Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kröger over de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat
Vragen van het lid Kröger (GroenLinks) aan de Minister voor Klimaat en Energie over de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat (ingezonden 1 mei 2023).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 31 mei 2023).
Vraag 1
Kunt u per maatregel die wel in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Scherpe doelen,
scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor
2030 en 2050. (IBO Klimaat) stond maar niet in de maatregelenlijst van de uiteindelijke
Voorjaarsbesluitvorming aangeven waarom die niet in de uiteindelijke Voorjaarsbesluitvorming
is opgenomen?
Antwoord 1
Het kabinet heeft bij het vormgeven van het pakket een rechtvaardig, uitvoerbaar en
ambitieus klimaatpakket voor ogen gesteld. Een pakket waarin de uitstoter betaalt,
sterkere schouders de zwaardere lasten dragen en kosten voor de maatschappij zoveel
mogelijk op een rechtvaardige manier worden meegewogen. Daarnaast zoeken we met het
tempo dat we maken de grenzen op van wat tot en met 2030 uitvoerbaar is. Omdat we
een inhaalslag moeten maken, knellen de randvoorwaarden voor verduurzaming – daar
moet oog voor zijn bij de uitvoering. Tegelijkertijd kan dit vanwege de urgentie van
de klimaatopgave geen reden zijn om ambities af te schalen: het kabinet stuurt op
een pakket van 60% emissiereductie in 2030 om ten minste 55% emissiereductie te realiseren.
Hieronder is op hoofdlijnen aangegeven welke principes en keuzes het kabinet heeft
gemaakt bij de samenstelling van het maatregelenpakket per sector. In de bijlage is
een overzicht gegeven van de maatregelen uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO)-Klimaat, waarbij is aangegeven of deze onderdeel uitmaken van het maatregelenpakket
van de Voorjaarsbesluitvorming. Bij sommige maatregelen heeft het kabinet een andere
maatvoering gekozen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de Legenda van het maatregelenpakket
Voorjaarsbesluitvorming Klimaat1.
In de elektriciteitssector heeft het kabinet alle maatregelen die in het IBO waren
opgenomen, overgenomen. Voor de normering van de elektriciteitssector richting CO2-neutraal in 2035 geldt dat het kabinet deze maatregel neemt in relatie tot het vaststellen
van het streefdoel CO2-neutraliteit voor de elektriciteitssector in 2035. Om dat streefdoel te behalen,
zet het kabinet in op verschillende maatregelen, zij het in een iets andere maatvoering
dan in het IBO-voorstel. Het kabinet houdt scherp in de gaten of de getroffen maatregelen
voldoende zijn om het streefdoel in 2035 te halen. Mocht dat onverhoopt niet blijken,
kunnen additionele maatregelen worden ingezet.
Het kabinet vraagt in het aanvullende pakket om een flinke extra bijdrage van de industrie.
Hierbij heeft het kabinet oog voor de concurrentiepositie, het beperken van weglek
van CO2-uitstoot en bedrijvigheid naar het buitenland en het voorkomen dat ook ETS bedrijven,
bijvoorbeeld mkb industrie in cluster 6 met minder handelingsperspectief, extra worden
belast. In plaats van een algemene aanscherping van de CO2-heffing (conform IBO-Klimaat) wil het kabinet daarom de extra reductie realiseren
via onder andere de maatwerkaanpak en door de aanpak van afvalverbranding. Het kabinet
schaft de vrijstelling voor het duaal verbruik van kolen af per 2028. Voor de overige
vrijstellingen geldt dat het kabinet is gestart met een inventarisatie van alle fossiele
vrijstellingen, kortingen en aangepaste belastingtarieven. Het kabinet zal voorstellen
doen of, en zo ja in welk tijdspad de resterende fiscale vrijstellingen voor fossiel
kunnen worden afgebouwd.
Het kabinet handhaaft de klimaatopgave voor veehouderij en akkerbouw op 5 Mton broeikasgasreductie
in 2030 via het NPLG. De verwachting is dat met opkoopregelingen circa 1 Mton reductie
gerealiseerd kan worden. Voor de resterende klimaatopgave van 4 Mton worden normerende
en beprijzende maatregelen genomen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
maakt over de concrete invulling van deze 4 Mton afspraken in het Landbouwakkoord.
De informatie in het IBO-Klimaat wordt hier in meegenomen.
Het kabinet sluit voor de glastuinbouw aan bij het Convenant Energietransitie Glastuinbouw
2022–2030 door het CO2-sectorsysteem per 2025 te vervangen door een vlakke individuele CO2-heffing per 2025 en door het restemissiedoel vast te stellen op 4,3 Mton. Tot normering
van methaanslip bij warmte-krachtkoppelingen (wkk’s) is niet besloten omdat deze naar
verwachting zou leiden tot slechts een zeer beperkte bijdrage aan methaanemissiereductie
terwijl de uitstoot van stikstofoxiden tegelijkertijd toe zou nemen.
Het kabinet heeft zich bij de keuze van maatregelen voor de gebouwde omgeving gericht
op een rechtvaardig pakket, met vooral oog voor de impact op kwetsbare huishoudens
en lage- en middeninkomens.
Om zowel eerlijke als ambitieuze stappen te zetten in de mobiliteitssector heeft het
kabinet in het personenvervoer gekozen voor een maatregelenpakket waarbij de lastenstijgingen
voor de automobilist worden beperkt, en tegelijkertijd elektrisch rijden voor mensen
met een lager inkomen toegankelijker wordt. Daarbij zet het kabinet in op ophoging
van het CO2-doel voor werkgebonden personenmobiliteit in plaats van de normering van de zakelijke
markt. Ook wordt om werknemers te ondersteunen bij kosten voor woon-werkverkeer de
onbelaste reiskostenvergoeding niet verlaagd. Er worden bovendien subsidies beschikbaar
gesteld voor tweedehands elektrische personenauto’s, waarvoor de BPM voor fossiele
en elektrische auto’s met € 200 wordt verhoogd. Het versnellen en aanpassen van betalen
naar gebruik, heeft het kabinet vanwege uitvoeringstechnische redenen niet overgenomen.
Het kabinet zet in op bijmenging van biobrandstoffen, maar kiest hierbij wel voor
een mildere maatvoering dan het IBO – om prijsstijging aan de pomp te beperken en
de druk op inzet van biogrondstoffen te verminderen. Voor de logistieke sector kiest
het kabinet ervoor om bindende afspraken te maken voor verduurzaming van goederenvervoer
en tegelijkertijd geld beschikbaar te stellen voor verduurzaming van zwaar transport.
Vanwege de lasteneffecten is er niet voor gekozen om het tarief van de vrachtwagenheffing
te verhogen. De vliegticketbelasting is op 1 januari 2023 verhoogd, het kabinet ziet
in het pakket af van verdere verhoging.
Bij de sectoroverstijgende maatregelen wordt grotendeels aangesloten op de maatregelen
uit het IBO-Klimaat. Soms zijn er andere keuzes in de maatvoering gemaakt. Het kabinet
kiest er bijvoorbeeld voor om de maatvoering van de energiebelasting rechtvaardiger
vorm te geven dan het IBO-Klimaat – en daarbij vooral kwetsbare huishoudens te ontzien.
Definitieve besluitvorming over de energiebelasting vindt plaats tijdens de augustusbesluitvorming.
Vraag 2
Waarom bent u er zeker van dat maatregelen L10-L13 samen 4 Mton CO2-reductie opleveren? Welke berekeningen liggen hieronder ten grondslag?
Antwoord 2
Het kabinet handhaaft de klimaatopgave voor veehouderij en akkerbouw op 5 Mton broeikasgasreductie
in 2030 via het NPLG, waarbij voor 4 Mton hiervan geldt dat de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de concrete invulling hiervan afspraken maakt in het
Landbouwakkoord. Omdat de gesprekken over het Landbouwakkoord nog gaande zijn, wordt
de concrete invulling van de maatregelen L10-L13 op een later moment bekend. Wel staat
vast dat de maatregelen samen taakstellend 4 Mton reductie moeten opleveren. Mocht
de invulling via het Landbouwakkoord niet tot 4 Mton optellen dan zal het kabinet
aanvullende maatregelen nemen. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen uit het
IBO Klimaat of andere maatregelen van normerende en beprijzende aard waarmee de benodigde
reductie wordt gehaald.
Vraag 3
Welke plannen liggen onder de toepassing van groen gas (maatregel S1)? Hoeveel petajoule
(PJ) aan groen gas moet hiervoor worden geproduceerd? Vanuit welke bronnen wordt dit
groen gas geproduceerd? Welke impact heeft dit op de landbouwsector?
Antwoord 3
Het kabinet voorziet middels de nadere uitwerking van de bijmengverplichting groen
gas het geprognotiseerde gat tussen het in het Coalitieakkoord voorziene doelbereik
van de bijmengverplichting (2,9 Mton reductie) en het door PBL voorziene doelbereik
met groen gas (0,7 Mton reductie) te dichten. De 2,2 Mton, die per abuis in de tabel
genoemd staan als 2,4 Mton, vertegenwoordigen circa 1,2 bcm oftewel 42 PJ groen gas.
Om deze opschaling te ondersteunen, werkt het kabinet in het Programma Groen Gas aan
de juiste randvoorwaarden voor groen gas productie in Nederland, waaronder ten aanzien
van business case, ruimtelijke inpassing en grondstoffen. Hierbij hoort ook de toekenning
van € 300 miljoen in het Meerjarenprogramma 2024 van het Klimaatfonds en de reservering
van nogmaals € 300 miljoen in het Meerjarenprogramma 2025 voor een investeringsregeling
gericht op het grootschalig demonstreren van vergassingstechnieken. Het kabinet werkt
momenteel aan een wetsvoorstel voor de werkelijke bijmengverplichting groen gas. Zodra
dit wetsvoorstel gereed is voor advisering van de Raad van State zal ik uw Kamer uitgebreid
informeren over de vormgeving. Het kabinet heeft de ambitie om dit nog voor het zomerreces
te kunnen doen.
Het kabinet heeft CE Delft in 2022 een studie laten doen naar de haalbaarheid van
de bijmengverplichting groen gas en de gebruikte grondstoffen. Een overzicht van deze
grondstoffen laat zich vinden op bladzijde 43 van de studie (Kamerstuk 32 813, nr. 1146). Het kabinet laat op dit moment de studie van CE Delft herijken op basis van de
laatste inzichten. Het kabinet heeft in de CE Delft studie van 2022 laten rekenen
met een reductie van de huidige hoeveelheid mest om de groen gas potentie aan te laten
sluiten bij een duurzame mestbeschikbaarheid. Het kabinet voorziet dat in het bijzonder
de vergisting van mest een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de transitie van de
landbouw. Mestvergisting draagt bij aan verschillende doelen, waaronder de reductie
van methaan- en stikstofuitstoot en het creëren van verdienvermogen voor de agrarische
sector (Kamerstuk 32 813, nr. 1063).
Vraag 4
Kunt u toelichten waarom maatregelen E15 en IC14 elkaar niet overlappen? Op welke
manier worden de negatieve emissies van maatregel E15 bereikt?
Antwoord 4
Zoals in de Bijlage 1b. van het Voorjaarspakket Klimaat is beschreven, richt maatregel
E15 zich op het generiek stimuleren van negatieve emissies exclusief afvalverbrandingsinstallaties.
Hierbij wordt dus niet gestuurd op een specifieke manier of toepassing van negatieve
emissies. Zo kan de inzet van biomassa in elektriciteitscentrales en wkk-installaties
worden gecombineerd met de afvang en opslag van CO2. De verwachting is dat dit in ieder geval 1,5 Mton aan negatieve emissies oplevert
die meetelt in de elektriciteitssector.
Maatregel IC14 is gebaseerd op de verwachting dat de bestaande CO2-heffing en de aanscherping daarvan in maatregel IC14 ertoe kunnen leiden dat een
deel van de afvalverbrandingsinstallaties ook CO2-afvang zal toepassen, waarbij voor 2 Mton aan negatieve emissies wordt gerealiseerd.
De AVI’s en dus deze negatieve emissies vallen onder de sector industrie. Er is daarmee
geen sprake van overlap tussen deze twee maatregelen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat negatieve emissies met name goed zijn om onvermijdbare CO2-emissies te compenseren en dat het op deze manier fors inzetten van negatieve emissies
niet doelmatig is?
Antwoord 5
Negatieve emissies zijn op de lange termijn inderdaad nodig om onvermijdbare of zeer
lastig te mitigeren broeikasgasemissies in met name de industrie en de landbouw/landgebruik
te compenseren om klimaatneutraliteit te kunnen bereiken. Op de nog langere termijn
is de inzet van negatieve emissies nodig om na een mogelijke tijdelijke overschrijding
van de 1,5 graden in de loop van deze eeuw de mondiale opwarming zo snel mogelijk
alsnog tot 1,5 graden terug te brengen. Vanwege het belang van het realiseren van
negatieve emissies op de langere termijn en het tegelijkertijd voorkomen van een verminderde
inzet op emissiereductie richting 2030, heeft het kabinet hier in dit pakket beperkt
op ingezet.
Vraag 6
Waarom telt het kabinet de negatieve emissies op bij het 22,1 Mton pakket terwijl
de EU ook apart doel voor negatieve emissies heeft?
Antwoord 6
Technieken die negatieve emissies veroorzaken reduceren de netto-uitstoot van broeikasgassen.
De negatieve emissies telt het kabinet niet op bij het pakket van 22 Mton, maar deze
vormen onderdeel van het maatregelenpakket. De EU heeft overigens geen apart doel
voor negatieve emissies als zodanig. Wel heeft de EU heeft een doel van netto negatieve
emissies in landgebruik van 310 Mton in 2030.
Vraag 7
Hoe kunt u er zeker van zijn dat het verstevigen van de maatwerkafspraken 2 Mton CO2-reductie oplevert? Wordt dit juridisch vastgelegd? Hoe bepaalt u welk bedrijf hoeveel
extra CO2 moet reduceren? Deelt u de inschatting dat met een CO2-heffing veel zekerder een bepaald CO2-doel kan worden behaald?
Antwoord 7
De inzet van het verstevigen van de maatwerkafspraken is om in 2030 in totaal 3,5
Mton extra CO2-reductie te bereiken t.o.v. de CO2-heffing. De resultaten van de maatwerkgesprekken tot nu toe en de inzichten van verschillende
partijen over het technisch potentieel in de industrie bieden daarvoor goede vooruitzichten.
Om het aangescherpte doel te halen wordt de groep van bedrijven zo nodig uitgebreid
en worden extra middelen vrijgemaakt.
De extra reducties worden juridisch vastgelegd in de maatwerkafspraken. Het is niet
mogelijk om vooraf de bijdragen van bedrijven te bepalen; daarvoor is juist maatwerk
nodig. Het ambitieniveau van de Joint Letters of Intend (JloI) wordt getoetst door
een onafhankelijke adviescommissie.
Een aanscherping van het CO2-heffingsplafond zou inderdaad meer zekerheid bieden over de verwachte emissiereductie,
maar treft ook bedrijven die – bijvoorbeeld door gebrek aan energie-infrastructuur
– minder in staat zijn om te verduurzamen (zoals de zogenaamde cluster 6 bedrijven)
en vergroot de kans op verplaatsing van uitstoot naar het buitenland. Ook gaat dit
overigens deels ten koste van de resultaten van de maatwerkafspraken, omdat de huidige
en eerdere doelstelling hiervoor additioneel zijn aan de CO2-reductie die een verdere CO2-heffing bereikt.
Vraag 8
Waarom wordt in het IBO Klimaat de maatregel Normering bouwmaterialen en stimulering
ten behoeve van biobased bouwen (IC23) 0,5 Mton meegerekend met de nationale doelstelling
terwijl in het IBO Klimaat deze maatregel onder het kopje «wereldwijde emissies» stond?
Kan deze 0,5 Mton dan wel worden meegerekend met de 22 Mton?
Antwoord 8
In het IBO Klimaat zijn de potentiële emissiereductie van normeren van biobased bouwmaterialen
en normeren van bouw- en sloopafval abusievelijk verwisseld. In het IBO-fiche over
biobased bouwmaterialen (2.11) valt te lezen dat deze maatregel in 2030 0,75 Mton
CO2-emissiereductie zou kunnen opleveren door verdringing van materialen die een hogere
broeikasgasvoetafdruk hebben, plus 1,04 Mton aan negatieve emissie door vastlegging
van koolstof in landbouwgewassen en dus vervolgens in de bouwmaterialen die daarvan
worden gemaakt. Deze specifieke negatieve emissie mag volgens internationale boekhoudregels
(nog) niet worden meegerekend. De maximale bijdrage van deze maatregel komt daarmee
op dit moment nog uit op in totaal 0,75 Mton CO2-reductie. Uit nadere analyse blijkt dat het gros van de emissiereductie naar verwachting
binnen Nederland plaatsvindt. Het betreft met name het verminderen van de productie
van minerale isolatiematerialen. Op basis hiervan heeft het kabinet geoordeeld dat
het realistisch is om uit te gaan van 0,5 Mton emissiereductie in Nederland.
Vraag 9
Hoeveel extra huizen schat u in te verduurzamen met de extra middelen voor het Nationaal
Isolatieprogramma (maatregel G5) en de maatregel Collectieve aanpak kwetsbare wijken
versterken (G7)?
Antwoord 9
In het Coalitieakkoord is reeds uitgegaan van een budget van € 3.350 mln voor het
Nationaal Isolatieprogramma (NIP), bovenop de € 514 mln die het vorige kabinet reeds
had toegekend en de € 300 miljoen die dit kabinet bij Prinsjesdag extra vrij heeft
gemaakt voor kwetsbare huishoudens. Op basis van deze budgetten is het doel gesteld
zoals beschreven in het NIP (Kamerstukken II, Vergaderjaar 2021–2022, 30 196, nr. 787): 2,5 miljoen woningen isoleren in de periode tot en met 2030, met de nadruk op de
1,5 miljoen slecht geïsoleerde woningen (label E, F en G), waarbij één of meerdere
stappen worden gezet richting de standaard voor woningisolatie. Ook wordt energiearmoede
aangepakt bij kwetsbare huishoudens door de inzet van bijvoorbeeld energiefixteams
waarbij ook laagdrempelige energiebesparingsmaatregelen kunnen worden genomen.
Het budget voor de maatregel «Collectieve aanpak kwetsbare wijken en dorpen versterken»
wordt, zoals beschreven in bijlage 1b van het Voorjaarspakket Klimaat, ingezet voor
de meest kwetsbare huishoudens. De middelen zullen worden besteed in kwetsbare wijken
en dorpen aan extra subsidie en ondersteuning per woning. De meest kwetsbare huishoudens
worden al geholpen via diverse sporen zoals de lokale aanpak van het NIP. Met deze
middelen kan voor deze huishoudens een hogere mate van verduurzaming worden bereikt
en meerdere stappen richting de standaard voor woningisolatie worden gezet. Ook is
beoogd met deze middelen verdere ondersteuning te bieden bij de overstap en de aansluiting
op warmtenetten. De definitieve inzet en verdeling van middelen voor kwetsbare wijken
en dorpen wordt nog nader uitgewerkt.
Vraag 10
Waarom is er niet voor gekozen voor het eerder van start laten gaan van de normering
op verhuur van de labels E, F en G?
Antwoord 10
Zoals beschreven in het Beleidsprogramma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving
(Kamerstukken II, Vergaderjaar 2021–2022, 32 847, nr. 911) zijn met Aedes, de Woonbond en de VNG prestatie-afspraken gemaakt over de uitfasering
van corporatiewoningen met energielabels E, F en G per 2028 (met enkele uitzonderingen,
zoals voor monumenten). Ook werd daarin aangekondigd dat er per 2030 wettelijke eisen
zouden worden gesteld om deze uitfasering, ook bij private huurwoningen, wettelijk
te borgen. Er zijn nog ongeveer 580.000 woningen met label E, F of G. Bovendien is
als doel gesteld om in 2030 totaal 1 miljoen huurwoningen te hebben geïsoleerd naar
de standaard voor woningisolatie. Dit zijn forse ambities.
De afspraak in het Voorjaarspakket Klimaat is nu om de wettelijke eisen voor de uitfasering
van de EFG-labels nog eens te vervroegen met een jaar, naar 1 januari 2029. Dit raakt
primair de ca. 300.000 woningen van particuliere verhuurders die nog een E, F of G-label
hebben. Het verplichten tot een verdere versnelling van de uitfasering van slechte
labels acht het kabinet niet realistisch. Wel is bovenop het eerdere beleid afgesproken
dat huurwoningen vanaf 2029 bij renovatie moeten worden geïsoleerd tot de standaard
voor woningisolatie. Over de juridische uitwerking van deze aanvullende normering
zal de Kamer op een later moment worden geïnformeerd.
Vraag 11
Welke energiebesparingsmaatregelen vallen wel onder een verplichting van maatregelen
met een terugverdientijd van 10 jaar en niet onder een verplichting van maatregelen
met een terugverdientijd van 7 jaar?
Antwoord 11
Het is niet bekend welke maatregelen verplicht zullen worden bij een terugverdientijd
van 10 jaar, en het is nog niet bekend welke maatregelen er zullen vallen onder de
terugverdientijd van 7 jaar. Welke maatregelen in 2027 onder de plicht zullen vallen,
is naast de langere terugverdientijd ook afhankelijk van de dan geldende energieprijs
en technologische ontwikkelingen. Ook de Erkende Maatregelenlijst wordt dan opnieuw
geactualiseerd. We kiezen voor het ophogen van de terugverdientijd naar 7 jaar, omdat
dit voor m.n. mkb’ers een behapbaar perspectief is.
Vraag 12
Hoe bent u van plan 20 PJ extra aan biobrandstoffen bij te mengen (maatregel M17)?
Uit welke bronnen moeten deze biobrandstoffen komen? Wat is de mondiale CO2-voetafdruk van deze maatregel?
Antwoord 12
De extra 20 PJ zullen worden meegenomen met de implementatie van de Renewable Energy
Directive III (REDIII) in Nederlandse wetgeving. Het instrument om deze doelstellingen
te halen is de jaarverplichting. De jaarverplichting is een verplichting voor alle
fossiele brandstofleveranciers aan wegvervoer om jaarlijks een toenemend aandeel hernieuwbare
energie in vervoer te leveren. De randvoorwaarden voor het inzetten van de hernieuwbare
energie komen voort uit de RED. Daarnaast zijn er ook nationale afspraken gemaakt
over bepaalde grondstoffen. Controversiële biogrondstoffen als palm- en sojaolie zijn
nationaal uitgesloten en voedsel en voedergewassen zijn geminimaliseerd en gelimiteerd
in de huidige systematiek. Voortzetting van de systematiek neemt deze factoren mee.
Nederland stuurt al jaren op rest- en afvalstromen. De 20PJ extra zal met deze stromen
worden ingevuld. Met deze maatregel wordt er 1,5 Mton CO2 in de hele brandstofketen (Well to wheel) gereduceerd.
Vraag 13
Hoeveel biogrondstoffen zitten in de gezamenlijke maatregelen (groen gas, biobased
bouwen, BECCS, jaarverplichting)? Kan PBL daar een doorrekening op maken en aangeven
op hoeveel beschikbare duurzame biogrondstoffen Nederland een beroep kan doen?
Antwoord 13
Voor het kabinet geldt dat alleen duurzame biogrondstoffen kunnen bijdragen aan de
transitie naar een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Daarom wordt bij de
inzet van biogrondstoffen steeds getoetst of deze in lijn is met de duurzaamheidseisen
uit het duurzaamheidskader biogrondstoffen, de beschikbaarheid van biogrondstoffen,
en de behoefte aan vervanging van fossiele koolstof door niet-fossiele koolstof.
De exacte hoeveelheid biogrondstoffen is sterk afhankelijk van de verdere uitwerking
van de voorgenomen maatregelen. Daarnaast betreft het veel verschillende soorten biogrondstoffen,
zoals mest, agrarische reststromen, en in sommige gevallen vormen van hout. Momenteel
zijn nog geen exacte getallen beschikbaar, maar indicatief wordt er rekening mee gehouden
dat voor 2030:
– de plannen voor groen gas een verdere invulling van de plannen uit het Coalitieakkoord
betreffen en dus ten opzichte hiervan geen extra biogrondstoffen vragen;
– voor biobased bouwen extra vezelgewassen nodig zijn. De extra inzet is sterk afhankelijk
van de exacte gewassoort. Voorlopig wordt rekening gehouden met een ordegrootte van
600 kton op basis van de inzet van bijvoorbeeld vlas;
– de hoeveelheid nodige biogrondstoffen voor de optie van BECCS afhankelijk is van of
de plannen worden ingevuld met de bestaande biogrondstoffenstromen, en als uitsluitend
nieuwe stromen gebruikt zouden worden dit neerkomt op circa 3000 kton;
– voor de voorgenomen 20PJ extra aan biobrandstoffen circa 3000 kton extra biogrondstoffen
nodig zou zijn;
– voor de nationale norm voor circulair plastic indicatief kan worden gerekend met circa
600 kton, waarbij de inzet sterk afhangt van of de markt kiest voor gerecycled plastic
of nieuw bioplastic.
In 2020 is de Routekaart Nationale biogrondstoffen gepubliceerd, waarin is geconcludeerd
dat Nederland in 2030 10 miljoen ton biogrondstoffen meer beschikbaar kan maken, bovenop
de 30 miljoen ton die al beschikbaar is voor voedsel, veevoer en materialen en energie.
In een eerder PBL-rapport heeft
CE-Delft mogelijk scenario’s voor het toekomstig gebruik en de toekomstige beschikbaarheid
van biogrondstoffen berekend2. Daarbij werd geconcludeerd dat in elk scenario wereldwijd voldoende biogrondstoffen
beschikbaar zijn, ook bij scenario’s waarin het energiegebruik op zou lopen tot circa
2000 PJ in 2030. Het verwachte gebruik van biogrondstoffen op basis van de KEV22 en
het extra beleid uit het voorjaarspakket valt dus ruim binnen de beschikbare marge.
Wel concludeerde het PBL dat het een kwestie is van de (Nederlandse) duurzaamheidseisen,
biogrondstoffen en eerlijkheids-beginselen of het mogelijk en wenselijk is deze biogrondstoffen
daadwerkelijk te importeren. Hier blijft het kabinet naar kijken bij de verdere uitwerking
van het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Het is gebruikelijk dat het PBL in de
KEV uitrekent hoeveel biogrondstoffen er voor energetisch gebruik worden geconsumeerd
in Nederland. Daarnaast zal ik met het PBL verkennen of het mogelijk is om het gebruik
van biogrondstoffen voor niet-energetische doeleinden verder te kwantificeren.
Vraag 14
Bent u van plan energiecoöperaties en het opwekken van lokale energie te stimuleren?
Waarom is hier geen enkele maatregel over opgenomen?
Antwoord 14
Energiecoöperaties en lokale opwek van energie zijn een belangrijke schakel in de
energietransitie. Meer mensen kunnen zo zelf meedoen in de energietransitie en bijvoorbeeld
profiteren van de voordelen van zonnepanelen, die elders geplaatst zijn op gebouwen
in de buurt. Het kabinet ondersteunt energiecoöperaties en Verenigingen van Eigenaren
(VvE's) die zelf duurzame elektriciteit willen opwekken met de speciaal hiervoor ontworpen
Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Het budget voor deze regeling
is dit jaar verhoogd en is 150 miljoen euro. Op dit moment kunnen energiecoöperaties
en VvE's bij RVO een aanvraag indienen voor deze subsidie. Deze regeling dekt de onrendabele
top van coöperatieve projecten af. Tevens kunnen energiecoöperaties ook aanvragen
indienen in andere reguliere subsidieregelingen, zoals de SDE++. Daarnaast bestaan
er verschillende initiatieven vanuit het coöperatieve veld die projecten goed ondersteunen,
zoals het Ontwikkelfonds voor energiecoöperaties en informatievoorziening en tools
vanuit bijvoorbeeld Energie Samen en Stichting HIER Opgewekt. Vanwege deze reeds bestaande
inspanningen zijn er geen additionele maatregelen voor energiecoöperaties en lokale
opwek opgenomen in dit additionele klimaatpakket.
Vraag 15
Hoeveel extra 2e hands EV’s worden met het nu voorliggende plan jaarlijks toegevoegd
aan het nationale wagenpark? Hoeveel hiervan zullen goedkoper zijn dan € 20.000 en
hoeveel goedkoper dan € 10.000?
Antwoord 15
Zie het antwoord bij vraag 17.
Vraag 16
Als de leasesector was verplicht tot 100% EV per 2025, hoeveel extra tweedehands EV’s
zouden dan worden toegevoegd aan het nationale wagenpark?
Antwoord 16
Bij het voorstel om te verplichten dat alle nieuwe auto’s van de zaak per 2025 te
volledig emissieloos zijn, zouden er in de periode 2025 t/m 2030 ca. 570.000 extra
emissieloze personenauto’s het nationale wagenpark instromen ten opzichte van het
basispad in de KEV2022 (vastgesteld en voorgenomen beleid). De prognose is dat dan
ca. 170.000 auto’s hiervan in 2030 (via de tweedehandsmarkt) reeds in particulier
bezit zijn gekomen.
Vraag 17
Tot hoeveel extra tweedehands EV’s voor het nationale wagenpark gaat de subsidie voor
tweedehands EV’s leiden? Waar komen deze vandaan?
Antwoord 17
De huidige Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP) voor nieuwe
en gebruikte elektrische personenauto’s loopt nog door tot en met 2024. Bij de voorjaarsbesluitvorming
over het aanvullende klimaatpakket heeft het kabinet besloten om de subsidie voor
gebruikte elektrische personenauto’s te verlengen tot en met 2029. Hiervoor is € 528
miljoen aan extra middelen beschikbaar. De precieze vormgeving van de regeling en
met name de benodigde hoogte van het subsidiebedrag per auto en de minimale leeftijd
moet de komende tijd nog worden onderzocht. vooral om de regeling voldoende aantrekkelijk
te maken voor de beoogde doelgroep: de mensen met een kleinere portemonnee. De exacte
vormgeving is uiteindelijk bepalend voor welke auto’s in aanmerking zullen komen,
om hoeveel extra gebruikte elektrische auto’s dit gaat en waar deze vandaan komen.
De verwachting is dat vanwege de aanscherping van het
CO2-doel werkgebonden personenmobiliteit meer nieuwe zakelijke elektrische auto’s het
wagenpark in komen. Een deel van het aanbod van gebruikte elektrische auto’s zal dus
uit de interne automarkt komen en een deel via de parallelimport uit het buitenland.
Op dit moment is de netto import van elektrische auto’s uit het buitenland overigens
al groter dan de netto export. De huidige subsidieregeling zal aangepast moeten worden
en betrokken partijen worden hierin nog geconsulteerd. Uw Kamer zal in dat proces
worden geïnformeerd.
Vraag 18
Waarom is ervoor gekozen om de hoogte van de MRB ook in toekomst te laten afhangen
van het gewicht in plaats van de CO2 uitstoot van voertuigen? Waarom is er niet voor gekozen het accugewicht van EV’s
hierin te compenseren?
Antwoord 18
Tot en met 2024 zijn volledig emissieloze auto’s vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting
(MRB) en in 2025 betalen ze het kwarttarief. Het kabinet heeft dit voorjaar in de
volle breedte gekeken naar mogelijke reductiemaatregelen en heeft voor nu niet gekozen
voor verlenging van de tariefkorting in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor emissievrije
voertuigen. Op basis van de huidige informatie verwacht het kabinet namelijk dat met
het huidige pakket de CO2-reductiedoelstelling voor het mobiliteitspakket al kan worden ingevuld.
Het kabinet treft de voorbereidingen om vanaf 2030 te komen tot een systeem van Betalen
naar Gebruik (BnG). Op dit moment wordt een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de
effecten van varianten voor een tariefstructuur. Dit onderzoek wordt naar verwachting
in juni 2023 afgerond, waarna uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd zal worden.
De huidige MRB blijft tot invoering van BnG primair gebaseerd op basis van het gewicht
van een auto en een toeslag voor fijnstof, diesel en LPG. De transitie van voertuigen
met een verbrandingsmotor naar volledig emissieloze voertuigen leidt in het basispad
uit de Klimaat- en Energieverkenning 2022 (KEV2022) tot de volgende additionele inkomsten
voor het Rijk in de MRB (prijspeil 2021). Overigens leidt dezelfde transitie tot derving
bij andere heffingen.
Bron: sheet 132 van de bijlage met doorrekeningen behorende bij de Kamerbrief Invulling
aan de motie van de leden Bontenbal en Van Ginneken over verschillende scenario’s
voor de stimulering van duurzame mobiliteit na 2025 voorleggen aan de Kamer (Kamerstuk 31305–402)
Vraag 19
Hoeveel MRB moeten de nu 5 populairste EV modellen in 2026 gaan betalen? Kunt u voorbeeldberekeningen
geven voor de TCO van de 5 populairste EV’s vergeleken met hun markt equivalent ICE’s?
Antwoord 19
In onderstaande tabel zijn de gevraagde voorbeeldberekeningen opgenomen voor de motorrijtuigenbelasting
(MRB) die de huidige top 5 populairste EV-modellen in 2026 gaan betalen wanneer er
geen gewichtscorrectie voor het extra accugewicht in de MRB wordt doorgevoerd. Dit
ten opzichte van vergelijkbare auto’s met een benzinemotor. In de navolgende grafiek
zijn de gevraagde Total Cost of Ownership (TCO) berekeningen weergegeven voor de huidige
top 5 populairste EV-modellen en vergelijkbare auto’s met een benzinemotor vanuit
het particuliere perspectief (prijzen 2023, 15.000 km per jaar en MRB-tarief 2026).
Hierbij is de met de sector afgestemde TCO-berekening voor personenauto’s gehanteerd
(bron: Handreiking TCO-berekening voor personenauto's (rvo.nl)).
Vraag 20
Welke nu nog niet benoemde extra maatregelen worden genomen om het kabinetsdoel voor
100% nieuwverkoop in 2030 te bereiken?
Antwoord 20
Buiten het in de Voorjaarsnota opgenomen maatregelenpakket zijn op dit moment geen
extra maatregelen voorzien om het kabinetsdoel voor 100% nieuwverkoop in 2030 dichterbij
te brengen. In de Klimaat- en Energieverkenning 2022 (KEV2022) was het verwachte aandeel
volledig emissieloze personenauto’s in de nieuwverkoop in 2030 gelijk aan 60%. Uit
de KEV2023 zal blijken wat het effect van dit maatregelenpakket is hierop.
Vraag 21
Waarom neemt u geen enkele maatregel om het openbaar vervoer te stimuleren?
Antwoord 21
Maatregelen in het openbaar vervoer (OV) zijn uiteraard van belang, maar nu niet in
dit pakket opgenomen. Uiteraard geldt dat het OV bijdraagt aan het realiseren van
klimaatdoelstellingen. In dit pakket zijn wel maatregelen opgenomen die OV gebruik
indirect stimuleren, zoals de aanscherping van het CO2-doel voor werkgebonden personenmobiliteit. Via het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT) en het Mobiliteitsfonds wordt daarnaast geld vrijgemaakt
voor investeringen in infrastructuur voor het OV. Zo is afgelopen jaar door de Minister
en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat besloten tot grote investeringen
in het OV voor het ontsluiten van nieuwe woningen wat bijdraagt aan de mobiliteitstransitie.
Het OV is de afgelopen jaren ook met extra middelen gesteund om het OV-aanbod, ondanks
lagere reizigersaantallen, op peil te houden.
Vraag 22
In hoeverre is er overlap tussen de maatregelen van deze Voorjaarsbesluitvorming en
de kabinetsreactie op het rapport «Groningers boven gas»?
Antwoord 22
De maatregelen die het kabinet heeft genomen in reactie op het rapport van de parlementaire
enquêtecommissie geven onder andere een extra impuls aan de verduurzaming van woningen
in het aardbevingsgebied én helpen de randvoorwaarden realiseren om van Groningen
en Noord-Drenthe dé duurzame waterstofregio van Nederland te maken. De aanpak voor
verduurzaming van woningen is een aanvulling op de reeds bestaande nationale subsidie-
en financieringsregelingen, en komt bovenop de middelen die beschikbaar zijn gesteld
aan gemeenten voor de Lokale Isolatieaanpak, de mogelijkheid voor financiering van
maatregelen via het Nationaal Warmtefonds en de aanpak van energiearmoede. Zo kunnen
eerder meer woningen worden verduurzaamd. Voor het realiseren van de waterstofambities
kan aanspraak worden gedaan op landelijke middelen, waaronder op regelingen uit het
Klimaatfonds zoals aangekondigd bij de Voorjaarsbesluitvorming klimaat, als er wordt
voldaan aan de geldende kaders voor deze regelingen.
Vraag 23
Kunt u deze vragen in ieder geval ruim voor de behandeling van de Voorjaarsnota beantwoorden?
Antwoord 23
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.