeeft of als er
behoefte is aan kleding (voor de kinderen) of boodschappen. Hoewel het al mogelijk
was om in dergelijke situaties af te wijken van het bedrag van € 500 is besloten het
standaardbedrag te verhogen naar € 750.
3.6 Brede ondersteuning
De leden van de fractie van D66 vragen wat erop tegen is om brede ondersteuning te
bieden op het moment van aanvragen van de ex-partnerregeling. In tegenstelling tot
gedupeerde aanvragers is er in het geval van ex-partners geen inhoudelijke dossierbeoordeling
nodig. De doorlooptijd is daarmee aanzienlijk korter dan die voor de eerste toets
voor mogelijk gedupeerde aanvragers. Er is daarom geen noodzaak om al vanaf aanmelding
te starten. Gemeenten hebben benadrukt hun schaarse capaciteit zo veel mogelijk te
willen inzetten op daadwerkelijk gedupeerden. Zij bieden niet alleen brede ondersteuning
aan (mogelijk) gedupeerde ouders, maar ook aan kinderen. Straks komen daar ook de
ex-partners bij. We willen voorkomen dat gemeenten extra belast worden met personen
die toch niet onder de regeling blijken te vallen. Dit vergt niet alleen capaciteit
van gemeenten, maar ook van UHT. Immers, er moeten gegevens naar de gemeente wanneer
iemand zich aanmeldt, en vervolgens opnieuw als iemand niet gedupeerd blijkt. Bovendien
heeft starten met ondersteuning vanaf het moment van aanmelding het risico dat mensen
die zich aanmelden, maar niet aan de voorwaarden voldoen, wel ondersteuning van gemeenten
krijgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen om te reflecteren op de proportionaliteit
van de brede ondersteuning aan ex-partners en hun gezin omdat mogelijk ondersteuning
zal worden geboden aan gezinnen waar nauwelijks causaliteit bestaat met de toeslagenaffaire.
Ook vragen deze leden of het klopt dat ook voor kinderen die niet in de regeling vallen,
maar wel onderdeel uitmaken van het gezin van de ex-partner, brede ondersteuning mogelijk
is. Zij vragen daarbij of dat alleen gaat om gezinsondersteunende maatregelen (denk
aan een koelkast enz.) of ook specifiek voor het kind geldende maatregelen. Zij vragen
ook hoe discussie hierover bij diverse gemeenten die dit wellicht allemaal anders
zullen wegen kan worden voorkomen.
Brede ondersteuning bestaat uit ondersteuning op vijf leefgebieden. Gemeenten bepalen
samen met de gedupeerde ouder (en in dit geval ex-partner) wat er nodig is om het
leven van het gezin weer op de rit te krijgen. Per situatie wordt gekeken of brede
ondersteuning wordt aangeboden en op welke wijze. Daarin wordt ook gekeken of en hoe
gezinsleden daarbij ondersteund moeten worden. Dat brede ondersteuning mogelijk is,
betekent niet dat er een recht bestaat op bepaalde spullen of vergoedingen. Er is
bewust voor gekozen om het leefgebied gezin niet uit te sluiten, omdat door uitsluiting
van dit leefgebied de doelstelling van brede ondersteuning (nieuwe start/ leven op
de rit) niet zou kunnen worden behaald. Het hebben van stress of het niet (financieel)
zelfredzaam zijn beperkt zich immers niet tot één lid van het gezin. Ook zorgt uitsluiting
van een leefdomein tot complexiteit in de uitvoering wanneer vanuit de brede ondersteuning
onderscheid gemaakt moet worden tussen ouders en kinderen die wel onder een bepaalde
regeling vallen en gezinsleden die daar niet onder vallen. Onder gezin vallen daarom
ook de nieuwe partner en eventueel in het huishouden aanwezige kinderen. Kinderen
van de ex-partner die onder de kindregeling vallen, krijgen eigenstandig recht op
brede ondersteuning vanuit gemeenten. Kinderen die niet onder de kindregeling vallen
maar die wel in het gezin aanwezig zijn, krijgen geen eigenstandig recht, maar kunnen
via het leefgebied gezin wel passend ondersteund worden indien dit nodig is. Dit kan
om zaken gaan die heel het gezin ten goede komen, maar dit kan ook gerichte hulp zijn
op specifieke problemen. Het gaat dus niet alleen om gezinsondersteunende maatregelen.
Dat geldt ook voor situaties waarin de nieuwe partner hulp nodig heeft. Het is aan
gemeenten om dat maatwerk te leveren. Als een gezinslid van een ex-partner ondersteuning
nodig heeft bij herstel, dan is die mogelijkheid er. Zeker in gevallen waarbij de
problemen duidelijk hun oorzaak vinden in de problemen met de toeslagen is dit wenselijk.
In overleg met de VNG is bovendien vastgesteld dat het voor gemeenten van belang is
dat de brede ondersteuning aan ex-partners zoveel mogelijk op dezelfde manier wordt
vormgegeven als die aan gedupeerde aanvragers. Het uitsluiten van het leefgebied gezin
is bovendien onwenselijk, omdat de regeling voor ex-partners al minder ver reikt dan
die van gedupeerde aanvragers. Zo is er bijvoorbeeld geen schuldenaanpak voor nieuwe
partners, in tegenstelling tot de nieuwe partners van gedupeerde aanvragers. Door
integraal naar de situatie van de ex-partner en zijn gezin te kunnen kijken, kan een
gemeente in deze gevallen ondersteuning bieden op het vlak van schuldhulpverlening.
De VNG heeft in februari 2023 uitgangspunten geformuleerd die gemeenten hanteren voor
het bieden van brede ondersteuning en het opstellen van een plan van aanpak dat deze
ondersteuning motiveert.
3.7 Brede ondersteuning in het buitenland
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre de brede ondersteuning in het buitenland
voor ex-partners afwijkt van die voor gedupeerde aanvragers in het buitenland. Deze
leden vragen of de bedenktijd van drie maanden om de wens tot remigratie bij het ondersteuningsteam
voor ouders in het buitenland (OTB) kenbaar te maken hetzelfde is als voor de gedupeerde
aanvrager.
De regelingen zijn inderdaad grotendeels gelijk. Een verschil is dat geen sprake is
van een vaste vervaldatum, maar een vaste termijn van drie maanden vanaf het moment
dat de wens tot remigratie in het plan van aanpak is opgenomen. Na de termijn van
drie maanden is er een termijn van een jaar vastgesteld voor verhuizing terug naar
Nederland. De termijn is bedoeld als begrenzing van de ultieme mogelijkheid gebruik
te maken van een vergoede verhuizing terug naar Nederland. De termijn is niet bedoeld
om in de tussenliggende periode het recht op een vergoede terugkeer naar Nederland
in te perken. OTB zal altijd per situatie kijken wat er nodig is om een gezin te helpen.
3.8 Terugvordering
De leden van de VVD fractie vragen hoe het kabinet de balans wil vinden tussen enerzijds
duidelijk maken dat er bij misbruik zal worden teruggevorderd, en anderzijds ervoor
wil zorgen dat dit geen ex-partners die te goeder trouw zijn afschrikt. Een uitgangspunt
in de hersteloperatie is dat er zo weinig mogelijk wordt teruggevorderd. Als uit de
integrale beoordeling blijkt dat een persoon niet gedupeerd is, wordt zijn of haar
forfaitaire vergoeding van € 30.000 niet teruggevorderd maar worden de andere aanvullende
herstelregelingen, zoals de schuldenaanpak, wel stopgezet. Bij de ex-partnerregeling
zal op dezelfde manier worden gehandeld. Als blijkt dat de ex-partner toch geen ex-partner
is (omdat bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling bleek dat de voormalig partner
niet gedupeerd blijkt) worden de andere aanvullende herstelregelingen stopgezet en
de forfaitaire compensatie niet teruggevorderd. Tegelijkertijd biedt de Wht in het
geval van misbruik zoals het opzettelijk doorgeven van onjuiste informatie de mogelijkheid
om terug te vorderen.
4. Kindregeling
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel kinderen van ex-partners worden
verwacht. De meeste kinderen van ex-partners die in aanmerking komen zijn al in beeld,
omdat zij ook kind zijn van de gedupeerde ouder. Er zijn situaties waarin een kind
van een ex-partner onder de kindregeling valt en geen kind was van de gedupeerde ouder.
UHT verwacht een maximaal aantal van 2.500 kinderen. Deze kinderen ontvangen, net
als de kinderen die nu al onder de kindregeling vallen, hun tegemoetkoming in beginsel
ambtshalve wanneer de ex-partner als gedupeerde wordt aangemerkt.
Het lid Omtzigt vraagt hoe het kabinet denkt zeker te kunnen stellen dat kinderen
die uitwonend waren ten tijde van het toeslagpartnerschap alleen een beroep op compensatie
kunnen doen als duidelijk is dat de ouders daadwerkelijk een beroep op deze kinderen
hebben gedaan. Ook vraagt het lid Omtzigt of dit marginaal wordt getoetst. Kinderen
van ex-partners komen in aanmerking voor de kindregeling indien zij:
– thuiswonend dan wel uitwonend zijn;
– geboren zijn voor het toeslagpartnerschap tussen de ex-partner en de gedupeerde aanvrager
van kinderopvangtoeslag begon;
– op 1 januari 2005 jonger waren dan 21 jaar of na 1 januari 2005 zijn geboren maar
voor het toeslagpartnerschap met de aanvrager van kinderopvangtoeslag begon.
Er wordt niet getoetst of en in welke mate een beroep op deze persoon is gedaan door
zijn of haar ouders in het omgaan met de effecten van de toeslagenproblematiek. Er
zijn ook kinderen die, soms juist ook vanwege de toeslagenproblematiek, opgroeiden
op een andere plek. Toelating tot de kindregeling is afhankelijk van objectieve en
verifieerbare criteria. Deze kunnen met een zekere mate van snelheid worden uitgevoerd.
De leden van de fractie van de SGP vragen wat het betekent dat de verruiming van de
hardheidsclausule niet uitvoerbaar is binnen de gestelde termijnen. Zij vragen of
dit betekent dat een maatregel wordt voorgesteld die niet uitvoerbaar is en dus in
de praktijk geen effect zal hebben. Tot slot vragen de leden binnen welke termijn
de verruiming wel uitvoerbaar is. De toevoeging van de hardheidsclausules waarvan
is aangegeven dat deze niet uitvoerbaar zijn binnen de gestelde termijnen maken geen
onderdeel uit van het onderhavige wetsvoorstel. Dit betekent dat de al bestaande hardheidsclausule
van de kindregeling wel van toepassing wordt op de kinderen van ex-partners. De hardheidsclausule
is echter niet van toepassing op de ex-partnerregeling en de regeling voor nabestaanden
van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. De reden hiervoor
is dat de kans klein wordt geacht dat een beroep op de hardheidsclausule zou kunnen
slagen, terwijl het naar verwachting van UHT wel tot een grote stroom aan aanvragen
zou kunnen leiden.
4.1 Kinderen van ex-partners
Het lid Omtzigt vraagt of een kind dat op 1 januari 2005 20 was en op 1 januari 2015
30 was ook onder de regeling valt. Kinderen van wie een ouder erkend is als gedupeerde
en voor wie de ouder op 1 januari 2005 nog een zorgplicht had – want nog geen 21 jaar
oud – vallen onder de reikwijdte van de kindregeling. Omdat niet alle individuele
situaties kunnen worden onderzocht, gewogen en beoordeeld is gekozen voor objectieve
criteria om de reikwijdte van de doelgroep van de kindregeling te bepalen. Deze afbakening
stelt het kabinet in staat om ook deze kinderen een steun in de rug te geven. Dat
betekent dat een kind dat op 1 januari 2005 20 was en op 1 januari 2015 30, ook onder
de kindregeling valt. De regeling voor kinderen van ex-partners wijkt hierin niet
af van de al in werking getreden kindregeling op grond van de Wht.
5. Regeling nabestaanden overleden gedupeerden
De leden van de fractie van de VVD vragen of de bewijslast voor de nabestaanden van
overleden gedupeerden behapbaar is en hoe de menselijke maat hierbij wordt geborgd.
Ook vragen deze leden hoe het forfaitaire bedrag aan de nabestaanden wordt toegewezen.
Nabestaanden die aanspraak willen maken op de regeling kunnen zich telefonisch aanmelden
bij UHT. UHT toetst eerst in de eigen systemen of de nabestaande volgens de regeling
de begunstigde is en vervolgens of de overledene gedupeerd is. Als beide vragen bevestigend
worden beantwoord, wordt het forfaitaire bedrag uitgekeerd en worden ambtshalve de
bestuursrechtelijke schulden kwijtgescholden. De nabestaande hoeft daarvoor geen bewijzen
te leveren. Ook kan de nabestaande brede ondersteuning krijgen vanuit de gemeente.
