Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over investeringen in Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten en beleidsreactie evaluatie financieringswijze ambtsopleidingen aan de Vrije Universiteit (Kamerstuk 31288-990)
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1052
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 mei 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 22 november 2022 over investeringen in Nederlandse Levensbeschouwelijke
Universiteiten en beleidsreactie evaluatie financieringswijze ambtsopleidingen aan
de Vrije Universiteit (Kamerstuk 31 288, nr. 990).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 december 2022 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I.
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
– Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
– Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
– Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
3
– Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
4
– Inbreng van de leden van de SGP-fractie
4
II.
Reactie van de Minister
5
I. Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Investeringen
in Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten en beleidsreactie evaluatie financieringswijze
ambtsopleidingen aan de Vrije Universiteit». De leden hebben nog een enkele vraag.
De leden van de VVD-fractie lezen dat met de uitvoering van de motie van de leden
Van der Molen en Tielen (Kamerstuk 31 288, nr. 768), seminaries die zich willen koppelen aan een andere onderwijsinstelling, hun financiering
van voor 2016 mee kunnen nemen. De leden vragen of alle ambtsopleidingen ook voor
2016 een financiering hadden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister over de investeringen in Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten
en de beleidsreactie op de evaluatie financieringswijze ambtsopleidingen aan de Vrije
Universiteit. De leden hebben enkele vragen. De leden van de D66-fractie lezen dat
de Minister de lumpsumvoorziening voor de ambtsopleidingen met 250.000 euro structureel
verhoogt en dit bekostigt uit het macrobudget. Daarbij geeft de Minister aan dat de
Vrije Universiteit in de samenwerkingsafspraken met seminaria in moet gaan op de manier
waarop zij omgaan met de situatie waarin nieuwe ambtsopleidingen willen toetreden
of aan de Vrije Universiteit verbonden ambtsopleidingen willen uittreden. Wat is de
inschatting van de Minister met betrekking tot deze ontwikkeling?
Voorziet de Minister dat een verhoging van de lumpsumvoorziening nog vaker nodig zal
zijn, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten
op dit moment werken aan samenwerkingsplan voor de periode 2023–2029. De leden zien
mogelijkheid tot synergie met de samenwerkingsafspraken die de Vrije Universiteit
zal gaan maken.
Hierdoor kan de vijf miljoen euro structurele investering ook strategisch worden ingezet
voor toekomstige tekorten. Ziet de Minister een kans om de Netwerk van Levensbeschouwelijke
Universiteiten, de Vrije Universiteit en de seminaries hier gezamenlijk afspraken
over te laten maken, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief «Investeringen
in Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten en beleidsreactie evaluatie financieringswijze
ambtsopleidingen aan de Vrije Universiteit».
Zij zijn verheugd met de extra aanvullende structurele middelen van 250.000 euro voor
de ambtsopleidingen. Zij hebben tevens nog een enkele vraag. De leden van de CDA-fractie
merken op dat in de brief van 6 december 2019 de Minister heeft aangekondigd dat met
ingang van die brief het voor seminaries mogelijk wordt om zich te verbinden aan een
andere onderwijsinstelling, met medeneming van de oorspronkelijke individuele financiering
die gold onder de regeling vóór de wijziging in 2016, exclusief indexatie en op structurele
voet. In de onderhavige brief wordt aangegeven dat de 250.000 euro zijn bedoeld om
de samenwerking succesvol voort te zetten en verder te kunnen blijven werken aan de
beoogde doelen en afspraken uit 2017 wat betreft samenwerking, synergie en kwaliteitsborging.
Klopt het dat niet alle ambtsopleidingen die nu verbonden zijn aan de Vrije Universiteit
een oorspronkelijke individuele financiering hebben?
Hoe verhouden de extra middelen voor de ambtsopleidingen zich ten opzichte van de
ambtsopleidingen die geen oorspronkelijke individuele financiering hebben?
Is de Minister bereid om de samenwerkingsafspraken die de Vrije Universiteit gaat
maken met de ambtsopleidingen naar de Kamer te sturen, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. Zij vinden het niet vanzelfsprekend dat het Ministerie van OCW religieuze stromingen
een bijdrage geeft voor het vormgeven van ambtsopleidingen van de vier levensbeschouwelijke
universiteiten en vooral van de Vrije Universiteit. Zij onderkennen dat dit zo historisch
is gegroeid en vinden het consequent dat inmiddels niet alleen religieuze stromingen
hiervan profiteren, maar ook de Universiteit voor Humanistiek wordt gefinancierd door
de overheid. Niettemin hechten zij aan een zekere scheiding zowel tussen kerk en staat
als tussen religie en wetenschap en voelen zij behoefte aan een toelichting op het
voortbestaan van deze bijdragen vanuit OCW ten principale. De leden van de PvdA-fractie
merken op dat de onderzoekers die in 2017 de gewijzigde financieringssystematiek evalueerden,
wezen op de ongelijkheid tussen seminaria als het gaat om medeneming van het oorspronkelijk
bedrag bij een eventueel vertrek bij de Vrije Universiteit. De Minister reageert hierop
door de lumpsumvoorziening voor de ambtsopleidingen op te hogen met structureel 250.000
euro. Nu werd de motie van de leden Van der Molen en Tielen destijds aangenomen met
steun van de PvdA-fractie, maar deze motie vroeg niet expliciet om een structurele
ophoging van de lumpsumvoorziening.
Kan de Minister nader toelichten waarom hij niet kan volstaan met een andere verdeling
van het bestaande budget, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister op basis van conclusies uit
het PwC rapport jaarlijks structureel vijf miljoen euro in de Nederlandse Levensbeschouwelijke
Universiteiten investeert. De Minister noemt de structurele investeringen nodig om
de basis van het onderwijs en onderzoek bij het Netwerk van Levensbeschouwelijke Universiteiten
op peil te brengen en om de maatschappelijke relevantie van het levensbeschouwelijke
onderwijs en onderzoek te versterken. Kan de Minister nader toelichten hoe hij wil
dat met deze middelen de maatschappelijke relevantie gestalte krijgt, zo vragen de
leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen
van de investeringen van structureel vijf miljoen euro in de Nederlandse Levensbeschouwelijke
Universiteiten en de verhoging van de lumpsumvoorziening voor de ambtsopleidingen
van structureel 250.000 euro. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de NLU -instellingen van waarde
zijn voor het gehele universitaire landschap doordat ze levensbeschouwelijke perspectieven
inbrengen in de academie. De leden constateren dat met de structurele investeringen
eerder gemaakte afspraken nagekomen worden. Zij zijn blij dat de NLU-instellingen
de ruimte krijgen om de middelen op maat te kunnen inzetten. De voornoemde leden horen
dat de NLU-instellingen buitengewoon constructief samenwerken en hopen dat zij vanuit
hun eigenheid de gelegenheid krijgen zorg te dragen voor een goed vervolg daarvan.
De leden vragen de Minister of hij de NLU-instellingen deze ruimte voldoende kan bieden.
Voorts vragen de leden de Minister hoe hij die ruimte wil waarborgen, ook wanneer
de NLU-instellingen in maart hun samenwerkingsplan moeten overhandigen.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister. Deze leden vinden het belangrijke dat de Minister een extra investering
wil doen in de levensbeschouwelijke universiteiten en de seminaria. De leden van de
SGP-fractie maken de Minister attent op de toezegging dat hij bij de eindevaluatie
ook de analyse in het onderzoek van dr. T. van Kooten zou betrekken inzake de juridische
positie van seminaria. Deze leden constateren dat aan dit onderzoek geen aandacht
wordt besteed, behoudens de vermelding in de literatuurlijst van de eindevaluatie.
De eindevaluatie lijkt volgens deze leden te bevestigen wat ook door Van Kooten wordt
opgemerkt, namelijk dat een overeenkomst tussen de Vrije Universiteit en de seminaria
voor alle betrokkenen, waaronder OCW, onvoldoende duidelijkheid en waarborgen biedt.
Zij vragen de Minister te reflecteren op de conclusie van Van Kooten dat in basale
mate een wettelijke richtingwijzer nodig is om de seminaria voldoende rechtszekerheid
te bieden.
De leden van de SGP-fractie vragen welke uitgangspunten de Minister hanteert inzake
een eventueel vertrek van een seminarium bij de Vrije Universiteit. Het is deze leden
bijvoorbeeld niet duidelijk welk bedrag seminaria bij vertrek kunnen meenemen. Hoe
kan het bedrag uit 2016 nog als uitgangspunt genomen worden nu twee seminaria zijn
toegetreden en de berekening van de bijdragen sindsdien is gewijzigd? Wordt het bedrag
uit 2016 ten minste geïndexeerd, zo vragen zij.
De leden van de SGP-fractie vragen welke waarborgen er zijn dat de kosten die gemoeid
zijn met de kwaliteitsbevordering door de Vrije Universiteit niet een te groot beslag
gaat leggen op het beschikbare budget.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de twee geformuleerde doelstellingen, te weten
het op peil brengen van de basis van onderwijs en onderzoek en het versterken van
de maatschappelijke relevantie, meewegen bij de besteding van de extra middelen die
deze universiteiten ontvangen. Klopt het dat de eerste prioriteit ligt bij het orde
brengen van de basis van onderwijs en onderzoek en dat vandaaruit ook verder gewerkt
kan worden aan maatschappelijke relevantie, zo vragen zij. De leden van de SGP-fractie
vragen welke rol de NWO kan vervullen om de positie van onderzoekers aan deze kleine
universiteiten beter te faciliteren en de maatschappelijke meerwaarde duidelijker
te benutten. Hoe wordt dat in de nieuwe agenda van de NWO ingepast, zo vragen zij.
II. Reactie van de Minister
Ik dank de leden van de fracties van VVD, D66, CDA, PvdA, ChristenUnie en SGP voor
de vragen over de brief d.d. 22 november 2022 inzake investeringen in Nederlandse
Levensbeschouwelijke Universiteiten en beleidsreactie evaluatie financieringswijze
ambtsopleidingen aan de Vrije Universiteit (Kamerstuk 31 288, nr. 990).
Antwoorden op inbreng van de leden van de VVD-fractie
Op de vraag van de VVD-fractie of alle ambtsopleidingen voor 2016 ook al financiering
ontvingen, kan ik aangeven dat dit niet het geval is. Bij de invoering van de lumpsumsystematiek
in 2017 is afgesproken dat de bekostiging van de op dat moment aan de Vrije Universiteit
(vanaf nu: VU) gevestigde en bekostigde ambtsopleidingen zou worden samengevoegd en
dat de VU met de lumpsumvoorziening desgewenst ook de nog niet door OCW bekostigde
ambtsopleidingen zou faciliteren (Hersteld Hervormde Kerk en Migrantenkerken). De
VU heeft de bekostiging van deze ambtsopleidingen binnen de lumpsumvoorziening gefaciliteerd.
Dit betekende voor deze twee nog niet bekostigde ambtsopleidingen dat er voor het
eerst bekostiging beschikbaar kwam. Voor de andere ambtsopleidingen betekende dit
een kleine verlaging van hun budget met wel meer structurele zekerheid over dit budget.
Antwoorden op inbreng van de leden van de D66-fractie
In reactie op de vraag van de D66-fractie of ik voorzie dat er vaker een verhoging
van de lumpsumvoorziening noodzakelijk kan zijn, kan ik aangeven dat ik dit niet voorzie.
Naar aanleiding van een aanbeveling uit de evaluatie over hoe te komen tot een duurzame
financieringsconstructie (inclusief de compensatie van het structurele financiële
tekort dat in de lumpsumvoorziening is ontstaan door het vertrek van het Orthodox
seminarie) heb ik de financiële kaders bijgesteld. Ik heb de VU en seminaria gevraagd
om binnen dit nieuwe budget hernieuwde samenwerkingsafspraken te maken en daarbij
ook uit te werken hoe zij omgaan met de situatie waarin eventuele nieuwe ambtsopleidingen
willen toetreden of aan de VU verbonden ambtsopleidingen willen uittreden. Hiermee
ontstaat er een duurzame financieringsconstructie. Op het moment verwacht de VU niet
dat er nieuwe ambtsopleidingen bijkomen. De aandacht gaat nu uit naar samenwerking
en vernieuwing binnen bestaande opleidingen.
In reactie op de vraag van de D66-fractie of ik een kans zie om het Netwerk van Levensbeschouwelijke
Universiteiten (vanaf nu: NLU) en de VU samen met de seminaries afspraken te laten
maken over het samenwerkingsplan NLU en de samenwerkingsafspraken die de VU gaat maken,
kan ik het volgende aangeven. De samenwerkingsafspraken die binnen NLU worden gemaakt
ten aanzien van de vijf miljoen euro zullen zowel de onderlinge als de bredere samenwerking
met andere instellingen, waaronder de VU, bevorderen. Hierbij wordt ook voortgebouwd
op bestaande samenwerkingen. In mijn verzoek aan de NLU voor het samenwerkingsplan
heb ik aangegeven dat de middelen ook zijn bedoeld voor de samenwerking tussen de
NLU instellingen onderling en die met andere instellingen. Ik zie geen meerwaarde
om aan de reeds gevraagde samenwerkingen (aan zowel de VU als de NLU) een extra samenwerkingsopdracht
toe te voegen omdat ik met mijn huidige opdrachten reeds een serieuze inspanning verlang
van opleidingen met verschillende denominaties.
Antwoorden op inbreng van de leden van de CDA-fractie
De CDA-fractie vraagt of het correct is dat niet alle ambtsopleidingen die nu verbonden
zijn aan de VU een oorspronkelijke individuele financiering hebben en hoe de extra
middelen voor de ambtsopleidingen zich ten opzichte van de ambtsopleidingen die geen
oorspronkelijke individuele financiering hebben verhouden. In antwoord hierop kan
ik het volgende aangeven. Bij de invoering van de lumpsumsystematiek in 2017 is afgesproken
dat de bestaande bekostiging van de op dat moment aan de VU gevestigde en bekostigde
ambtsopleidingen zou worden samengevoegd en dat de VU met de lumpsumvoorziening desgewenst
ook de nog niet bekostigde ambtsopleidingen kon faciliteren. De extra middelen die
ik nu toeken, zijn aan de lumpsumvoorziening van de VU toegevoegd. De VU maakt met
de ambtsopleidingen afspraken over de inzet van deze middelen aansluitend bij de behoeften
van de ambtsopleidingen en ten behoeve van doelen en afspraken over samenwerking,
synergie en kwaliteitsborging. Daarbij worden ook met alle ambtsopleidingen, waaronder
die zonder oorspronkelijke individuele financiering, afspraken gemaakt over de financiële
gevolgen van eventuele uittreding van ambtsopleidingen naar een andere universiteit.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de verhouding van de
extra middelen voor de ambtsopleidingen ten opzichte van de ambtsopleidingen die geen
oorspronkelijke financiering hebben, kan ik aangeven dat dit goed in verhouding staat.
Zo ontvingen, in de situatie voor 2016 seminaria met minder dan 75.000 aanhangers
€ 50.000 en seminaria met minder dan 150.000 aanhangers € 125.000.
Ook vraagt het CDA of ik bereid ben om de samenwerkingsafspraken, die de VU gaat maken
met de ambtsopleidingen, naar de Kamer te sturen.
Ik ben niet voornemens dit te doen: immers de uitwerking van administratieve en financiële
voorwaarden vindt plaats in overleg tussen de VU en de betrokken ambtsopleidingen.
Het is aan hen om in gezamenlijkheid afspraken te maken over de kaders waarbinnen
wordt samengewerkt en hoe de extra middelen binnen de lumpsumvoorziening worden ingezet.
Omdat het hier gaat om interne afspraken tussen opleidingen met de faculteit van de
instelling, is het naar mijn oordeel niet passend om deze kaders en afspraken voor
te leggen aan de Kamer.
Antwoorden op inbreng van de leden van de PvdA-fractie
In reactie op het verzoek van de PvdA-fractie om een nadere toelichting op de vraag
waarom niet kan worden volstaan met een andere verdeling van het bestaande budget,
de motie Van der Molen en Tielen vroeg immers niet om een structurele ophoging van
het budget, kan ik u het volgende antwoorden. Met de motie Van der Molen-Tielen werd
het mogelijk dat ambtsopleidingen, met medeneming van hun oorspronkelijke financiering,
zich vrij konden vestigen op een andere universiteit. Echter, toen deze motie werd
aangenomen, financierde de VU uit het oorspronkelijke bedrag niet langer acht maar
tien ambtsopleidingen. Toen een van de seminaries vertrok en de oorspronkelijke individuele
bekostiging van dat seminarie onttrokken werd aan de lumpsumvoorziening, ontstond
er een financieel tekort. De extra middelen zijn bedoeld om tot een duurzame financieringsconstructie
te komen, zoals aanbevolen door de onderzoekers. Met de middelen kan het ontstane
financiële tekort structureel worden geslecht, de samenwerking succesvol worden voortgezet
en kunnen de ambtsopleidingen verder blijven werken aan de beoogde doelen en afspraken
uit 2017 wat betreft samenwerking, synergie en kwaliteitsborging.
De leden van de PvdA-fractie vragen mij nader toe te lichten hoe de NLU met de extra
middelen de maatschappelijke relevantie gestalte gaat geven. Hierbij kan ik aangeven
dat in het samenwerkingsplan van de NLU aandacht zal zijn voor het versterken van
de maatschappelijke relevantie van het levensbeschouwelijke onderwijs en onderzoek.
Het onderzoek van levensbeschouwelijke universiteiten wordt door velen als maatschappelijk
relevant ervaren, niet alleen voor de eigen achterban maar ook voor de gehele maatschappij
omdat er levensbeschouwelijke perspectieven worden ingebracht in de maatschappij en
wetenschap. Levensbeschouwing en zingeving zijn domeinen die constructief kunnen bijdragen
aan de vraagstukken in de samenleving. Wetenschappers van de NLU zijn bijvoorbeeld
zichtbaar in discussies in de media rond ethiek, dekolonisatie, religie en geweld,
zingeving, burgerschap en democratisering en identiteit. De NLU geeft ook invulling
aan hun maatschappelijke opdracht door samenwerkingen en het brengen van «bildung/ethiek»
in andere opleidingen. Zoals gezegd zullen, op mijn verzoek, in het samenwerkingsplan
deze maatschappelijke relevante trajecten verder worden uitgebouwd.
Antwoorden op inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
In antwoord op de zorg van de ChristenUnie-fractie of de NLU-instellingen wel voldoende
de ruimte krijgen om vanuit hun eigenheid de middelen op maat te kunnen inzetten,
kan ik aangeven dat er constructief wordt samengewerkt door de NLU-instellingen en
dat er binnen het kader dat ik de NLU heb meegegeven voor de inzet van de middelen,
ruimte is voor maatwerk. De instellingen hebben daarbinnen de ruimte om de middelen
op maat in te zetten vanuit hun eigenheid. Ze kunnen de middelen onder andere gebruiken
om de eigen basis van onderzoek en onderwijs langdurig te versterken. Dit op basis
van een uitgewerkt plan waar de instellingen momenteel aan werken.
Antwoorden op inbreng van de leden van de SGP-fractie
In reactie op de vraag van de leden van de SGP-fractie over het onderzoek van dr.
Van Kooten kan ik aangeven dat ik in nakoming van de gedane toezegging het onderzoeksbureau
heb gevraagd om dit onderzoek te betrekken bij de evaluatie. De manier waarop is aan
het onderzoeksbureau.
Op de vraag van de leden van de SGP-fractie om te reflecteren op de noodzaak van een
wettelijke richtingwijzer om de seminaria voldoende rechtszekerheid te bieden, kan
ik aangeven dat ik hiertoe geen meerwaarde zie en dit niet passend vind gezien de
in 2016 ingevoerde nieuwe financieringssystematiek. De evaluatie geeft hier ook geen
aanleiding toe. Wel zie ik het belang van robuuste seminaria en het maken van goede
afspraken daarover zowel tussen het ministerie en de VU als binnen de instelling/faculteit
met de betreffende opleidingen. Daar zet ik dan ook op in met deze extra middelen.
Die ik, ook gelet op de evaluatieresultaten, heb toegekend met het verzoek aan de
VU om de inzet van deze middelen uit te werken in de samenwerkingsafspraken met de
aan haar verbonden ambtsopleidingen.
De leden van de SGP-fractie vragen mij ook welke uitgangspunten ik hanteer inzake
een eventueel vertrek van een seminarium bij de VU. Het is hen niet duidelijk welk
bedrag seminaria bij vertrek kunnen meenemen en of het bedrag uit 2016 nog als uitgangspunt
genomen wordt nu twee seminaria zijn toegetreden en de berekening van de bijdragen
sindsdien is gewijzigd. Zij vragen tevens of het bedrag uit 2016 wordt geïndexeerd.
Allereerst wil ik wijzen op de extra middelen die ik structureel toevoeg aan de lumpsum.
De VU en de faculteit gaan met de ambtsopleidingen de inzet van de lumpsumvoorziening
inclusief de aanvullende middelen uitwerken in samenwerkingsafspraken. Dit gegeven
de motie Van der Molen-Tielen die vastlegt dat seminaries bij vertrek de oorspronkelijke
bijdrage, exclusief indexatie, zullen meekrijgen naar de nieuwe universiteit waaraan
zij zich zouden verbinden. Voor de ambtsopleidingen die in 2016 geen bekostiging vanuit
OCW ontvingen en waarbij er dus geen sprake is van een oorspronkelijke bijdrage waar
in de motie naar wordt verwezen, maakt de VU, op mijn verzoek, afspraken met de seminaria
over de financiële gevolgen van een eventueel vertrek. De aanvullende middelen maken
dit mogelijk en de inzet hiervan is onderdeel van de eerdergenoemde samenwerkingsafspraken.
De leden van de SGP-fractie vragen mij tevens welke waarborgen er zijn dat de kosten
die gemoeid zijn met de kwaliteitsbevordering door de VU niet een te groot beslag
gaat leggen op het beschikbare budget. In reactie hierop kan ik aangeven dat uit de
evaluatie niet is gebleken dat hier de afgelopen 5 jaar sprake is geweest van een
probleem. Het zal duidelijk zijn dat een goede balans gevonden moet worden tussen
de middelen voor de seminaria en de middelen bestemd voor kwaliteitszorg. Ik vertrouw
erop dat in de afspraken tussen de VU en de ambtsopleidingen daarin een goede balans
gevonden wordt.
De leden van de SGP-fractie vragen ook hoe de twee geformuleerde doelstellingen, te
weten het op peil brengen van de basis van onderwijs en onderzoek en het versterken
van de maatschappelijke relevantie, meewegen bij de besteding van de extra middelen
die deze universiteiten ontvangen. De fractie wil weten of de prioriteit ligt bij
het orde brengen van de basis van onderwijs en onderzoek en dat vandaaruit ook verder
gewerkt kan worden aan maatschappelijke relevantie. Ik kan aangeven dat dit correct
is en het zwaartepunt bij de besteding ligt bij het duurzaam op orde brengen van onderwijs
en onderzoek binnen de instellingen, en van daaruit wordt én de samenwerking én de
maatschappelijke relevantie verder vormgegeven.
De leden van de SGP-fractie vragen als laatste aan mij welke rol NWO1 kan vervullen om de positie van onderzoekers aan deze kleine universiteiten beter
te faciliteren en zo de maatschappelijke meerwaarde duidelijker te benutten. Zij willen
graag weten hoe dit in de nieuwe agenda van de NWO wordt ingepast.
Het uitgangspunt voor mij is dat iedere indiener met een goed wetenschappelijk voorstel
gelijke kansen heeft bij NWO. Dit geldt dus ook voor alle levensbeschouwelijke universiteiten.
Alle levensbeschouwelijke universiteiten kunnen een aanvraag indienen bij NWO. NWO
beoordeelt deze aanvragen op basis van wetenschappelijke kwaliteitscriteria. NWO geeft
aan dat indieners vanuit de NLU dezelfde kansen op honorering hebben als andere sociale-
en geesteswetenschappers. Daarbij dien ik de kanttekening te maken dat de honoreringspercentages
bij dit domein lager zijn dan die van de exacte/natuurwetenschappen en technische
toegepaste wetenschappen en dat er relatief weinig aanvragen worden ingediend door
de NLU. Dit kan komen doordat kleine opleidingen en instellingen ervaren dat de procedures
van NWO hun draagkracht te boven gaan. De kleine universiteiten zijn regelmatig in
overleg met NWO om dit te agenderen. NWO heeft in haar strategie aangeven de aanvraagprocedure
te vereenvoudigen. Hier zouden alle aanvragers profijt van moeten hebben, dus ook
de kleinere levensbeschouwelijke universiteiten. Ook kan men met een discipline overstijgende
project de administratieve last verdelen. Een goed voorbeeld hiervan is het project
«kerk en slavernij». Dit soort gezamenlijke onderzoekstrajecten helpen de slagkracht
te vergroten en versterken de onderzoekspositie van de NLU.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier