Verslag van een hoorzitting / rondetafelgesprek : Verslag van een Rondetafelgesprek, gehouden op 11 mei 2023, over Strafrechtketen
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 789 VERSLAG VAN EEN RONDETAFELGESPREK
Vastgesteld 1 juni 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 11 mei 2023 gesprekken gevoerd
over Strafrechtketen.
Van deze gesprekken brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Kat
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Kat
Griffier: Nouse
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Eerdmans, Ellian, Kat, Kuik, Michon-Derkzen,
Mutluer en Sneller,
alsmede de heer De Bruijn, de heer Van der Burg, mevrouw Ekelmans, de heer Garssen,
de heer Janssen, de heer Lycklama à Nijeholt, de heer Naves, de heer Peereboom, mevrouw
Vis en de heer Wiegant.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Het is inmiddels 10.00 uur geweest. Ik heet iedereen hartelijk welkom
bij het rondetafelgesprek over de strafrechtketen. Ook hartelijk welkom aan de vaste
commissie voor Justitie en Veiligheid. Aan mijn linkerzijde zitten ook de leden van
de voorbereidingsgroep van dit rondetafelgesprek: mevrouw Mutluer van de PvdA, de
heer Ellian van de VVD, vervolgens mevrouw Kuik van het CDA en de heer Sneller van
D66. Van harte welkom. Ik heet onze gasten ook van harte welkom: iedereen op de publieke
tribune, maar natuurlijk ook iedereen die vanaf een andere plek meekijkt. Ik heet
u allen van harte welkom.
Dit rondetafelgesprek maakt onderdeel uit van de parlementaire verkenning naar de
strafrechtketen. Er is eerder door elf organisaties schriftelijk input geleverd, die
is geanalyseerd door de voorbereidingsgroep. Er heeft ook een technische briefing
door het ministerie en de Inspectie JenV plaatsgevonden. Als volgende stappen in de
parlementaire verkenning volgen dit rondetafelgesprek, maar ook een technische briefing
met de Algemene Rekenkamer en een debat met de bewindspersonen, op 14 juni. Dit rondetafelgesprek
is opgedeeld in drie blokken.
Blok 1: Informatiehuishouding en digitalisering
Gesprek met:
– de heer Peereboom, CIO en plaatsvervangend directeur Justid
– de heer De Bruijn, lid Adviescollege ICT-toetsing
De voorzitter:
We starten met het eerste blok, informatiehuishouding en digitalisering. Dit blok
duurt tot 11.00 uur. In dit blok zijn onze gasten, gezeten aan mijn rechterzijde,
de heer Peereboom, CIO en plaatsvervangend directeur van Justid, en de heer De Bruijn,
lid van het Adviescollege ICT-toetsing. Zij hebben beiden voorafgaand aan dit rondetafelgesprek
schriftelijke input geleverd. Ik zal hun vragen ongeveer twee minuten de tijd te nemen
om de schriftelijke input toe te lichten en dan gaan we over naar de Kamerleden, die
dan vragen kunnen stellen. Als dat voor iedereen helder is, dan gaan wij starten met
de heer Peereboom. Aan u het woord.
De heer Peereboom:
Dank voor de uitnodiging en het voeren van het gesprek hedenochtend. Wij stellen dat
zeer op prijs.
Het onderwerp van het gesprek van hedenochtend is de strafrechtketen. Elke dag wordt
strafrecht in de praktijk toegepast. Strafrechttoepassing is gegevensverwerking. Daarvoor
spreken wij ook van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke
gegevens. Het dominante probleem dat ik hier vanochtend wil adresseren, is gegevensdeling.
Alle beslissingen in de strafrechtketen worden genomen op basis van de beschikbare
gegevens. Gegevensdeling moet daarom de norm zijn, ondanks de technische dan wel de
juridische complexiteit, zoals door privacywetgeving. Onvolledige of gebrekkige gegevensdeling
leidt tot maatschappelijke problemen.
Ik wil daarvan drie voorbeelden noemen. Het eerste voorbeeld: een crimineel die de
identiteit aanneemt van een onschuldige burger en wordt veroordeeld. Dat leidt uiteindelijk
tot een onherroepelijk vonnis. Dit vonnis wordt vastgelegd in bronsystemen. Het corrigeren,
verwijderen of aanpassen van dit vonnis is niet mogelijk. De onschuldige burger wordt
hier jarenlang mee geconfronteerd. Voorbeeld twee: onvindbare justitiabelen. Omdat
er geen eenduidig bronsysteem is van naam-, adres- en woonplaatsgegevens in de strafrechtketen,
zijn sommige justitiabelen jaren onvindbaar. Dit leidt tot het uitstellen of uitblijven
van een uiteindelijke veroordeling dan wel hechtenis. Het laatste en derde voorbeeld:
wijzigingen in brongegevens worden niet gemeld aan de afnemers. Dit kan ertoe leiden
dat een burgemeester niet wordt geïnformeerd over een justitiabele die vrij wordt
gelaten in zijn of haar gemeente, wat uiteindelijk gevolgen kan hebben voor de openbare
orde en het maatschappelijk verkeer.
De uitdaging waar we voor staan, is om de gegevensdeling binnen de strafrechtketen
effectief in te richten. Dit vraagt om een eenduidige informatiearchitectuur: alles
in één keer goed, alles digitaal, geen papier in de keten, geen handmatige invoer,
het gebruiken van bronsystemen, vastgestelde en eenduidige definities, en begrijpelijke
taal. Dit leidt tot een toename van de datakwaliteit, minder fouten en minder herstelwerkzaamheden,
wat vervolgens indirect bijdraagt aan kortere doorlooptijden.
Zijn er handvatten om deze uitdaging aan te gaan? Ja. Wellicht zal het probleem hiermee
niet direct opgelost worden, maar de problematiek kan in ieder geval wel verkleind
worden. In de eerste plaats: maak gebruik van de expertise van de Justitiële Informatiedienst.
Wij zijn als organisatie gespecialiseerd in het opslaan, beheren, bewaren en ontsluiten
van gegevens die worden gedeeld tussen partners in de strafrechtketen. Realiseer een
informatiearchitectuur voor de strafrechtketen waarin dataminimalisatie het uitgangspunt
is: elk gegeven heeft één bron en wordt meervoudig gebruikt, dus geen dubbele gegevensboekhouding.
Realiseer een gestandaardiseerde gegevensboekhouding, zodat gegevensuitwisseling foutloos
kan plaatsvinden. Wijs een organisatie aan die over de keten heen bevoegd is om normen
te stellen en gegevensfouten gedocumenteerd te corrigeren en te herstellen. Ten slotte:
zet in op innovatieve technologieën, zoals privacy-enhancing technologies als Ma3tch
en multi-party computation, zodat gegevensuitwisseling foutloos en met inachtneming
van de privacynormen kan plaatsvinden.
Ik dank u voor uw aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw toelichting. Dan ga ik door naar de heer De Bruijn.
De heer De Bruijn:
Ook dank voor uw uitnodiging. Het Adviescollege ICT-toetsing geeft gevraagd en ongevraagd
advies over de beheersing van ICT aan uw Kamer, de Eerste Kamer, de betreffende Ministers,
de politie en de Raad voor de rechtspraak. Recent hebben wij als college twee rapporten
uitgebracht. Eén gaat over het basisinformatieplan van het Openbaar Ministerie, het
BIPOM. Het andere rapport gaat over het Basisplan Straf van de Raad voor de rechtspraak.
Een van de doelen van het BIPOM is om nieuwe strafrechtsystemen te ontwikkelen waarmee
het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt ondersteund. Dat noemen zij het programma
Emma. Belangrijk hierbij is onder andere de uitfasering van het GPS, het Geïntegreerd
Processysteem Strafrecht. Dat is een systeem dat gezamenlijk wordt gebruikt door het
Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak. Die uitfasering van het GPS was
voor de Raad voor de rechtspraak aanleiding om het Basisplan Straf te starten, om
zo een eigen oplossing te realiseren voor de GPS-functionaliteiten. De planning is
om dit voor de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering gereed te hebben.
Wij hebben separaat twee adviezen uitgebracht, maar ik vat hier toch even kort de
hoofdlijnen samen. Wij achten het onwaarschijnlijk dat de nieuwe systemen van zowel
het Openbaar Ministerie als de Raad voor de rechtspraak succesvol en op tijd, dus
voor de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, de bestaande systemen
gaan vervangen. Zowel inhoudelijk als technisch vinden wij de haalbaarheid van de
oplossingsrichtingen die gekozen zijn, op dit moment onzeker. Ons advies aan het Openbaar
Ministerie was om het programma Emma bij te stellen, meer praktijkproeven te doen
en te komen met een nieuwe planning. Wij hebben ook geadviseerd om een plan B te maken
op basis van de bestaande omgeving en om dat door te ontwikkelen. Als beide plannen
dan uitontwikkeld zijn, na ongeveer een jaar, kan er een verantwoorde keuze tussen
een van beide plannen gemaakt worden. Ook de Raad voor de rechtspraak hebben wij geadviseerd
om de oplossingsrichtingen veel meer uit te werken en dan pas verdere stappen te nemen
en alternatieve scenario's te ontwikkelen.
Verder hebben wij het Openbaar Ministerie geadviseerd om te blijven investeren in
de bestaande strafrechtsystemen, omdat wij verwachten dat ook deze systemen geruime
tijd zullen moeten blijven bestaan naast de nieuwe systemen, vanwege overgangsregelingen.
Ons advies aan de Raad voor de rechtspraak was specifiek om binnen drie maanden afspraken
te maken met het Openbaar Ministerie over de goede onderlinge samenwerking in de ontvlechting,
omdat die afspraken cruciaal zijn voor een goede vervanging van het GPS bij de Raad
voor de rechtspraak. Dat ging specifiek over deze twee rapporten.
Tot slot richt ik mij meer in algemene zin op uw thema informatievoorziening en digitalisering.
Wij zullen als adviescollege volgende week een handreiking publiceren, waarin wij
een aantal belangrijke lessen opnemen over ketensystemen of gemeenschappelijke ICT-systemen,
maar misschien kan ik er hier al een paar noemen. Een van de lessen is dat wij denken
dat ketensystemen eigenlijk als de kleinst mogelijke gezamenlijke oplossing moeten
worden gedefinieerd en niet als een verzameling van de behoeftes van allerlei individuele
organisaties, want daardoor wordt het steeds groter en onbeheersbaarder. Dat is één.
Twee. Zorg ervoor dat alle partijen hun eigen verantwoordelijkheid niet verliezen.
Ik zal dat dadelijk nog even verder toelichten. Drie. Begin op tijd met coördinatie
tussen de partijen, want dat kost best wat tijd in dergelijke ketens. Zorg voor een
kritieke-padplanning, want dan weet je wat wanneer klaar moet zijn. Daarmee kun je
ook recht doen aan de verantwoordelijkheid van elke partij, want dan weten zij wanneer
ze dingen aan moeten leveren of wanneer opleidingen gereed moeten zijn. Vier. Bij
de kritieke-padplanning hoort ook dat er verschillende mijlpalen zijn, want wij zijn
in het algemeen geen voorstander van bigbangovergangen van oude naar nieuwe systemen.
Dat was onze samenvatting van de twee rapporten en onze handreiking, als bijdrage
aan dit gesprek.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw toelichting. Ondertussen zijn de heer Eerdmans van JA21 en mevrouw
Michon-Derkzen van de VVD aangeschoven. Ik heet u beiden van harte welkom. We zijn
bij het eerste blok. Ik laat, denk ik, in drieën de eerste vragen stellen. Ik begin
bij mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik ben beide heren zeer erkentelijk voor hun kritische doch oplossingsgerichte brieven.
Ik wil mijn vraag graag richten aan de heer Peereboom. Oplossingsrichtingen zitten
wat mij betreft niet alleen in capaciteitsproblemen oplossen; die gaan ook over samenwerking
en zeker over ICT. Ik vind u vrij kritisch in uw brief aan het OM. Dat wil ik uitlichten,
omdat u ook zegt dat de continuïteit van de bestaande strafrechtsystemen niet is gewaarborgd,
onder andere omdat het OM onvoldoende kennis heeft opgebouwd. U heeft suggesties:
kom met een plan A en met een plan B. U zegt ook: onderken de complexiteit van de
afhankelijkheden tussen de organisaties, maar definieer ook de kleinst mogelijke gezamenlijke
oplossing. Ik wil dat u daar nader op ingaat.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ellian, van de VVD. Wacht even. U hoort een hele lange bel, van
één minuut. Wij wachten even tot die afgelopen is.
Dan geef ik eerst nog een keer het woord aan mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Excuses, voorzitter. Mijn vraag was niet gericht aan de heer Peereboom – ik kom straks
bij u – maar aan de heer De Bruijn.
De voorzitter:
Oké. Dank u wel daarvoor. De heer Ellian van de VVD.
De heer Ellian (VVD):
Ik heb wel een vraag aan ... Ik moet het nu even goed zeggen. Ja, ik heb een vraag
aan meneer Peereboom. Ik dacht: ik controleer het even goed. Dank voor uw aanwezigheid
en uw schriftelijke inbreng. U schrijft: «Digitalisering an sich is echter niet voldoende.
De digitalisering die in gang is gezet, is in veel gevallen slechts een mechanisering
van de bestaande papieren werkwijze.» Die kan bijna op een tegeltje. Moet ik het zo
begrijpen dat u eigenlijk zegt dat het beter laten werken of het digitaal maken van
de papieren werkwijze niet is wat nu nodig is om de keten te verbeteren, maar dat
het veel meer gaat om ... Nou, ik ga het niet invullen, maar kunt u deze zin nog nader
toelichten?
De voorzitter:
Mevrouw Kuik van het CDA.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ik heb ook een vraag aan de heer De Bruijn. We lezen en zien natuurlijk dat er vaak
veel knelpunten zijn in de strafrechtketen met betrekking tot informatiedeling. Wat
zijn volgens jullie de oplossingen om dat te verbeteren tussen ketenpartners? Zit
dat ’m vooral in de systemen zelf of zijn er ook andere oplossingen nodig?
De voorzitter:
Wie kan ik als eerste het woord geven om de eerste drie vragen te beantwoorden, de
heer Peereboom of de heer De Bruijn?
De heer De Bruijn:
Ik zal de eerste vraag van mevrouw Mutluer pakken. Die ging over de kennis van het
Openbaar Ministerie. In het programma dat zij aan het uitvoeren zijn, is BIPOM een
van de elementen. Ik heb er maar eentje genoemd, maar een van de andere elementen
is het versterken van de informatievoorzieningsorganisatie van het Openbaar Ministerie.
Daar wordt ook in geïnvesteerd, en dat vinden we goed. Daar wordt wel een overgang
voorzien van de partij die het beheer van het huidige GPS uitvoert naar een andere
partij. Wij maken ons er zorgen over of die nieuwe partij voldoende kennis zal hebben,
omdat er plotseling afscheid wordt genomen van de oude partij. We hebben ook een aantal
aanbevelingen gedaan om die kennis beter te behouden en te kijken hoe je dat goed
kan blijven borgen, omdat zulke kennis van een systeem dat je al vijftien jaar in
beheer hebt niet plotseling opgebouwd is. Dat is één.
De andere vraag ging over de kleinst mogelijke gezamenlijke oplossing. Dat past in
ons ketendenken en in de publicatie die we geschreven hebben. Zoals ik daarnet zei,
hebben we een tijd geleden ook gerapporteerd over het Beslag Informatie Systeem. Dat
rapport is u eerder toegestuurd. Toen zagen we ook dat in dat Beslag Informatie Systeem
alle in beslag genomen goederen in één groot systeem worden geregistreerd door de
verschillende partners, het Openbaar Ministerie, de opsporingsdiensten en de politiedomeinen,
terwijl wij hebben gezegd: misschien is de oplossing wel een uniek volgnummer voor
een in beslag genomen goed, zodat niet iedereen alles hoeft te registreren in dat
centrale systeem. Dan houd je het in je eigen systemen en je eigen processen, en wissel
je alleen maar uit wat noodzakelijk is. Daarmee maak je het ook een stuk makkelijker,
want als je alles in dat grote systeem stopt, bijvoorbeeld in beslag genomen goederen,
moet je weer gaan bepalen wie bij welk gegeven mag et cetera. Dan krijg je weer allerlei
andere beheersproblematiek. Onze oplossing omvat dus eigenlijk de kleinst mogelijke
gezamenlijke punten.
Dat sluit aan bij de vraag van mevrouw Kuik over de informatiedelingsproblematiek.
Ook daarvan zeggen wij: «Kijk wat je zelf kunt oplossen, want misschien zijn er best
problemen die je niet in de keten moet oplossen, maar die je eerst zelf moet oplossen.
Dat is het belangrijkste: begin daar eerst even mee. Analyseer goed waar het probleem
zit, of het in het gezamenlijke systeem of ergens anders zit. Maar als het dan toch
gezamenlijk is, beperk dan de oplossing.» Daarin zou het heel waardevol zijn, zoals
de heer Peereboom net ook aangaf, om afspraken over gegevensstandaarden en definities
te maken waarmee je dezelfde taal spreekt, en ook om gegevensstandaarden eventueel
vast te leggen door die onderling af te spreken of, als dat lastig is, gewoon in een
wet vast te leggen wat de uitwisselingsstandaarden zijn, zodat de volgende partij
ook goed kan werken. Dat is eigenlijk ons beeld, in plaats van gelijk de oplossing
te zoeken in grote systemen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Peereboom.
De heer Peereboom:
Dank voor de vraag. Digitalisering is voor een zelfstandige organisatie al een enorme
opgave, gezien alle ontwikkelingen die er zijn. Die ontwikkelingen kunnen juridisch,
technisch of organisatorisch zijn. Laat staan dat we vervolgens proberen om over de
keten heen digitalisering te realiseren. Dat betekent namelijk dat je niet alleen
binnen je eigen organisatie hebt af te stemmen, maar ook met de partners in de keten.
Dat betekent dat je een voor- en een achterkant hebt. Je hebt informatiestromen die
beginnen bij de politie en die ergens eindigen. Dat kan bij de rechter zijn of bij
de tenuitvoerlegging. Dat betekent dat je er met elkaar hele goede afspraken over
hebt te maken hoe je dat kunt realiseren.
In het Programma Digitalisering Strafrechtketen zijn de afgelopen vier à vijf jaar
grote stappen gezet, maar dat betekent nog steeds niet dat alle knelpunten zijn opgelost.
Die knelpunten doen zich nog steeds voor, zoals de heer De Bruijn net ook al zei,
bijvoorbeeld op het semantisch vlak: begrijpen we elkaar als we een gegeven door de
keten heen sturen? Begrijpt elke organisatie wat we verstaan onder het woord «zaak»?
Of geeft iedereen daar zijn eigen betekenis en uitleg aan? Zo zijn er ook culturele
knelpunten. Elke organisatie is anders en heeft een andere rechtsstatelijke bevoegdheid.
Hoe verhoud je je tot elkaar en wat betekent dat voor de rechtsstatelijkheid van het
geheel in de strafrechtketen? Daar heb je met elkaar een weg in te vinden, want elke
partij heeft wel zijn of haar verantwoordelijkheid daarin. Dat maakt het allemaal
niet eenvoudiger. Digitalisering is dus een uitdaging met vele dimensies.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik door naar de volgende drie vragen. We hebben genoeg tijd, dus
we komen straks weer bij u terug. De heer Eerdmans van JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank voor de inleidingen. Ik heb een vraag aan beide heren. De eerste is voor de heer
Peereboom. Is er nou één specifiek punt binnen de privacywetgeving waarvan u zegt:
daar hebben we het meeste last van als het gaat over de zaak of de efficiëntie in
de keten? En heeft u overleg met de privacywaakhond over de strubbelingen die er mogelijk
zijn in de straftoepassing en de privacy?
Mijn vraag aan de heer De Bruijn gaat eigenlijk over IT. We zien de digitalisering
enorm toenemen. Dat zien we overigens in de hele samenleving. Wij hebben er bij JA21
weleens wat aarzelingen bij of iedereen in Nederland dat tempo kan bijhouden, met
name oudere mensen en digibeten. Hoe staat dat in uw analyse, als je het niet hebt
over de professionals, maar meer over de mensen die we moeten bereiken in het land?
Dat zijn wellicht slachtoffers, of gewone burgers. Kan die gewone burger meekomen
in dat tempo?
De voorzitter:
Dan de heer Sneller van D66.
De heer Sneller (D66):
Ook vanuit mij dank voor de inleidingen. Ik wou graag doorgaan op het laatste antwoord
over de meerdere dimensies. Bij onderzoeken van de Rekenkamer over bijvoorbeeld de
afpakketen krijgen wij inderdaad die verschillende definities. Daarom is de effectiviteit
of de doelmatigheid dan niet te meten. Maar ik krijg inderdaad vaak eerder de indruk
dat dat een onderliggend probleem is en geen digitaliseringsprobleem. Misschien zou
u daar nog iets meer op in kunnen gaan. De heer De Bruijn zei bijvoorbeeld: leg de
definitie vast in een wet. Maar dat is voor een aantal van dat soort dingen toch iets
te gedetailleerd, volgens mij. Misschien heeft u daar suggesties voor.
U houdt ook terecht de uitvoerende macht en een aantal andere instituties een kritische
spiegel voor. Misschien zou u ook wat kunnen zeggen over de rol van de Kamer, want
de afgelopen jaren heb ik in ieder geval uw rapporten over ICT niet heel erg bediscussieerd
zien worden in de debatten die wij hierover gehad hebben. De heer De Bruijn schrijft
ook: het nieuwe Wetboek van Strafvordering zit niet in ons onderzoeksprogramma. Terwijl
wij wel een hele uitgebreide aanpak hebben voor het wetboek, met rapporteurs, hebben
wij dat ICT-deel hier nog niet zo bij de kop gepakt. Wij hebben ook een commissie
voor Digitale Zaken. Dat wekt bij sommige mensen impliciet de indruk dat die daarnaar
kijkt. Misschien zou u daar ook wat over kunnen zeggen.
De voorzitter:
Dan mevrouw Michon-Derkzen van de VVD.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank. Ik heb de bijdragen gelezen. Ik was iets te laat voor de aftrap door u. Ik wil
de heer De Bruijn het volgende vragen. De digitalisering van de afzonderlijke organisaties
is ook een discussie van alledag. Daar ging het tien jaar geleden ook al over. Ik
weet niet of dat uzelf in persoon betreft, maar kunt u iets zeggen over de ontwikkeling
in de digitalisering van de afzonderlijke organisaties in de strafrechtketen en de
keten als geheel? En ziet u nou ook een verandering in bijvoorbeeld de governance
of de rol van de politiek – dat vind ik overigens ook een mooie vraag van de heer
Sneller – waarvan u zegt «dat helpt misschien» of juist «dat heeft niet geholpen»?
Waar zitten nou echt de grote winstpunten, als je even wat langer terugkijkt, en waarvan
zegt u als u eerlijk bent: dat is van alledag, en tot op de dag van vandaag zitten
we nog in diezelfde discussie?
De voorzitter:
Dan ga ik voor de vorm maar eens andersom. De heer Peereboom.
De heer Peereboom:
Ik begin met de vraag van de heer Eerdmans over het grootste knelpunt van privacy.
Privacy an sich is een enorm groot goed en moet ook op die manier gerespecteerd worden,
want je gaat om met de gegevens van burgers. Dat betekent ook dat elke organisatie
binnen het strafrechtketendomein beschikt over gegevens van die burger. Er moet een
hele duidelijke doelbinding en wettelijke basis zijn om die gegevens ook met elkaar
te delen. We vinden het qua uitwerking nog heel lastig om invulling en uitvoering
te geven aan hoe we dit met elkaar kunnen en mogen doen. Daarom is het ook goed om
te zien dat er nieuwe technologieën worden ontwikkeld, zoals de Match3-technologie,
waarbij je geen gebruik hoeft te maken van die data, maar alleen maar hoeft te weten
of die data aanwezig zijn. Dat gaat in de toekomst zeker een verlichting geven op
het gebied van de privacyuitdagingen die er zijn. Tot die tijd zijn we nog veelvuldig
met elkaar in gesprek. Als er bestandsvergelijkingen gedaan worden omdat partner A
en partner B bepaalde gegevens heeft, moeten we eerst via overeenkomsten vaststellen
hoe we deze informatie met elkaar mogen delen en hoe we dat doen. Zo'n traject kost
maanden om uit te werken. We worden er wel steeds bedrevener in, maar het kost toch
verdraaid veel tijd. Ik zie richting de toekomst dus echt wel mogelijkheden om daar
op een eenvoudigere manier invulling aan te geven, maar dat betekent wel weer dat
je die oplossing over de keten heen hebt te realiseren, want als maar één partij het
toepast, ben je wat dat betreft verder nog niet opgeschoten.
Er is contact met de Autoriteit Persoonsgegevens, maar niet op een actieve basis.
Het zou in de toekomst wellicht wel wenselijk zijn als de Autoriteit Persoonsgegevens
de wicked problems meer vanuit een adviesrol dan vanuit een toezichtrol zou kunnen
beslechten, zodat we daar op een goede manier mee om kunnen gaan en niet achteraf
op de vingers worden getikt.