Voor een aanvraag tot het afwikkelen van eventuele privaatrechtelijke schulden en
voor de integrale beoordeling moet de nabestaande wel over informatie over de overledene
kunnen beschikken. Dat kan lastig zijn, zeker voor kinderen. Nabestaanden zullen tijdens
dit proces zo goed mogelijk begeleid worden. Hoe dat precies vorm krijgt wordt nader
uitgewerkt. Hierover wordt onder meer gesproken met de Sociaal Raadslieden.
Het lid Omtzigt stelt dat in bepaalde gevallen het forfaitaire bedrag van € 10.000
terecht kan komen bij kinderen van een ex-partner, die mogelijk nooit last hebben
gehad van het toeslagenschandaal. Dit lid vraagt of dat niet veel te ruim is. Ten
aanzien van de uitbreiding van de kindregeling naar kinderen en (voormalig) pleegkinderen
van ex-partners geldt dat verondersteld wordt dat het merendeel van die kinderen uiteindelijk
onderdeel van het gezin van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is gaan
uitmaken. Dat kan in bepaalde gevallen niet zo zijn, maar dit wordt geaccepteerd vanwege
de uitvoerbaarheid van de regeling. De ex-partnerregeling kent geen regeling voor
nabestaanden van een overleden ex-partner. Als een gedupeerde overlijdt voordat diens
gedupeerdheid is vastgesteld en er is geen toeslagpartner op het moment van overlijden,
dan kunnen de eigen kinderen van de overledene aanspraak maken op de regeling voor
nabestaanden van overleden gedupeerden, waaronder het forfaitaire bedrag van € 30.000.
Dit bedrag wordt gelijkelijk verdeeld onder de kinderen die een aanvraag hebben ingediend.
Het is inderdaad niet gezegd dat deze kinderen bij de aanvrager zijn opgegroeid. Het
kabinet heeft ervoor gekozen om hier geen onderscheid in te maken om niet te hoeven
treden in de persoonlijke relatie van ouders en hun kinderen de belasting van maatwerk
te voorkomen.
5.1 Inleiding
De leden van de fractie van het CDA vragen of bij de zelfstandige aanspraak van nabestaanden
ook voldoende rekening is gehouden met fiscale aspecten, dat wil zeggen, of de nabestaanden
moeten afrekenen over ontvangen bedragen of het risico lopen gekort te worden op eventuele
uitkering door het verkrijgen van deze incidentele middelen. Daar is rekening mee
gehouden. Zo bestaat er een vermogenstoetsuitzondering voor de compensaties en tegemoetkomingen
die op grond van de hersteloperatie toeslagen worden uitgekeerd. Dit houdt in dat
deze bedragen niet meetellen bij de vermogenstoets bij het verkrijgen van toeslagen
(de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget), bijstandsuitkering en
voorzieningen op basis van Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Het kabinet is voornemens deze vermogenstoetsuitzonderingen uit te breiden naar de
aanvullende regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel.
5.2 Begunstigden van de regeling
De leden van de fractie van D66 vragen of iemand die op het moment van overlijden
van de gedupeerde diens ex-partner was, op dezelfde manier recht heeft op de ex-partnerregeling
als ex-partners van andere gedupeerden. Deze leden vragen ook hoe omgegaan wordt met
de ex-partner van een toeslagpartner op het moment van overlijden. Er zijn voormalig
partners die (bijvoorbeeld door scheiding) niet meer de toeslagpartner van de gedupeerde
waren op het moment van overlijden. De aanspraak van een ex-partner is afhankelijk
van de vastgestelde gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Het kan
voorkomen dat de potentieel gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden
en nog geen aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan. Die overledene is daarmee
ook niet aangemerkt als gedupeerde en niet bekend bij UHT. Er zijn twee situaties
waarin een ex-partner toch in aanmerking kan komen voor de ex-partnerregeling. Ten
eerste in de situatie waarin de aanvrager van kinderopvangtoeslag geen aanvraag voor
een herstelmaatregel heeft gedaan en is komen te overlijden vóór 1 januari 2024. De
tweede situatie is die waarin de aanvrager van kinderopvangtoeslag voor overlijden
een aanvraag voor een herstelmaatregel heeft gedaan, maar de toekenning nog niet heeft
plaatsgevonden. In beide situaties geldt dat aannemelijk moet zijn dat de aanvrager
van kinderopvangtoeslag in aanmerking gekomen zou zijn voor toepassing van een herstelmaatregel
als hij nog in leven zou zijn geweest. Een toeslagpartner geldt niet als gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag. Als een toeslagpartner overlijdt en er op dat moment
een ex-partner is, dan kan die ex-partner geen aanspraak maken op de ex-partnerregeling.
5.3 Herstelregelingen
De leden van de fractie van het CDA vragen naar aanleiding van de keuze om werkelijke
schade van overleden gedupeerden niet te compenseren of mogelijkheden tot maatwerk
beschikbaar zijn in situaties waarin evident is dat de schade heel veel groter is
dan de Catshuisregeling.
Voor de toeslagpartner of de kinderen is het zeer complex om de werkelijke schade
van de overledene aannemelijk te maken en daarmee ook het beoordelen van de werkelijke
schade. Dat geldt ook als de werkelijke schade hoog is. Mede daardoor heeft ook UHT
geoordeeld dat een regeling voor het bepalen van de werkelijke schade voor nabestaanden
niet uitvoerbaar is. Zodoende heeft het kabinet de keuze gemaakt om de afhandeling
van werkelijke schade niet open te stellen in deze regeling. In dit verband wordt
verwezen naar paragraaf 8.2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
Daar wordt per abuis vermeld dat de toeslagpartner of kinderen van een overleden gedupeerde
aanvrager van kinderopvangtoeslag recht krijgen op aanvullende compensatie voor schade
van de overledene.
6. Regeling nabestaanden overleden kinderen
De leden van de fractie van de SP vragen naar het aantal overleden gedupeerde ouders
en kinderen. Zij vragen in welke periode deze ouders en kinderen zijn overleden en
of dit statistisch gezien een hoger aantal is ten opzichte van niet-gedupeerden. Het
lid Omtzigt vraagt of de doodsoorzaak bekend is van overleden kinderen van gedupeerde
aanvragers en of de sterfte onder deze kinderen hoger was dan de sterfte onder de
algemene bevolking. Op dit moment is bekend dat 319 gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
en 469 kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag zijn overleden.
Van de kinderen is bekend dat 409 kinderen minderjarig en 60 kinderen meerderjarig
waren (zie onderstaand overzicht). Deze ouders en kinderen zijn overleden in de periode
vanaf 1 januari 2005 tot en met 22 mei 2023. Een doodsoorzaak wordt niet geregistreerd
in de Basisregistratie Personen en is daarom niet bekend. Ook UHT houdt dit niet bij.
Het zou nader statistisch onderzoek vergen om te beoordelen of het sterftepercentage
onder kinderen afwijkt van het gemiddelde sterftepercentage in die leeftijdscategorie
in die betreffende jaren en of hier gelet op de aantallen significante uitspraken
over gedaan kunnen worden. Er is vooralsnog geen aanleiding om een significant verschil
te verwachten.
Overleden aanvragers kinderopvangtoeslag
Totaal aantal aanvragers kinderopvangtoeslag bekend bij UHT
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023
63.030
319
Aantal aanvragers kinderopvangtoeslag aangemeld bij UHT
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023
50.379
289
Aantal aanvragers kinderopvangtoeslag aangemerkt als gedupeerd
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023
12.651
30
Overleden kinderen
Totaal aantal kinderen van aanvragers kinderopvangtoeslag bekend bij UHT1
Waarvan overleden in de periode van 1-1-2005 t/m 22-5-2023
82.796
469
X Noot
1
Ook kinderen van ex-partners kunnen in aanmerking komen voor de kindregeling, en nabestaanden
van overleden kinderen voor de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen.
Op dit moment is nog niet bekend om hoeveel kinderen het gaat.
Het lid Omtzigt verwijst naar het advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State en stelt dat de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen niet meer
het karakter heeft van een schaderegeling, maar die van een regeling ter voldoening
van een dringende morele verplichting. Dit lid vraagt of bewust deze weg is ingeslagen
en om deze fundamentele stap beter te motiveren.
Zoals in het nader rapport beschreven, erkent het kabinet dat met de regeling voor
nabestaanden van een overleden kinderen afstand genomen lijkt te worden van de oorsprong
van de hersteloperatie. Desalniettemin acht het kabinet dit in het kader van de hersteloperatie
toeslagen gerechtvaardigd. Gedupeerden zijn door toedoen van de Belastingdienst/Toeslagen
in grote problemen geraakt en hebben vaak veel stress ervaren. Hun kinderen hebben
de problematiek vaak aan den lijve ondervonden. Er is in dit kader door de Oudercommissie
aangegeven dat het als een gemis wordt ervaren dat hun overleden kinderen niet gezien
zijn en erkend worden als getroffen door de toeslagenproblematiek. Het kabinet vindt
het wenselijk om bepaalde nabestaanden van een overleden kind diezelfde erkenning
en tegemoetkoming te bieden. De kern ligt in de erkenning van leed, nu aan overleden
kinderen zelf geen steun in de rug meer kan worden geboden en ouders zelf hebben benadrukt
dat behoefte bestaat deze kinderen te erkennen als zijnde getroffen door de toeslagenproblematiek.
Ook is het mogelijk dat ouders door de stressvolle financiële omstandigheden hun overleden
kind niet het afscheid of nagedachtenis hebben kunnen bieden dat zonder de toeslagenproblematiek
wel was geboden. Een dergelijke erkenning sluit het meeste aan bij de situatie en
kan bijdragen aan herstel.
7. Uitbreiding vooraankondiging en aanpassen zienswijzetermijn
De leden van de fractie van het CDA vragen nader in te gaan op welke manier een zienswijze
kan worden gegeven en hoe die wordt behandeld. Een aanvrager kan schriftelijk of mondeling
een zienswijze geven op een vooraankondiging. Op basis van de inhoud van de zienswijze
beziet UHT of dit tot een andere beoordeling of compensatie in de definitieve beschikking
leidt. De leden verwachten verder meer zienswijzen als zowel bij een positieve en
negatieve beslissing een zienswijze kan worden gegeven en vragen naar de impact. Het
bieden van een zienswijzetermijn bij aanvragen die niet voor compensatie in aanmerking
komen, heeft impact op de doorlooptijd bij de integrale beoordeling. Deze wordt langer
(2 tot 6 weken). Over de gehele hersteloperatie gezien kan de doorlooptijd voor aanvragers
evenwel korter worden als hierdoor bezwaren worden voorkomen. Het lid van de BBB,
het lid Omtzigt en de leden van de fractie van het CDA vragen naar de noodzaak voor
en onderbouwing van het voorstel voor een zienswijzetermijn van twee weken. Er wordt
gevraagd welke concrete verbeteringen in het herstelproces plaatsvinden en of de zienswijzetermijn
in verhouding staat tot de totale doorlooptijd van alle herstelacties. Daarnaast vragen
zij of het een versnelling oplevert of complexer voor ouders wordt of hen kan ontmoedigen
een zienswijze te geven.
Betere informatiedeling en afstemming met aanvragers is een van de procesverbeteringen
bij de integrale beoordeling. Bij de start van en tijdens de integrale beoordeling
is er persoonlijk contact en wordt op verschillende momenten informatie gedeeld en
afgestemd. Zo kan bijvoorbeeld het delen van een feitenoverzicht aanvrager helpen
om na te gaan of de feiten juist en volledig zijn. Door het delen en afstemmen van
informatie kunnen aanvragers het vroegtijdig aan de persoonlijk zaakbehandelaar laten
weten als er iets ontbreekt of niet klopt. In de afrondende fase van de integrale
beoordeling is er ook altijd contact om de beslissing toe te lichten en de aanvrager
de gelegenheid te geven vragen te stellen. Een aanvrager kan daarmee eerder dan de
formele zienswijzetermijn bij de vooraankondiging een reactie of aanvulling geven
op de feiten en de uitkomst van de beoordeling. De verwachting is dat hierdoor na
verzending van de vooraankondiging een termijn van (minimaal) twee weken kan volstaan.
Deze termijn voor een zienswijze kan op verzoek verlengd worden tot maximaal zes weken,
hetgeen gelijk is aan de huidige termijn. Het effect op de doorlooptijd van de integrale
beoordeling is afhankelijk van het aantal aanvragers dat om verlenging van de termijn
vraagt.
8. Rechtsbescherming
De leden van de fractie van CDA vragen of de kosteloze juridische bijstand tijdig
geregeld is voor ex-partners aangezien het proces hieromtrent nog loopt. Zij vragen
hoe groot het risico is dat dit niet goed wordt ingeregeld omdat capaciteit hiervoor
ontbreekt en mensen moeten worden teleurgesteld. De gesprekken over de subsidieregeling
met de Raad voor Rechtsbijstand voor gratis rechtsbijstand voor gedupeerde ex-partners
zijn vrijwel afgerond. De planning is erop gericht dat gratis rechtsbijstand voor
de start van de regeling is geregeld. Vooralsnog wordt er geen tekort aan advocaten
voorzien.
9. Budgettaire aspecten
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet om de budgettaire aspecten
uitgebreid nader toe te lichten dan wel te verduidelijken. De leden vragen ook of
het kabinet hierbij in ieder geval stil kan staan bij de volgende aspecten: wat is
het totale budgettaire beslag dat samenhangt met de voorliggende wetgeving, waaruit
wordt het gedekt, hoeveel wordt er ingezet voor compensatie, hoeveel gaat er naar
apparaatskosten, hoeveel wordt uitgegeven aan externe commerciële partijen en hoeveel
verwacht het kabinet uit te geven aan dwangsommen in verband met (het significante
risico op) wettelijke termijnoverschrijding? Het lid van de fractie van de BBB-vraagt
hoe de bedragen uit paragraaf 11 van de memorie van toelichting gerelateerd kunnen
worden aan de eerste suppletoire begroting c.q. de Voorjaarsnota 2023.
In hoofdstuk 11 van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de budgettaire
implicaties van de voorstel aanpassingen van de wet. De budgettaire gevolgen betreffen
beleid voor compensatie voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag,
aanpak van schulden voor ex-partners, ex-partners in een schuldentraject (wettelijke
schuldsanering en buitengerechtelijke schuldregeling), brede ondersteuning voor ex-partners
zowel in Nederland als in het buitenland en een aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade. De uitgaven hiervan worden geraamd op € 479 miljoen en verder worden de lagere
belastinginkomsten als gevolg van kwijtschelding bestuursrechtelijke schulden geraamd
op € 34 miljoen. Deze middelen zijn al beschikbaar binnen het bestaande budget voor
de hersteloperatie toeslagen. Van de circa € 479 miljoen was circa € 109 miljoen op
de aanvullende post gereserveerd. Dit voorjaar zijn de prognoses voor de in dit wetsvoorstel
gevatte ex-partnerregelingen herijkt op basis van de in maart 2023 beschikbare inzichten.
Het budget voor deze regelingen is daarop per saldo opgehoogd met circa € 14 miljoen.
Op basis van de begin maart 2023 beschikbare inzichten en gegevens werden de compensatiegelden
(programma-uitgaven) van de schaderegeling ex-partners geraamd op ca. 78%. De uitvoeringskosten
werden geraamd op ca. 22% van het budget voor deze regeling. Hierbij is rekening gehouden
met de uitvoering van de schaderegeling door een externe partij, al is hier nog geen
besluit over genomen. Op dit moment is niet de verwachting dat de wettelijke termijn
voor de afhandeling van de aanvragen voor de schaderegeling ex-partners zal worden
overschreden. Daarom zijn voor deze regeling geen uitgaven ten behoeve van dwangsommen
vanwege termijnoverschrijding geraamd.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet om nader toe te lichten wat
de budgettaire aspecten zijn indien de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners
bij een externe partij komt te liggen. De leden vragen ook of de 150 fte, waar in
de uitvoeringstoets naar wordt verwezen, dan niet benodigd is en of er geen significant
risico meer bestaat op het overschrijden van wettelijke termijnen. De leden vragen
daarnaast of een herprioritering van de IV-portfolio noodzakelijk is. In het budget
is rekening gehouden met het feit dat de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners
bij een externe partij komt te liggen. De verwachte 150 FTE waarover gesproken wordt
in de uitvoeringstoets zijn benodigd om het gedeelte van de ex-partnerregeling dat
binnen de reikwijdte van UHT valt uit te voeren. Het gaat hier dan ook niet om de
personele inzet die benodigd is voor de uitvoering van de schaderegeling bij een externe
partij. Met het onderhavige wetsvoorstel is er sprake van een uitbreiding van de taak
van UHT. Het risico dat niet al het benodigde personeel tijdig is aangetrokken is
een risico dat mogelijke gevolgen kan hebben voor het binnen de wettelijke termijnen
beslissen. Om dit risico zoveel mogelijk te mitigeren wordt er hard gewerkt aan de
werving van nieuwe medewerkers. Verder wordt gevraagd of het noodzakelijk is om te
herprioriteren in het IV-portfolio. Er is sprake van een herprioritering om deze regeling
tijdig uit te kunnen voeren.
10. Uitvoering
De leden van de fractie van de PVV constateren dat het wetsvoorstel niet is geselecteerd
door het Adviescollege toetsing regeldruk voor een advies en vragen of het kabinet
bereid is expliciet advies te vragen nu diverse regelingen worden aangemerkt als inhoudelijk
complex. Het wetsvoorstel is al expliciet voor advies voorgelegd geweest aan het Adviescollege
toetsing regeldruk. Dit adviescollege heeft het wetsvoorstel vervolgens niet geselecteerd
voor advies, omdat er naar verwachting geringe gevolgen voor de regeldruk zullen zijn.
Het kabinet ziet geen aanleiding om het wetsvoorstel opnieuw aan het adviescollege
voor te leggen.
De leden van de fractie van het CDA hebben zorgen bij de geschetste risico’s in de
uitvoering, zoals tijdige uitvoering van een op voorhand niet in te schatten hoeveelheid
bezwaar en beroep, het niet kunnen aantrekken van voldoende gekwalificeerd personeel
en herprioritering in de IV-portefeuille. Deze leden vragen een goed gebalanceerde
overweging te maken, of een snelle uitvoering in goede verhouding staat tot de kwaliteit
en uitvoeringskosten. Zij vragen eveneens om te reflecteren op het later uitvoeren
van de regeling als er weer meer capaciteit beschikbaar is. Het kabinet herkent het
door de leden geschetste dilemma. De groep gedupeerde ex-partners wacht al geruime
tijd op de start van hun herstel. In de tussentijd zijn de problemen die zij ondervinden
niet minder geworden. Het kabinet wenst hen dan ook niet langer te laten wachten indien
dat niet strikt noodzakelijk is. De Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen hebben
in de uitvoeringstoetsen aangegeven de regeling uitvoerbaar te achten per voorgestelde
inwerkingtredingsdatum, met dien verstande daar risico’s aan zijn verbonden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe beoordeeld wordt welke gevallen
het meest urgent zijn en daarom het snelst moeten worden afgehandeld. Toekenning van
urgentie gebeurt op basis van vaste criteria. De criteria zien toe op het voorkomen
van een snel ernstig verslechter(en)de of onomkeerbare situatie. De gemeenten kunnen
aangeven als aanvragers in een urgentie situatie verkeren. UHT zal dit advies onverkort
overnemen en de ouder met urgentie behandelen.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe uitvoeringsgevolgen worden gemonitord.
UHT werkt, net als andere uitvoeringsorganisaties van de overheid, met een vaste rapportagestructuur
waar de reguliere voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer onderdeel van is. UHT maakt
afspraken met haar opdrachtgever en zo kan, indien nodig, worden bijgestuurd.
De leden van de fractie van de SGP lezen op diverse plekken dat het zeer waarschijnlijk
is dat wettelijke termijnen, bijvoorbeeld in het kader van bezwaar en beroep, niet
gehaald zullen worden en dat dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat de termijnen nog verder
uit beeld komen. Deze leden wijzen erop dat het wettelijk verplicht is om deze termijnen
te halen. Zij vragen of door het aannemen van dit wetsvoorstel niet inbreuk wordt
gedaan op andere wettelijke bepalingen. De leden van de fractie van de VVD vragen
te reflecteren op het risico dat wettelijke termijnen niet gehaald worden door arbeidsmarktkrapte.
In de aanbiedingsbrief bij onderhavige wetsvoorstel is aangegeven dat het advies van
de Afdeling advisering van de Raad van State, tezamen met de uitspraak van de rechtbank
midden-Nederland aanleiding geeft om de beslistermijnen opnieuw kritisch te bezien.
Hetzelfde geldt voor de termijn voor beslissingen op bezwaar. Op dit moment wordt
er nog gekeken naar wat haalbare beslistermijnen op aanvragen en op bezwaarschriften
zouden zijn en welke versnellingsmogelijkheden nog mogelijk zijn. Deze analyse is
nog niet afgerond. Er wordt derhalve in dit wetsvoorstel nog niet vooruit gelopen
op de nadere analyse. Het kabinet is voornemens de eventuele aanpassing in beslistermijnen
in een separaat aanvullend wetsvoorstel aan uw Kamer te doen toekomen, zodat de Afdeling
advisering van de Raad van State hierop adviseert. De krapte op de arbeidsmarkt brengt
een reëel risico met zich mee dat niet alle benodigde personeel tijdig aangetrokken
zal zijn. Er wordt hard gewerkt aan de werving van medewerkers om de opgave uit te
kunnen voeren. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar de wijze waarop andere grote
(overheids)organisaties hun wervingsopgave uitvoeren.
11. Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen
De leden van de fractie van de PVV merken op dat in de memorie van toelichting gesteld
wordt dat Belastingdienst/Toeslagen alle voorgestelde maatregelen uitvoerbaar acht,
terwijl het eindoordeel van uitvoeringstoetsen is dat twee regelingen niet uitvoerbaar
zijn en één vermoedelijk niet uitvoerbaar is. Deze leden vragen om een nadere onderbouwing.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft inderdaad geoordeeld dat werkelijke schade voor
nabestaanden van overleden gedupeerden en de hardheidsclausule ten aanzien van bepaalde
regelingen niet uitvoerbaar zijn. Dat heeft ertoe geleid dat deze twee maatregelen
geen onderdeel uitmaken van het onderhavige wetsvoorstel. Bij de uitvoering van het
forfaitair bedrag ex-partnerregeling heeft UHT aangegeven dat deze uitvoerbaar is
indien twee zwaarwegende uitvoeringsconsequenties geaccepteerd worden. Als eerste
de extra capaciteit die nodig is om de regeling uit te voeren. Er wordt hard gewerkt
aan de werving van medewerkers om de opgave uit te kunnen voeren. Hiervoor wordt onder
andere gekeken naar de wijze waarop andere grote (overheids)organisaties hun wervingsopgave
uitvoeren. Daarnaast wordt gesteld dat de noodzaak om prioriteit te geven aan de regeling
in het IV-portfolio tot gevolg heeft dat andere maatregelen, waarvan het doel is om
de reguliere dienstverlening van de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen te
verbeteren, pas later in de tijd opgepakt zullen worden. Het maken van deze prioritering
was noodzakelijk om de ex-partnerregeling tijdig te kunnen uitvoeren.
12. Uitvoerder aanvullende compensatie werkelijke schade
De leden van de fractie van de VVD vragen naar verschillende aspecten van de beoogde
uitbesteding. Zo vragen deze leden hoe de marktpartij op hetzelfde niveau wordt gebracht
als de CWS, welke kaders worden gebruikt en of het kabinet overweegt om, indien succesvol,
meer marktpartijen in te schakelen om te helpen in de hersteloperatie. De marktpartijen
vertegenwoordigen een breed veld aan relevante expertises (bijvoorbeeld juridische
beoordelingsvaardigheden, efficiënte procesinrichting en sociaal-economische begeleiding).
De verwachting is dus dat zij snel op niveau zullen kunnen zijn. De gesprekken worden
begeleid door de Rijksinkooporganisatie. Hiermee is geborgd dat de juiste aanbestedingskaders
worden gevolgd. De uiteindelijke uitgaven zullen plaatsvinden vanuit de Rijksbegroting
conform de daarvoor geldende regels. Wanneer de inzet van marktpartijen een succes
blijkt, kan het kabinet overwegen meer markpartijen in te schakelen voor de hersteloperatie.
Zo wordt al een beroep gedaan op externe partijen bij het organiseren van mediation
na bezwaar.
De leden van de fractie van de PVV vragen naar de rechtsgelijkheid tussen de gedupeerden
die zich moeten melden bij het CWS en de gedupeerden die zich melden bij de uitvoerder
voor de schaderegeling voor de ex-partners. In de invulling van de schaderegeling
wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de civielrechtelijke beoordelingskaders van
de schaderegeling voor de gedupeerde aanvrager en de schaderegeling voor de ex-partner
overeenkomen. Daarmee is er geen rechtsongelijkheid tussen de aanvrager van kinderopvangtoeslag
en de ex-partner. Daarnaast bestaat er binnen de groep ex-partners gelijkheid, omdat
zij alleen voor de beoordeling van hun werkelijke schade terecht kunnen bij dezelfde
uitvoerder van de schaderegeling voor ex-partners.
12.1 Gemeenten en VNG
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat volgens de VNG voldoende voorbereidingstijd
nodig is voor gemeenten en vragen hoeveel tijd dat zou moeten zijn. Ook vragen deze
leden een werkwijze te schetsen om tot zoveel mogelijk eenduidigheid te komen in de
uitvoering en heldere communicatie richting gemeenten. Deze leden zien dat daar in
de reguliere hersteloperatie vaak onduidelijkheid optreedt en dat ouders aangeven
dat er ongelijkheid zit in de steun door verschillende gemeenten. De leden vragen
hoe het kabinet hiermee omgaat en of mogelijk een sterkere coördinerende rol richting
gemeenten nodig is.
Gemeenten zijn sinds jaar en dag actief binnen het sociaal domein, waarin zij veelal
werken op basis van gedecentraliseerde wetgeving en grote beleidsruimte hebben. De
brede ondersteuning door gemeenten is maatwerk. Gemeenten zien dat de mate waarin
ouders zijn geraakt door de toeslagenproblematiek – en de effecten daarvan op hun
huidige situatie – zeer verschillend zijn. Wat voor de een passende oplossing is,
is niet automatisch passend voor een ander. De brede ondersteuning geeft gemeenten,
samen met de partners op de diverse leefgebieden, de ruimte om elk individu passend
te ondersteunen, waarbij zij volgens dezelfde uitgangspunten werken. Deze werkzaamheden
zijn gericht op het kunnen maken van een nieuwe start en (emotioneel) herstel. Gemeenten
zullen, desgewenst, hierbij ook ex-partners en hun gezin ondersteunen. Het uitbreiden
van de doelgroep voor brede ondersteuning met ex-partners en hun gezinnen heeft daarom
met name impact op de capaciteit die van gemeenten gevraagd wordt en minder op de
manier van werken, omdat dit volgens dezelfde manier zal gebeuren als nu bij gedupeerde
aanvragers.
De leden van de fractie van het CDA vragen of gemeenten de brede ondersteuning op
de vijf leefgebieden van ex-partners erbij kunnen hebben en vragen hoeveel extra werk
verwacht wordt voor gemeenten. Daarnaast vragen de leden hoe groot de impact van de
uitbreiding van de taken is voor gemeenten en of gemeenten redelijkerwijs verwachten
dit waar te kunnen maken. De leden ontvangen een nadere beschouwing van de VNG op
de uitvoerbaarheid van de regelingen. Om dit in kaart te brengen heeft de VNG een
quickscan uitgevoerd. De doorlooptijd voor het opstellen daarvan was kort. Daarnaast
is er nog onvoldoende zicht op de omvang van de doelgroep en de problemen waar zij
mee te maken hebben. Het is daarom niet mogelijk om op basis van de quickscan de volledige
impact op de uitvoering en daarmee de uitvoerbaarheid in te schatten. Wel is het zo
dat gemeenten de afgelopen tijd ervaring hebben opgebouwd met het bieden van brede
ondersteuning op de vijf leefgebieden aan gedupeerde ouders en hun gezin. De werkwijze
en de uitgangspunten hiervan zullen ook voor de ondersteuning aan ex-partners gelden.
13. EU-aspecten
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel ex-partners niet (volledig) gecompenseerd
kunnen worden door Europese staatssteunregels en om welke bedragen dit gaat. Verder
vragen de leden van de fractie van de VVD of het kabinet ook alle (onorthodoxe) middelen
wil onderzoeken om deze doelgroep toch volledig te compenseren en het kabinet bereid
is om naar de EU te gaan om hierover in gesprek te gaan met de Europese Commissie.
Daarbij vragen deze leden of het kabinet bereid is om te laten onderzoeken of het
echt als staatssteun gezien zal worden en of ook ondernemers erop moeten kunnen rekenen
dat de overheid hen zal compenseren voor het aangedane leed. Het kabinet is van mening
dat alle gedupeerden gecompenseerd moeten worden voor het leed dat hen is aangedaan.
In de hersteloperatie is de compensatie opgebouwd uit een aantal elementen waaronder
de compensatie die volgt uit de integrale beoordeling, het vergoeden van aanvullende
schade indien daar sprake van is, het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden
en het overnemen van betalingsachterstanden op privaatrechtelijke schulden. Gedupeerde
ouders die ook een onderneming drijven hebben volledig recht op deze regelingen. Ze
worden op dezelfde wijze behandeld als gedupeerden zonder onderneming, zowel bij de
schuldenaanpak als bij de schadevergoedingen. Uitsluitend bij de schuldvereffening
kunnen staatssteunregels een rol spelen. Zoals in de 13e en 14e voortgangsrapportage is uiteengezet, is er bijzondere aandacht voor gedupeerden met
hoge zakelijke schulden. Er is voor de ouders met hoge zakelijke schulden een specifiek
team ingericht. Voor ex-partners zal dit ook gelden. Gebleken is dat door de aanpak
van dit team het aantal situaties van mogelijke overschrijding van de staatssteunnormen
tot een minimum is beperkt. In die beperkte gevallen worden maatwerkoplossingen aangeboden.
Het is onduidelijk hoeveel ex-partners met zakelijke schulden zich gaan melden.
De leden van de fractie van het CDA vragen allereerst of sprake kan zijn van staatssteun,
omdat het karakter van de betalingen een terugbetaling of schadecompensatie is. En
mocht er toch sprake zijn van staatssteun, dan zijn zij van mening dat dit mogelijk
om gerechtvaardigde staatssteun kan gaan. De leden van de fractie van het CDA vragen
of het kabinet de casuïstiek al met de Europese Commissie heeft besproken. Deze leden
vragen verder of het kabinet bij de Commissie kenbaar kan maken waarom het gerechtvaardigd
is dat inwoners in het kader van de toeslagenaffaire geld uitgekeerd krijgen waar
zij recht op hebben en hiervoor begrip te vragen. Het kabinet doet er alles aan om
deze mensen te helpen. Bij de betaling van compensatie (€ 30.000), bij terugbetaling
(integrale beoordeling) of bij schadeafwikkeling zijn Europese (staatssteun)regels
niet aan de orde. Zoals hierboven aangegeven kunnen uitsluitend bij de schuldvereffening
staatssteunregels een rol spelen. Er is voor de ouders met hoge zakelijke schulden
een specifiek team ingericht. Gebleken is dat door de aanpak van dit team het aantal
situaties van mogelijke overschrijding van de staatssteunnormen tot een minimum is
beperkt. In die beperkte gevallen worden maatwerkoplossingen aangeboden.
De leden van de fractie van de BBB vragen of zicht is op het aantal ex-partners dat
compensatie van werkelijke schade misloopt door de beperkingen in het kader van de
staatssteunregels en om welke bedragen het gaat. Op dit moment zijn nog geen aanvragen
van ex-partners in behandeling genomen, omdat de regeling nog niet is gestart. Derhalve
kan op dit moment niet worden gezegd hoeveel ex-partners zich gaan melden met het
verzoek schade in te willen dienen die voortkomt uit een onderneming.
14. Advies en consultatie
De leden van de fractie van de VVD vragen of er meer niet-gedupeerden onder de compensatieregeling
zullen vallen vanwege de voorgestelde uitbreiding met groepen personen die als gedupeerde
worden aangemerkt en vragen of het kabinet zich zorgen maakt over een eventuele aanzuigende
werking en vragen hoe groot het kabinet dit risico acht. Daarnaast vragen de leden
hoeveel niet-gedupeerden op deze manier onder de compensatieregeling gaan vallen en
wat de regeling doet om dit zoveel mogelijk te beperken. Het kabinet heeft hier een
afweging moeten maken tussen uitvoerbaarheid enerzijds en maatwerk anderzijds. In
het nader rapport gaat het kabinet uitgebreid in op de overwegingen die een rol spelen
bij de keuze voor een generieke benadering. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat een
ex-partner ten onrechte als gedupeerde wordt aangemerkt bevat het voorstel een duurcriterium
en een kindcriterium. Het is dan ook de verwachting dat het merendeel van de voormalige
partners die geen schade hebben geleden op deze wijze niet als gedupeerde ex-partners
kwalificeren. De aanzuigende werking wordt beperkt geacht, aangezien uitsluitend ex-partners
in aanmerking komen die ex-partner zijn van een erkend gedupeerde aanvrager van een
kinderopvangtoeslag en die voldoen aan bovenstaande criteria.
15.1 Raad voor de rechtspraak
De leden van de fractie van het CDA wijzen op het advies van de Raad voor de Rechtspraak
en vragen wat volgens de Raad de verwachting is betreffende het aantal rechtszaken
indien de maatregelen in het onderhavige aanvullende wetsvoorstel niet zouden worden
getroffen. Daarnaast vragen de leden of het niet logisch is om te veronderstellen
dat het aantal rechtszaken in dat geval hoger zal zijn. De aanvullende regelingen
ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen, zoals de ex-partnerregeling, zien op
de uitbreiding van de groepen gedupeerden die zijn geraakt en schade hebben geleden
door de uitvoering van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De
Raad voor de Rechtspraak heeft niets opgemerkt over de verwachte gang naar de rechter
indien de aanvullende maatregelen niet worden getroffen. De intentie is dat met introductie
van de aanvullende regelingen minder mensen binnen deze doelgroepen de gang naar de
rechter zullen (moeten) maken om hun recht te halen.
15.2 Raad voor Rechtsbijstand
De leden van de fractie van het CDA merken op dat bij de reguliere hersteloperatie
een andere manier van werken wordt verkend. Zij vragen waarom die lessen niet bij
deze aanvullende wetgeving zijn meegenomen. De Raad voor de Rechtsbijstand wijst in
haar advies op de moeizame verstrekking van dossiers en de lange wachttijden bij de
integrale beoordeling en de werkelijke schade, waardoor advocaten hun cliënten niet
goed kunnen bijstaan. Bij het ontwerpen van de ex-partnerregeling is lering getrokken
uit de knelpunten die zich hebben voorgedaan bij de herstelregelingen voor aanvragers.
Zo wordt de gedupeerdheid van de ex-partner zo veel mogelijk ambtshalve vastgesteld,
op basis van de eerste toets of integrale beoordeling van de aanvrager. Hiermee wordt
een arbeidsintensieve beoordeling voorkomen en kan een ex-partner zo snel mogelijk
de forfaitaire vergoeding ontvangen. Voor de uitvoering van de schaderegeling voor
ex-partners wil het kabinet een externe partij selecteren, om juist te voorkomen dat
ex-partners achteraan in de rij bij CWS moeten aansluiten. Daarnaast zijn in de 13e
en 14e voortgangsrapportages diverse verbetermaatregelen aangekondigd met betrekking
tot dossierverstrekking, behandeling van bezwaar en de afwikkeling van werkelijke
schade bij de reguliere herstelregeling. Deze maatregelen zijn tot stand gekomen na
overleg met stakeholders. De maatregelen voor met name dossier verstrekking en bezwaar
zijn ook relevant voor bij de uitvoering van de ex-partnerregeling.
16. Evaluatie
Het lid van de fractie van de BBB vraagt of de uitbreiding van de vooraankondiging
en de verkorting van de zienswijzetermijnen ook worden geëvalueerd en zo ja, wanneer.
Ook vraagt zij wanneer de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen wordt
geëvalueerd. Tot slot vraagt zij of de regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel
ook meegenomen worden in de invoeringstoets. Het lid Omtzigt vraagt verder of en zo
ja wanneer de aanpassing van de zienswijzetermijn geëvalueerd wordt. Zoals aangegeven
bij de invoering van de Wht vindt het kabinet het vanwege de vele raakvlakken van
de bestaande met de nieuwe maatregelen wenselijk zowel de bestaande als de nieuwe
maatregelen gezamenlijk te evalueren. In die evaluatie zal de doeltreffendheid en
de doelmatigheid van de maatregelen geëvalueerd worden en zal aandacht worden besteed
aan de uitvoering van de maatregelen door de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet
zet in op een evaluatie in 2025. Tot aan dat moment blijft het kabinet de voortgang
van de hersteloperatie monitoren en hiervan verslag doen in de periodieke voortgangsrapportages
herstel toeslagen.
De Staatssecretaris van Financiën,
A. de Vries
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën