Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het rapport 'State of play of academic freedom in the EU Member. States Overview of de facto trends and developments'
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het rapport «State of play of academic freedom in the EU Member. States Overview of de facto trends and developments» (ingezonden 30 maart 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 24 mei
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport van het Europees parlement «State of play of academic
freedom in the EU Member. States Overview of de facto trends and developments»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe bent u van plan om de aanbevelingen uit het rapport uit te voeren?
Antwoord 2
Er is nader onderzoek nodig om de aanbeveling van het rapport van het Europese parlement
goed te kunnen opvolgen. Ik zal bijvoorbeeld in gesprek gaan de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen (KNAW) en De Jonge Akademie (DJA) om de conclusies van
het rapport wat betreft hiërarchische besluitvorming beter te kunnen beoordelen. Daarnaast
wordt een aantal van de vraagstukken in het rapport meegenomen in het lopende onderzoek
over zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven
in het onderzoek en hoger onderwijs.2 In mijn brief aan uw Kamer verstuurd op 17 april 2023 ga ik verder in op de acties
die ik zal ondernemen.
Vraag 3
Op welke wijze kan gekomen worden tot een heldere definitie van het begrip «academische
vrijheid»?
Antwoord 3
Ik wacht graag de resultaten af van het lopende onderzoek naar zelfcensuur, academische
vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger
onderwijs voor ik een uitspraak doe over de noodzaak van het aanscherpen van het begrip
«academische vrijheid» in de Nederlandse context. Tot die tijd sluit ik mij aan bij
de definitie van het begrip «academische vrijheid» opgesteld in het KNAW rapport Academische Vrijheid in Nederland.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat met de intreding van de wet
Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie in 1997 de democratische medebeslissingsraden,
bestaande uit academici, studenten en administratief personeel vervangen zijn door
de medezeggenschapraden en dat dit heeft geleid tot een meer hiërarchische, uitvoerende
bestuurspraktijk in de Nederlandse universiteiten?
Antwoord 4
Ik heb onvoldoende beeld of er een causaal verband is tussen de intreding van de wet
Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie en de ontwikkeling van een hiërarchische,
uitvoerende bestuurspraktijk die de academische vrijheid belemmert. Ik zal hierover
in gesprek gaan met betrokkenen zoals de KNAW en DJA. Daarnaast neem ik deze zorg
mee in het onderzoek dat loopt naar aanleiding van de motie van der Woude c.s.3 over zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven
in het onderzoek mogelijk inzichten bieden op dit onderwerp. Dit licht ik verder toe
in mijn reactie op het Academische Vrijheid rapport van het Europees parlement, verzonden
aan uw Kamer 17 april 2023.
Vraag 5
Bent u het eens met de onderzoekers dat het sterk hiërarchisch karakter van het bestuur
een direct gevaar vormt voor het zelfbestuur van Nederlandse universiteiten? Zo ja,
hoe wilt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De governance van de universiteiten kent decanen als (mee-)bestuurders, en bij wet
verankerde medezeggenschapsorganen op verschillende niveaus van de organisatie, met
instemmings- en adviesrechten op de hoofdlijnen van strategie en begroting. Voor goed
functionerend en kwalitatief hoogwaardig hoger onderwijs is het noodzakelijk dat de
driehoek van zeggenschap, toezicht en medezeggenschap in balans is. Ik heb onvoldoende
beeld of dit ook daadwerkelijk zo ervaren wordt, dus zal hierover in gesprek gaan
met betrokkenen zoals de KNAW en DJA. Ik maak mij wel zorgen over de participatiegraad
in deze organen. Hierom ben ik, in samenwerking met sector- en medezeggenschapsorganisaties,
een campagne gestart om de opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen te vergroten.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de constatering dat er sprake is van politieke sturing van onderzoek
en tot op zekere hoogte van opleidingsprogramma door middel van publieke financiering
en dat dit een potentiële bedreiging vormt voor institutionele autonomie, en daarmee
indirect ook aan academische vrijheid onder druk zet?
Antwoord 6
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen
van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid4. Het bestuur van de universiteit staat onder toezicht van een onafhankelijke raad
van toezicht5. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18
van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld6. De examencommissies zijn onafhankelijk gepositioneerd7. Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen
voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Bovendien vindt het grootste
deel van de publieke financiering van onderzoek en onderwijs vindt plaats door middel
van zogenoemde lumpsum-financiering. Hieraan worden door de overheid geen specifieke
voorwaarden verbonden en daarmee is de mogelijkheid van politieke sturing (bijvoorbeeld
in de zin van ideologische beïnvloeding) minimaal. NWO financiert ook een groot deel
van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland (via de zogeheten tweede geldstroom).
Zij is een zelfstandig bestuursorgaan en ik zie geen sprake van ongewenste sturing
die academische vrijheid onder druk zet.
Ten aanzien van het onderwijs gelden als belangrijke bekostigingsvoorwaarden dat de
opleidingen van kwaliteit zijn (de onafhankelijkheid van die beoordeling is geborgd
via de accreditatie), dat de opleidingen toegankelijk zijn en dat het opleidingsaanbod
op macroniveau bezien doelmatig is (onder andere met het oog op de arbeidsmarktvraag).
Ik acht het van belang dat de overheid kan sturen op het starten van nieuwe opleidingen
via het macrodoelmatigheidsbeleid en beschouw dit niet als een ongewenste vorm van
sturing die de academische vrijheid onder druk zet. Een begrenzing van de autonomie
van instellingen betekent overigens ook niet per definitie een beperking van de academische
vrijheid.
Vraag 7
Hoe bekijkt u de conclusies over de publieke financiering in relatie tot de ongewenste
beïnvloeding door externe financiering, waaronder Europese subsidieprogramma’s en
bedrijven?8
Antwoord 7
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen
van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid, onafhankelijk
van de financieringsbron. De samenwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven,
de overheid en andere organisaties vind ik belangrijk. Samenwerking zorgt ervoor dat
wetenschappelijk onderwijs en onderzoek goed aansluiten bij maatschappelijke uitdagingen
en dat innovatie wordt gestimuleerd. Hierbij is het wel van belangrijk dat universiteiten
informatie over externe financiering van leerstoelen actueel, volledig en publiek
toegankelijk hebben. Daarmee kan voorkomen worden dat het vertrouwen in de wetenschap
wordt geschaad.
Vraag 8
Geeft de constatering dat de reeks aan tijdelijke contracten, specifiek bij jonge
wetenschappers, de academische vrijheid schaadt u voldoende aanleiding om concrete
en scherpere voorwaarden te verbinden aan de bekostiging? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Ik vind het zorgelijk te lezen dat de reeksen tijdelijke contracten en de zogeheten
«draaideurconstructies» onder jonge wetenschappers een risico vormen voor de academische
vrijheid. Academische vrijheid moet te allen tijde geborgd worden. De kabinetsinzet
is om draaideurconstructies te voorkomen. Om deze constructies te voorkomen is de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens de regelgeving rondom tijdelijke
contracten aanscherpen. Daarnaast is het van belang om in te zetten op stevige structurele
financiering van de wetenschap en stimulering van vaste contracten. Dat doe ik met
de sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen. Ook investeer ik de komende
tien jaar jaarlijks € 60 miljoen extra in de open competitie. Met deze ophoging van
de open competitie zet ik in op een versteviging van het ongebonden onderzoek.
Vraag 9
Heeft u in kaart wat het effect is van bedreigingen van wetenschappers op sociale
media op de academische vrijheid?
Antwoord 9
Het is belangrijk om een beter beeld te krijgen van het effect van bedreigingen van
wetenschappers op sociale media op de academische vrijheid. Er loopt nu een onderzoekstraject
in samenwerking met UNESCO om de korte en lange termijn effecten van bedreigingen
van wetenschappers via sociale media beter in kaart te brengen. Hierover zal rondom
de zomer een internationale expertbijeenkomst plaatsvinden. De resultaten van deze
bijeenkomst en het aansluitende onderzoek zullen te zijner tijd gedeeld worden met
uw Kamer. Ook zal het lopende onderzoek over zelfcensuur, academische vrijheid en
beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek mogelijk inzichten bieden
op dit onderwerp. De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht. Deze
samenvatting zal ik te zijner tijd delen met uw Kamer.
Vraag 10
Geven de conclusies van het rapport van het Europees parlement aanleiding tot nader
onderzoek naar de academische vrijheid binnen de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen?
Antwoord 10
Aan de hand van het de resultaten van het lopende onderzoek naar zelfcensuur, academische
vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger
onderwijs kan worden bepaald of verder onderzoek binnen Nederlandse hoger onderwijsinstellingen
nodig is. De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.
Vraag 11
Wat is uw beoordeling van de constatering dat er zorgen zijn over impact van de opkomende
«cancel cultuur» op de diversiteit van wetenschappelijke perspectieven? Vindt u deze
constatering voldoende onderbouwd door de twee artikelen in de verwijzingen?
Antwoord 11
De constatering dat «cancel culture» een (negatieve) impact heeft op de diversiteit
van wetenschappelijke perspectieven wordt in het rapport onderbouwd aan de hand van
drie artikelen, waarvan twee journalistieke stukken. Ik concludeer hieruit dat de
effecten van «cancel cultuur» op de academische vrijheid nader onderzoek verdienen.
De mogelijke impact van «cancel culture» wordt daarom meegenomen in het lopende onderzoek
zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in
het onderzoek en hoger onderwijs. De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar
verwacht.
Vraag 12
Bent u van plan om te onderzoeken hoe het staat met de sociale veiligheid binnen hoger
onderwijsinstellingen en wat het effect daarvan is op de academische vrijheid? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 12
Er is reeds onderzoek voorhanden als het gaat om de sociale veiligheid binnen hoger
onderwijsinstellingen. De uitkomsten hiervan licht ik toe in mijn brief die ik binnenkort
naar uw Kamer stuur. In deze brief licht ik ook toe hoe ik samen met het veld wil
werken aan het verbeteren van de sociale veiligheid binnen hoger onderwijsinstellingen.
Ik zie vooralsnog geen reden om te onderzoeken in hoeverre een relatie bestaat tussen
enerzijds de sociale veiligheid binnen hoger instellingen en anderzijds de academische
vrijheid.
Vraag 13
Kunt u garanderen dat onderzoekers aan Nederlandse universiteiten het gevoel hebben
dat zij zonder angst voor vergelding kritiek kunnen uiten op hun werkgevers, het bestuur
en het beleid? Zo nee, welke acties wilt u daartegen ondernemen?
Antwoord 13
Ik vind het belangrijk dat onderzoekers zonder angst voor vergelding kritiek kunnen
uiten op hun werkgevers, het bestuur en het beleid. De resultaten van het lopende
onderzoek zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven
in het onderzoek en hoger onderwijs zullen inzicht bieden in de mate waarin onderzoekers
het gevoel hebben dat zij zonder angst voor vergelding kritiek kunnen uiten.
De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht. Afhankelijk van de resultaten
kunnen eventuele acties worden bepaald. Deze samenvatting zal ik te zijner tijd delen
met uw Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.