Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Erkens over de verduurzaming van het zesde industriecluster
Vragen van het lid Erkens (VVD) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en voor Klimaat en Energie over de verduurzaming van het zesde cluster (ingezonden 28 maart 2023).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 23 mei
2023).
Vraag 1
Wat gebeurt er op dit moment om de verduurzaming van het zesde cluster vanuit de overheid
te faciliteren? Hoe wordt er voor de benodigde randvoorwaarden zoals infrastructuur
gezorgd en welke financiële instrumenten zijn er beschikbaar voor bedrijven uit het
zesde cluster?
Antwoord 1
Industriecluster 6 vertegenwoordigt de geografisch verspreide industriebedrijven,
die niet deel uitmaken van één van de vijf geografische industrieclusters1. Deze cluster 6-bedrijven zijn van groot belang voor de regionale economie en staan
voor een grote verduurzamingsopgave. Mijn ministerie heeft periodiek overleg met de
vertegenwoordigers van cluster 6 en met bedrijven in de regio. Hierbij wordt gesproken
over de verduurzamingsambitie van deze bedrijven en ook over knelpunten die worden
ervaren en hoe deze op te lossen.
Voor het regelen van de benodigde infrastructuur voor cluster 6 is het van belang
om eerst in kaart te brengen wat de toekomstige vraag is van de bedrijven naar (duurzame)
energie en welke energie- en grondstoffeninfrastructuur nodig is om hieraan te voldoen.
Dit vraagt vanwege de verspreiding van de bedrijven een regionale aanpak die nauw
verbonden is met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK) en
het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Ik werk samen met cluster 6, de provincies
en de (regionale) netbeheerders aan een aanpak waar per provincie een aangescherpte
Cluster Energiestrategie (CES) voor dit cluster wordt opgesteld. De behoefte aan energie-
en grondstoffeninfrastructuur uit deze provinciale CES’en dient vervolgens als input
voor de provinciale meerjarenprogramma’s infrastructuur energie en klimaat (pMIEK’s).
Zoals beschreven in mijn brief over de voortgang van het MIEK2, is opname in het nationale MIEK mogelijk wanneer de regionale vraag naar infrastructuur
uit de pMIEK’s optelt tot projecten van nationaal schaalniveau. Wanneer projecten
een (provinciaal en nationaal) MIEK-status hebben zijn deze binnenkort juridisch verankerd
in de investeringsplannen van het stroomnet3. Hierdoor worden onzekerheden voor bedrijven verder gereduceerd. Daarnaast krijgen
projecten met een (provinciaal en nationaal) MIEK-status middels het prioriteringskader4 ook een voorrangspositie in het eerstvolgend investeringsplan van het stroomnet.
Hierdoor kunnen netverzwaringen voor onder andere bedrijven uit cluster 6 sneller
gerealiseerd worden.
Bedrijven uit dit cluster maken gebruik van het generieke instrumentarium zoals de
SDE++, de Versnelde Klimaatinvestering Industrie (VEKI) en Demonstratie Energie en
Klimaatinnovatie (DEI+) subsidie.
Vraag 2
Welke knelpunten doen zich voor bij de verduurzaming van het zesde cluster? Wat doet
de overheid om deze op te lossen?
Antwoord 2
De afgelopen jaren was er op basis van de Koplopersprogramma’s van de zes industrieclusters
al inzicht in de relevante knelpunten en werd een knelpuntenanalyse periodiek via
het Uitvoeringsoverleg Klimaatakkoord besproken.
Er zijn verschillende onzekerheden die bedrijven parten spelen bij hun beslissingen
voor duurzame investeringen in Nederland en knelpunten voor de verduurzaming van bedrijven
geïdentificeerd. Onzekerheden bestaan over de tijdigheid van bijvoorbeeld aanbod van
energie en vergunningen, en de vraag of het instrumentarium de gewenste ondersteuning
geeft in het verduurzamingstraject van bedrijven. Daarnaast spelen natuurlijk ook
onzekerheden met betrekking tot andere randvoorwaarden, zoals de beperkingen in fysieke
ruimte, in stikstofruimte en in voldoende gekwalificeerd personeel om de transitie
uit te voeren.
Knelpunten die niet op regionaal niveau of via het reguliere instrumentarium opgelost
kunnen worden, kunnen worden geadresseerd binnen het Nationaal Programma Verduurzaming
Industrie (NPVI). Binnen het NPVI zal een aparte eenheid worden ingericht die actief
met deze knelpunten aan de slag zal gaan, in nauw overleg met vertegenwoordiging van
het cluster. In de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat5 zijn extra middelen voor deze ondersteuning van cluster 6 opgenomen.
Vraag 3
In hoeverre sluit het huidige beleid aan op de ambities en verduurzamingsplannen van
het zesde cluster?
Antwoord 3
Uit het koplopersprogramma cluster 6 en de CES cluster 6 en mijn contacten met de
vertegenwoordiging van het cluster 6 blijkt duidelijk de ambitie om te verduurzamen.
Het onlangs geïntroduceerde Nationaal Programma Verduurzaming Industrie is de volgende
stap om onze ambities in de verduurzaming van de industrie te realiseren. Ik ben van
mening dat het huidige beleid en ook deze volgende stap goed aansluit op de ambities
en plannen van cluster 6. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 4 en 5
Wanneer zal naar verwachting de benodigde infrastructuur voor de verduurzaming van
het zesde cluster gereed zijn? Is dit ook in lijn met de verduurzamingsplannen van
de bedrijven uit het cluster? Hoe verloopt de afstemming hierover?
Hoe wordt het zesde cluster meegenomen in het provinciale Meerjarenprogramma Infrastructuur
Energie en Klimaat (MIEK)? Hoe zorgen provincies ervoor dat alle bedrijven gevestigd
in de provincie worden betrokken in het provinciale MIEK?
Antwoord 4 en 5
Er is niet een enkele datum te geven voor het gereed komen van de infrastructuur die
bedrijven in cluster 6 nodig hebben. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag
1, is de eerste stap het in kaart brengen van de behoefte aan energie. De provinciale
CES’en en MIEK’s moeten inzicht gaan geven in wat de energiebehoefte en verduurzamingsambities
zijn van de bedrijven uit cluster 6, welke infrastructuur nodig is om aan die behoefte
te voldoen, of er clustering van bedrijven mogelijk is en wanneer de benodigde infrastructuur
gereed dient te zijn. Als er een verschil zit tussen wanneer de infrastructuur nodig
is en wanneer dit gerealiseerd kan zijn, zullen we kijken naar mogelijkheden om dit
proces te versnellen, net zoals we dat doen bij projecten in het (nationale) MIEK.
We werken hiervoor aan een aanpak samen met cluster 6, de provincies, (regionale)
netbeheerders en gemeenten. Deze urgentie zal ook binnen de recent ingestelde Stuurgroep
NPVI worden geagendeerd. In de aanpak voor cluster 6 zal worden aangesloten op het
ingezette beleid6 door de Minister voor Klimaat en Energie om op de meer korte termijn netcongestie
te verminderen en op andere initiatieven voor het versnellen van procedures en processen
voor de aanleg van energie-infrastructuur om zo voldoende perspectief bieden voor
de verduurzaming van Cluster6-bedrijven.
Vraag 6
Sommige bedrijven uit het zesde cluster hebben aangegeven dat ze mogelijk dichter
op elkaar willen zitten als de infrastructuur met duurzame energie dan eerder beschikbaar
komt. Hoe apprecieert u dit? Wordt hierover gesproken met bedrijven uit het zesde
cluster?
Antwoord 6
Zoals ik heb aangegeven, heb ik geregeld overleg met vertegenwoordiging van cluster
6 en met bedrijven in de regio. Hierbij wordt ook gesproken over knelpunten die worden
ervaren en hoe deze op te lossen. Ook vraagstukken omtrent de infrastructuur komen
hierbij aan de orde. In het antwoord op vragen 1, 4 en 5 heb ik aangegeven welke stappen
er doorlopen worden om te komen tot besluitvorming over de aanleg van infrastructuur
voor bedrijven in cluster 6.
Bedrijven uit cluster 6 zijn voor een groot deel gevestigd op (regionale) bedrijventerreinen
(70%). Dit biedt mogelijkheden om met elkaar vraag en aanbod van hernieuwbare energiebronnen
af te stemmen in collectieve oplossingen. Deze zogenoemde energyhubs kunnen op diverse
manieren opschalen tot een oplossing voor cluster 6 bedrijven in combinatie met regionale
infrastructurele investeringen. In het programma werklocaties7 wordt dit verkend worden. Het fysiek (of geografisch) clusteren van de cluster 6
bedrijven is een mogelijke oplossing, maar dit vraagt een verkenning naar de mogelijkheden
in fysieke ruimte en optimale locatie(s) om dat te kunnen doen. Daarbij moet ook gekeken
worden hoe dit zich verhoudt tot investeringen in omgeving, weginfrastructuur, beschikbaarheid
arbeidskrachten én het belangrijkste in de ruimtelijke context, of die fysieke locatie
voorhanden is. Met de bedrijven die aangeven daar bereid toe te zijn, kunnen we gesprekken
voeren in het kader van het programma werklocaties.
Ik waardeer het dat de bedrijven meedenken over mogelijke verhuizingen die de aanleg
van energie- en grondstoffenprojecten in de regio kunnen versnellen. Zij kunnen deze
ideeën ook meegeven in de nieuwe provinciale CES’en. Uiteindelijk is het aan de individuele
bedrijven zelf om hierin afwegingen te maken.
Vraag 7
Hoe beïnvloedt de focus op het afsluiten van de maatwerkafspraken met de grootste
industriële bedrijven de verduurzaming van het zesde cluster? Hoe wordt ervoor gezorgd
dat er ook voldoende aandacht is voor de verduurzaming van het zesde cluster?
Antwoord 7
Binnen mijn ministerie zijn naast het team Maatwerk ook vele medewerkers dagelijks
bezig met de verduurzaming van de industrie in den brede, waaronder ook die van het
cluster 6. In de provinciale CES’en de provinciale MIEK’s is er specifiek aandacht
voor cluster 6-bedrijven. Daarnaast zal er ook geregeld overleg zijn met vertegenwoordiging
uit cluster 6 via de Stuurgroep NPVI. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het NPVI
wordt op dit moment een speciale eenheid ingericht die zich specifiek focust op de
problematiek rondom cluster 6.
Vraag 8 en 9
Kunt u toelichten hoe nationale en Europese CO2-beprijzingsmaatregelen het zesde cluster raken?
Hoe wordt voorkomen dat bedrijven uit het zesde cluster vertrekken uit Nederland omdat
de noodzakelijke infrastructuur niet tijdig beschikbaar is? Voor welke sectoren binnen
het zesde cluster is het risico op weglek het grootst? Is dit geografisch geclusterd?
Antwoord 8 en 9
Ik heb geen specifieke signalen dat bedrijven uit cluster 6 willen vertrekken, wel
zorgen over de infrastructuur (met name verzwaring van het elektriciteitsnet), de
impact van de heffing en de energiebelasting. In de beantwoording van vragen 1 en
4/5 heb ik aangegeven hoe we willen zorgen voor tijdige infrastructuur.
Bedrijven uit cluster 6 vallen deels onder de regelgeving van het Europese emissiehandelsstelsel
(ETS) en de nationale CO2-heffing. Dat zijn generieke instrumenten, waarbinnen geen onderscheid wordt gemaakt
naar bedrijfstakken of clusters. Met het aannemen van de Fit for 55 herziening van
de ETS-richtlijn komt er een tweede ETS voor brandstofgebruik in ESR sectoren (ETS2)
per 2027. Onder revisie is ook de Energy Tax Directive, die de minimale tarieven voor
energiebelasting (EB) in de EU lidstaten bepaalt. Daarin gelden specifieke vrijstellingen
voor onder meer warmtekrachtkoppeling (WKK) en metallurgische en mineralogische processen.
In het Coalitieakkoord is afgesproken dat de tarieven en vrijstellingen in de EB worden
herzien.
Om de effecten van klimaatmaatregelen op het weglekrisico bij industriebedrijven zo
goed mogelijk vooraf in te schatten, laat het kabinet periodiek een Speelveldtoets
uitvoeren. Europese maatregelen konden niet worden meegenomen, omdat de vormgeving
nog te onzeker was. Wel wordt de (hoge) ETS-prijsraming meegenomen. De Speelveldtoets
kijkt naar verschillende bedrijven in de basisindustrie, waaronder voedingsmiddelen,
papier en bouwmaterialen, drie bedrijfstakken die veelal deel uitmaken van cluster
6.
Uit de meest recente Speelveldtoets 20228 van PwC Strategy& blijkt dat het bestaande ETS-beleid voor alle deelnemende bedrijven
impact heeft op de verwachte kosten in 2030. De grootte hiervan varieert van enkele
miljoenen tot meer dan honderd miljoen. Het effect op de winstgevendheid is dan ook
aanzienlijk, maar vergelijkbaar voor alle bedrijven in de Europese Unie met vergelijkbare
emissies. Het effect van de huidige nationale CO2-heffing is mede vanwege de reeds hoge ETS-prijs gering (het tarief van de heffing
wordt immers verminderd met de ETS-prijs).
De verhoging van de energiebelasting (inclusief de voormalige opslag duurzame energie)
zoals afgesproken in het Klimaatakkoord 2019 leidt in alle bedrijfstakken tot hogere
kosten en minder winst (EBITDA). Een uit het Coalitieakkoord voortvloeiende aanpassing
van de energiebelasting en het afschaffen of beperken van de genoemde specifieke vrijstellingen
heeft grote effecten die sterk verschillen in impact per bedrijfstak, zo laat de Speelveldtoets
zien9. Het weglekrisico hiervan is dus ook groter. Er is niet gekeken naar geografische
clustering van dit risico, maar het is mogelijk dat dit optreedt als er meerdere bedrijven
in een regio gebruik maken van dezelfde vrijstelling.
Om weglekrisico’s te mitigeren hebben bedrijven handelingsperspectief nodig: door
te investeren in verduurzaming moeten zij hun emissies en energieverbruik terugdringen,
waardoor zij ook minder of geen lastenverzwaring ervaren. Daartoe kunnen de bedrijven
uit cluster 6 gebruik maken van het algemene instrumentarium ten behoeve van verduurzaming.
Vraag 10
Wat vindt u van de mogelijkheid om ook met het zesde cluster maatwerkafspraken te
maken, bijvoorbeeld per sector? Zou dit ervoor kunnen zorgen dat bedrijven uit het
zesde cluster meer duidelijkheid krijgen en hun investeringsbesluiten hierop kunnen
aanpassen?
Antwoord 10
Met maatwerk kijken we wat de grootste CO2-uitstoters extra en eerder kunnen doen en hoe de overheid daarbij kan helpen. Het
is een middel bovenop de afspraken en maatregelen uit het Klimaatakkoord. De maatwerkaanpak
richt zich primair op de top-20 grootste industriële uitstoters omdat daar in absolute
zin de meeste reductie is te realiseren. Cluster 6 is een verzameling van veel bedrijven
met een grote diversiteit en een relatief lage CO2-uitstoot in verhouding tot de grootste uitstoters. Dit maakt maatwerk minder geschikt
maar in een enkel geval kan maatwerk overwogen worden. Binnen het Nationaal Programma
Verduurzaming Industrie (NPVI) wordt een aparte eenheid ingericht die actief met knelpunten
aan de slag gaat die niet op regionaal niveau of met reguliere instrumenten kunnen
worden opgelost; dit is feitelijk dus een variant op maatwerk, meer passend bij het
specifieke karakter van cluster 6. Deze unit zal nauw samenwerken met de vertegenwoordiging
van het cluster.
Vraag 11
Kunt u in de Kamerbrieven over de verduurzaming van de industrie, naast een update
over de grote industrie en het midden- en kleinbedrijf, ook een reguliere update geven
over de verduurzaming van het zesde cluster?
Antwoord 11
Ja, ik zal in de Kamerbrieven over de verduurzaming van de industrie een reguliere
update geven over de verduurzaming van cluster 6 voor de bedrijven die onder de CO2-heffing vallen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.