Er werd ook nog een vraag over metadata gesteld. Er zijn zo veel gegevens binnen het
justitiële domein dat het afsprakenstelsel an sich een uitdaging is. Elke organisatie
heeft in het juiste tempo mee te lopen als je er een aanpassing in maakt. Dat klinkt
vrij eenvoudig, maar als er ergens in de keten een gegeven wordt veranderd, werkt
dat door op heel veel verschillende plaatsen. Met de groei van informatie, het toenemen
van het belang van de informatiehuishouding, dus van alle gegevens die je hebt, is
het noodzakelijk om te weten wie welke informatie, welke gegevens in bezit heeft en
wat dat betekent. Daar zijn gegevenswoordenboeken over. Er is het Canoniek Datamodel
Strafrechtketen. Maar als je kijkt naar de toepassing, naar of men zich eraan houdt,
is dat nog wel een punt van aandacht. Zo noem ik het maar. Er is namelijk de mogelijk
om daarvan af te wijken. Veelal wordt het opgevolgd, maar soms wordt er vanwege organisatiebelangen
of andere dingen die spelen ook een keuze gemaakt waarmee daarvan wordt afgeweken.
Dat leidt op een later tijdstip meestal tot nieuwe uitdagingen, nieuwe problemen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik graag het woord geven aan de heer De Bruijn.
De heer De Bruijn:
De heer Eerdmans vroeg of de burgers, de slachtoffers, het tempo van de digitalisering
kunnen bijhouden. Dat zijn eigenlijk niet specifiek dingen die wij onderzoeken. Wij
kijken naar de beheersing van de organisatie van de ontwikkelingen van het systeem,
maar niet specifiek naar deze elementen. Ik kan op dit moment dus geen antwoord geven
op deze vraag.
De vraag van mevrouw Michon is natuurlijk een zeer interessante. Wat zijn de ontwikkelingen?
Hoe zijn de ontwikkelingen eigenlijk? Gaat het nu eigenlijk beter of slechter, als
ik uw vraag zo mag vertalen? Het is voor mij wat lastig om het specifiek voor de strafrechtketen
te zeggen, maar meer in algemene zin zeg ik het volgende. Ons jaarverslag zal binnenkort
weer verschijnen. Als Adviescollege ICT-toetsing hebben we ondertussen 100 onderzoeken
gedaan. Uit die 100 onderzoeken in de periode 2015 tot nu constateren we eigenlijk
dat we toch een aantal keer dezelfde dingen terugzien. Uw vraag ging over verbeteringen.
We zien een heleboel dingen toch weer de hele tijd terugkeren. We geven over die periode
dus eigenlijk terugkerende adviezen.
Een heel belangrijke daarvan is de volgende. Ik citeer uit ons jaarverslag: «Bij beleidsaanpassingen
moet er meer aandacht zijn voor de uitvoerbaarheid.» Dat is eigenlijk het punt waar
we net over spraken. De heer Sneller sprak daar ook over. Wat zijn de ICT-implicaties
van de ontwikkelingen rond het Wetboek van Strafvordering? Hoe is de uitvoerbaarheid
daarvan? Hoe kan zich dat vertalen in systemen? Het is heel belangrijk om daar aandacht
aan te geven.
Vernieuwen in kleine stapjes. Ik heb net de twee adviezen toegelicht die gaan over
waar we vinden dat er eigenlijk toch te grote stappen genomen zijn. Daar zouden wat
kleinere stappen genomen moeten worden. Zorg ook voor een stevige basis, dus een goede
onderbouwing van de businesscase en een goede onderbouwing van de afweging van de
alternatieve scenario's en dergelijke.
We zien wel een aantal positieve ontwikkelingen, zoals de versterking van het stelsel
van de chief information officers. Met hun positie in de organisatie kunnen zij veel
krachtiger sturen op projecten en op advisering over projecten. En – ik maak dan toch
een klein uitstapje naar het Wetboek van Strafvordering – we zien nu ook dat er met
de Innovatiewet Strafvordering toch al geprobeerd wordt, als ik het goed begrijp,
om wat elementen uit te proberen voordat het echt officieel wordt. We waarderen het
zeer als dingen in proeftuinen gecontroleerd uitgeprobeerd worden. Dat is ook heel
waardevol voor IT. Wij denken dat elke proeftuin geslaagd is, ook als de uitkomst
negatief is, omdat je bewezen hebt dat je daarmee grotere investeringen of desinvesteringen
voorkomt, als ik uw vraag zo mag beantwoorden.
De voorzitter:
Mevrouw Michon, heeft u nog een vraag ter verheldering?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ja. Meneer De Bruijn, kunt u ook ingaan op sturing, op governance, zeg maar? U haalt
kort die CIO's aan, maar is dat dan per organisatie of in de keten? En wat vindt u
dan van politieke sturing in die afgelopen periode, sinds 2015? Hoe schetst u politieke
sturing en de noodzaak die daar al dan niet voor is?
De heer De Bruijn:
We zien dat de positie van de CIO's nog wel verschillend is. Op sommige departementen
gaat het project gewoon niet door als zij een negatief advies geven, tenzij het verbetert.
Op andere departementen is het een advies dat terzijde geschoven kan worden. De positie
is dus nog wel verschillend. Het verschilt per departement. De heer Peereboom gaf
ook aan dat de strafrechtketen natuurlijk een complexe keten is, met verschillende
organisaties met verschillende posities en verschillende rollen voor de CIO's. Maar
goed, we zien wel een steeds verdere versteviging van die posities. Daar wordt dus
wel aan gewerkt. Dat is positief.
Ik denk dat u met politieke betrokkenheid uw betrokkenheid bedoelt. Wij krijgen steeds
meer vragen van uw kant voor onderzoek. De belangstelling neemt toe; laat ik het zo
zeggen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik weer terug naar mevrouw Mutluer van de PvdA.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik heb een vraag aan de heer Peereboom. De reden waarom wij hier vandaag zitten, is
vrij helder: de strafrechtketen zit vast. Niet alleen de ketenpartners hebben daar
last van, maar met name ook gewoon de burgers. We hebben eerder gezegd dat de ondermijnende
criminelen de lachende derden zijn als we dit niet goed oplossen. De oplossingen liggen
niet alleen bij de ketenpartners; die liggen ook bij de politiek en bij de ICT. Ik
denk dat dat wel duidelijk maakt dat daar nog een wereld in te winnen is, voor de
korte en de lange termijn. Ik weet dat ICT-projecten altijd langer duren en altijd
meer geld kosten, dus ik wil mij even focussen op de korte termijn en het laaghangend
fruit dat er nu is. U schetst zelf ook dat er allerlei mooie samenwerkingsstructuren
tot stand zijn gebracht, die volgens mij 5 miljoen euro per jaar kosten. Maar wat
levert dat op? Als ik u nu zou vragen om drie ICT-gerelateerde oplossingsrichtingen
aan te geven waarmee we op de korte termijn al iets meer slagen kunnen maken, welke
drie zouden dat dan zijn?
De voorzitter:
De heer Ellian van de VVD.
De heer Ellian (VVD):
Ik wil de ICT even laten voor wat het is en nog een vraag stellen aan meneer Peereboom.
Namens de Justitiële Informatiedienst staat op de laatste twee pagina's van uw inbreng
iets wat voor mij, zowel als rapporteur maar ook als fractielid, de rode draad is
voor vandaag. Ik dacht: het is een mooi moment om vandaag met u te beginnen over die
rode draad. De Justitiële Informatiedienst schrijft iets over ketendoelen en kritische
prestatie-indicatoren die eigenlijk niet op ketenniveau zijn vastgesteld. U schrijft
dat het een belangrijke stap is dat ketendoelen en bijbehorende KPI's worden ontwikkeld,
evenals zichtbaarheid wie welke bijdrage levert aan dat ketendoel. Daaronder valt
ook ketenfinanciering. Enkelen gaan dat nu al heel spannend vinden. De Justitiële
Informatiedienst was een van de eerste die schreef dat het een beetje gek is dat iedereen
afzonderlijk gefinancierd wordt, terwijl je een of enkele doelen met elkaar zou moeten
nastreven. Ziet u het formuleren van gezamenlijke ketendoelen en uiteindelijke ketenfinanciering
als een van de belangrijkste wegen die mogelijk bewandeld zouden moeten worden?
De voorzitter:
Mevrouw Kuik van het CDA.
Mevrouw Kuik (CDA):
Door het adviescollege zijn er natuurlijk ook constateringen gedaan rondom het vervangen
van strafrechtsystemen, zoals dat GPS. Hoe werkt dat nou richting het OM? Hebben jullie
dan dialogen met elkaar over die constateringen en hoe zij daartegen aankijken? Ik
ben er wel nieuwsgierig naar of er nog dialogen en discussies plaatsvinden over hoe
we dit verder brengen.
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan de heer De Bruijn.
De heer De Bruijn:
Mevrouw Kuik vroeg: hoe werkt dat nou eigenlijk? We starten een onderzoek en presenteren
onze bevindingen aan, in dit geval, het Openbaar Ministerie. We doen in powerpointvorm
een voorlopig advies. Daarna kunnen we een discussie hebben over de vraag of de bevindingen
en onze adviezen herkenbaar zijn. Dat werken we uit in een concept. Op dat concept
krijgen we een reactie, die we ook weer bespreken. Daarna maken we ons definitieve
advies. Dat is in dit geval ook gepubliceerd, met een reactie van het Openbaar Ministerie
erbij. We lazen in de reactie dat het Openbaar Ministerie onze aanbevelingen ter harte
neemt en onderschrijft. In dit specifieke advies aan het Openbaar Ministerie hebben
we ook aangegeven dat ons idee is dat we na een jaar terugkomen om te bekijken hoe
het eigenlijk staat met de opvolging van onze adviezen. We hebben aangegeven: maak
programma EMMA opnieuw, dus herontwerp het, maar maak ook een plan B, en maak op basis
daarvan een keuze. Dat kost waarschijnlijk een jaar. Ons plan is om daarna terug te
komen. Dat is hetgeen we richting het Openbaar Ministerie gedaan hebben.
De voorzitter:
Dan de heer Peereboom.
De heer Peereboom:
U stelt een uitdagende vraag. Toch aan de voorkant een kleine aanpassing. Ik wil het
eigenlijk niet hebben over ICT-oplossingen, maar over informatievoorzieningsoplossingen.
Dat ICT daarbij een hulpmiddel is, is belangrijk, maar uiteindelijk gaat het om het
realiseren van een stroom van informatie en gegevens door de strafrechtketen heen.
Er zijn drie voorbeelden. Ik grijp even terug op de brief, waarin we er in ieder geval
twee noemen.
In de eerste plaats is dat de zogenaamde elektronische handtekening. Als de elektronische
handtekening binnen de strafrechtketen integraal wordt doorgevoerd en op dezelfde
manier wordt toegepast, zorgt dat ervoor dat er nooit meer een document geprint hoeft
te worden waarop een zogenaamde natte handtekening gezet hoeft te worden, want iedereen
kan een document dan elektronisch tekenen. Dat moet in wet- en regelgeving op dezelfde
manier geborgd worden en dezelfde waarde hebben als een natte handtekening. Dat zorgt
ervoor dat je papier uit de keten kunt halen. Door diverse organisaties zijn hier
al vergaande stappen in genomen.
Een ander voorbeeld dat verder kan worden uitgebreid, wordt ook in de brief genoemd:
de zogenaamde forensische tijdlijn. Heel veel professionals in de keten die een beslissing
moeten nemen in het proces, moeten namelijk veel bronsystemen raadplegen. Ze moeten
dus in verschillende systemen van verschillende organisaties kijken, met een wachtwoord
en andere inloggegevens. Ze moeten geautoriseerd zijn om gegevens tot zich te nemen
en daar vervolgens een integraal verslag van te maken. Door daar een oplossing overheen
te zetten, kun je door middel van één bevraging alle bronsystemen op hetzelfde moment
bevragen. Daardoor krijg je een tijdlijn van de gegevens die er over een persoon beschikbaar
zijn. Als iemand geautoriseerd is, kan hij ook inzicht krijgen in wat die gegevens
inhouden. Vervolgens kan hij dus ook op een veel snellere manier tot een besluit komen.
Zoals in het voorbeeld aangegeven, heeft een forensische tijdlijn voor het opstellen
van een behandelplan een tijdswinst opgeleverd van bijna drie uur. Wij denken dat
er meer van zulk soort toepassingen mogelijk zijn op diverse plaatsen in de strafrechtketen,
om het werk voor de professional makkelijker te maken.
Ik wil ook nog even aanhaken bij het voorbeeld dat ik noemde in mijn introductie ten
aanzien van het vinden van een justitiabele. Het inzetten op adreskwaliteit gaat ertoe
leiden dat de pakkans van de justitiabele toeneemt, en daarmee kan dus ook de succesratio
van het aantal veroordelingen toenemen. Dat betekent wel dat je dit met elkaar hebt
te realiseren, zodat er één bronsysteem gerealiseerd is om adressen te beheren binnen
het justitiële domein.
De heer Ellian vroeg wat het belangrijkste is als het gaat om ketendoelen, KPI's en
ketenfinanciering. Dat haakt ook aan op de vraag van mevrouw Michon, die er nu helaas
niet is. Binnen de strafrechtketen hebben we een governance weten in te richten met
een bestuurlijk ketenberaad, een informatieberaad en een CIO-beraad strafrechtketen.
Dat heeft ervoor gezorgd dat we in de afstemming en de samenwerking veel beter van
elkaar weten welke programma's en projecten er lopen en wat het gezamenlijke doel
daarin is. Dat leidt tot een gezamenlijk projectenportfolio, waarin afstemming plaatsvindt
van prioriteiten voor een komend jaar. Ten aanzien van ketendoelen worden er dus al
grote stappen gemaakt. Alleen, de ketendoelen die je wilt realiseren, hebben ook een
koppeling met datgene wat je in eigen huis hebt te realiseren. Daar zit natuurlijk
wel altijd een bepaalde spanning op. Het stellen van ketendoelen, het elkaar daaraan
houden en elkaar erover bevragen draagt eraan bij dat je het gezamenlijke doel in
een bepaald tempo realiseert. Als één organisatie een ander tempo hanteert in het
realiseren van de ketendoelen, dan bepaalt de zwakste schakel vervolgens het tempo.
Het is dus een flinke uitdaging om een en ander met elkaar uitgelijnd te krijgen en
de doelen te realiseren. Dat betekent ook dat je heldere doelen moet hebben. Je moet
dus een duidelijk commitment hebben en er hetzelfde onder verstaan. Ketenfinanciering
kan daar vervolgens bij helpen. Ik zeg niet dat organisaties allemaal via ketenfinanciering
gefinancierd moeten worden. Ik denk dat het heel goed is dat deze partijen weten wat
hun budget is en dat ze daar intern op kunnen sturen. Echter, om in de strafrechtketen
doelen gemeenschappelijk te kunnen realiseren, is het wel van belang dat er middelen
beschikbaar zijn waarvan je gezamenlijk gebruik kan maken. Anders moet je altijd terugkeren
naar je eigen begroting en bekijken wat daarin nog mogelijk is. Volgens mij is het
de Kamer heel goed bekend dat de partijen – politie, Openbaar Ministerie en de rechtspraak –
al een financiële uitdaging hebben voor hun eigen organisatie; laat staan voor het
vinden van financiering voor de gehele keten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik door naar de volgende drie vragen, te beginnen met de heer Eerdmans
van JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik sluit een beetje aan op wat de heer Peereboom net zei. Ik weet dat grote veranderprogramma's
op IT-gebied nogal eens uit de kosten lopen en grote financiële overschrijdingen kennen,
terwijl ze bedoeld zijn om de boel efficiënter te maken. Daar gaf u net al mooie voorbeelden
van. Hoe zien jullie dat allebei? Houden we dat nu beter in bedwang? Zijn er een soort
earlywarningsystemen voor ontwikkeld? Ziet u het op tijd aankomen dat dingen totaal
uit de hand gaan of kunnen lopen? Zitten er safetykleppen in? Daar was ik even benieuwd
naar.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Sneller van D66.
De heer Sneller (D66):
Het antwoord op mijn eerste vraag over de kritische reflectie richting de Kamer was
voor mij misschien wat te subtiel. Laat ik het positief stellen. Aansluitend bij de
pakkans vergroten, van welke dingen zegt u dan: dat moet de Kamer echt doen? Gaat
dat om wettelijke definities? Zegt u: nodig vaker de CIO's uit in deze commissie?
Is het beleidsluwte? Is het: laat ons met rust? Of is het: verzoekonderzoeken Bureau
ICT? Welke dingen zou u van ons nodig hebben om de pakkans te vergroten?
De voorzitter:
Dank u wel. Geen vraag van mevrouw Michon-Derkzen. Dan ga ik starten met de heer Peereboom.
De heer Peereboom:
Ik ga eerst in op de maatregelen ten aanzien van het beheersen van programma's en
projecten die een ICT- en IV-component hebben. Ik denk dat we er de afgelopen jaren
in grote mate in zijn geslaagd om de beheersbaarheid te vergroten. Daar heeft het
instellen van het Adviescollege ICT-toetsing aan bijgedragen. Dat houdt ons scherp,
kijkt onafhankelijk mee en voorziet ons van adviezen. Ook het CIO-stelsel dat is ingericht,
zorgt ervoor dat er een vinger aan de pols is om in te zien hoe het gaat en elkaar
collegiaal van advies te voorzien. Ik betrek dat even op het CIO-stelsel binnen het
departement van Justitie en Veiligheid. We hebben daar het zogenaamde CIO-oordeel.
Dat betekent dat een collega-CIO een andere CIO beoordeelt op projecten die lopen
en een onafhankelijke toetsing doet, zodat er tijdig kan worden bijgestuurd. Ook het
zeer frequent richting de Kamer rapporteren over projecten groter dan 5 miljoen zorgt
ervoor dat er een verantwoordingsstructuur is ingericht die ons alert houdt. Al deze
maatregelen helpen. Echter, ze bieden geen honderd procent garantie dat het niet voorkomt.
Laat ik het maar even, het kan op een tegeltje, heel simpel zeggen: zoveel mensen,
zoveel wensen. Dat kan er nog weleens aan bijdragen dat sommige projecten te groot
worden en de scope uit het oog wordt verloren. De CIO's hebben een belangrijke rol
om te toetsen of de scope die aan het begin is vastgesteld, daadwerkelijk wordt gehanteerd,
dan wel dat daar heel sterk van wordt afgeweken. Als dat wordt gedaan, dan zal dat
wel gemotiveerd moeten worden en van de nodige financiële middelen worden voorzien.
Dan de vraag ten aanzien van het vergroten van de pakkans. Ik kan deze vraag maar
ten dele beantwoorden. In de komende uren komen hier nog partijen in de opsporing,
vervolging en berechting langs, die daar een veel beter antwoord op kunnen geven dan
ik. Ik kan deze vraag alleen vanuit mijn eigen expertise beantwoorden. Ervoor zorgen
dat de gegevensdeling foutloos is, zorgt er in ieder geval voor dat de pakkans groter
wordt. Als persoon A zich uitgeeft voor persoon B, maar wij dat binnen de strafrechtketen
niet weten, dan zal deze persoon nooit gepakt worden. De juiste identiteit vaststellen
om te zorgen dat er een integer persoonsbeeld ontstaat, zodat je weet wie een persoon
in de strafrechtketen is, is het begin van alles. Als het gaat om de verkeerde persoon,
of als je niet weet waar een persoon is, zal dat ertoe bijdragen dat de pakkans niet
vergroot zal worden. Een goede gegevenshuishouding draagt daaraan bij en vormt het
fundament om dat te gaan realiseren.
De heer Sneller (D66):
Ik vroeg het ook met het oog op uw expertise. Misschien kunt u dan zeggen wat u van
ons nodig heeft. Zegt u: wij zitten in het CIO-ketenberaad en dat gaat allemaal fantastisch,
dus geef ons nog een paar jaar en dan zijn we er helemaal uit? Zegt u: nee, onderdelen
van de keten zijn toch nog te onafhankelijk en dat gaat uiteindelijk nooit communiceren,
dus we moeten een wettelijke definitie hebben? Zegt u: er is een financieel knelpunt
en als dat is opgelost kunnen we de ICT echt op orde krijgen? Wat is uw wish list
richting deze kant?
De heer Peereboom:
Als ik één ding op de wish list mag zetten, dan is dat het volgende. Als wordt vastgesteld
dat een gegeven ten aanzien van een persoon in de strafrechtketen onjuist is, dan
zou er een partij bevoegd moeten zijn om die gegevens te corrigeren. Dan kan datgene
wat fout is, hersteld worden. Natuurlijk mag je dan niet over één nacht ijs gaan.
Er moet echt gedocumenteerd en bewezen zijn dat er een fout is gemaakt. Maar als het
bijvoorbeeld gaat om de identiteit van een persoon en diens verblijfsgegevens, dan
helpt het enorm als één partij kan zeggen: dit is de waarheid en hieraan hebben we
ons te houden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer De Bruijn.
De heer De Bruijn:
De vraag van de heer Eerdmans ging over het uit de kosten lopen van projecten. Het
begint eigenlijk bij het begin: de eerste inschatting. Daaraan meet je af of een project
wel of niet geslaagd is en wel of niet uit de kosten loopt. We zien juist dat de eerste
inschattingen te optimistisch zijn omdat niet alle kostenposten goed zijn meegenomen.
Dat kan om allerlei redenen gebeuren, bijvoorbeeld een project aantrekkelijk maken
omdat het wat minder kost. Vandaar dat onze grote aandacht bij de start van een project
altijd uitgaat naar de vraag of de begroting goed is en of alles is meegenomen, zoals
onvoorziene factoren. Zoals de heer Peereboom ook zei, kunnen er tijdens het traject
nog allerlei dingen gebeuren. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor de kosteninschatting,
maar ook voor de tijdsinschatting, want ook die is soms wat optimistisch om dingen
toch maar gedaan te krijgen binnen tijd en budget. Met de goede inschatting begint
het eigenlijk; die is heel belangrijk. Vervolgens spelen bij de projectbeheersing
de CIO's een belangrijke rol. Daarin zien we verdere stappen. Maar het begint bij
het begin: zijn de begrotingen goed en de inschattingen terecht?
De voorzitter:
Dank u wel. Zijn er nog prangende vragen die we willen stellen aan de heren Peereboom
en De Bruijn? Nee? Dan ga ik kort schorsen voor de wisseling. Ik wil u beiden bedanken
voor uw aanwezigheid en het delen van uw expertise. Graag tot een volgende keer.
De vergadering wordt van 10.49 uur tot 10.58 uur geschorst.
Blok 2: Bestuurders uit de strafrechtketen
Gesprek met:
– de heer Naves, voorzitter Raad voor de rechtspraak
– de heer Van der Burg, voorzitter College van procureurs-generaal
– mevrouw Ekelmans, lid korpsleiding nationale politie
De voorzitter:
We gaan verder, met het tweede blok van dit rondetafelgesprek. Hiervoor hebben we
de heer Naves van de Raad voor de rechtspraak, de heer Van der Burg van het Openbaar
Ministerie en mevrouw Ekelmans van de politie uitgenodigd. Van harte welkom. Fijn
dat u hier allen wilt zijn.
Voor dit blok hebben we wat ruimer de tijd genomen, zodat er genoeg tijd is voor een
gesprek tussen de Kamer en de bestuurders uit de strafrechtketen. De genodigden hebben
ter voorbereiding een aantal vragen ontvangen waarover de commissie het graag wil
hebben. Ik weet dat een aantal Kamerleden de zaal tussentijds moet verlaten vanwege
andere parlementaire activiteiten. Dat gebeurt dus niet uit disrespect, maar omdat
er tegelijkertijd ook andere zaken spelen.
Ik wil graag het woord geven aan de heer Naves van de Raad voor de rechtspraak.
De heer Naves:
Dank u wel, voorzitter. Leuk om vanochtend van een oud-collega het woord te krijgen.
Dank voor de uitnodiging. Deze parlementaire verkenning zie ik als een uiting van
zorg van uw Kamer, over doorlooptijden, over slachtoffers die jarenlang moeten wachten,
over daders die niet berecht worden, kortom: zorg over het functioneren van de strafrechtketen.
Ik deel die zorg.
Ik zou de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak niet zijn als ik niet ook iets
zou zeggen over de trias politica. Onlangs had u een technische briefing rond dit
onderwerp. Toen gaf u aan dat de commissie zoekt naar knoppen waarmee het parlement
zelf kan prioriteren binnen de strafrechtketen. Ik hoorde net ook de woorden «politieke
sturing» gehanteerd worden. Geen misverstand hierover: dat is niet passend in ons
staatsbestel. U doet aan wetgeving en hebt het budgetrecht. Dat zijn de enige sturingsinstrumenten
van de Kamer op de rechtspraak. De rechtspraak prioriteert zelf, in het domein van
het strafrecht natuurlijk primair in samenspraak met het Openbaar Ministerie en de
andere ketenpartners. De wetgevende macht doet dat niet. De scheiding der machten
vraagt terughoudendheid van uw Kamer.
Kort iets over de financiering van de rechtspraak en extra middelen. In 2019 en 2022
zijn er structurele investeringen gedaan in de rechtspraak. Daarmee is de rechtspraakbegroting
robuuster en stabieler geworden. Dat was hard nodig. Maar: de huidige staat van de
strafrechtketen is het gevolg van keuzes in het verleden. Opnieuw opbouwen nu er extra
geld is, kost vele jaren. Het is prematuur om nu al concrete resultaten te verwachten.
De realiteit van nu is, zoals ik eerder deze week ook heb gezegd, dat we te maken
hebben met een tekort aan rechters. Kijkend naar de periode tot 2030 heb ik al aangegeven
dat de rechtspraak 900 nieuwe rechters zal binnenhalen. Dat is een enorm aantal. Maar
houdt u wel in het achterhoofd dat 800 van die 900 rechters er zijn ter vervanging
van natuurlijk verloop. In de komende jaren zal de rechtspraak dus met 100 rechters
uitbreiden. We hebben eerder gezegd dat we er 200 nodig hebben.
Dat maakt dus ook dat we te maken krijgen met beperkingen. We praten vandaag over
de strafrechtketen, maar ik wil er ook aandacht voor vragen dat de rechtspraak over
veel meer gaat dan strafrecht. Strafrecht betreft pakweg 10% van het aantal zaken
dat de rechtspraak behandelt. 90% bevindt zich op andere rechtsterreinen, en die zijn
net zo belangrijk. Het is al gegaan over een integrale benadering. U wilt de strafrechtketen
integraal benaderen. Dat snap ik. Maar wat ik u vraag, is om ook oog te hebben voor
de andere delen van het recht en de rechtspraak. We moeten die integrale benadering
zo ver laten gaan. Ik heb in deze Kamer geloof ik ook weleens het woord «waterbedeffect»
gehanteerd. Als we heel erg gaan duwen op de strafrechtketen, dan leidt dat waterbed
ertoe dat er elders grotere tekorten ontstaan.
Afsluitend. Wij werken heel hard aan verbetering van de strafrechtketen. Ik zei het
al: het aantal rechters dat we in opleiding nemen, hebben we uitgebreid van 80 naar
130 per jaar. Heel veel van die rechters gaan uiteindelijk in de strafrechtketen aan
het werk. We investeren, met dank aan het kabinet, dat daar ook keuzes in heeft gemaakt,
heel veel in digitalisering. Daarnaast hebben we heel bewust de keuze gemaakt om de
Raad voor de rechtspraak uit te breiden van vier naar vijf leden. Het vijfde lid,
mijn collega Peter Pulles, heeft enkel het strafrecht in zijn portefeuille. Dat geeft
aan hoe belangrijk wij het vinden en hoeveel tijd wij de komende jaren zullen steken
in onze voorbereiding op het Wetboek van Strafvordering.
Wij participeren als rechtspraak in alle ketenoverleggen die de strafrechtketen betreffen.
U zult zeggen: dat is vanzelfsprekend. Misschien moet ik daaraan toevoegen dat wij,
anders dan in het verleden, niet voortdurend de kaart van de onafhankelijkheid zullen
trekken maar zo veel mogelijk serieus met de partners in de strafrechtketen ons zullen
committeren aan keuzes die we daar met elkaar maken.
Als je voorziet dat je in de komende jaren nog altijd te weinig rechters zult hebben,
dan kun je met die constatering volstaan, maar ik zou willen zeggen: dan ligt er dus
een heel grote opgave om samen met de strafrechters in de gerechten te kijken naar
andere manieren van werken en naar efficiënter werken. Dat gesprek zijn we al enige
tijd geleden gestart en dat loopt volop. We zullen het daar de komende jaren van moeten
hebben.
Ik sluit af. Ondanks de hoge werkdruk zetten rechters en rechtspraakmedewerkers zich
dagelijks in om kwalitatief hoogwaardige strafrechtspraak te leveren. Daar ben ik
trots op. Ik dank u voor de uitnodiging vandaag om dat te kunnen laten zien.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw toelichting. Ik wil graag het woord geven aan de heer Van der Burg.
De heer Van der Burg:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Net als de heer Naves wil ik ook mijn waardering
uitspreken voor het feit dat u dit onderwerp heeft omarmd in de eerste parlementaire
verkenning. Wij zijn dus ook nog een keer een soortement van proefonderwerp, maar
we waarderen het zeer, omdat de achterliggende gedachte is: hoe kunnen we de strafrechtketen
helpen bij de hedendaagse problematiek en knelpunten die we kennen? Dat is een welkome
steun in de rug voor ons.
Ons onderhoud is vooral gebaseerd op knelpunten en problematiek, maar ik wil toch
niet onvermeld laten dat er heel veel wél gebeurt in de keten. We hebben net, zoals
ook de collega's van de rechtspraak en de politie, onze jaarverslagen ter beschikking
gesteld. Daaruit blijkt dat we met elkaar toch zo'n 180.000 zaken tot een goed einde
brengen. Ik wil dat toch niet onvermeld laten, omdat het ook getuigt van de enorme
inzet van de collega's, zowel bij politie en de rechtspraak als bij ons, om rechtvaardigheid
en recht toe te voegen aan de samenleving.
De knelpunten die er zijn – ze zijn er natuurlijk wel degelijk – zijn met enige regelmaat
tamelijk complex. We hebben een systeem van deelketens met enorm veel partners die
in meer of mindere mate een rol spelen in de keten van afdoening. Het zijn er meer
dan twintig. Ik geef een voorbeeld. Het Openbaar Ministerie heeft afgelopen jaren
procentueel echt veel meer in de strafbeschikkingssfeer afgedaan. Dat betekent dat
de vulling van de politierechter zwaardere zaken zal kennen, omdat wij nou eenmaal
het lichtste segment doen met strafbeschikkingen. Dat betekent dus dat de politierechter
samen met ons per keer minder zaken kan afdoen. Collega Naves had het over een waterbedeffect.
Dat effect komt elke keer weer terug.
Laat ik heel duidelijk zijn: het kan en moet beter, ook onder onze verantwoordelijkheid.
Daar zijn we zelf voor aan zet. We voeren allerlei acties uit, zowel landelijk als
binnen de regio's en arrondissementen. We zijn er druk mee bezig. Als we kijken naar
de maatschappelijke opgaven voor de komende jaren, springen daar vooral de volgende
zaken uit: implementatie van het Wetboek van Strafvordering, waarover we ongetwijfeld
nog verder te spreken zullen komen, doorlooptijden en voorraden, en onze ICT- en informatievoorziening,
die de komende jaren heel veel aandacht nodig zal hebben.
In BKB-verband hebben we prioriteit gegeven aan drie zaakstromen voor de komende tijd:
jeugd, artikel 6 Wegenverkeerswet en zeden. Daar hebben we ketennormen voor afgesproken
en ketendoelen voor gesteld. Daar komen we ongetwijfeld ook nog op terug. Daarnaast
is er de implementatie van het Wetboek van Strafvordering. We komen er straks ongetwijfeld
ook nog over te spreken, maar als de Kamer vraagt hoe zij vanuit haar verantwoordelijkheid
kan helpen, dan wil ik daar twee dingen uithalen.
Ik wil in ieder geval nog een keer de wens van beleidsluwte herhalen. Voor uw voorstelling:
op dit moment zijn er 137 wetsvoorstellen in behandeling die in meer of mindere mate
iets betekenen voor het OM, en ongetwijfeld ook voor de partners links en rechts van
mij. Daarvan zijn er op dit moment 24 in de opstartfase. 59 zijn er inmiddels aangeboden
aan de Kamer. Het aantal wetsvoorstellen met inwerkingtredingsdatum 1 juli 2023 is
12. Op 1 januari 2024 gaat het om 15 wetsvoorstellen. 1 juli 2024 zijn het er 7. Geen
enkel misverstand erover: we begrijpen de achtergronden. Dat volgt uit het politieke
primaat. Maar het geeft wel een illustratie van hetgeen de partners hebben te doen
om deze wetsvoorstellen ook in de praktijk in te bedden. Dat heeft te maken met vraagstukken
als: het meenemen van collega's op de nieuwe thema's, maar niet in het minst, en zelfs
met enige regelmaat, onze IV-systemen die daarop vervolgens moeten worden aangepast.
Ten slotte. De collega's van de rechtspraak zijn druk bezig met het werven van nieuwe
collega's. U heeft ongetwijfeld wel een keer ergens gelezen dat het OM inzet op 250
extra officieren van justitie voor de komende paar jaar, waarvan iets minder dan de
helft natuurlijk verloop compenseert en de andere helft voor uitbreiding zorgt. We
bereiden dus wel degelijk uit, dankzij de coalitiesteun die we hebben gekregen, maar
die opleidingen renderen niet meteen van de ene op de andere dag. Daar hebben we echt
nog wat tijd voor nodig.
Daar wil ik het even bij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw toelichting. Ik wil graag het woord geven aan mevrouw Ekelmans.
Mevrouw Ekelmans:
Dank u wel, voorzitter. Het is voor mij makkelijk, omdat een aantal dingen al gezegd
is. Ik zal die dus niet herhalen. Ik wil wel zeggen dat ik erg blij ben dat de strafrechtketen
het eerste onderwerp is van een parlementaire verkenning. Ik gaf net al aan mevrouw
Mutluer aan dat dit een belangrijk onderdeel is van mijn werk, want daar zit een zorg
van mijn kant omdat de keten inderdaad vastzit. Ik denk dat dit het uitgangspunt van
het gesprek zou moeten zijn: hoe kunnen wij ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid
zorgen dat maatregelen en ingrepen helpen, en hoe bepalen we wie daar welke rol in
heeft?
Laat ik beginnen met te zeggen – het is misschien een open deur – dat de zaken in
eerste instantie bij ons vandaan komen. De instroom bij de politie is dus de eerste
stap. Je zou dan aan de ene kant zeggen: het is goed nieuws als er meer zaken door
de politie naar het OM gestuurd worden. Tegelijkertijd zegt een cynisch stemmetje
in mijn hoofd: en dan, wat kunnen we er dan mee? Met al het harde werk en alle inzet
in de strafrechtketen zien wij dat het maar de vraag is hoever zaken komen. We zoeken
dus echt hoe we zaken verder kunnen brengen in de keten. Ik zou daar twee voorbeelden
van willen noemen. Het ene werd ingegeven door het vorige gesprek. Op het moment dat
wij succesvol zijn met de digitalisering van het procesdossier – inmiddels gaat 95%
van de zaken digitaal rechtstreeks de keten in – levert dat voor ons tijdwinst op.
Dat heeft als effect dat wij meer zaken gaan produceren. En dan zitten we weer hier.
Daar zit dus voor mij een serieuze zorg.
Ik zou de vraag ook in tweeën willen splitsen. De ene is: hoe benutten we in de keten
zo goed mogelijk de mogelijkheden van het strafproces? Hoe doen we dat zo goed mogelijk
met de middelen en mensen die we hebben? Mijn tweede punt is, zoals u ook in mijn
bijdrage heeft kunnen lezen: is er ook een mogelijkheid om te bekijken welke zaken
zich misschien minder lenen voor het strafrecht, ondanks het feit dat er sprake is
van strafbaar handelen?
Voor mij zit eigenlijk de grootste uitdaging in onderzoeken wat past in ons rechtsstatelijke
systeem, wie welke rol daarin heeft en welke stappen we kunnen zetten om te doen waar
het uiteindelijk om draait. We praten hier over de strafrechtketen, maar de kunst
is om elke keer te bezien waar slachtoffer, aangever en elke andere betrokkene in
het strafproces staan en wat de wensen en belangen zijn. Dat geeft een ander licht
op de logica in de strafrechtketen. Er is mij veel aan gelegen om daar stappen in
te maken en te zoeken naar wat het beter kan maken.
Ik heb in de vragenronde in het vorige gesprek even geïnventariseerd welke uitnodiging
ik hoorde, namelijk om de Kamer te vertellen wat je dan wil hebben, wat er nodig is
en welke stappen je wil zetten. Ik begreep dat ik daarop vrijmoedig dingen mocht zeggen.
Ik zal mij daar niet in beheersen. Sommige dingen zijn open deuren. Beleidsluwte is
genoemd. Ik denk dat voor iedereen duidelijk is dat dit hartstikke belangrijk is.
Het andere is: stabiele financiering. Als ik zie wat dit betekent voor OM en ZM, hoe
er weer met man en macht gezorgd moet worden dat het bereikte niveau behouden kan
worden om zaken überhaupt af te kunnen doen, dan is heel duidelijk dat dit voor ogen
gehouden moet worden. Dat gaat er ook over dat een investering die bij ons gedaan
wordt, direct effect heeft op OM en ZM, omdat het in de keten doorloopt. Ik zie dat
dit inmiddels ook loopt. Dat is een duidelijke verbetering. Maar het is belangrijk
dat dit gerealiseerd wordt.
Ik zoek vooral ook naar een opening voor een andere manier van afdoen. Ik heb voorbeelden
gegeven – ik sluit niet uit dat daar nog vragen over komen – maar wat zou daarin kunnen,
met respect voor eenieders positie? Ik zou daarbij de samenhang met andere thema's,
die ook binnen de Kamer op de agenda staan, willen noemen. Als er problemen zijn in
de zorg en met de koopkracht, dan moeten we onder ogen zien dat dit aanleidingen zijn
voor strafbaar handelen, waarbij de oplossing echt niet in het strafrecht ligt. Als
we dat gesprek zouden kunnen voeren, dan hebben we al een belangrijke stap kunnen
zetten.
Mijn collega's zullen er in het volgende blok waarschijnlijk ook iets over zeggen:
ik hoor en zie dat heel veel zaken ter zitting komen waarvan ik me afvraag of dat
de beste plek is om het te hebben over de vraag wat er daadwerkelijk aan de hand is.
Ja, het gaat dan om strafbaar gedrag, maar de oplossing zit er niet in dat het in
het strafproces wordt gebracht. Als we het gesprek daarover zouden kunnen voeren,
dan zou ik daar heel blij mee zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw toelichting. Ik denk dat ik andersom ga beginnen. Ik start bij
mevrouw Michon-Derkzen van de VVD voor de eerste vraag.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de aanwezigen hier. Ik kan heel goed volgen wat u
allemaal zegt. Krapte in de keten zal ook van alledag zijn. Ik maak me er geen enkele
illusie over dat we die op enig moment hebben opgelost. Ik vond het mooi om te horen
dat mevrouw Ekelmans zegt dat 95% van de zaken eigenlijk al direct met een ICT-stroom
de keten ingaat. De heer Van der Burg sprak over het waterbedeffect dat je ziet door
andere vormen van afdoening. Ik zou u willen vragen om iets te zeggen over de financiering
van de werkwijze. Draagt die financiering bij, of juist niet, aan de keuzes die je
maakt over hoe je zaken door de keten brengt? Helpt de huidige financiering?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dank voor deze prikkelende inleidingen. Ik hap graag op de opmerking
van de heer Naves, want ik had deze vraag in het vorige rondetafelgesprek, naar aanleiding
van een open brief van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak,
die aan de Kamer had geschreven: «Wind er toch geen doekjes om: de komende jaren zullen
er nog vaker rechtszaken door personeelsgebrek worden geschrapt. De rechtspraak en
het Openbaar Ministerie leiden op dit moment meer mensen op dan ooit; het maximum
is daarin bereikt. Dat leidt niet tot onmiddellijke verlichting, maar biedt wel perspectief.
Tot die tijd moeten er door de werkorganisaties, maar misschien ook wel de politiek,
scherpe keuzes worden gemaakt. Moet de overheid minder procederen? Kunnen we bepaalde
strafzaken voorlopig laten rusten zodat we tijd maken voor andere? En zo ja, welke
dan? Het is makkelijk te besturen in tijden van overvloed; nu verdelen we vooral schaarste.
Dat is wat ons betreft een gesprek op het hoogste niveau waard. De Kamer is daartoe
uitgenodigd.»
Het is mooi dat we dat gesprek nu kunnen voortzetten. Mevrouw Ekelmans gaf daar volgens
mij een aantal heel mooie openingen voor. Ik zou graag van de heer Naves willen horen
welke openingen hij ziet. Ik snap dat hij zegt dat we niet op de stoel van de rechter
moeten gaan zitten. Daarmee ben ik het honderd procent eens. Maar binnen wetgeving
en budget, die hij wel als knoppen noemt die de Kamer heeft, is er een hoop mogelijk.
Ik zou het gesprek daarover graag willen verdiepen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank, voorzitter. Ik heb drie vragen, ik denk aan de beide heren. Mijn eerste vraag
is voor de heer Van der Burg. Het OM in Gelderland heeft vorig jaar ik meen 1.230
strafzaken geseponeerd. Gaan we dat vaker terugzien en moeten we ons daarop gaan voorbereiden?
Of is dat een zeer ongewenste uitzondering? Ik vroeg me dat af.
Mijn tweede vraag is voor de heer Naves en gaat over het rechterstekort. Er is misschien
wel bekend dat ik een groot voorstander ben van lekenrechtspraak. Die is nog niet
ontwikkeld in Nederland, maar gebeurt in veel landen wel. Is dat geen fantastisch
middel om het tekort aan rechters te laten afnemen en de wachttijd ook? Hoe kijkt
de heer Naves daarnaar?
Dan nog een vraag aan met name de heer Naves. Hoe populair is het nog om rechter te
worden? Hoe staat het met het enthousiasme? Is daar genoeg aandacht voor? Kunnen we
daar nog wat aan doen? Hoe zit het met de betaling? Ziet u daar nog obstakels in,
of niet?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef de heer Naves het woord om te starten met het beantwoorden van
de vragen.
De heer Naves:
Waar zal ik beginnen? Mevrouw Michon stelt de vraag: helpt de financiering? De heer
Sneller vraagt ook naar de knoppen waaraan dan gedraaid zou moeten gaan worden. Ik
doe het even heel algemeen. Vanmiddag gaat Jacco Janssen, een van mijn strafrechtcollega's,
iets vertellen over de knoppen waaraan je tijdens een zitting, in de rechtszaal, in
een concrete strafzaak kunt draaien, dus daar houd ik mij even verre van. Voor ons
is die beleidsmatige luwte belangrijk op weg naar een grote implementatie van het
Wetboek van Strafvordering, die heel veel van onze organisaties gaat vragen. Laten
we met elkaar goed nadenken over het tijdstip waarop het verantwoord is om daarmee
te starten. Laten we bezien of we dan klaar zijn met de ICT en dat het invoeringsmoment
van het Wetboek van Strafrecht past bij waar de digitaliseringsontwikkeling in de
strafrechtketen op dat moment staat.
Hanneke Ekelmans stipte het thema net ook al aan: als je gaat financieren, kijk dan
ook naar de consequenties. Als je iets bij de politie doet, moet je ook nadenken over
wat het voor het OM, de rechtspraak en de executieketen betekent. Dat zijn knoppen
waaraan jullie kunnen draaien. Als het gaat over politieke sturing, dan zit die daar
volgens mij wel. Dat is wat er rond financiën kan. Heel algemeen gesproken is de financiering
in de rechtspraak outputfinanciering. Dat is op zich wel een stok achter de deur waardoor
zaken worden afgedaan, want wij worden enkel gefinancierd als een zaak is afgedaan.
Waar je voortgang in zaken wil behouden, ligt daar wel een juiste trigger.
Dan de brief van de voorzitter van de NVvR. Volgens mij is hij het wel met mij eens
dat het bij dit soort thema's ligt en niet in een andere vorm van sturing.
De vraag over het sepot in Gelderland ging naar mijn buurman, maar eigenlijk zijn
OM en rechtspraak daarin heel nauw met elkaar opgetrokken. Het ging over nog veel
meer zaken, 1.500 zaken. In een paar andere arrondissementen hebben dit soort dilemma's
ook gespeeld. Met het OM hebben we afgesproken dat rechtspraak en OM in alle arrondissementen
veel nauwkeuriger met elkaar in beeld houden en sturen op de werkvoorraad en de ouderdom
daarvan. Gaan we daarmee dit soort sepots voorkomen? Dat zouden we wel graag willen,
maar ik kan zulke sepots niet helemaal uitsluiten. De heer Van der Burg gaat mij wel
corrigeren als ik het verkeerd zeg. Maar door tijdig te signaleren denk ik dat je
meer ruimte houdt om te acteren. Als dan in Gelderland zaken vast dreigen te lopen,
zeg ik als voorbeeld, denk ik dat andere arrondissementen tijdig kunnen bijspringen
om dit soort sepots voortaan te voorkomen. Want geen misverstand: dit soort sepots
is niet wat wij willen.
Hoe populair is het rechterschap? Bij ons zit de bottleneck op dit moment in de opleidingscapaciteit
en niet in de populariteit van het rechterschap. Als we vacatures openstellen – dat
doen we voortdurend – is er voldoende interesse en is er ook nog steeds voldoende
keuze. Ik weet niet hoe de arbeidsmarkt zich ontwikkelt, maar dat is nu wel de realiteit.
Ik ben blij dat er een nieuwe cao is en dat die angel rond de aantrekkelijkheid van
het ambt is weggenomen. Of lekenrechtspraak de oplossing is? Ik denk eigenlijk eerder
aan een ander model dat ik wel zou willen verkennen. Als Nederlandse Raad voor de
rechtspraak werken wij heel nauw samen met onze collega's in Noorwegen. Daar zetten
ze elk jaar een grote groep zeer ervaren advocaten zonder opleiding aan het werk.
Dat lukt ook. In plaats van aan leken geef ik toch de voorkeur aan juridische professionals.
Dat klinkt net anders dan «leken», maar op het moment dat ze starten, zijn zij ook
leek. Daarmee zou je ook een nieuwe bron kunnen aanboren om de capaciteit van het
aantal rechters uit te breiden. Ik denk dus vooral dat de bal bij ons ligt om te verkennen
of er andere wegen zijn om het rechterschap uit te breiden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Van der Burg.
De heer Van der Burg:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Er is één concrete vraag aan mij gesteld, door
de heer Eerdmans, over de situatie in Oost-Nederland. Henk heeft daar al het nodige
over gezegd. Wij zien het als een ongewenste uitzondering. Wellicht zet dit het gegeven
in perspectief dat we eigenlijk al een aantal jaren hetzelfde percentage sepots hebben
op jaarbasis. Daarbij schommelt de categorie «oud feit», waarom het hier gaat, al
jaren zo ongeveer rond hetzelfde aantal. De sturing erop is wel belangrijk, samen
met de zittende magistratuur. Dat proberen we ook waar te maken. Maar mevrouw Michon
zei het al: schaarste blijft wel het uitgangspunt van datgene wat we met elkaar kunnen
doen.
Dan de positie van het strafrecht in een politiek complexe wereld. Het is de discussie
waard waar het strafrecht een oplossing of een toegevoegde oplossing voor is. We moeten
ons met elkaar wel realiseren dat de legitimiteit van het strafrecht risico's gaat
lopen op het moment dat er strafrechtelijke antwoorden komen op maatschappelijke problemen,
omdat we nou eenmaal niet, hoezeer we ons best ook doen, kunnen waarmaken dat wij
maatschappelijke problemen oplossen met elkaar. Dat vergt dus enige zelfdiscipline,
overigens net zo goed bij ons.
Als u het hebt over wat we zouden kunnen doen naast het strafrecht, zou ik een praktisch
voorbeeld kunnen geven, maar dat vergt ook wel een politieke discussie. Op dit moment
wordt bijvoorbeeld bekeken of winkeldiefstallen uit het strafrecht zouden kunnen worden
gehaald. Daar zit dan wel een politiek-normatieve gedachte achter, of niet. We vinden
ook met elkaar dat we een norm moeten handhaven op het gebied van kleine – dat zeg
ik niet om het klein te maken – en veelvoorkomende criminaliteit. Dat is dus best
wel een ingewikkelde discussie. Zolang diefstal in het Wetboek van Strafrecht staat,
heb je te maken met een bepaalde benadering van winkeldiefstal. Tegelijkertijd hebben
we, zoals Hanneke ook zei, een gesprek te voeren met elkaar over de toegevoegde waarde
in dit segment, bijvoorbeeld ten aanzien van dit voorbeeld. We hebben elkaar nodig
om dat te kunnen bediscussiëren.
Dan de financiering. Dat was een vraag aan Henk, maar ik zal er ook iets over zeggen.
Bij het vraagstuk rondom financiering is het voor het OM – ik heb dat net ook al gehoord
bij Hanneke – zaak dat de keten wordt bediend, vooral bij nieuwe investeringen, en
dat er inderdaad ook rekening wordt gehouden met bepaalde zaken. Een verlichting van
de werkdruk aan de ene kant betekent bijvoorbeeld op gezette tijden een verzwaring
van de werkdruk aan een andere kant. Het bredere perspectief is dus wel van groot
belang.
Ten slotte. De heer Eerdmans vroeg vooral naar de aantrekkelijkheid van het rechterschap.
Ik breid dat maar even uit naar het werken bij het OM, of meer concreet: het worden
van officier. Ook wij merken toch nog steeds dat we voldoende, en ook kwalitatief
voldoende, kandidaten krijgen. We merken ook dat er in toenemende mate vanuit andere
beroepsgroepen belangstelling voor is. Die vraag werd ook gesteld: dat levert af en
toe vraagstukken op het gebied van inschaling op, omdat wij keurige wettelijke uitgangspunten
hebben. Dat willen we ook graag zo houden, maar iets meer speelruimte op dat punt
zou wel goed uitkomen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Als u uw microfoon zou willen uitzetten, ga ik naar mevrouw Ekelmans.
Mevrouw Ekelmans:
Heel kort, omdat ik de indruk had dat de vragen meer aan de beide heren werden gesteld.
Ik ben het er erg mee eens dat schaarste altijd een punt is geweest en dat ook altijd
zal blijven. Dat is een gegeven. Maar de uitdaging is om je te blijven realiseren
dat in de strafrechtketen de verhouding tussen wat je kan doen en wat burgers van
je verwachten nog wel enigszins in balans moet zijn. Mijn beeld nu is dat we dat een
beetje kwijt aan het raken zijn. Dan ga ik terug naar mijn punt: wat mag er van ons
verwacht worden als keten en als individuele organisatie? Kunnen wij waarmaken wat
er van ons verwacht wordt? En hebben we ook een goed verhaal als we dat niet kunnen?
Daar zit voor mij de zoektocht, want dat verhaal moet beter zijn dan het nu is.
Als u me toestaat, voorzitter. Ik realiseerde me dat ik een wens die ik ook nog heb
net niet genoemd heb. Inmiddels wordt er gelukkig bij nieuwe wetgeving een uitvoeringstoets
gedaan. Het zou mij een lief ding zijn als dat ook bij moties het geval is. Ik zie
dat er vanuit uitstekende intenties een voorstel gedaan wordt, dat in de complexiteit
van ons werk iets eruit gelicht wordt waar dan iets moois voor verzonnen wordt, maar
soms een totale verstoring oplevert van ons werkproces. Dan heb je niet bereikt wat
je wilde bereiken. Dus de verdieping «wat wil je nou oplossen en wat is de manier
om het op te lossen» zou in mijn ogen vooraf moeten gaan aan het indienen van een
motie en al helemaal aan het aannemen van een motie.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik naar de volgende vraagstellers. Mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Alvast bedankt voor de beantwoording. Zeker dat laatste punt is belangrijk: dat wij
als Kamer daar onze rol goed in spelen. Ik heb een vraag aan mevrouw Ekelmans. U geeft
terecht aan: je kunt niet alles in de strafrechtketen brengen, maar maatschappelijk
verwachten mensen wel wat van ons; de balans is weg. We zien de capaciteitsproblemen
en we zien de schaarste. Kunt u iets concreter maken waar u dat precies voelt en ziet?
Een vervolgvraag. Er zijn pilots met bijvoorbeeld buurtrechters. In hoeverre kunnen
die de druk op de keten misschien een beetje reduceren? Ik denk dat dat zo is, maar
klopt dat beeld of niet? Misschien kan de heer Van der Burg daar ook iets over zeggen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Ik heb twintig minuten de tijd gehad om na te denken of ik ga happen op meneer Naves.
Mijn gedachten dwaalden af naar Wiarda, de drie typen van rechtsvinding. Ik hoop toch
dat ik de opmerking van meneer Naves niet hoef te interpreteren, want sinds ik Kamerlid
ben bekruipt het gevoel mij af en toe dat de zittende magistratuur eigenlijk vindt:
«Primaat van de wetgever? Joh, wij weten het beter. Die Tweede Kamer, dat zijn koekenbakkers;
die worden af en toe gekozen. Wíj maken het recht en u moet vooral financieren.» Ik
chargeer een beetje, maar meneer Naves weet dat dit gevoel mij eerder ook bekropen
heeft. Ik hoop niet dat dat bedoeld wordt met de dialoog tussen staatsmachten, want
dan is het geen dialoog meer. Dan moet ik gewoon zitten en bonnetjes schrijven. Dat
doen wij dan in november en dan krijgt u centen, waarvoor op dit moment overigens
niet altijd de allerbeste prestaties geleverd worden, zeg ik in alle eerlijkheid als
ik bijvoorbeeld kijk naar de seponeringen. Niettemin heb ik grote waardering voor
het werk. U weet dat ik bij de diverse rechtbanken op bezoek ga en natuurlijk ook
veel rechtbanken gezien heb. Dus dat nog even. Dit was een gesprek. De heer Naves
lokte mij enigszins uit.
Met uw welvinden wil ik iets uit elkaar halen, namelijk beleidsmatige vraagstukken
die ervoor kunnen zorgen dat je aan de voorkant minder instroom hebt in de keten.
Overigens heb je aan de achterkant ook een aantal vraagstukken. DJI is hier vandaag
niet. Dat reken ik ook mezelf een beetje aan, maar goed, die worden nogal eens vergeten.
Maar ik wil ze even loshalen van het ketenvraagstuk en de sturing op de keten. De
Rekenkamer zegt al ongeveer tien jaar tegen de Tweede Kamer: weet u eigenlijk wel
waar u op controleert? Dat raakt ook een beetje aan de inbreng van Justid. Hoe kijkt
de Kamer eigenlijk naar het geld dat je uitgeeft? Dat is een fors bedrag. En wat krijg
je daar precies voor terug? Ik kijk dan naar de bekostiging. De politie krijgt input,
de rechtspraak krijgt output en het OM is een mix van input en output. Waar ik nou
zo nieuwsgierig naar ben ... Dat is een vraag aan alle drie. Dat kan per organisatie,
per institutie handig zijn, maar komt dat uiteindelijk het geheel ten goede, namelijk
de gezamenlijke doelen die je al dan niet met elkaar zou moeten stellen? Ik weet dat
het een ingewikkelde vraag is, maar daarom stelde ik die vraag ook in de vorige ronde.
De bekostiging verschilt fors. En laten we eerlijk zijn: elke organisatie heeft ook
een eigen belang. Het ene belang hoeft niet overeen te komen met het andere belang.
Hoe kijken jullie daar nu tegen aan? Is er een manier waarop je toch zou kunnen uitkomen
op een stabielere financiering op ketenniveau waarbij je ook gezamenlijk doelen stelt?
Ik begrijp heel goed dat als je meer auto-inbraken wil aanpakken, we meer zouden moeten
gaan redeneren: wat betekent dat aan het begin en wat betekent dat aan het eind? Hoe
kunnen we dat nu met elkaar doen, even los van de uitvoeringstoetsen en dat soort
dingen? Het is een financieringsvraagstuk.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil toch even een opmerking maken. Het blijft natuurlijk een rondetafelgesprek.
Laten we een gepast gastheerschap richting onze genodigden hanteren en dat ook meenemen.
De heer Naves:
Maar ik weet ook dat wie de bal kaatst, die terug mag verwachten.
De voorzitter:
Zeker, maar voor de kijkers thuis, de klaslokalen en de mensen die dit volgen is het
ook verstandig om dit terug te geven. Mevrouw Mutluer van de PvdA.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dan moet ik me inhouden, want ik wil ook niet gaan happen. Ik zit ook absoluut niet
te wachten op politiek correcte antwoorden. Dat zeg ik gewoon hard. Waarom? Omdat
we hier niet zitten voor de leukigheid, maar gewoon omdat we een probleem hebben.
We kunnen het wel hebben over de dingen die goed zijn. Ik ben daar ook trots op en
ik zie die ook, maar onder de streep merken we dat we tegen een aantal zaken aan lopen
waarvoor nog geen oplossing is. Ik spreek de bestuurders van de strafrechtketen daarop
aan, maar ook onszelf. We zijn hier dus om met elkaar oplossingen aan te dragen. Ik
wil die verdieping in en ik daag u uit. Dat is mijn eerste opmerking.
Het gaat namelijk niet alleen om capaciteitsvraagstukken. Er gaat bijna 7 miljard
naar de politie, 680 miljoen naar het OM en 1,3 miljard naar de rechtspraak. Dat is
alleen maar toegenomen, zonder dat wij in beeld hebben wat ermee wordt gedaan en of
dat effectief is. Wij hebben daar weinig zicht op. Maar het gaat ook om bedrijfsvoering.
Mijn vraag is hoe u daar überhaupt op stuurt. Ik denk dat dat wel heel belangrijk
is. Ik kan me het artikel van de officieren van justitie herinneren. De heer Van der
Burg zal dat ook nog wel voor de geest kunnen halen. Zij zeiden dat je ook moet kijken
naar de bedrijfsvoering. Wat doen we die officieren van justitie aan? Het zit ze al
tot hier en de werkdruk wordt alleen maar hoger en hoger.
Dan de samenwerking. Jullie moeten af – zeg ik even oneerbiedig – van het eilandjesdenken.
Dat kolomdenken wordt ook genoemd in menig positionpaper. Mijn concrete vraag luidt
als volgt. De strafrechtketen probeert dit te doen in die samenwerkingsstructuren.
Dat levert wat op, maar niet voldoende. Hoe kan dat? Hoe zou dat wél kunnen worden
verbeterd? Waar zou u wel op kunnen drukken? Wat heeft u nodig? Ik hoop dat u daar
ook op in kunt gaan. Doet u het alstublieft open en transparant. Ik denk dat we alleen
dan tot concrete oplossingen kunnen komen.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is nu aan mevrouw Ekelmans.
Mevrouw Ekelmans:
Ik begin met de vraag van mevrouw Kuik. In mijn aantekeningen staat: de balans tussen
de verwachtingen en wat wij precies leveren. Dat is even huis-tuin-en-keukentaal.
Ik kan er mooie zinnen van maken, maar ik denk dat we allemaal begrijpen wat er wordt
bedoeld. De vraag is waar ik het over heb als ik dit noem. Ik zal twee punten noemen,
die van een heel andere orde zijn. Het eerste is webshopfraude. Dat komt steeds meer
voor. Het is een makkelijk verdienmodel voor criminelen, want er is altijd wel iemand
die hapt. Je krijgt je centen en je hoeft niet te leveren. Als burgers dat overkomt,
willen ze gewoon hun geld terug. Als wij organiseren dat ze dat zo makkelijk mogelijk
kunnen aankaarten, dan hebben wij gedaan wat er van ons wordt verwacht. Met het nieuwe
toewijzingskader dat het OM heeft afgegeven, kunnen wij er in zo'n geval voor zorgen
dat het met naam en toenaam rechtstreeks naar een deurwaarder gaat. Als het geld dan
is betaald, is de zaak klaar. Ja, het is strafbaar gedrag, maar zullen we het alsjeblieft,
als het enigszins kan, niet in het strafrecht brengen? Dat is een financieel punt.
Een heel ander punt ligt altijd gevoelig, maar ik wil het hier graag neerleggen. Dat
is de vraag hoe wij omgaan met zedenzaken. Wij zien dat er in studentensteden heel
veel meldingen zijn die zich afspelen binnen de studentenwereld. Aan de aangever – vaak
is dat een aangeefster – wordt dan vaak de vraag gesteld: waarmee ben je geholpen?
Vaak is de kans op een succesvol traject in de strafrechtketen sowieso klein, maar
dat is vaak ook niet de vraag. De vraag is hoe je verder kunt, omdat slachtoffer en
verdachte elkaar blijven tegenkomen. Dat is dus een traject van mediation of hoe je
het ook wilt noemen. Het ligt allemaal gevoelig op het moment dat we niet op de juiste
manier de strafrechtelijke procedure volgen, maar we hebben een alternatief dat voldoet
aan de verwachting die de burger die zich tot ons wendt, heeft. Er is namelijk een
oplossing. De logica die we nu hebben, is dat er een verdenking is van een strafbaar
feit en we dus al die stappen gaan zetten. Maar je kunt in een eerder traject de vraag
stellen: waar ben je nu echt mee geholpen? Dat is volgens mij wat wij te doen hebben.
Ik zeg niet dat we daarmee alle problemen hebben opgelost, want er zijn heel veel
zaken waarin het strafrecht absoluut de beste oplossing is, maar er is een deel dat
wij kunnen afbuigen naar tevredenheid van degene die het betreft. In zedenzaken geldt
dat overigens ook voor de verdachte die het betreft. Ik hoop ook altijd dat er dan
een leerzaam effect van uitgaat, maar dat is een ander punt. Dat zou ik willen zeggen
in antwoord op de vragen van mevrouw Kuik.
De heer Ellian stelde een vraag over beleid versus sturing. Wat krijg je er nu eigenlijk
voor terug als het gaat over sturing? Laat ik daar voor de politie duidelijk over
zijn: je krijgt er hartstikke goed politiewerk voor terug. Dat is punt één. Maar er
moeten natuurlijk ook andere effecten te bereiken zijn. Daarvoor zitten we hier. Het
is dan een beetje de vraag wanneer iets effectief is. Hoe weet je dat het effectief
is als je er geld in stopt? Wat heb je dan? Je kunt dat benaderen als een bedrijfsvoeringsvraag:
hebben wij de aantallen gehaald en zijn de zaken allemaal ingestuurd? Ik bedoel dit
niet flauw, maar ik mocht hier blunt zijn: voor ons wordt het antwoord op de vraag
of wij effectief zijn erdoor bepaald of burgers en gezag tevreden over ons zijn. De
politie scoort dan heel goed, dus misschien is dat het antwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van der Burg.
De heer Van der Burg:
Ik neem de buurtrechters even als metafoor. Meer dan de helft van onze verdachten
heeft multiproblematiek, 54% om precies te zijn. Bij die categorie verdachten is het
strafrecht maar een deel van de bejegening waarmee ze geholpen zijn. Bij die categorie
is het onze inzet om mensen ook weer verder te helpen. Daar kan de wijkrechtspraak
of de buurtrechter bij helpen. Het zijn wel kleine aantallen, maar het kan zeker helpen
als je het hebt over maatschappelijke effectiviteit en kwaliteit. 54% of daaromtrent
is een heel groot aantal. Onze mensen proberen samen met de politie en, als een zaak
op zitting komt, de collega's van de rechtspraak te kijken naar de beste oplossing
voor het probleem. Dat is in de praktijk hartstikke hardnekkig. Het zijn mensen die
door hun problematiek of door hun ziekte uiteindelijk bij wijze van spreken een ruit
ingooien en dan bij ons komen. Het is dan belangrijk dat wij aansluiting hebben met
aanpalende verantwoordelijkheden zoals de zorg en de sociale kant.
De politie heeft heel veel last van mensen die verward zijn. Zo'n 35.000 keer per
jaar wordt onze bemiddeling gevraagd bij zorgmachtigingen. Dat is ook een belangrijk
signaal uit de samenleving. Soms zitten wij daarbij uiteraard ook met de handen in
het haar. Ik zeg dat niet om verantwoordelijkheden te externaliseren, helemaal niet
zelfs; ik haak hiermee aan bij de vraag over de buurtrechter. Alles wat helpt om de
complexiteit in de zorg en van de problematiek op te lossen, nemen wij met beide handen
aan.
Natuurlijk voelen wij ons zeer verantwoordelijk voor het werk dat we doen. Ik haak
dan meteen aan bij de vraag van mevrouw Mutluer. Zij vroeg waar wij nu eigenlijk op
sturen. Wij sturen op resultaten. Wij sturen op doelstellingen binnen onze eigen organisatie,
maar ook in relatie tot de partners. Alleen is er wel een hardnekkigheid in de alledaagse
praktijk door complexiteit, soms door gebrekkige afstemming, soms omdat het gewoonweg
niet lukt door de complexiteit van een zaak en soms ook wel door ons eigen toedoen.
Daardoor lukt het nog te weinig. Dat zijn we onmiddellijk met elkaar eens. De oplossingen
liggen vooral in de praktische sfeer van afstemming, overigens met alle partners die
in de keten thuishoren. Als het goed is, komt in het blok hierna – Henk verwees daar
ook al naar – ook de verkeerstoren nog ter sprake. Dat is een vehikel waarmee veel
kan worden afgestemd.
Als het gaat om bedrijfsvoering wandelen wij keurig mee met de wijze waarop het departement
van Justitie en Veiligheid de bedrijfsvoering heeft ingeregeld. De Minister is natuurlijk
politiek verantwoordelijk voor ons. Wij hebben niet alleen verantwoording af te leggen
over de casuïstiek en over onze cijfers, maar ook over de manier waarop wij onze bedrijfsvoering
inrichten. Dat geldt over de volle breedte. Wij doen dat elk jaar, zelfs meerdere
malen per jaar, met allerlei monitoren en rapportages.
De werkdruk werd ook nog even genoemd. Die is enorm. Elk dag weer proberen we daar
met man en macht oplossingen voor te bedenken. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat de realiteit
zo is dat het OM nog niet verwend is met de geboden faciliteiten. Onze IV-problematiek
is behoorlijk. Daar komen we waarschijnlijk ook nog wel over te spreken. Ik ben de
eerste die toegeeft dat we daarin nog veel stappen hebben te zetten.
Meneer Ellian vroeg nog naar de financiering. Idealiter zou je misschien zeggen dat
we geholpen zouden kunnen zijn met ketenfinanciering, maar soms denk ik ook: laten
we datgene koesteren wat we op dit moment hebben. Ik denk dat we voorzichtig moeten
zijn met nieuwe vormen van financiering, die mogelijk ook weer nieuwe bureaucratie
met zich meebrengen. Het is wel zaak dat we goed met elkaar overleggen over de suboptimaliteit
in onze afstemming, veroorzaakt door financiering. De wijze waarop de rechtspraak
wordt gefinancierd, moet zich verhouden tot de wijze waarop wij samen het werk kunnen
doen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de politie.
Bij bijvoorbeeld ZSM zijn we wel geholpen met gezamenlijke financiering. Daar zitten
de partners bij elkaar om oplossingen te bedenken voor zaken die maatschappelijk effectief
zijn, waarbij alle partners gelijkelijk hun deel bijdragen. Dan kun je echt winst
boeken met een gezamenlijke financiering. Dat geldt ook voor digitalisering, om nog
een ander voorbeeld te geven. De afgelopen jaren zijn wij, op basis van het vorige
coalitieakkoord, meerjarig gefinancierd voor de IV. We zouden liever nog veel verder
zijn, maar dat heeft ons wel geweldig geholpen, ook in de manier waarop we het als
keten hebben kunnen realiseren, met successen maar tot nu toe ook met knelpunten en
rode stoplichten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Naves.
De heer Naves:
Nog even een korte reactie op de prikkelende opmerkingen van de heer Ellian. Ik wil
ook wel de hand in eigen boezem steken. Als onafhankelijkheid als organisatie in je
DNA zit, dan komt het risico van vrijblijvendheid om de hoek kijken en het niet serieus
nemen van je gesprekspartners. Ik zeg tegen mijn organisatie dat we er heel veel geld
hebben bij gekregen, maar dat daar ook op geleverd moet worden waar het gaat om achterstanden,
komende digitalisering en zoiets simpels als het publiceren van meer uitspraken; zo
kan ik er meer noemen. In het kader van een eerste verkenning dacht ik: ik sla even
een piketpaal. Maar die zit er niet vrijblijvend in en wij vinden het ook belangrijk
dat wij door jullie op onze resultaten worden aangesproken.
Dan de financiering. U stelde de vraag: komen die deelfinancieringen nou aan het geheel
ten goede? Dat vind ik wel een ingewikkelde. Dat hangt ook weer samen met het gegeven
dat de rechtspraak veel meer doet dan alleen strafrecht. Wij staan elk jaar opnieuw
voor de keus: waar stoppen we onze tijd, ons geld en onze mensen in, en zijn er soms
zaken in de rechtbank en de hoven die belangrijker zijn dan andere zaken? De realiteit
met een tekort aan rechters is dat rechtbanken al stilzwijgend aan het prioriteren
zijn. Ik vermoed dat ze dan zeggen: belastingrecht is toch minder belangrijk dan een
jeugdstrafzaak of een ondertoezichtstelling. Maar dat maakt het ook naar onze ketenpartners
ingewikkeld, want zij vragen meer van ons. Het OM vraagt elk jaar meer van ons. En
dat snap ik, want het OM zit natuurlijk met de zaken die de politie weer meer aanbrengt.
Wij staan dan voor de afweging waarin we onze menskracht stoppen. Zijn er zaken belangrijk
of belangrijker, of moet je zeggen: voor elke rechtzoekende is zijn of haar zaak het
belangrijkst, dus laten we de pijn maar uitsmeren over de organisatie? Misschien is
dat een antwoord op uw vraag. Het is in ieder geval voor een deel ons dilemma, dat
samenhangt met de vraag die u stelt.
De vraag was niet aan mij gesteld, maar ik had wel behoefte om nog iets te zeggen
over wijk- en buurtrechters, mevrouw Kuik.
De voorzitter:
Voordat u dat doet, meneer Naves, is er toch een verduidelijkende opmerking of vraag.
De heer Ellian (VVD):
Dank, meneer Naves. Voor het publiek, dat dit misschien niet weet: wij kunnen het
prima met elkaar vinden, maar vanuit onze rollen kunnen we elkaar ook scherp bevragen.
U zegt natuurlijk helemaal terecht dat het grootste deel van de rechtszaken in Nederland
nog steeds het civiele recht betreft; als civilist weet ik dat. Het woord «aanhouding»
heeft voor mij altijd een dubbele betekenis, want als voormalig advocaat weet ik dat
een zaak heel vaak aangehouden kan worden, tot anderhalf jaar. Dan moet je bijvoorbeeld
aan de rechtzoekende uitleggen: u zult toch moeten wachten, want het is druk bij het
hof. Zou je – misschien is dit een stomme vraag, maar met dat risico van dien stel
ik ’m toch – de financiering van de rechtspraak kunnen opknippen naar rechtsgebied?
Of maak je dan de wereld nog moeilijker?
De heer Naves:
Over politieke sturing gesproken, hè. In mijn loopbaan van 30 jaar zijn er verschillende
momenten geweest waarin bijvoorbeeld departementen met bepaalde typen zaken probeerden
voorrang te kopen – zo noem ik het maar – bij de rechtspraak. Daarbij hebben we altijd
de boot afgehouden. Ik snap uw vraag heel goed, dus of je niet gewoon zou moeten zeggen:
dit wordt ketensturing, dit geld is voor het strafrecht en dit geld dien je het komende
jaar in een rechtbank en een hof te besteden aan strafrecht. Dat geeft toch geen antwoord
op het schaarstevraagstuk. Dat zal er ook altijd blijven. De vraag blijft dus: zijn
er zaken belangrijker dan andere zaken, waar zetten we ons geld op in of waar leggen
we de schaarste neer? Met ketenfinanciering van het strafrecht zouden we dus nog steeds
kunnen zeggen: ja, maar alles overziend leggen we de schaarste neer in het strafrecht.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Ekelmans daarop wil reageren.
Mevrouw Ekelmans:
Ik ben altijd voor creatieve oplossingen. Ik zat dus even te puzzelen op de vraag
wat er gebeurt als je financiering zou opknippen. Ik denk dat je dan precies ziet
wat bij ons een risico is. De financiering van de politie is gericht op alle taken
van de politie. Opsporing is daar een deel van. Je wil voorkomen dat je in je eigen
organisatie verkokering krijgt, waardoor je niet het gemak hebt om te switchen zodat
je iets anders prioriteit kunt geven. Ik geef even een heel simpel voorbeeld. Dat
schetst ook weer een dilemma in de keuzes die wij te maken hebben. We hebben afspraken
gemaakt over de zedendoorlooptijden. Ik heb me net verdiept in een van onze eenheden
in Brabant, waarbij de achterstanden te groot werden. Dan wordt een ander team op
die zedenzaken gezet, waardoor die achterstand gelukkig weggewerkt is. Maar een andere
indicator, met betrekking tot ondermijning, wordt dan niet gehaald. Die keuze kan
je maken, omdat je mag switchen. Maar als je financiering vastzet op een versmalling
van de verschillende taken die je hebt, loop je echt een risico, is mijn ervaring.
Dan verstar je namelijk ook nog eens een keer intern. Het is al moeilijk genoeg.
De voorzitter:
De heer Naves.
De heer Naves:
Mevrouw Mutluer vroeg: hoe stuur je op de bedrijfsvoering? Met de vraag over de wijkrechtspraak
sluit ik zo af. Ik dacht: we hebben het nu toch over geld. Weet u, het is vloeken
in de kerk, maar ik ga het toch maar zeggen. De rechtspraak is ook gewoon een bedrijf,
waar 1,3 miljard in omgaat. Elke rechtbank, elk gerecht, maakt jaarlijks een jaarplan
waar financiering bij komt kijken en waarin we de voortgang op de resultaten in de
gaten houden. Die afspraken per gerecht zien ook op het convenant dat met het OM wordt
gesloten en waarin we lokaal met elkaar afspreken wat er aan strafrecht gedaan gaat
worden. Dat is dus wel heel zakelijk.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dat is inderdaad een heel zakelijk antwoord; daarom stel ik een verhelderende vraag.
Ik bedoelde het als volgt. Ik haalde helaas het voorbeeld aan van de officier van
justitie die in de krant een interview gaf en zei: je moet echt kijken naar je bedrijfsvoering,
de faciliteiten en de manier waarop je je eigen mensen ondersteunt, zodat ze die werkdruk
niet voelen. Ik wil graag weten tegen welke zaken jullie aanlopen in de bedrijfsvoering.
Daar zijn jullie overigens verantwoordelijk voor, maar ik hoor jullie ook zeggen:
daar kan het ministerie ook een rol in spelen. Als je bedrijfsvoering, die basis,
niet op orde is, dan wordt die samenwerking namelijk ook een beetje ingewikkeld. Dat
was de achtergrond van mijn vraag.
De heer Naves:
Als ik heel eerlijk ben, stoppen wij ons geld het liefst in het primaire proces. We
schrapen dus toch liever een extra rechter bij elkaar of een extra gerechtsjurist
die de rechter ondersteunt. Door de jaren heen heeft bijvoorbeeld de bestaffing van
de gerechten, dus meer de bedrijfsvoeringskant van de gerechten, wel onder dat dilemma
geleden. Worden de mensen optimaal gefaciliteerd? Nee. In die keus is nog veel werk
te verzetten.
De wijkrechtspraak is overgewaaid uit New York. Die is ook heel erg bedoeld om de
sociale cohesie in wijken te verbeteren. In het licht van het laatste regeerakkoord
is ervoor gekozen om wijkrechtspraak vooral van de grond te tillen in de krachtwijken
in Nederland, dus niet in willekeurig welke stad, maar daar waar de sociale problemen
het grootst zijn. Het gaat veelal om de aanpak van multiproblematiek, precies zoals
Gerrit van der Burg zegt. Je wilt een echt duurzame oplossing vinden voor mensen die
ook met het strafrecht in aanraking komen. Het gebeurt nu nog op projectbasis, dus
met kleine aantallen. Kijk, het is veel efficiënter, veel goedkoper en veel sneller
om grote zittingen houden in de rechtbank en mensen daarnaartoe laten komen. Dan wordt
dat kleine strafrechtprobleempje opgelost, maar niet de multiproblematiek. Wat ik
dus wil zeggen, is dat het nog steeds gaat om kleine aantallen, waarvan de behandeling
veel geld kost, en dat een zitting in een rechtbank met grote aantallen en een weinig
persoonlijke aanpak veel minder kost.
Mevrouw Kuik (CDA):
Kan het voor de lange termijn dan misschien wel iets betekenen? Het is een soort van
retorische vraag, hoop ik.
De heer Naves:
Zeker, want u hoorde mij het woord «duurzaam» uitspreken. Als je zoekt naar duurzame
oplossingen, dan is een bredere toepassing uiteindelijk veel beter voor de samenleving.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zal verdergaan met de volgende set vragen en dan kijken we straks of
we even kort kunnen schorsen, want we zijn alweer bijna twee uur verder. Mevrouw Michon-Derkzen.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank voor de beantwoording. Wat mij triggert, zijn de resultaten. Meneer Naves zei
dat hij graag op resultaten aangesproken wil worden. Het is wel apart dat we alle
drie de organisaties op een andere manier aanspreken op resultaten. Bij de politie
sturen we totaal op het aantal agenten, ongeacht – ik zeg het even flauw – wat ze
doen. Als ze er maar zijn. En dan zeggen we nog specifiek: één wijkagent op de 5.000.
En als we dat niet halen, is Leiden in last. Dat doen we niet bij het OM en de ZM.
Dan zeggen we: er is een tekort, er is een schaarste aan mensen. Nou, die doet zich
voor bij alle drie de organisaties. Maar hoe zou je daar ook individueel en op welk
resultaat kunnen worden aangesproken? Ik zei al dat we bij de politie spreken over
de aantallen agenten. Overigens heb ik de politie in het gesprek met haar daarop uitgedaagd:
«Wat zou je nou zelf willen? Welk resultaat zou je willen hebben?» Want het is ook
een soort armoedebod van de politiek, zo zeg ik dan maar, om te zeggen: doe maar aantallen.
En het moeten er altijd meer zijn. Dus dat is al individueel.
Beschouw ik de keten, dan heb ik twee voorbeelden in mijn hoofd. In beide voorbeelden
hebben we met de keten afspraken gemaakt, maar beide stemmen niet erg hoopvol. Ik
noem de zedenzaken. Daarbij hadden we die politieke sturing. Wat u ervan vindt, vinden
wij belangrijk. Gezien vanuit het perspectief van het slachtoffer, moeten die zaken
binnen een bepaalde tijd naar het OM, en nou naar de ZM. Dat werd niet gehaald. Dan
volgt een bestuurlijk ketenberaad en dan gaat het met hangen en wurgen wat beter.
Waar ligt dat dan aan? In alle openheid: u kunt het ons niet kwalijk nemen dat wij
gezien de enorme maatschappelijke druk vragen of wij even kunnen zien hoe het met
die afspraken gaat. Hetzelfde geldt voor het beslag. De Rekenkamer heeft daarover
keer op keer in rapporten gezegd: we krijgen het crimineel vermogen toch onvoldoende
weggetrokken bij de criminelen. Daar zijn afspraken over gemaakt, maar ook dat lukt
keer op keer niet. Ik geloof direct dat iedereen daar met ziel en zaligheid aan werkt;
daar wil ik helemaal niets aan afdoen.
Waar zit ’m dat bij deze twee voorbeelden nou in? Wat kunnen we daar met elkaar van
leren? Is dat een trigger om binnen de organisaties anders met elkaar te werken omdat
de politiek dat nou eenmaal wil? Of zegt u: nou ja, het is maar een feit; je kan zeggen
wat je wilt, maar het maakt eigenlijk alleen maar pijnlijk duidelijk hoe moeizaam
het gaat? Ik zou u dus willen vragen om eerst per organisatie aan te geven op welke
gewenste resultaten u zou willen worden aangesproken. Hoe krijgen we de afspraken
in die twee voorbeelden van de keten nou toch beter op orde? Dank u wel.
De voorzitter:
We gaan in één keer door. Mevrouw Kuiken, heeft u vragen?
Mevrouw Kuik (CDA):
Ja, misschien nog over de resultaten. Dat kan natuurlijk ook een bepaalde prikkel
in zich hebben, waardoor ervoor wordt gekozen om dan maar in bepaalde rijtjes goed
te scoren, waardoor de grotere zaken, waarbij het veel ingewikkelder is om direct
resultaten te laten zien, terugkomen in de plaatjes die wij dan weer krijgen. Ik ken
wat dat betreft dan ook een soort tweestrijd. We moeten daar wel reëel over zijn en
daar hebben we jullie verhaal gewoon bij nodig, zodat wij dat ook weer kunnen uitleggen
als wij die vraag krijgen.
Ik zit nog even te worstelen – nou ja, dat klinkt een beetje soft – met dat hele teamgevoel,
met de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de hele keten. Want als je zelf als
partner de druk op bepaalde zaken weet te verlichten, maar die aan de andere kant
er weer bij komt ... Je bent met elkaar verantwoordelijk voor het hele verhaal. Hoe
zorg je er nou voor dat dit ook gevoeld wordt en gezien wordt? Soms weet je niet eens
dat, als je ergens aan trekt, het op een andere plek heel erg bovenkomt. Dat geldt
ook voor ons. Ik zit te worstelen met dat meer inzichtelijk maken. Daar zoek ik naar:
hoe kunnen we dat beter maken voor al die partners in die keten?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Dank. Sorry, ik zat ondertussen te bladeren. Het is prettig dat u allen een schriftelijke
inbreng heeft aangeleverd. Ik bevond mij in de inbreng van het Openbaar Ministerie.
Bijvoorbeeld het tussenkopje «De strafrechtketen als conceptueel model» zegt op zichzelf
al veel. Ik zou daar dus toch even op willen doorvragen. Overigens ben ik geen woordvoerder
politie; dat is mijn collega Michon. Maar natuurlijk zijn we echt trots op de Nederlandse
politie, overigens op u allen in de keten. En dan wil ook weer de DJI noemen, die
we toch weleens vergeten. U heeft die niet, maar ik zat ook even te kijken naar een
tussenrapportage die collega Mutluer en ik hebben gemaakt, overigens met heel veel
dank – ook dat moet ik niet vergeten – aan de personen dit hier achter mij zitten
en die ons daarbij echt geweldig ondersteunen. Als we al jullie inbrengen naast elkaar
leggen, dan zien we toch dat u alle drie vindt dat de afstemming ... Dat kunt u zelf
ook zien. Ik hoor vaak het woord «BKB», het Bestuurlijk Ketenberaad.
Maar dan toch even de one-million-dollarvraag: wat moet er dan gebeuren om tot een
betere afstemming in die keten te komen? Het Openbaar Ministerie schrijft: het is
een beetje een conceptueel model. U schrijft terecht dat niemand feitelijke doorzettingsmacht
heeft. De politie schrijft volgens mij in haar inbreng: wij constateren een gebrek
aan capaciteit bij het OM. Het OM zegt: daar zijn we mee bezig, maar ja, er zijn soms
geen zittingszalen beschikbaar. Dat is wel de essentie van waar we het hier over hebben.
Oké, politieke sturing. Oké. We zien de spanning daartussen. Maar wat gaan we dan,
even los van de beleidsmatige keuzes – afdoen buiten het strafrecht, ervoor zorgen
dat de ggz beter op orde is – wél doen binnen de keten? Is het magische antwoord dan:
betere afstemming binnen het BKB? Dat krijgt bijna mythische proporties. Daar zou
ik wel een keertje bij willen zijn! Daar gebeurt het allemaal, hè? Haha. Zien jullie
zelf nog andere mogelijkheden of oplossingen om die sturing tussen jullie drie te
verbeteren, zodat het niet blijft bij wat ik net zei, namelijk dat wij iets in die
keten doen en vervolgens maar moeten zien waar het uitkomt?
De voorzitter:
Dank u wel. Om in uw eigen woorden te spreken: wat u net zei, klinkt bijna als wijsheid
op een tegeltje. De tegelwijsheden. Mevrouw Mutluer, uw vragen.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik wil nog even ingaan op de gezamenlijke doelen. Ik denk dat het een heel terechte
vraag was van collega Michon-Derkzen: wat zijn nou die gezamenlijke doelen, hoe sturen
we daarop en hoe gaan jullie dit beter borgen? Want of jullie het nou leuk vinden
of niet, jullie zijn letterlijk en figuurlijk tot elkaar veroordeeld. Dat kan en moet
beter.
Even aanvullend op de vraag die net werd gesteld: welke consequenties verbinden jullie
eraan als die gezamenlijke doelen, omtrent jeugd, omtrent zeden, niet worden gehaald?
Kijk, jullie moeten het met elkaar doen. Wij zijn ook partner in dezen. Wij moeten
dus inderdaad ook naar onszelf gaan kijken. Maar een van de opmerkingen van de politie
intrigeerde mij. «Het is misschien heel erg handig om bij ons handelen te kijken of
bijvoorbeeld zaken die in een «wachtbak» zitten» – ik zeg het even in mijn eigen woorden –
«op een alternatieve wijze toch getackeld kunnen worden.» Ik noem het herstelrecht.
Ik heb daar ooit een motie voor ingediend, want ik weet dat daarmee in Amsterdam-Zuid
een fantastische pilot werd gehouden. Als je de instroom beperkt en de burgers goed
helpt, dan zal het OM het ook minder druk hebben, en waarschijnlijk ook de rechtspraak.
Maar nu mijn concrete vraag. Waarom is het allemaal zo vrijblijvend? Waarom zegt de
politie niet: dit gaan we doen bij elke eenheid? Het is ook een mooie vraag bij de
opmerking over de procesafspraken. Dat is ook zo'n voorbeeld. Out of the box. Dat
kan nu tijdelijk de boel ontlasten. Waarom zeg je niet met elkaar «dat gaan we doen»,
maar laat je dat, met alle respect, over aan de grillen van de rechters? Graag ook
daar even een reflectie op.
De voorzitter:
Ik hoorde wat ... Met al die handgebaren van mevrouw Mutluer komt het best wel binnen,
ja. Dat kan ik me best goed voorstellen. Even kijken: met wie ga ik starten? Wilt
u als eerste reageren, mevrouw Ekelmans? Ja.
Mevrouw Ekelmans:
Misschien een geruststellende constatering: ik ben het er erg mee eens dat we tot
elkaar veroordeeld zijn. Het voelt ook goed om het met Gerrit en met Henk te doen,
maar het verplicht. Ik maak er nu een grapje over, maar het verplicht. Daar ben ik
het mee eens. Dat maakt onze gezamenlijke zoektocht spannend, want we willen hetzelfde,
en toch moet het beter. Ik ga de vragen die gesteld zijn een beetje door elkaar beantwoorden,
omdat ik een ander verband wil leggen.
Allereerst de laatste vraag van mevrouw Mutluer: waarom gaan jullie dat dan niet doen;
als het ergens goed werkt, waarom doe je het dan niet op andere plekken? Dat is ook
een verzuchting die wij met elkaar af en toe delen. Ik zou haast zeggen: dit is ook
wel een verzuchting van de politie. Wij zien dat het de logica is die volgt uit de
manier waarop onze organisaties in elkaar zitten en gestuurd worden. Ik neem even
Amsterdam; dat is een makkelijk voorbeeld. Op het moment hebben wij met het OM de
afspraak gemaakt dat het ons wordt toegestaan om in zaken waarin sprake is van een
verdenking van een strafbaar feit, waarbij het aan het OM is om te beslissen wat daarmee
gebeurt, lokaal te bekijken of het ook anders mag. Op landelijk niveau zoeken we nu
naar hoe je dat generiek kunt doen, voor het hele land. Daar zitten best wel wat culturele
componenten in. Hoe doe je dat nou? Het verheugt mij te zien dat we daarin stappen
maken. Je kan hoogstens zeggen dat het sneller zou mogen. Oké, dat is waar. Af en
toe staan we met verhitte koppen tegenover elkaar. Dan gaat het om de inhoud, hè,
want ik zei al dat al die samenwerking op persoonlijk vlak het punt niet is. Maar:
hoe krijgen we dit voor elkaar? Ja, dat beweegt. Ik zie nu echt wel de stappen om
het sneller te doen. Mijn constatering is overigens dat het dit traject helpt dat
van buiten naar ons gekeken wordt en kritische vragen worden gesteld. Dus dat is voor
mij prima.
Wat mij wel triggerde, is de vraag naar aanleiding van de inbreng van het OM over
het conceptuele model van de strafrechtketen. Ja, want in essentie gaan de zaken een
keten in, maar we zijn niet als keten georganiseerd. Je ziet dat we allemaal onze
eigen interne sturing hebben. Ik wil u niet vervelen met hoe wij de sturing binnen
de politie hebben georganiseerd, maar al die normen en zo krijgen we echt maandelijks
gepresenteerd. Een van de aandragers zit in de zaal en komt in het volgende blok.
In onze managementgesprekken komt dat allemaal langs. Ik zie Gerrit knikken. Dat zal
binnen het OM niet anders zijn. Maar de vraag is hoe je dat nou samendoet.
Het heeft best moeite gekost om eens dapper te zijn en de cijfers die we gegenereerd
hebben op nationaal niveau, ook op lokaal niveau te laten zien. Ik pak weer een voorbeeld:
de zedenzaken. Per arrondissement zien wij wat de norm is wat betreft de termijn voor
het inzenden van een zedenzaak. Dat is allemaal leuk en aardig, maar als wij die norm
in Amsterdam halen – toevallig halen we die gelukkig hartstikke goed – en er vervolgens
binnen het OM schaarste is waardoor het niet lukt om die norm ook daar te halen, dan
is het slachtoffer per saldo nog steeds nergens. Dan kunnen wij zeggen: «Goh, wat
hebben wij het goed gedaan, want kijk: Amsterdam scoort hoog». Dat gesprek wil je
niet hebben. Maar vervolgens zou de politie – in dit voorbeeld voor ons regionaal
Amsterdam – tegen het OM daar moeten zeggen: hoe kunnen we ervoor zorgen dat we deze
afspraak kunnen halen? Dat is wel het gesprek. De cijfers op het niveau van het arrondissement
hebben we eigenlijk nog niet zo lang. Als je die hebt, kun je dat pijnlijke gesprek
voeren, of het nou op de zedenzaken is of op de verkeerszaken waar we afspraken over
hebben. Even voor de duidelijkheid: daarop doen wij het slecht, want wij hebben daar
forensische opsporing voor nodig, en daar is een enorme schaarste. De opleiding duurt
lang en er is veel uitstroom. Ik kan dus nu al zeggen dat wij dat niet een-twee-drie
gaan oplossen, en dan hebben we wel de afspraak staan. En we vinden ook dat we het
sneller moeten doen. Maar dat is de problematiek die eronder zit.
Terug naar de afstemming. Op lokaal niveau zetten wij nu de ketencoördinatoren gezamenlijk
in om te porren en aan alle deelnemers aan te geven: let nou eens even op, hier doe
je het eigenlijk niet goed, daar doe je het eigenlijk niet goed. «Lokaal» is dan:
in het arrondissement. Dat is natuurlijk nog steeds omvangrijk. Dat is het gesprek
dat je moet voeren.
Dan even naar de eerste vraag. Ik zei al iets over zedenzaken. Het antwoord dat ik
ga geven, is een flauw antwoord, maar daarmee wil ik aangeven hoe het is. Er is geen
discussie over het feit dat je in zedenzaken aan slachtoffer en verdachte zo snel
mogelijk helderheid wil geven, want het is een complexe materie en er is veel leed,
alleen al door het hele proces. En dan is er daarvóór ook nog eens wat gebeurd. Wij
hebben daar gelabelde capaciteit voor. Daar komt mijn opmerking over financiering
van net vandaan. Er is dus per arrondissement een clubje mensen dat dit echt dedicated
aan het doen is. Maar vervolgens hebben wij MeToo en de schandalen bij The Voice met
een enorme toename van zaken tot gevolg. Daar komt de complexiteit van de onderzoeken
bij. Alle gegevensdragers moeten daarbij bekeken worden. En ja, dan is het antwoord:
we willen het wel, maar er is gewoon een grens aan wat je met deze capaciteit kan
doen. Zoals ik net aangaf, haal je er dan een ander team bij en dan heb je daar weer
problemen. En dat zit dan helemaal in óns stuk. Wij zien dat het de vraag is of de
zedenofficier van het OM die bups aankan als wij meer gaan inleveren bij het OM. Daar
zit een soort fictie in. «Illusie» klinkt misschien iets aardiger, maar ik wil het
graag een fictie noemen dat het door het af te spreken hoe dan ook haalbaar is. Voor
mij is het duidelijk: je haalt een bepaalde stroom zaken eruit die zo belangrijk zijn
dat je die boven andere prioriteert, en dan zetten we alles op alles om het te halen.
Maar dat wil niet zeggen dat het uiteindelijk ook gaat lukken. Ik zou heel graag Kamerleden
uitnodigen om te komen kijken naar die zedenteams, voor zover zij die niet al een
keer bezocht hebben, om te zien wat zij doen om dit voor elkaar te krijgen.
Afpakken is een heel ander verhaal. Dat is weer een inhoudelijk verhaal. Ik ga het
heel kort houden. Afpakken is ingegeven door het mantra «misdaad mag niet lonen».
Dat is terecht. Misschien weer een tegeltje. Maar dan wordt verondersteld dat het
geld in Nederland is. Nou, ik ga geen college houden over hoe zware criminaliteit
in elkaar zit, waar de geldstromen zijn en waar de verdienmodellen zitten, maar dat
ligt onder de vraag waarom de afpaknormen zo moeilijk te halen zijn. Het geld is gewoon
niet in Nederland. Wat hebben wij in een paar eenheden gedaan? Wij hebben ons de volgende
vraag gesteld. Als je duidelijk wilt maken dat je hierop serieus de aandacht richt,
laat dan eens zien in hoeveel zaken je een afpakinspanning hebt gedaan. De bedragen
zijn dan veel lager, maar dan heb je dus aan veel meer verdachten laten zien dat misdaad
niet mag lonen. En dan zie je complexiteit van sturing. Want dat is geen antwoord
als wij een monitor hebben waarin gewoon zoveel miljoen in moet staan en wij die miljoenen
niet halen. Daar zit zó'n wereld onder dat ik echt eenieder van harte uitnodig om
bij een inhoudelijke verdieping ook daadwerkelijk te zoeken, om te laten zien wat
onze inspanning is en te kijken of de vraag «waarom haal je het dan niet?» een terechte
vraag is en of het terecht is om alleen daarnaar te kijken. Ik zeg niet dat dat gebeurt,
maar het is wel de moeite waard om dat gesprek te voeren.
Er was nog één vraag, over het verantwoordelijkheidsgevoel binnen de keten. Eerlijk
gezegd, denk ik dat de vraag niet is of het verantwoordelijkheidsgevoel er is, want
dat is zeer groot. De vraag ging over een ander punt: hoe richt je die sturing zo
in dat je ervoor zorgt dat je het maximale uit je mogelijkheden haalt? Dat mag van
ons gevraagd worden: het maximale leveren.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van der Burg.
De heer Van der Burg:
Ik wil graag beginnen met het ontrafelen van een mythe, namelijk die over het BKB.
Ik ben niet zolang meer voorzitter, maar nu ik het nog ben, zou ik u willen uitnodigen
om een keer een BKB bij te wonen. Het BKB is een overleg waarin de bazen van de organisaties
bij elkaar zitten. Wij hebben daar gezamenlijk in overleg met onze organisaties ketennormen
vastgesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van zeden. En daar hebben wij ons de komende
tijd naartoe te bewegen. Het is niet makkelijk. Het is complex. Dat zeker, maar we
hebben ons daar wel aan gebonden. En daar mogen we ook op worden bevraagd. Ik wil
het maar klip-en-klaar stellen. Dat is een van de toegevoegde waardes van het BKB.
Zo hebben wij dat ook gedaan ten aanzien van jeugd, zoals ik al in het begin zei,
en ten aanzien van de artikel 6-WVW-zaken. Dat betreft de meest ernstige aanrijdingen.
Ook over ons digitaliseringsboek hebben we met elkaar gemeenschappelijke taken afgesproken.
Die hebben in meer of in minder mate tot succes geleid en dat zal de komende jaren
nog zeker zo zijn. Ik zei het in het begin ook al.
Het conceptuele model hebben wij opgeschreven, maar niet omdat wij ontkennen dat er
iets is van een keten. Als conceptueel model is de keten aantrekkelijk, maar de keten
is als conceptueel model tegelijkertijd kwetsbaar, want een keten suggereert dat de
voorspelbaarheid groot is. Hanneke zei het net ook al: door onze afdoeningsvolgorde
en door alle impulsen vanuit de samenleving, waar wij natuurlijk terecht ook mee hebben
om te gaan, is die voorspelbaarheid tamelijk klein. Tegelijkertijd zouden we graag
af willen van de benadering als keten, juist omdat we zoeken – ik noemde ZSM niet
voor niks – naar parallelle werkvormen, waarbij je niet meer in ketens, maar door
afspraken aan dezelfde tafel met elkaar in verband staat. Dit is met uitzondering
van de rechtspraak, die daar altijd enige gepaste afstand van heeft. Wij wilden dat
onderdeel van ons werk juist groter maken in plaats van kleiner.
De vrijblijvendheid werd dus ook genoemd. Ik begrijp dat ook. Maar net als de politie
heeft ook het OM zijn P&C-cyclus, waarin wordt doorgevraagd op het gegeven dat normen
niet worden gehaald. En dan blijkt – comply or explain – dat daar niet zelden complexiteit
aan ten grondslag ligt, evenals de dilemma's die Hanneke schetst ten aanzien van de
opsporing.
Over beslag of vermogen kan ik eigenlijk alleen maar bevestigen wat Hanneke zegt.
Dat vul ik nog aan met de opmerking dat het ook wel tijd heeft gekost, tot op de dag
van vandaag ook in termen van werkdruk. Ongetwijfeld is er de reflex dat een zaak
moet worden afgedaan. Dat begrijp ik goed, net als dat niet ook nog gelegenheid wordt
gevoeld om de financiële sporen na en in te lopen, ofschoon de intenties er zeker
zijn. En dan het internationale aspect: het is geweldig complex om illegaal vermogen
te traceren, maar ook om het daadwerkelijk hier te krijgen of daadwerkelijk afgepakt
te krijgen. Ik zeg dat niet uit verdediging. Dat zeg ik er nadrukkelijk bij, want
we moeten daarop blijven inzetten en dat misschien nog wel zeker intensiveren. Maar
het is wel een complexe factor.
Volgens mij heb ik dan de meeste antwoorden wel gegeven, in elk geval voor nu.
De voorzitter:
Dan ga ik door naar de heer Naves.
De heer Naves:
Laat ik nog een paar vakjes inkleuren wat betreft het BKB en de ketensamenwerking.
Het meeste is daar al over gezegd. De strafrechtketen is een keten die onder druk
staat, maar de afzonderlijke partners staan op gezette tijden ook zelf pal in de wind.
De ene keer is het de politie, dan is het het OM en dan zijn wij het, de rechtspraak.
Dat maakt dat het hemd soms nader is dan de rok, door de maatschappelijke media, de
politiek-bestuurlijke druk die je voelt.
Verder wil ik benadrukken dat met name de coronatijd ons nog veel meer tot elkaar
heeft veroordeeld. Dat heeft opgeleverd dat de samenwerking sinds die tijd is geïntensiveerd
en minder vrijblijvend is. Overigens hebben we over vrijblijvendheid een aantal jaren
geleden een indringend gesprek met elkaar gehad. Toen hebben we tegenover elkaar uitgesproken
dat we daar een streep onder willen zetten, alhoewel niets menselijks ons vreemd is.
Dan met name de laatste tijd: we hebben een actieplan strafrecht gemaakt. Daar wordt
vanmiddag meer over verteld. Daarin zijn we bijvoorbeeld heel veel gaan inzetten op
snelrecht en supersnelrecht. Daarvan hebben we ook lokaal echt resultaten gezien.
Maar dat heeft ook wel geleid tot het inzicht dat je daar op centraal niveau wel mooi
met elkaar over kunt spreken in het BKB – de bazen waar Gerrit het over had; dan heeft
hij het niet over mij, maar Gerrit is een echte baas – maar dat het moet gebeuren
op lokaal niveau. Het BKB heeft dus de slag moeten maken van landelijk centrale naar
decentrale samenwerking. Je moet stimuleren dat daar optimalisatie plaatsvindt. Het
BKB is dus in ontwikkeling, en dit zijn zeg maar de laatste stappen die we aan het
zetten zijn.
Volgens mij moest ik nog iets zeggen over rechters met grillen. Nou ja, het woord
«onafhankelijkheid» is ook al eens gevallen. En je hebt ook zoiets als «het rechterlijk
domein». Mijn rechters zullen zeggen: ja, die procesafspraken liggen in het rechterlijk
domein. En ze zullen ook zeggen: als je jurisprudentie wilt hebben, dan moet je soms
even alle bloemen laten bloeien en uiteindelijk gaat de Hoge Raad er wel iets van
vinden. Sinds een arrest van de Hoge Raad weten we ook wat we met procesafspraken
kunnen en mogen. Dat laat onverlet dat tijden veranderd zijn. Die onafhankelijke rechter
van vroeger zat in zijn ivoren toren in al zijn wijsheid mooie dingen te verzinnen.
Die veranderende tijden dwingen tot veel meer samenwerking tussen rechters en veel
meer afstemming en dwingen veel meer tot het besef dat je in Groningen niet A kunt
beslissen en in dezelfde zaak in Middelburg voor C kunt kiezen. Die bewustwording
is er. Daarin gaan we met de tijd mee. Maar bij onafhankelijkheid hoort soms eigenwijsheid,
tegen de stroom in roeien. Dat vinden sommigen leuk en anderen afschuwelijk.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik luisterde geboeid naar het antwoord van de heer Naves, want in een eerder antwoord
zei hij dat hij en zijn organisatie van harte ook op resultaten willen worden aangesproken.
In dit antwoord herhaalt hij de onafhankelijke positie. Die moeten we natuurlijk allemaal
respecteren, maar hoe ziet de heer Naves dan die spanning? Op welke resultaten zouden
u en uw organisaties dan kunnen of willen worden aangesproken, met respect voor de
onafhankelijke positie die u in ons bestel heeft?
De heer Naves:
Ik heb heel duidelijk benadrukt dat wij door jullie ook aangesproken willen en mogen
worden. Even heel praktisch, anno nu. Je mag ons aanspreken op doorlooptijden/achterstanden
en op het boeken van voortgang op dat terrein. Je mag ons aanspreken op digitalisering,
de stappen die we daarin zetten en het tempo dat we maken. Je mag ons aanspreken met
de vraag: ben je klaar voor de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering?
Ik heb ook het kleine onderwerp genoemd: je mag ons aanspreken op het voornemen om
op den duur al onze uitspraken te gaan publiceren. Want bij een onafhankelijke rechtspraak ...
Laten we zeggen: je gezag en je vertrouwen kun je alleen maar houden als je ook, met
een mooi Nederlands woord gezegd, «accountable» bent. En daaraan mogen jullie ons
houden.
De voorzitter:
Dank u wel. We hebben nog tijd voor nog meer vragen. Mevrouw Mutluer? Wilt u dat?
Ik kijk eventjes naar de leden. Als u daar behoefte aan heeft, kunnen we dat doen.
Anders schors ik kort en dan starten we straks gewoon met de derde ronde. Volgens
mij niet. Jawel? Mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Mijn vraag is of er nog vragen zijn waarvan jullie hadden gehoopt dat we ze zouden
stellen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Volgens mij hebben we veel gehoord. Ik merk ook dat we alle input nog moeten verwerken.
De enige vraag die ik nog zou hebben, ook in het kader van reageren op elkaar, is
de volgende. Stel dat jullie morgen de baas zouden zijn van het OM, de politie dan
wel de rechtspraak. Wat zou dan het eerste zijn wat je zou veranderen? Creatief denken
dus, zodat we ook in het kader van prioritering kunnen bepalen waar we met name naar
moeten kijken. Ik bedoel het dus als volgt. Als mevrouw Ekelmans de baas zou zijn
van het OM, wat is dan het eerste wat ze zou veranderen?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Michon-Derkzen.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ja, we doen toch weer een heel rondje. Als woordvoerder sta ik toch het verste af
van de rechtspraak; vandaar ook mijn belangstelling daarvoor. Wordt er ook onderling
gesproken over werkwijzen? Wordt dat uitgewisseld? Is er een gezamenlijke werkwijze
of is dat echt aan ieder apart? Ik zeg dit vooral omdat ik positief verrast was door
de aanpak in Amsterdam voor het wegwerken van oudere zaken, om het maar oneerbiedig
te zeggen. In Gelderland is dat niet gedaan, waarschijnlijk om begrijpelijke redenen.
Wordt er ook besproken hoe er slim kan worden samengewerkt en hoe je van elkaar kunt
leren? Of zijn het echt afzonderlijke organisaties binnen de rechterlijke macht?
De voorzitter:
Dank u wel. We hebben alle vragen opgehaald. Ik geef het woord aan mevrouw Ekelmans.
Mevrouw Ekelmans:
Ik vind de vraag van mevrouw Mutluer echt heel geestig, omdat ik uit het verleden
nog enige kennis heb van de werkprocessen bij het OM. Ik geloof dat mijn focus in
het kader van dit gesprek zou liggen op twee dingen. Het eerste is de voortgang op
het gebied van digitalisering, want daar maak ik me serieus zorgen over. Ik weet dat
jij dat ook doet, Gerrit, maar dat zou een prioriteit zijn die met stip op één staat.
Ik moet even snel denken, maar het tweede zou zijn de sturing op uniformering van
werkprocessen, de wijze van het gebruik van systemen en het inzichtelijk zijn van
de voortgang van resultaten, zodat je beter kan zien op welke plekken er misschien
eens heel streng moet worden gekeken en op welke plekken er ruimschoots complimenten
moeten worden uitgedeeld. Ik denk dat daar mijn tweede punt zou liggen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ellian wil daarop reageren.
De heer Ellian (VVD):
Ik heb een vraag die relevant is in een andere hoedanigheid die ik heb, over het Wetboek
van Strafvordering. Zoals u weet, is medio 2026 de magische datum. Stel dat de informatiestromen,
dus datgene wat je nodig hebt om alles systemisch op orde te brengen, nog niet klaar
zijn. Denkt u dat het dan verstandig is om die datum naar achteren te schuiven? Vindt
u deze inhoud en handvatten zo belangrijk dat u zegt: we moeten die hebben? Is het
toch beter om te wachten als die systemen nog niet gereed zijn?
Mevrouw Ekelmans:
Dat zijn twee dingen die naast elkaar bestaan. Het is inderdaad ongelofelijk belangrijk
om de mogelijkheden van het Wetboek van Strafvordering te hebben, maar we creëren
totale chaos als de digitalisering niet op orde is.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ekelmans. Was u klaar met de beantwoording van alle vragen? Ja?
Volgens mij ook. Dan gaan we door naar meneer Van der Burg.
De heer Van der Burg:
Ik ben even aan het zoeken naar de vragen die ik zou moeten beantwoorden.
De heer Naves:
Stel dat jij voorzitter van de Raad voor de rechtspraak bent.
De voorzitter:
Of korpschef.
De heer Van der Burg:
We hadden het natuurlijk over bazen. De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak
is sowieso niet de baas over de rechtspraak. Bij het OM moet je dat ook altijd relativeren.
We hadden het net over grillige rechters. Nou, we hebben natuurlijk helemaal geen
grillige officieren, maar wel professionals die opvattingen hebben over de omvang
van een onderzoek et cetera. We respecteren dat ook. Dat is natuurlijk ook een groot
goed in onze samenleving. U zult begrijpen dat ik een beetje denktijd aan het creëren
ben door wat langer van stof te zijn!
Ik kan kiezen, want ik heb natuurlijk twee mensen naast me zitten. Ik zal me beperken
tot de korpschef, omdat ik daar – net zoals Hanneke dat bij ons heeft – nog wel iets
van een verleden heb. De twee onderwerpen die Hanneke ons meegeeft, zou ik in spiegelbeeld
weer kunnen teruggeven. Dat zijn enorme vraagstukken voor al onze organisaties, ook
voor de rechtspraak. Gekoppeld daaraan is de stuurkracht binnen de eenheden, die ook
niet makkelijk is. Daar zijn wel wat voorbeelden van. Ook bij ons is dat overigens
een belangrijk thema.
Als u mij dat toestaat, zou ik daaraan nog een enkel woord willen toevoegen over onze
IV-kant, dus ons digitaliseringstraject. In het eerste blok zijn Justid en AcICT aan
bod geweest. Wij hebben AcICT om advies gevraagd voordat wij met EMMA aan de gang
gingen. We hebben die aanbevelingen ook overgenomen. We hebben echt een ingewikkelde
weg te gaan. Ook plan B gaan we echt serieus nemen. Zo kom ik uit bij het Wetboek
van Strafvordering. Ik zeg «plan B» omdat wij ook ons huidige systeem gereedmaken
om het Wetboek van Strafvordering te kunnen ontvangen, vanuit de gedachte dat EMMA
dan misschien nog niet gerealiseerd is. 1 januari 2026 of medio 2026 is wel ambitieus,
ook vanuit de vraag of wij daar gereed voor zijn, nog los van het tempo in de Kamer
of Kamers. Een belangrijk ijkmoment voor ons zal zijn als de tekst vaststaat. Als
de Tweede Kamer er grosso modo uit is – met alle respect natuurlijk voor de Eerste
Kamer – gaat voor ons die periode tellen. Ik meen dat dat medio volgend jaar wordt
verwacht. We hebben dan echt nog wel een behoorlijke tijd nodig, gezien het dilemma
dat Hanneke schetste. Natuurlijk is het Wetboek van Strafvordering belangrijk, maar
het is nog net iets belangrijker dat we er klaar voor zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Naves.
De heer Naves:
Ik haak even aan op dat laatste punt. Wij zeggen op dit moment: klaar zijn voor strafvordering,
ook in relatie tot digitalisering, kost ons drie tot vijf jaar. Dan is begin 2026
heel, of te, ambitieus. Laat dat dus meer met elkaar in de pas lopen.
Ik heb ook behoefte om verbinding te leggen met het vorige blok, waarin het ging over
digitalisering. Wij hebben het advies van AcICT heel serieus genomen. Een van de punten
is om de samenwerking met het OM, de samenwerkingsafspraken vast te leggen en beter
maken. Daar werken wij op dit moment heel hard aan. Op korte termijn zal er op dat
punt een convenant worden gesloten tussen OM en rechtspraak. AcICT heeft ons een aantal
aanvullende vragen gesteld. Daarover gaan we binnenkort met hen in gesprek. Het is
goed dat dit advies er is, eigenlijk pas aan de vooravond van het starten van de verdere
ontwikkeling van dat traject. We zijn er dus vroeg bij. Dan is het goed om te weten
hoe derde partijen kritisch naar je plannen kijken.
Dan blijft de werkwijze van rechtbanken over: hoe zit dat? Doen ze het allemaal op
hun eigen manier? Van oorsprong zijn rechtbanken en hoven zelfstandige juridische
entiteiten. Zij komen uit een traditie van: wij vinden het wiel overal opnieuw uit.
Ook hierbij geldt dat de samenleving veranderd is en dat de rechtspraak daarin mee
verandert. Afstemming van werkwijze vindt veel meer plaats. Afstemming tussen rechters
vindt veel meer plaats. Voor uw geruststelling: als we de komende jaren grote stappen
in digitalisering gaan zetten, kan dat enkel op basis van dezelfde manier van werken.
Van de digitalisering zal een enorme uniformering van werkprocessen uitgaan. Dat is
misschien nog wel het beste antwoord op uw vraag.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij zijn daarmee alle vragen beantwoord. Ik wil u alle drie ontzettend
danken voor uw aanwezigheid, de toegestuurde positionpapers, de toelichting en de
beantwoording. Ik stel voor om tien minuten te schorsen. O, wel tot 13.00 uur? Ja,
we hebben inderdaad een tempo. Laten we dan schorsen tot 13.00 uur, en dan gaan we
verder met het derde blok.
De vergadering wordt van 12.35 uur tot 13.01 uur geschorst.
Blok 3: Oplossingen vanuit de keten
Gesprek met:
– mevrouw Vis, portefeuillehouder ketensamenwerking strafrecht politie
– de heer Garssen, politie Oost-Nederland, districtschef Gelderland-Zuid
– de heer Wiegant, havenofficier Zeeland
– de heer Lycklama à Nijeholt, senior rechter bij rechtbank Noord-Holland
– de heer Janssen, senior strafrechter rechtbank Rotterdam
De voorzitter:
Inmiddels is het 13.00 uur. We gaan verder met het derde blok, ons laatste blok. Dat
gaat over oplossingen vanuit de keten. Daarvoor zijn aangeschoven aan mijn rechterzijde
mevrouw Vis, portefeuillehouder ketensamenwerking strafrecht politie, en de heer Garssen,
politie Oost-Nederland, districtschef Gelderland-Zuid. Daarnaast zit de heer Wiegant,
havenofficier van Zeeland. Dan de heer Lycklama à Nijeholt. Ik weet niet of ik het
zo goed uitspreek.
De heer Lycklama à Nijeholt:
Eigenlijk is het: Lycklama.
De voorzitter:
Lycklama. Hij is senior rechter bij de Rechtbank Noord-Holland. En dan de heer Janssen,
senior strafrechter bij de Rechtbank Rotterdam. Van harte welkom.
Ook u hebt de tijd en de mogelijkheid om een toelichting te geven. Laten we dan ook
maar meteen gaan starten met mevrouw Vis en de heer Garssen.
Mevrouw Vis:
Dank u wel, voorzitter. In de eerste plaats veel dank dat wij hier mogen komen om
ook onze kant van het verhaal te vertellen. Het onderwerp is belangrijk genoeg. Als
portefeuillehouder ketensamenwerking strafrecht is het mijn dagelijkse werk om mij
hiermee bezig te houden. Ik zal mijn eerste twee minuten clusteren rond de vraag die
net werd gesteld: wat zijn nou de drie punten waar we echt wat aan zouden kunnen en
moeten doen met elkaar, niet alleen u als Kamer maar ook wij met elkaar als partners
in de strafrechtketen?
Wat mij betreft staat met stip op één het investeren in de koppelvlakken tussen ketenpartners.
Als het dan gaat over dingen die niet helemaal lekker lopen bij de politie, dan hebben
wij eigen lijnen en kunnen we er zelf op sturen. Datzelfde geldt bij het Openbaar
Ministerie en bij de rechtspraak. Juist op die koppelvlakken, waar wij een dossier
overdragen of waar een dossier terugkomt, is echt winst te behalen. Het kwam net helemaal
aan het einde ook al ter sprake: het fenomeen «ketencoördinatoren». De afgelopen tijd
is er in de strafrechtketen een Realisatieteam geweest, die zich onder het BKB heeft
beziggehouden met een aantal knelpunten. Een van de dingen die we zagen, is dat waar
de dames en de heren in het BKB elkaar inmiddels echt wel gevonden hebben – u hebt
het net ook gezien: zij hebben echt wel een goede relatie en de wil om samen te werken –
daar is dat lokaal, in de arrondissementen, nog niet altijd vanzelfsprekend. In de
regionale en lokale samenwerking tussen politie, Openbaar Ministerie en rechtbank
is echt nog wel wat te investeren. Het is geen onwil. Het is gewoon iets nieuws; het
is niet iets wat we de afgelopen tijd al deden. Een van de dingen die daarin helpt,
zijn de ketencoördinatoren. Dat zijn eigenlijk een soort aanjagers of oliemannetjes
op regionaal en lokaal niveau op tien plekken. Die zijn we nu aan het werven. Zij
kunnen daarbij helpen. Dus: het investeren in koppelvlakken en het investeren in lokaal.
Daarnaast – dat zal u niet verbazen – geldt ook op ons niveau: stabiliteit en rust
om dingen gewoon te gaan doen. Het over elkaar heen buitelen van initiatieven en prioriteiten
maakt dat collega's helemaal gek worden, want ze moeten zich dan weer hierop en dan
weer daarop richten. Dat helpt niet. Het zorgt voor snijverlies, capaciteitsverlies
en frustratie.
Als laatste nog een punt dat al genoemd is. Naast alle knelpunten die we met elkaar
in de keten op te lossen hebben, is het echt ook heel goed om te kijken naar wat we
daadwerkelijk strafrechtelijk afdoen en waar alternatieven zijn die ook recht doen.
Misschien kan ik straks bij de vragen nog wel een paar concrete voorbeelden geven
van hoe dat zou kunnen.
Tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Garssen, zou u nog een toelichting willen geven?
De heer Garssen:
Ja. Ook van mijn kant dank dat ik in dit mooie gremium mag zijn. Misschien is mijn
werk als districtschef en portefeuillehouder ketensamenwerking in Oost-Nederland wel
relatief dicht bij de praktijk. Ik heb verbinding met mijn collega's uit het hele
land.
Het gaat heel veel over capaciteit. Het gaat over het bijzondere woord «selectiviteit».
Wat mij betreft is de vraag: welke interventie of welke actie is nou verstandig als
er buiten wat gebeurt? Het zal altijd zo zijn dat we een schaarsteorganisatie zijn.
Maar we mogen ook kijken naar wat het verstandigste is voor de burger die het betreft.
Ik kan u straks een voorbeeld geven van wat we doen als bijvoorbeeld iemand bij een
scankassa een winkeldiefstal pleegt, of als er een burenruzie is die uit de hand loopt.
Hoe doen we dat dan? En hoe verlamt dat onze keten? Er zijn heel veel andere manieren
om dat te doen. Ik zou dus willen betogen dat we aan de voorkant met de partners bekijken
welke actie van de overheid voor het slachtoffer én de verdachte het meest effectief
zou zijn. Dat zou voor mij een groot thema zijn waar we nog stappen in te zetten hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik graag het woord geven aan de heer Wiegant.
De heer Wiegant:
Dank u wel. Ik denk dat iedereen die hier zit, blij is met de aandacht vanuit het
parlement, dus ook ik. Ik was aangenaam verrast dat een probleem dat al veel langer
bestaat nu ook onder de aandacht van het parlement is gekomen. De oplopende voorraden
in het strafrecht en de daarmee gepaard gaande oplopende doorlooptijden zijn namelijk
al langer bestaand. Het is ook een weerbarstig verhaal. De te grote voorraden bestaan
al langer. De voorzitter van het college heeft vóór corona al een interview gegeven
– ik meen aan in de Volkskrant – waarin hij zei dat er toen een te grote voorraad
van ongeveer 20.000 politierechterzaken lag. Daarna kwam corona en is het probleem
niet kleiner geworden.
Los van dat gegeven is het, voordat je naar oplossingen kijkt, nog wel even belangrijk
om te bekijken wat er eigenlijk aan de hand is waardoor dat gebeurt. Ik denk dat een
van de dingen is dat strafzaken om een veelheid van factoren complexer zijn geworden.
De eerste is dat er een OMSB, een strafbeschikking, is. Daarmee is het Openbaar Ministerie
in staat om een wezenlijke bijdrage te leveren aan het afdoen van strafzaken. Als
de lichtere zaken op die manier worden afgedaan, blijft over dat het voor de rechter
zwaarder wordt, want de zwaardere zaken doen we niet via een OMSB af; die zijn complexer.
Overigens kan die OMSB naar mijn mening nog wel meer een oplossing bieden voor de
voorradenproblematiek.
Tegelijkertijd zien we een groot succes aan de kant van de politie rond het kraken
van cryptocommunicatie. Het effect daarvan is dat het Openbaar Ministerie in toenemende
mate zaken met veel verdachten aanbrengt. Dat zijn zaken met een hoge mate van complexiteit
om te plannen. Als één advocaat zijn agenda vrij moet maken, drie rechters en een
officier, dan is dat iets anders dan wanneer acht of negen advocaten dat moeten doen.
De planning wordt moeilijker en ook risicovoller, want als er een onverwacht ding
gebeurt bij een van die mensen, dan is de kans vrij groot dat de zittingstijd die
wordt gereserveerd, verloren gaat. Dat geldt evenzeer voor het professionaliseren
van de juridische bijstand voor slachtoffers. Wij kennen elkaar allemaal uit de keten.
Ik denk dat meneer Janssen wel iets kan vertellen over wat er gebeurt als er in een
strafzaak nogal wat nabestaanden of slachtoffers zijn met rechten, hele goede rechten.
Het is terecht dat die rechten er zijn, maar dat maakt het logistieke proces weer
complexer. Al die mensen moeten namelijk op hetzelfde tijdstip beschikbaar zijn. Daardoor
lopen doorlooptijden op.
Ik praat nu vooral over de bovenkant van de strafrechtszaken. Als we teruggaan naar
de politierechteromgeving, dan zien we ook dat we nog wel wat kunnen winnen in dat
wat overblijft. We kunnen ernaar zoeken wat we kunnen doen om ervoor te zorgen dat
de zaken worden aangebracht op het moment dat er een vonnis gewezen kan worden. Wij
brengen zo'n beetje acht politierechterzaken per zitting aan. Gemiddeld komen er vier
vonnissen uit. Dan zou je denken: nou, als we daar twee meer vonnissen van kunnen
maken, dan winnen we een hoop. Samen met de ZM zijn we aan het zoeken naar hoe we
dat kunnen doen. Dat betekent dus dat ik ook wel heel erg optimistisch ben over wat
we aan het doen zijn met elkaar. We hebben in de VVC-stroom met de politie het platform
over veelvoorkomende criminaliteit opgericht. Daar zitten politiechefs en officieren
van justitie met elkaar te praten over de vraag: wat moeten we nou doen in die veelvoorkomende
criminaliteit? Er is een systeem van overdracht, BOSZ. Er is een kwaliteitsmonitor,
waardoor we zicht krijgen op kwaliteit en op sturingsmechanismen. Ik vind het heel
erg mooi dat dat gebeurt. Dat is geen panacee, maar wel een onderdeel van de oplossing.
In coronatijd hebben OM en ZM met elkaar afspraken gemaakt over de definities die
we onder andere hanteren van een strafzaak, het begin van de doorlooptijd en het einde
daarvan. Daardoor kunnen we nu met elkaar kijken en vergelijken wat een rechtbank
doet, wat een parket doet en hoe die zich ten opzichte van elkaar verhouden. Dat konden
we vóór corona eigenlijk niet, omdat iedereen zijn eigen definities hanteerde. Dat
hebben we met elkaar opgelost. Dat heeft een vervolg. Meneer Lycklama kan daar nog
veel meer over vertellen, maar we hebben hoofdofficieren en presidenten vorig jaar
bij elkaar geroepen en gezegd: kijk nou eens wat vanuit jullie perspectief de tien
best practices zijn. Recent hebben we ze aangeschreven en gevraagd «jongens, wat zijn
jullie aan het doen?» om te kijken hoe we verder komen. De heer Lycklama en ik zitten
samen in een werkgroep die probeert om die harmonisatie van de werkprocessen verder
energie te geven en verder te brengen, ook via de verkeerstorens. Dat is best weerbarstig
– en dan ben ik weer waar ik begon.
Ik denk echter dat het grootste verhaal is: hoe werken wij in de rechtspraktijk met
elkaar? Er zijn namelijk al best veel dingen mogelijk die we eigenlijk helemaal niet
doen. Een daarvan is het verlofstelsel. Dat is door de wetgever mogelijk gemaakt,
maar in de praktijk zie ik het eigenlijk niet zo functioneren. Of kijk naar de mogelijkheid
van de voorzittersbeslissing in meervoudige kamers. Dat komt eigenlijk niet voor,
maar dat is al wel in de wet geregeld. We hebben daarin dus best ingewikkelde processen.
Wat ons daarin heel erg niet helpt, is de wijze waarop we aan rechtsontwikkeling doen.
Dat doen we eigenlijk via de casuïstiek. Van oudsher is het zo dat de rechtbank een
vonnis geeft, waarna iemand in appel gaat. Vervolgens gaan we naar de Hoge Raad. Vanaf
dat moment weten we dan ongeveer hoe het zou moeten zijn. En dan gaan we terug, en
over tien jaar toetsen we het opnieuw aan kernarresten van de Hoge Raad. Dat leidt
er op dit ogenblik toe dat bij al die prachtige successen van de politie rond EncroChat
in heel veel zittingszalen bij herhaling en voortdurend hetzelfde gesprek plaatsvindt,
namelijk het gesprek over de rechtmatigheid. Het eerste experiment met die prejudiciële
vragen is daarbij ook niet meteen ... Dat is een deel van de oplossing, maar het helpt
nog niet heel erg. Het is dus geen eenvoudig probleem. Er zijn geen quick wins. Maar
er is wel rust nodig, een stabiele financiering en een beetje vertrouwen in wat we
in de praktijk aan het doen zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Ellian, ik wil eerst de toelichtingen doen.
De heer Ellian (VVD):
Maar ik begrijp iets niet wat wel heel belangrijk is.
De voorzitter:
Oké.
De heer Ellian (VVD):
U sprak over verlof, meneer Wiegant. U zei dat u dat in de praktijk niet ziet. Het
ging over het verlofstelsel. Welk verlofstelsel? U bedoelt de Wet straffen en beschermen,
denk ik, of niet?
De heer Wiegant:
Nee, er is een wettelijke bepaling dat als een verdachte wordt veroordeeld tot een
geldboete van € 250 of minder en hij gaat in appel, de appelrechter dan kan beoordelen
of hij daartoe verlof krijgt. Dat is vanwege het gebrekkige belang, om het maar even
zo te zeggen. In de praktijk zien we dat dat verlof eigenlijk altijd wordt verleend,
terwijl er een poging mee werd gedaan om te kijken of we in die zaken waarbij het
belang wat kleiner is dat verlof soms ook níét kunnen verlenen. Het is dus goed dat
u daarnaar vraagt.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik graag het woord geven aan de heer Janssen.
De heer Janssen:
Dank u wel. Ik zal voortgaan op de positieve toon van mijn voorganger. Ik ben namelijk
ook positief, zoals u zult horen. Ik dank u natuurlijk ook voor de uitnodiging hier
vandaag. Ik vind het heel fijn om hier als de grillige rechter te zitten en u te mogen
bijpraten over inhoudelijke innovaties.
Ik val maar meteen met de deur in huis. Innoveren in het strafrecht is bijna net zo
lastig als dit voetbalseizoen voor Ajax was. Ik zeg dat als rechtgeaard Rotterdammer
natuurlijk graag. En dat het zo moeilijk is, is eigenlijk ook helemaal niet zo erg.
De strafrechter is er in onze democratische samenleving namelijk misschien wel bij
uitstek voor om hier en daar een klein beetje op de rem te trappen. Maar ondanks dat
wij in die achterstandspositie zitten, komt de innovatie in het strafrecht goed op
gang. Mijn collega Geert zal u daar straks nog het een en ander over uit de doeken
doen, met name op het organisatorische vlak en de initiatieven daar.
Zoals ik al zei, zal ik u wat meer meenemen in de inhoud. Ik heb samen met een aantal
anderen ook geschreven over innovaties in het strafrecht. Dat kan ik u na vandaag
ook nog doen toekomen. Maar vandaag wil ik u in vogelvlucht meenemen in twee innovaties
die op dit moment in het strafrecht vorm krijgen. Bij deze twee en ook bij alle andere
innovaties die ik aanstipte, zijn stuk voor stuk vereenvoudiging en overeenstemming
de twee sleutels naar een efficiënter en effectiever strafproces.
Eerst kort iets over die vereenvoudiging. De strafrechter is er samen met anderen
voor om via het strafrecht de maatschappij een klein beetje te ordenen. Maar dat kan
niet in alle gevallen. Dat is allereerst een boodschap aan u als wetgever: niet alles
in onze samenleving kan via dat strafrecht worden gereguleerd. Maar vereenvoudiging
is ook een boodschap aan het OM, in brede zin. Daar zou een keus toch ook echt eens
kunnen zijn om meer verdachten te vervolgen voor minder. Zet daar dus ook die eenvoud
centraal. Ik trek ook zelf graag het boetekleed namens de rechtspraak aan, want vereenvoudiging
is natuurlijk ook een boodschap aan onszelf. De zorgvuldigheid staat bij ons altijd
voorop. Dat is natuurlijk ook van groot belang, maar we moeten ook niet moeilijk doen
als het soms ook eenvoudig kan. Eenvoud is namelijk van grote waarde.
Dan het tweede punt. De tweede sleutel is in mijn ogen, en ook in de ogen van veel
andere rechters, overeenstemming. Dan gaat het om overeenstemming tussen procespartijen
en procesdeelnemers in een concrete strafzaak. Het gaat ook over overeenstemming over
waar het strafgeding nou eigenlijk over zou moeten gaan en misschien nog wel nadrukkelijker
over waar het níét over zou moeten gaan. Wat zijn de problemen in een strafzaak? Welke
oplossingen liggen dan voor de hand? De strafrechter zou daarbij veel meer een regisseur
moeten zijn die de balans tussen de partijen zoekt. Hou die twee sleutels even vast
bij de twee voorbeelden die ik nu ga geven.
In december 2021 zetten de rechtbanken Limburg en Rotterdam de procesafspraken op
de kaart. Dat zijn afspraken, zoals u allemaal weet, over de afdoening van een strafzaak,
waarbij de strafrechter in het vonnis een eigen, zelfstandige afweging maakt en daar
dan in kan meegaan. Sinds de goedkeuring die de Hoge Raad in september 2022 aan de
procesafspraak gaf, neemt deze manier van afdoening echt een grote vlucht, kan ik
wel zeggen. Ik heb vandaag, heet van de naald, echt groot nieuws. Ik heb gisteravond
laat nog contact gehad met Laura Peters. Zij is onderzoeker in Groningen. Ze schreef
jaren geleden al een proefschrift over de procesafspraak. Ze houdt op basis van rechtspraak.nl
bij hoeveel procesafspraken er zijn gemaakt. Inmiddels zitten we op precies 100 vonnissen
waarbij de procesafspraak een rol heeft gespeeld. In 78 van de 100 vonnissen is er
goedkeuring gegeven door de rechter, dus 22 keer niet. Vanaf 1 januari zijn er 47
vonnissen gewezen waarbij procesafspraken een rol spelen. Daarbij heeft de strafrechter
45 keer gezegd: dit is een goede afspraak, dus we wijzen vonnis. Dit nieuwe fenomeen
is dus niet meer weg te denken in bepaalde type zaken. Het is geen oplossing voor
alles, maar in bepaalde type zaken is dit niet meer weg te denken. Het vormt een ontwikkeling
in de reguliere zaakstroom waarmee wij met elkaar in de rechtspraak echt verdergaan.
Ik kan daar straks bij de vragen misschien nog wel iets concreter op ingaan.
Een tweede eenvoudige manier van afdoening waarbij overeenstemming nadrukkelijk centraal
staat, is de STMK. Die is iets minder bekend, maar dat is een Rotterdamse innovatie
die op dit moment in ontwikkeling is. Die vloeit voort uit die procesafspraak. Een
STMK is een Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting. Die maakt gebruik van
de ervaringen van de politierechter. Die politierechter vierde vorig jaar zijn honderdste
verjaardag. Dat is dus een succes. Zo'n zitting van de STMK, die uit drie rechters
bestaat, is even laagdrempelig als de politierechter. Die kenmerkt zich door een kernachtige,
open behandeling met veel ruimte voor de verdachte en de andere procesdeelnemers.
De zaak wordt uitgewerkt in een mondeling vonnis. Er wordt direct uitspraak gedaan.
Die uitspraak volgt direct na de behandeling. Daarna wordt die alleen kort op papier
uitgewerkt. Op de zitting en in dat vonnis wordt de nadruk gelegd op de doelen van
straf, explicieter dan nu het geval is. Naast vergelding, die heel belangrijk is en
waarbij maatschappelijk het zwaartepunt ligt, worden ook de andere doelen van straf
goed belicht. Denk aan speciale preventie: deze dader moet het niet nog een keer doen.
Maar ik noem ook generale preventie: het schrikeffect op de maatschappij. Maar denk
ook nadrukkelijk aan die resocialisatie: de veroordeelde of verdachte moet op een
dag weer in die maatschappij terugkeren.
Een sleutel in deze formule is dat als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor
wat hij gedaan heeft, dit de ruimte biedt om met de verdachte naar de toekomst te
kijken. Een verdachte die inzicht kan geven in de oorzaken van zijn eigen gedrag en
kan reflecteren op zijn eigen handelen, zet daarmee een eerste stap terug in onze
samenleving. Op die manier komt beter in beeld wat er nodig is om te voorkomen dat
die verdachte opnieuw in de fout gaat. Onderdeel van zo'n STMK is daarom ook een heel
kort en kernachtig advies van de reclassering. Ten slotte wordt verkend hoe de verdachte
en het slachtoffer nader tot elkaar kunnen komen. Daarbij kan worden gedacht aan een
slachtoffer-dadergesprek of aan overeenstemming over de vordering van de benadeelde
partij. Dan discussieer je daar dus niet over maar word je het daar gewoon over eens.
In iedere strafzaak geldt dat als de feiten en omstandigheden in de zaak duidelijk
zijn en de strafdoelen goed voor ogen worden gehouden, de strafrechter als vanzelf
tot een passende straf komt. Bij die passende straf wordt gelet op de proportionaliteit:
staat deze straf in verhouding tot de feiten? Maar er wordt ook gelet op de subsidiariteit:
is deze straf echt de beste manier om die doelen te dienen? De strafrechter komt dan
altijd uit op de laagst mogelijke straf. Dat is immers eigenlijk zijn opdracht.
De bedoeling is om dit soort zaken zo snel mogelijk nadat een verdachte is aangehouden,
op zitting te zetten. Een pilotzaak hebben we binnen 57 dagen gedaan. Dat heeft als
voordeel dat de verdachte kort na zijn strafbare handelen weet waar hij aan toe is.
Een gevangenisstraf of taakstraf of wat dan ook is dus ook eerder achter de rug. Het
is ook heel belangrijk dat de verdachte sneller kan beoordelen of hoger beroep moet
volgen. En als de verdachte zijn verhaal heeft kunnen doen, verantwoordelijkheid heeft
genomen voor zijn daden en de straf onder de gegeven omstandigheden begrijpt, ligt
zo'n hoger beroep niet voor de hand. Ik schreef vanmorgen nog dat het minder voor
de hand ligt, maar eigenlijk ligt het niet voor de hand, want zo'n hoger beroep is
dan eigenlijk onnodig. Door het inzicht dat de verdachte heeft in het verkeerde van
zijn handelen, zal hij ook geen onderzoek bij de rechter-commissaris met getuigen
et cetera of nader onderzoek door de politie vragen. Dit is allemaal echt grote winst.
Die procesafspraken en die STMK zijn twee innovaties die we kunnen inzetten om de
strafrechtspleging vlot te trekken. Dan wordt voorkomen waarover het vanmorgen ook
al ging: dat lange wachttijden uiteindelijk worden gecompenseerd door lagere straffen
of misschien zelfs leiden tot afzien van vervolging. Iedereen heeft daar baat bij:
de verdachte, de slachtoffers en de maatschappij.
Ik heb meer tijd genomen dan was toegestaan, maar ik sta ook nog open voor vragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik graag het woord geven aan de heer Lycklama.
De heer Lycklama à Nijeholt:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Als laatste in de rij wil ik u ook vanuit mijn
situatie bedanken voor het feit dat ik hier vandaag met mijn collega's mag zijn. Net
als de rest van de mensen hier aan tafel ben ik ook optimistisch gestemd. Maar ik
zie ook dat er nog wel het een en ander te doen is. Daar wil ik u graag kort in meenemen.
Ik ben inhoudelijk strafrechter. Ik doe drie dagen in de week strafzittingen, maar
ik ben ook als adviseur verbonden aan de Raad voor de rechtspraak, om samen met de
heer Pulles, het lid van de Raad voor de rechtspraak dat de strafrechtzaken in portefeuille
heeft, te kijken hoe we een aantal dingen kunnen verbeteren. Vanuit beide perspectieven
wil ik een aantal dingen met u doornemen. Mijn collega, de heer Janssen, heeft vooral
vakinhoudelijke punten genoemd. Ik wil een paar organisatorische zaken bespreken.
Het kernpunt is volgens mij dat we hier allemaal zien dat de zittingsruimte die rechtbanken
hebben, beperkt is. Dat komt door het capaciteitsgebrek aan de kant van de rechtspraak.
Dat speelt overigens ook aan de kant van het Openbaar Ministerie. We zetten natuurlijk
in op uitbreiding, maar we moeten nu vooral ook kijken hoe we de ruimte die we wél
hebben op de zitting zo slim mogelijk kunnen gebruiken.
De verkeerstorens werden net al genoemd. Dat zijn die werkeenheden per arrondissement
van rechtspraak en OM. Daar zitten geen rechters of officieren bij, maar wel mensen
die de zittingsroosters maken. Zij doen dus de planning. Zij proberen zaken die klaar
zijn om op de zitting te gaan bespreken, goed in te plannen. U heeft al gehoord dat
dat echt een heel gedoe is, want we hebben allemaal agenda's. We hebben ook steeds
meer actoren. Er zijn advocaten van verdachten maar ook heel vaak advocaten van slachtoffers.
De agenda's van de officieren en rechters spelen ook een rol. Dat is dus een puzzel.
We zijn trots op die verkeerstorens, want ze doen het goed, maar we zien wel dat ze
in elk arrondissement net een beetje anders werken. We zoeken dus eigenlijk naar een
systeem waarbij we voor elke toren de goede lokale werkwijze landelijk kunnen invoeren.
Dat is wat meneer Wiegant en ik in dat landelijke OM/ZM-overleg voor elkaar proberen
te krijgen.
Daarnaast zien we dat wat er landelijk wordt afgesproken op bestuurlijk niveau in
dat BKB, dat hier vanochtend ook al een paar keer werd genoemd, niet altijd lokaal
helemaal goed doordringt. Dat komt doordat het bestuurlijk vaak best overzichtelijk
is om elkaar te vinden, terwijl er in de weerbarstige praktijk van alledag tal van
hindernissen kunnen zijn. Dat moet gewoon beter.
We hebben eind vorig jaar, in november, een ontmoeting gehad tussen president en hoofdofficieren.
Die werd ook al genoemd door meneer Wiegant. Daar hebben we dit ook besproken. We
hebben toen eigenlijk met z'n allen vastgesteld dat je daarin nog winst kunt boeken.
We zijn toen uit elkaar gegaan met de opdracht aan elke president en aan elke hoofdofficier
om lokaal in kaart te brengen waar het dan beter kan, samen met de politie en lokale
leidinggevenden. Die hebben het heel druk, maar die moet je hier echt bij betrekken.
Ga om te beginnen maar eens kijken naar de top tien van afspraken die we ooit al maakten.
Wanneer kijkt het OM nog eens of de zaak echt helemaal compleet is? Als de zaak dan
toch verdaagd moet worden, houdt de rechter de zaak dan wel aan tot een concrete nieuwe
datum? Leven dat soort afspraken allemaal nog wel? Dat heeft ook te maken met het
voorraadbeheer; dat werd net al een paar keer genoemd in het kader van die sepots.
Want als wij als rechtbank en OM samen zien dat zaken te oud dreigen te worden maar
het is nog niet te laat, dan kunnen we iets bedenken om die zaken met voorrang toch
nog op de zitting te plaatsen zodat ze niet allemaal als een te oude zaak geseponeerd
hoeven te worden.
Voor de rechtspraak zelf hebben we vorig jaar een dag gehad van het LOVS. Dat is het
landelijk overleg van de vakinhoudelijke strafrechters. Daarbij is een aantal korte
voordrachten gegeven vanuit elk gerecht over de goede werkwijzen die zij hebben en
die organisatorisch ook door anderen zouden kunnen worden overgenomen. We zijn op
dit moment bezig om de meest kansrijke voorbeelden in kaart te brengen. We kijken
ook hoe we dat rechtspraakbreed kunnen invoeren. Elke rechtbank heeft namelijk z'n
eigen autoriteit en z'n eigen ruimte om het naar eigen inzicht in te kleden, maar
wij denken dat daar wel iets in kan verbeteren.
Een heel mooi voorbeeld betreft bepaalde zittingen van drie rechters, MK-zittingen,
waar alleen maar zaken op de rol komen die nog niet klaar zijn maar waar wel regiebeslissingen
in moeten worden genomen, bijvoorbeeld over het voorarrest of over welk onderzoek
er nog nodig is. Dit is een voorbeeld uit mijn eigen rechtbank in Noord-Holland. Die
zaken staan allemaal op 20 minuten. Dat weten de advocaten en de officieren ook. Op
die manier hou je de gewone MK-ruimte helemaal vrij om te vullen met zaken die je
wél kan afdoen. Dat is een mooi voorbeeld van iets wat je breder zou kunnen invoeren.
Samen met Peter Pulles gaan wij dit jaar ook nog een soort rondje langs de gerechten
maken om op strafrechtgebied met mensen te bespreken waar ze tegenaan lopen, wat er
goed bij ze gaat en waar we ze misschien mee kunnen helpen. Want ik zie ook een heel
groot verloop van mensen die leidinggeven en van bestuurders. De inzet is heel groot,
maar je ziet soms ook dat het collectieve geheugen dan een beetje wegglijdt: hoe organiseer
je eigenlijk zo'n strafrechtunit?
Dat zijn de organisatorische kanten van de zaak, die volgens mij een mooie aanvulling
zijn op de vakinhoudelijke kanten die mijn collega Janssen al heeft genoemd. Ik vond
het plezierig om die hier te mogen vertellen. En als u daar nog verdere vragen over
heeft, hoor ik dat uiteraard graag. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank allen voor de toelichting. We zijn met vier Kamerleden. Laten we starten met
de vragen van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dank u wel voor deze aanstekelijke ronde vol positiviteit. Aan de andere kant noemden
jullie ook een aantal knelpunten. Uiteindelijk doen we het namelijk ook echt voor
de mensen die aangifte doen en vervolgens te horen krijgen: sorry, je zaak heeft geen
prioriteit. Of iemand krijgt te horen: sorry, maar het OM heeft besloten om je zaak
te seponeren. Je zaak gaat soms niet eens door. Dat doet iets met een slachtoffer
en met een dader. Ik vind dat het uitgangspunt altijd moet zijn: herstel, erkenning
van het slachtoffer en vergelding, maar ook recidive voorkomen. Voor mij zijn dat
dus hele belangrijke uitgangspunten.
Dan de vraag, die ik voor nu even aan mevrouw Vis richt. Zij gaf namelijk heel nadrukkelijk
het voorbeeld dat het lokaal nog even moet landen. Dat is best interessant, dus ik
ben wel zoekende naar hoe we dat kunnen versnellen. Ik moest heel erg denken aan het
rondetafelgesprek dat we gisteren hadden in het kader van de Wet seksuele misdrijven.
Toen kwam ook de vraag aan de orde hoe we beter gaan samenwerken. Toen werd er een
entreetriage genoemd. Graag hoor ik daar een reflectie op.
De voorzitter:
Dank. De heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Dank. Het is natuurlijk verleidelijk om een vraag te stellen aan de rechtspraak op
het risico af dat ik dan gezien word als iemand die het continu met alles oneens is,
maar het leek een beetje alsof de heer Janssen zei: een zo laag mogelijke straf komt
de voorraden ten goede, maar dat kan onmogelijk een uitgangspunt zijn. Ik wil daar
niet mee zeggen dat de hoogst mogelijke straf een uitgangspunt moet zijn, maar het
gaat om de strafmaat die in het gegeven geval toepasselijk is, als het feit wettig
en overtuigend bewezen is. Dit is een verhelderende vraag.
Mij maakt het niet uit wie de handschoen oppakt bij deze vraag. Het zal u niet verbazen
dat ik altijd erg bezig ben met de positie van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Die zit aan het einde, maar is geen onbelangrijke partner. Die is verantwoordelijk
voor het vervoer van een gedetineerde verdachte naar de rechtbank. In al onze wijsheid
hebben we een wet aangenomen waardoor de verdachte vaker naar de zitting moet. Ik
laat me vertellen dat dit zowel bij DJI alsook bij de verkeerstorens leidt tot veel
werk. Zouden we naar jullie mening veel vaker een videoverbinding moeten doen, zeker
bij politierechterzittingen? De verdachte hoeft dan niet meer vervoerd te worden en
je kunt de zaak prima doen. Zou dat ook iets schelen in het voorraadbeheer?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank, voorzitter. Ik ben wel benieuwd hoe vaak zo'n agenda wordt verschoven omdat
een advocaat ziek is of omdat er meerdere mensen bij elkaar moeten komen. Wordt daar
gebruik van gemaakt op een verkeerde manier, dus om zaken uit te stellen? Kunnen we
daar iets aan doen? Dat zou volgens mij namelijk niet moeten. Als dat heel vaak voorkomt
en extra druk oplevert in de keten, omdat zaken niet behandeld kunnen worden en weer
uitgesteld moeten worden, zou dan niet een andere advocaat van bijvoorbeeld het kantoor
dat de verdachte bijstaat, moeten inspringen? Zoiets? Misschien zeg ik iets wat onacceptabel
is, maar ik zou zeggen: misschien moeten we daar toch naar kijken als dat zo'n blokkade
is.
De heer Wiegant gaf aan dat er een aantal mogelijkheden zijn die je al kunt gebruiken,
zoals het vervolgstelsel. Dank voor de nadere toelichting, want ik vroeg me ook af:
wat is dat precies?
De heer Ellian (VVD):
Verlof.
Mevrouw Kuik (CDA):
O, verlof. Hij had het ook over de voorzittersbeslissing, maar daar wordt eigenlijk
weinig gebruik van gemaakt. Misschien moet ik aan een van de beide mannen daarnaar
vragen: hoe zit dat dan; waarom wordt daar zo weinig gebruik van gemaakt?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank. Ook dank voor de inspirerende verhalen. Ik wilde graag het aanbod van mevrouw
Vis oppakken om wat voorbeelden te geven van de niet-strafrechtelijke kant.
De heer Wiegant zei dat de strafbeschikking voor meer zaken een oplossing kan zijn,
maar tegelijkertijd is deze Kamer en met name mijn inbreng vrij kritisch als het gaat
over de strafbeschikking vanwege de rechtsbescherming en de positie van slachtoffers.
Kunnen we de schaduwzijden die er nu aan die strafbeschikking zitten, wegnemen om
er dan ook meer op te kunnen bouwen? Ziet hij daar mogelijkheden?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Vis, we kunnen met u starten.
Mevrouw Vis:
Dank. Laat ik beginnen met een voorbeeld, omdat dat een logische opbouw van mijn verhaal
is. Daarbij heb ik het ook een beetje over entreetriage. Ik denk dat het goed is om
te benadrukken dat er een hele grote bulk is die wij VVC noemen, veelvoorkomende criminaliteit.
Dat zijn tussen de 150.000 en 180.000 zaken die we per jaar doen. Verder heb je de
wat zwaardere zaken, maar dat zijn kleinere aantallen. Ik richt me vooral even op
de VVC-stroom, niet omdat ik denk dat die andere zaken niet belangrijk zijn; integendeel,
dat zijn de zwaardere zaken. Maar als ik kijk naar wat maatschappelijk relevant is,
waar burgers en de samenleving last van hebben, is dat voor een heel groot deel de
VVC-stroom. Auto-inbraak, woninginbraak en vernielingen zijn de zaken die burgers
raken.
Als je kijkt naar een voorbeeld als een burenruzie, dan begint het al bij de politie.
Er wordt dan gebeld met de boodschap: burenruzie, ruit ingegooid. Soms hebben wij
dan de natuurlijke neiging om te zeggen: gaat u maar naar het bureau om aangifte te
doen. Die mensen komen dan op het bureau en er wordt een dossier opgemaakt en de getuigen
worden gehoord. Dan ligt er uiteindelijk een dossier. Dat gaat naar het OM en de casus
komt uiteindelijk in aanmerking voor een politierechterzitting, want we hebben een
dader, we hebben een strafbaar feit en er is schade. Uiteindelijk leidt dat tot een
uitspraak op enig moment. Dat kan soms heel lang duren. Je kunt ook nog eens de pech
hebben dat het uiteindelijk, omdat het zo lang gelegen heeft, geseponeerd wordt. Al
die tijd blijft dat probleem tussen die twee burgers, die buren die naast elkaar wonen,
bestaan. En dan worden wij erbij geroepen, want dat escaleert natuurlijk met enige
regelmaat en op dat moment komt de politie erbij om het te sussen.
De vraag die wij ons daarbij de hele tijd stellen, is: moet dat wel via het strafrecht?
Moeten we niet veel meer inzetten op buurtbemiddeling, op herstelbemiddeling? We moeten
wel ervoor zorgen dat de schade vergoed wordt, maar is de samenleving niet meer gebaat
bij twee buren die uiteindelijk weer op een enigszins normale manier met elkaar kunnen
samenleven dan bij een heel lang, duur en arbeidsintensief traject met een onzekere
uitkomst? Nogmaals, ik betoog niet dat dat in alle gevallen moet. Daar moet je heel
goed, heel kritisch naar kijken. Maar we zouden veel meer dan nu op dat soort dingen
kunnen inzetten, om er uiteindelijk voor te zorgen dat we de kostbare tijd die we
hebben, kunnen gebruiken voor de zaken die het echt nodig hebben en waarbij vergelding
aan de orde is.
Dat betekent niet dat we het niet moeten vastleggen, want wat als diezelfde buurman
het nog vaker doet of op een andere plek gaat wonen? Het vastleggen en monitoren is
nog iets anders dan een dossiertje maken dat in de keten van de ene stapel naar de
andere gaat. Dat gaat dus ook een beetje over entreetriage, zoals ze dat in zedenzaken
noemen, of selectiviteit aan de voorkant. Dat is wat het Openbaar Ministerie en de
politie met elkaar moeten bespreken en ook met de andere partners. Want zoiets wil
je misschien ook wel even toetsen bij bijvoorbeeld de reclassering of allerlei andere
instanties.
Dan ga ik naar de vraag over de lokale samenwerking. Regionaal en lokaal is de dynamiek
vaak heel anders dan bestuurlijk hier in Den Haag. In het BKB is er een agenda en
wordt er gesproken over allerlei thema's en onderwerpen. Ik heb zelf jarenlang gewoon
in de operatie in Rotterdam gewerkt. Regionaal en lokaal sta je met je poten in de
klei en ben je vooral bezig met het afhandelen van de zaken van gisteren, met in het
Rotterdamse geval het voorbereiden van de huldiging van Feyenoord voor volgende week.
De waan van de dag maakt dan dat het niet de eerste impuls is om echt even goed met
elkaar om de tafel te gaan om met name naar deze zaakstroom te kijken. Dat heeft ook
een beetje te maken met hoe de politie en anderen worden aangestuurd. De waan van
de dag is ook belangrijker, want anders gaat het morgen mis. Als er nu iets gebeurt
in de stad, moeten we daarop acteren. Het is bijna verleidelijk dat zo'n gesprek waar
je echt even de tijd voor moet nemen, namelijk een gesprek over hoe je het anders
en beter kunt gaan doen tussen Openbaar Ministerie, politie en rechtspraak, soms prioriteit
twee krijgt. Ik vind dat een beetje onterecht. Dat is iets waar we echt actief op
moeten sturen. Het BKB moet daar actief op sturen. Ik moet mijn collega's daar actief
op aanspreken, omdat ik erin geloof dat we alleen door dialoog en samenwerking uiteindelijk
een stap verder komen.
Waren dat de vragen aan mij? Ja, ik geloof het wel.
De voorzitter:
Dan wil ik graag het woord geven aan de heer Garssen, als hij dat wenst.
De heer Garssen:
Ja, want je krijgt niet elke dag de kans om ongevraagd advies te geven. Ik wil nog
even benadrukken dat het debat moet gaan over de vraag of we de capaciteit besteden
aan de zaken die er echt toe doen. Er zijn zaken die echt horen bij onze keten. En
wat gebeurt? Door wat er op heterdaad gebeurt, worden we afgeleid van het besteden
van capaciteit aan de zaken die er echt toe doen.
Ik ga gewoon een concreet voorbeeld geven dat elke dag gebeurt. Ik noem dat maar even
gechargeerd: de politie is in sommige gevallen het beveiligingsbedrijf van de grootwinkelketens
geworden. In de grootwinkelketens met de mooie scankassa's is het erg aantrekkelijk
om spullen mee te nemen. Als je dan wel of niet bewust vergeet om iets langs de scanner
te halen, dan kan het zomaar zijn dat je wordt aangehouden. Dan moet de politie het
overnemen. Daar gaat dan een auto naartoe en die brengt je naar het bureau. Dan is
er overleg met ZSM. Je zou kunnen bedenken dat je dat in sommige gevallen slimmer,
sneller en makkelijker wilt. Het is dan niet zo dat je die zaak niet doet, want natuurlijk
check je even of meneer of mevrouw het eerder heeft gedaan, of die recidivist is of
in een traject is waarin je andere dingen moet doen. Stel je nou voor dat je alle
first offenders op die manier anders afdoet, dus dat de verdachte niet opgehaald hoeft
te worden en niet op die manier een vervolg krijgt dat ten koste gaat van ruimte voor
andere zaken. Ik pak nog even de kans om ook een ander voorbeeld aan te halen dat
net werd genoemd. Dat ging over de videoverbinding. In de coronatijd hebben we een
aantal rechtshandelingen via een videoverbinding gedaan. Volgens mij vonden we dat
allemaal een prima idee. Maar inmiddels is corona niet meer onder ons en rijden we
gewoon weer massaal met die verdachte overal naartoe. Ik kan u vertellen dat het wat
dat betreft een zegen zou zijn als corona er weer was. Dan kunnen we dat onderdeel
weer digitaal doen. Dat heeft ons heel veel capaciteit opgeleverd. Die zijn we nu
weer kwijt.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Wiegant.
De heer Wiegant:
Dank u wel. U ziet aan de voorbeelden van de politie dat zij beter zicht hebben op
de weerbarstigheid van menselijk gedrag. Naarmate je verder in die keten komt, wordt
dat steeds ingewikkelder. Maar ik wil er wel een paar dingen over zeggen. Want zo'n
voorbeeld over een burenruzie is natuurlijk heel erg invoelbaar. Onmiddellijk denk
ook ik: laat de wijkagent daar verstandige dingen doen, de boel sussen; ga nou geen
aangifte doen, want dat helpt niet. Dat is totdat het verhaal wordt gelardeerd met
een van de buurmannen die met een gebroken neus bij de politie aankomt, of er sprake
is van serieuze vernielingen. Het strafrecht, de officier, maar zeker ook de rechter-commissaris
kan in zo'n situatie wel degelijk een rol spelen door bijvoorbeeld allerhande voorwaarden
te verbinden aan het in vrijheid blijven. Wat betreft die selectiviteit: ik ben heel
erg een voorstander van selectiviteit. Laten we vooral die zaken doen die ertoe doen,
waar we een toegevoegde waarde hebben. Ik denk dat dat in ZSM over het algemeen al
wel vrij veel gebeurt. Maar ook bij ZSM, net als bij al die andere elementen van politie,
OM en rechtspraak, is de capaciteit beperkt en is er een overloop en zie je dat we
niet altijd in de gelegenheid zijn om het te doen zoals we voor ogen hebben.
Dan een vraag over wie er eigenlijk voor het vervoer zorgt. Dat doet de Dienst Vervoer
en Ondersteuning, DV&O, van het ministerie. Die doet dat op bevel van de officier
van justitie als de verdachte naar een zitting moet. Die brengt de verdachte ook weer
terug. Het nadeel daarvan is inderdaad CO2-uitstoot, maar ook dat we pas om 9.30 uur beginnen. Maar ik heb in coronatijd ook
wel gemerkt dat op het moment dat je serieus met een verdachte in gesprek bent over
de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, de videoverbinding soms wel wat ingewikkeld
is. Voor een hele hoop zaken is dat overigens niet het geval. In de raadkamer – ik
werk zelf in Zeeland-West-Brabant – gebeurt het nog steeds met een videoverbinding.
De voorgeleiding bij de rechter-commissaris gaat via een videoverbinding, vanaf het
politiebureau naar het kabinet-rc. Dus ik denk dat we daar wel dingen aan het bewaren
zijn die goed zijn, maar ook wel weer dingen loslaten daar waar nadelen voelbaar zijn.
Zo'n gesprek tussen een verdachte, officier en een rechter per videoverbinding heeft
een andere dynamiek dan zo'n gesprek in een zittingszaal. Dat geldt ook voor de slachtoffers.
Het is misschien voor een verdachte van verkrachting of moord ook wel makkelijk om
weg te duiken en niet te worden geconfronteerd met de slachtoffers. Dus daar zitten
wel twee kanten aan.
U stelde een vraag over hoe vaak er eigenlijk misbruik wordt gemaakt van die agenda's.
Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Ik denk daar eigenlijk twee dingen bij. In onze praktijk
is het niet de vraag: maak je er misbruik van? In onze praktijk is het de vraag: wanneer
ben je beschikbaar? Er is geen agendapolitie, gelukkig. Dus iedereen zegt: dan kan
ik. Het gaat vooral om het in elkaar vlechten van dat verhaal. Er zal ongetwijfeld
wel een keer iemand zeggen «ik kan niet» op het moment dat diegene het wel beschikbaar
zou kunnen maken. Maar ik heb helemaal niet de indruk dat advocaten daar nou massaal
inbreuk op maken. Ik denk dat de meeste advocaten gewoon nette professionals zijn
die hun werk doen. Overigens geldt daarbij dat de verdachte natuurlijk wel gewoon
het recht heeft om zich bij te laten staan door een advocaat naar eigen keuze. Dus
ik zou het idee «kunnen we vanuit het belang van voortgang iets doen aan die advocaatkeuze?»
ingewikkeld vinden, vanuit een rechtstatelijk perspectief en vanuit het perspectief
dat die advocaat daar z'n werk staat te doen: het belang behartigen van de verdachte.
U vroeg nog iets over de strafbeschikkingen. Ik waardeer de vraag. De meerwaarde zit
misschien wel in het toestaan van het mindere. Wij mogen als Openbaar Ministerie nu
bijvoorbeeld wel de onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, maar
de voorwaardelijke niet. Die is wel minder. Ik zou dus denken dat wij nu door deze
constructie met lichtere zaken naar een rechter gaan, omdat ook onze eigen strafrichtlijn
zegt dat de voorwaardelijke ontzegging voldoende is. Ik zou denken: is dat een optie?
Wat op dit ogenblik ook niet kan, is een OMSB creëren met aftrek. Een rechter zegt
bij het vonnis: u krijgt tien dagen gevangenisstraf met aftrek van de periode dat
u in voorarrest heeft doorgebracht. In veel zaken waarbij die OMSB aan de orde is,
heeft de verdachte kortstondig in verzekering gesteld gezeten. Het zou enorm helpen
als we die periode van inverzekeringstelling gewoon mogen verrekenen. Dat mogen we
niet. Dan kom je dus eigenlijk tot de conclusie dat als we dat «mindere» zouden mogen
doen, we meer betekenis zouden hebben.
Uw opmerking over rechtsbescherming snap ik wel vanuit historisch perspectief, maar
ondertussen is het verzetpercentage op de OM-strafbeschikking gelijk aan het appelpercentage
bij de rechter. Maar u heeft wel gelijk als u zegt dat de positie van het slachtoffer
in de OMSB gewoon niet geregeld is. De wetgever – sorry dat ik het zo confronterend
zeg – heeft met betrekking tot die OMSB geen positie gecreëerd voor de slachtoffers.
Dat betekent ook dat als het gaat over het efficiënt en toch in redelijke bulkhoeveelheden
afdoen van de strafzaken, er dus óf geen positie voor het slachtoffer is en we het
daarmee te doen hebben, óf dat we ervoor moeten kiezen om de zaak naar de rechter
te brengen. We kijken natuurlijk wel naar de positie van die slachtoffers. Wilt u
een schadevergoeding? Wilt u op de hoogte blijven? Maar aan het eind van de rit kunnen
wij er niet zo heel veel mee.
Ik denk dat ik dan de vragen heb beantwoord die mij zijn gesteld.
De voorzitter:
Heeft u een verduidelijkende vraag, mevrouw Kuik? Ik wil het anders afronden.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ja, ik heb een verduidelijkende vraag. Ik dacht: ik wacht even totdat het hele blokje
afgelopen is. Ik heb een vraag over dat inplannen van de mogelijkheden van iedereen,
ook van de advocaten. Misschien heb ik u niet goed begrepen, maar ik had de indruk
dat terwijl iets al is ingepland, het wordt afgezegd. Als dat niet zo is ... Die indruk
had ik en dan is mijn vraag: heeft u de indruk dat dit strategisch is? Daar zag het
op.
De heer Wiegant:
Dank u wel voor de aanvulling. Als er een gezelschap van vijf mensen bij elkaar moet
komen, is de kans dat het misgaat aanmerkelijk kleiner dan wanneer het vijftien mensen
moeten zijn. Ook advocaten worden ziek enzovoort. Het gebeurt met een grotere groep
dus sneller. Het misbruik kan zo aan de voorkant zitten, op het moment dat we aan
het plannen zijn. Als je het als advocaat aan de achterkant zou willen doen, zit het
vaak in verzoeken waarin in strafvorderlijke zin de rechter vrij goed kan zeggen:
nou, dat station zijn we gepasseerd. Maar we zien gewoon vaker dat het moeilijker
tot stand komt en dat zo'n risico zich openbaart. Als dat eenmaal gebeurt, kunnen
we er eigenlijk door die gereserveerde zittingscapaciteit niks meer mee. Dan ben je
meteen hele dagen kwijt en moet dat hele proces van plannen opnieuw beginnen. Dus
ik zou heel erg zijn voor wat de heer Janssen zei, namelijk de regiefunctie van de
voorzitter van de meervoudige strafkamer. Daarvoor zou je namelijk in dit soort zaken
al bij de eerste pro-formazitting een soort spoorboekje kunnen maken waarin je zegt:
dan doen we dit, dan doen we dat en dan hebben we de inhoudelijke behandeling. Want
als ik nu de inhoudelijke behandeling moet plannen voor over een jaar, is dat een
stuk makkelijker dan wanneer ik dat moet doen voor over drie maanden. Ik denk dat
die regiefunctie voor hoe we dit met elkaar kunnen oplossen een voorbeeld is van hoe
het al kan. Concentratierechtbanken doen dat al in megazaken. Dat is zo'n best practice
waarvan we zouden zeggen: zouden we dit niet bij alle rechtbanken kunnen doen?
Geeft dit beter inzicht in wat ik heb bedoeld? Dank u wel.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ja. Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Janssen:
Het ligt mij op de tong te reageren op uw vraag, dus dat ga ik dan gelijk maar doen.
Daarvan wil ik het volgende zeggen, mevrouw Kuik: 8 keer 8 is 64, waar 4 keer 4 keer
2, 32 is. Ja, dat is natuurlijk raadselachtig. Maar als je als voorzitter een grote
zaak plant met 8 verdachten en dus 8 advocaten, heb je 8 keer 8 – dat is 64 – dagen
nodig om te plannen. Dat zijn verhinderdagen. Als je die zaak opknipt in 4 verdachten
aan de ene kant en 4 verdachten in de volgende zaak, heb je 4 keer 4 – dat is 16 –
dagen per setje nodig. Als je dat keer 2 doet, is dat 32. Het is een innovatie waar
wij in de rechtspraak voorzichtig aan mee aan de gang gaan omdat er nog wel haken
en ogen aan zitten, maar op enig moment is het voor de hele rechtspraak echt een idee
om zaken niet meer zo groot te laten worden. Dat is een boodschap aan het OM, maar
ook aan de rechtspraak. Zo'n zaak als Marengo heeft natuurlijk ook nog hele andere
problemen, maar als het zó groot is, leidt dat tot problemen. En dan kunnen we die
verhinderingen ... Natuurlijk denk ik ook dat advocaten weleens een verhindering opgeven
die niet helemaal zuiver is; dat kan je ze in deze tijd misschien niet eens echt kwalijk
nemen. Maar hoe groter zo'n zaak, hoe gecompliceerder het wordt, en hoe moeilijker
het planningsproces van de voorzitter, met zijn voorzittersbevoegdheden. We maken
er, zeker in grote zaken, namelijk echt best gebruik van. Aan de andere kant moet
je er ook rekening mee houden dat je niet alleen in zo'n combinatie zit; je zit meestal
met z'n drieën. En het is goed om ook nog even te zeggen dat het stemmen in zo'n combinatie
natuurlijk gewoon evenredig is; iedereen heeft evenveel stem. Dus sommige beslissingen
moeten gewoon met z'n drieën.
Dan de laagst mogelijke straf, en daarna stop ik. Ik wist bijna dat u dat zou vragen.
De laagst mogelijke straf kan heel goed de levenslange gevangenisstraf zijn, en is
dat in heel veel gevallen ook. Dus ik bedoel niet «een lage straf» maar «de laagst
mogelijke». Stel dat je in een proces als waarover ik het had tot overeenstemming
komt, of dichter bij een overeenstemming, over de doelen van de straf en hoe je die
invulling gaat geven. Als je dan met elkaar tot een straf komt, mag een rechter eigenlijk
alleen maar de laagst mogelijke opleggen, die precies aanvult wat die strafdoelen
beogen. Dus vergis u niet: het is niet per se een lage straf, maar de laagst mogelijke.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Lycklama.
De heer Lycklama à Nijeholt:
Ik heb nog een paar korte aanvullingen op wat er allemaal al is gezegd, want dat is
al een hoop.
De videoverbinding. Dat hebben we inderdaad in coronatijd gedaan. Dat moest ook, omdat
het anders niet veilig was. We hebben gezien dat het theoretisch kan, zeker bij voorarrestkwesties
en soms ook bij de rechter-commissaris. Dat is op een gegeven moment weer vergleden,
wat ook kwam doordat het in de praktijk niet altijd even goed liep. Maar we zien wel
dat het mogelijk zou moeten zijn. Ik ben het overigens wel eens met meneer Wiegant
dat je er bij een inhoudelijke behandeling van een zaak wel mee moet uitkijken, om
allerlei redenen die al genoemd zijn. Maar we willen best in gesprek met DJI om te
kijken of het een keer wél goed geregeld kan worden. We kunnen er een keer als een
soort proef in één arrondissement mee gaan werken. Bij ons leidt het niet tot versnelling,
maar het gaat niet alleen om ons, en als het bij anderen wel praktisch is, moet je
daar gewoon naar kijken.
Over de verhinderdata van advocaten. Ik denk dat we op dit moment al best wel veel
dingen hebben geregeld waardoor die minder snel een probleem worden. De regie van
de voorzitter kan daarin helpen. Rechtbanken zoals mijn rechtbank die, zoals ik net
noemde, een rol-MK hebben, kunnen ook heel goed helpen. Daar kun je namelijk vaak
al heel goed plannen en verhinderdata opvragen, en in de praktijk werkt dat goed.
Wat wij nog wel interessant zouden vinden, is iemand die in een arrondissement een
soort realtime overzicht heeft van de wat kleinere zaken van de politierechter. Daar
moeten namelijk ook weleens toch twee weken van de zitting af vanwege een hindernis
die niet te verhelpen is. Die persoon weet dan: hé, deze collega-rechter heeft gisteren
een zaak aangehouden omdat de tolk er niet was dus die kan mooi in dat ontstane gat
springen. Of denk aan een situatie waarin iemand vanuit de ZSM-tafel naar een zitting
«weggedagvaard» moet worden, zoals we dat noemen. Er is dus nog wel winst te behalen
op dit vlak, en daar werken we ook aan.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan hebben we misschien nog kort tijd voor een vraag. We hebben overigens
nog maar een paar minuten, zie ik. Ik was wel enthousiast, maar ... Als er prangende
vragen zijn, kunt u die gaan stellen, maar houd het kort. Mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Ik heb een korte vraag, juist omdat de opmerking werd gemaakt dat als we de strafrechtketen
willen ontlasten, we ook moeten kijken naar niet-strafrechtelijke afdoening. Ik stelde
de vraag al aan de bestuurders, en ik stel hem nog een keer aan u, mevrouw Vis, en
misschien ook aan meneer Janssen. Zouden we het toepassen van het herstelrecht bij
bijvoorbeeld burenruzies – er zijn ook andere mooie voorbeelden – verplicht moeten
stellen, zodat het niet meer zo vrijblijvend is? Dan is dat je uitgangspunt, net als:
procesafspraken, tenzij. Zou dat een goede suggestie kunnen zijn? Je kan het wel blijven
stimuleren, maar dan ben je weer een aantal jaren verder.
De voorzitter:
Omwille van de tijd gaan we meteen naar een reactie. Meneer Janssen.
De heer Janssen:
Zeker kan je als wetgever natuurlijk alles. Als u verplicht stelt dat het slachtoffer
een nog nadrukkelijker rol krijgt en dat er bijvoorbeeld de verplichting tot zo'n
gesprek is, gaan we dat natuurlijk doen. Maar ik denk dat op dit moment echt de instrumenten
voorhanden zijn om het in het strafproces voortreffelijk te regelen. Ik geef toe dat
het best weleens misloopt en dat de rol van mediation nog groter zou moeten zijn dan
die nu is, maar wij hebben de instrumenten om dat goed te regelen. Daar zijn we ook
echt elke dag mee bezig. Het slachtoffer is dus niet alleen bij de rechtspraak, maar
ook bij het Openbaar Ministerie en ik denk zeker ook bij de politie, echt wel in goede
handen.
De voorzitter:
Mevrouw Vis.
Mevrouw Vis:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb de vraag iets anders geïnterpreteerd. Ik ben het helemaal
eens met wat mijn collega Janssen zegt over dat het daar in goede handen is en dat
het daar waarschijnlijk voldoende geborgd is. Ik doelde meer op de voorkant, zodat
je niet dat hele traject ingaat van het dossier maken. Ik weet niet of «verplicht»
dan een goede term is. Maar in de opdracht om in bepaalde zaken eerst die routes te
verkennen alvorens we de reflex hebben om een dossier te maken, hebben we als politie
ook wat te doen. Wij zouden onze mensen ook kunnen instrueren dat als er iemand met
zoiets belt, het antwoord ook anders kan zijn dan «gaat u maar aangifte doen». Daar
zouden we meer aandacht aan moeten besteden. Er zijn natuurlijk heel veel varianten
anders dan herstelrecht, die daarbij denkbaar zijn. Daar zou wat meer en nadrukkelijker
aandacht voor kunnen zijn en dat zou minder vrijblijvend kunnen zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Heel kort. Ik vraag aan beide vertegenwoordigers van de rechterlijke macht: hoort
het niet bij een rechtsstaat dat je ook megastrafzaken op een ordentelijke en veilige
wijze moet kunnen organiseren? Meneer Janssen zegt namelijk dat we die misschien toch
meer zouden moeten opknippen. Hoort het er niet bij dat we dit juist wel op veilige
wijze mogelijk moeten maken?
De voorzitter:
Dank. De heer Janssen.
De heer Janssen:
Sorry dat we nou in die Marengozaak terechtkomen. Dat opknippen is er vooral op gericht
om de problemen eruit te halen. De focus die het OM dan op zo'n strafproces legt,
moet misschien ook wel. Je moet misschien ook die kopstukken met elkaar vervolgen,
hoor. Dat ziet u misschien. Daar zit een belang, maar dat belang mag niet de boventoon
gaan voeren als je daardoor veroorzaakt dat het zo lang gaat duren en dat er zo veel
rondom zo'n zaak verkeerd gaat. Ik denk dat we nooit ontkomen aan die centrale zaken
met de kopstukken die veel in de media zijn, om echt te laten zien dat de democratie
werkt. Zo begrijp ik u. Dat moet blijven. Maar ik denk niet dat het zo moet gaan zoals
het nu soms gaat.
De voorzitter:
De heer Lycklama.
De heer Lycklama à Nijeholt:
Het feit is dat je bij een grote megazaak al gauw vier rechters en twee gerechtsjuristen
een hele tijd uit het gewone zittingsrooster moet halen. Het is dus echt goed om erover
na te denken hoe je dat wilt aanpakken. Ik ben het ook wel weer met u eens dat je,
waar het ertoe doet, echt moet proberen om het wel in één keer te behandelen. In ieder
geval gaan wij waarschijnlijk nog veel meer van dit soort zaken krijgen. Alleen al
door die encryptiekwesties komen er nu zo veel zaken boven water. Het is dus wel iets
waar we over na moeten denken.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Zou de heer Wiegant zijn licht kunnen laten schijnen over het zinnetje «meer verdachten
te vervolgen voor minder». Kan dat? Is dat een goed idee?
De voorzitter:
De heer Wiegant.
De heer Wiegant:
Dank u wel. In deze hele discussie miste ik namelijk heel even dat het vervolgingsmonopolie
toch echt bij het Openbaar Ministerie ligt en nergens anders. Dat doen wij met het
oog op, laat ik maar even zeggen, dat wat er maatschappelijk aan de orde is. We kunnen
dus met z'n allen praten over de vervolging van de groep van Taghi. We kunnen het
ook met z'n allen hebben over wat er zou gebeuren als we dat niet doen, of niet in
deze omvang of met deze nadrukkelijke aanwezigheid. Dat geldt, denk ik, niet alleen
voor die zware georganiseerde misdaad, maar evenzeer voor heel veel zedenzaken, heel
veel zaken met geweld en wat er in het publieke domein allemaal gebeurt. Wij zetten
dat vervolgingsrecht dus in met het oog op de vraag wat er maatschappelijk aan de
orde is en niet de vraag hoe lang het duurt voordat die berecht wordt. Maar dat we
vervolgens niet alleen naar effectief, maar ook naar efficiënt strafrecht mogen kijken,
ben ik wel weer met u eens. Als ik kijk naar de voorradenproblematiek – het is dan
een beetje ingewikkeld, want onze grootste voorraden zitten juist bij de kleine zaken –
denk ik dus over het vervolgen voor minder, dat ik daarmee eigenlijk het probleem
stimuleer. De oplossing zit dus niet in meer kleine zaken maken.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ik speelde in op een opmerking van de heer Janssen en volgens mij heeft hij het niet
zo bedoeld. Maar dat kan aan mij liggen. Misschien interpreteer ik het verkeerd.
De heer Janssen:
Zal ik daarop reageren?
Mevrouw Kuik (CDA):
Ja, graag.
De heer Janssen:
Wat ik daarmee bedoel, is dat het OM natuurlijk vanuit de maatschappelijke taak er
vaak voor kiest om zo'n tenlastelegging in te richten met alle politiedossiers die
daaronder liggen en dat het de politie ook weleens aanstuurt om ook nog eens dit en
dat te onderzoeken. Dat is heel begrijpelijk en ook goed vanuit opsporingsoogpunt.
Dat is ook goed voor de criminaliteitsbestrijding in brede zin. Maar als het dan bij
mij op het bordje komt, ben ik heel lang bezig met één verdachte en met heel veel
feiten, waarbij sommige feiten maar half zijn onderzocht. Ik spreek daar dan van vrij
en krijg daar dan weer kritiek op. Maak het dus iets kleiner en behapbaarder. Dan
kom je ook eerder tot strafzaken waarin de consensus wat meer op de voorgrond treedt
en waarbij de verdachte zegt: dit heb ik gewoon gedaan, dus laten we dat nou maar
gewoon afrekenen. Dat moet niet in alle zaken gebeuren, maar zo kun je de strafrechtpleging
toch beter inzetten en krijg je uiteindelijk meer resultaat onder de streep. Daar
zocht u naar.
De voorzitter:
Ten slotte de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Maar het is tijd. Het is goed.
De voorzitter:
Het is goed. Dan gaan we echt afronden. Dit was een ontzettend goed georganiseerd
rondetafelgesprek. Nogmaals dank aan de voorbereidingsgroep.
De heer Ellian (VVD):
En de ondersteuning.
De voorzitter:
En de ondersteuning! De staf zit achter ons; ook heel fijn. U allen hartelijk dank,
nogmaals. Als ik het zo hoor, gaan we elkaar vaker zien en spreken, dus graag tot
een volgende keer.
Bedankt aan de mensen op de publieke tribune en aan de mensen die meegeluisterd hebben.
Graag tot een andere keer.
Tot ziens.
Sluiting 14.02 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier