Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Edgar Mulder over een artikel waarin wordt gesteld dat het mestbeleid een opeenstapeling is van verkeerd beleid sinds de jaren negentig
Vragen van het lid Edgar Mulder (PVV) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over een artikel waarin wordt gesteld dat het mestbeleid een opeenstapeling is van verkeerd beleid sinds de jaren negentig (ingezonden 15 mei 2023).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 31 mei
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Kabinet heeft zichzelf klemgezet»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Heeft de auteur van het artikel het bij het juiste eind, dat bodemkundigen en bemestingsspecialisten
verplichte mestinjectie ontraadden en dat het ministerie een wetenschappelijk onderzoek
naar de gevolgen van verplichte mestinjectie heeft afgewezen?
Antwoord 2
Nee, dit klopt niet. In de evaluatie van het emissiearm aanwenden van mest van het
PBL uit 2009 wordt de invoering van emissiearme aanwending van drijfmest beschreven.2 De verplichting tot emissiearm bemesten betrof in 1988 alleen onbeteeld bouwland
en snijmaïspercelen. Geleidelijk is deze verplichting in de jaren daarna uitgebreid.
Met ingang van 1994 geldt dat overal, behoudens enkele uitzonderingen, emissiearm
moet worden bemest passend bij de grondsoort.
Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar verschillende bemestingstechnieken. In de jaren
tachtig van de vorige eeuw is uitvoerig onderzoek gedaan naar het injecteren van mest
in de bodem door onder andere Prins en Snijders.3 Deze techniek werd aanvankelijk gezien als het beste alternatief voor het breedwerpig
bovengronds bemesten van grasland. Hierbij werd de mest via injectietanden met ganzenvoeten
(een soort schoffel in de vorm van een omgekeerde ganzenvoet) in de bodem gebracht
tot een diepte van vijftien tot twintig centimeter. Deze techniek kent een aantal
voordelen: een sterke beperking van de ammoniakemissie (ca. 95–100%), een sterke afname
van de geuremissie, een betere benutting van de stikstof in de mest en het niet besmeuren
van het gras. Maar er kleefde ook een aantal nadelen aan. De benodigde trekkracht
was groot, waardoor de tractor een groot vermogen diende te hebben en de energiekosten
hoog waren. Bovendien was de techniek maar een klein deel van het jaar toepasbaar.
Ook trad er soms zodebeschadiging op. Uiteindelijk bleek dat op circa een derde van
het graslandareaal injectie redelijk tot goed mogelijk werd geacht. Grasland werd
geschikt geacht voor injectie, wanneer de grond weinig veen- of kleideeltjes bevatte,
redelijk vlak was en vrij van obstakels. Vanwege genoemde nadelen is mestinjectie
nooit breed ingevoerd en wordt het momenteel nauwelijks meer toegepast. De techniek
die momenteel het meest wordt toegepast is de zogenaamde zodebemester, waarbij de
mest verdund wordt toegepast.4 Na doorsnijding van de zode met een schijfwiel wordt de mest toegediend in de ontstane
sleufjes in de grond. De sleufdiepte is 5–7 cm, waarbij de mest aan de wortels van
de graszode wordt gelegd. De afstand tussen de sleuven bedraagt 15–30 cm. Via de sleufjes,
die maximaal 5 cm breed mogen zijn, is er nog enig contact met de lucht (Figuur 2.5.3
van het PBL-rapport). Een variant op de zodebemester is de zode-injecteur; bij de
zode-injecteur wordt de sleuf na injectie met een wiel dichtgedrukt. Deze technieken
zijn uitgebreid onderzocht, waarbij zowel voor- als nadelen in kaart zijn gebracht.
Vraag 3
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor het bodemleven van verplichte mestinjectie,
door het bodemleven bij mestinjectie te vergelijken met bodemleven bij bovengrondse
mestaanwending? Zo ja, kunt u deze onderzoeksresultaten delen met de Kamer? Zo nee,
bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken?
Antwoord 3
Ja, emissiearm bemesten is onderzocht. Ten algemene verwijs ik naar het overzichtsrapport
van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Emissiearm bemesten geëvalueerd» (2009),
waarin uitgebreid wordt ingegaan op de voor- en nadelen van emissiearme uitrijdtechnieken,
waaronder mestinjectie voor reductie van emissies van ammoniak, geur en broeikasgassen.
In dit overzichtsrapport wordt geconcludeerd dat van de verschillende onderzoeken
die gedaan zijn een complex beeld ontstaat, dat waarschijnlijk veroorzaakt wordt doordat
de hoeveelheid
regenwormen en andere bodemorganismen al van nature sterk varieert. Recentelijk heeft
de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet een advies uitgebracht dat de effecten
van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels in kaart heeft gebracht.5 In dat rapport wordt eveneens ingegaan op alle bekende onderzoeken die zijn uitgevoerd
en wordt eveneens geconcludeerd dat deze een wisselend, complex beeld geven.
Vraag 4
Klopt het dat door mestinjectie er meer uitspoeling van meststoffen naar water plaatsvindt
dan bij bovengrondse mestaanwending? Zijn hier onderzoeksresultaten van?
Antwoord 4
Nee, er kan niet gesteld worden dat door mestinjectie meer uitspoeling van meststoffen
naar water plaatsvindt. In het voornoemde PBL-rapport «Emissiearm bemesten geëvalueerd»
wordt ingegaan op deze vraag. Door emissiearm aanwenden van dierlijke mest kan er
meer stikstof beschikbaar komen voor opname door het gewas, doordat er minder emitteert
naar de lucht. Het is niet bekend of bij de invoering rekening is gehouden met de
in de praktijk totale mestgift. Dit wil niet zeggen dat deze wijze van bemesting leidt
tot meer uitspoeling, zeker indien een boer rekening houdt met de hogere stikstofefficiëntie,
kan juist bijdragen aan een efficiënt gebruik van nutriënten.
Vraag 5
Is het juist dat voormalig Minister Veerman van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
een opdracht heeft gegeven voor bodemonderzoek naar de gevolgen van de bemestingswijze
voor de bodem en bodemleven, maar dat het onderzoek niet is doorgegaan?
Antwoord 5
Niet bekend is aan welke onderzoeksopdracht gerefereerd wordt.
Vraag 6
Kunt u de onderzoeksopdracht van voormalig landbouwminister Veerman, genoemd in voorgaande
vraag, met de Kamer delen?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 5, het is niet duidelijk welke onderzoeksopdracht wordt
bedoeld.
Vraag 7
Wat is volgens u de invloed van de verschillende bemestingswijzen op regenwormen,
insecten en weidevogels?
Antwoord 7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het eerder genoemde advies van de
CDM «Effecten van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels».
Vraag 8
In welke Europese Unie (EU)-landen is het injecteren van drijfmest verplicht?
Antwoord 8
Zie voor het antwoord op deze vraag het eerder genoemde PBL rapport «Emissiearm bemesten
geëvalueerd». Op pagina 21 van het rapport wordt toegelicht dat emissiearm uitrijden
in ons omliggende landen verplicht is en in andere Europese landen veelal wordt aanbevolen.
Vraag 9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over mestbeleid, dat staat
ingepland op 1 juni?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.