Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Weyenberg over de registratie van fraudeurs door verzekeraars naar aanleiding van het bericht 'Nederlandse verzekeraars spelen voor aanklager en rechter tegelijk'
Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Nederlandse verzekeraars spelen voor aanklager en rechter tegelijk» (ingezonden 6 februari 2023).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën) en Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 22 mei 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse verzekeraars tegelijk voor aanklager
en rechter spelen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt het kabinet mijn zorgen over onterechte registraties van fraude door verzekeraars?
Antwoord 2
Het kabinet deelt met de vraagsteller dat voorkomen moet worden dat mensen onterecht
geregistreerd worden als fraudeur. Het waarborgen van de veiligheid en integriteit
van de financiële sector is essentieel. Verzekeraars hebben dan ook de wettelijke
verplichting tot het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering.2 In dat kader moeten verzekeraars beschermende maatregelen nemen om effectief op te
treden tegen criminaliteit (waaronder fraude en misbruik). Fraudeurs beperken zich
immers zelden tot één instelling. Verzekeraars wisselen daarom samen met in totaal
ruim 160 financiële instellingen informatie met elkaar uit over incidenten via het
zogenaamde Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
Het is belangrijk om te voorkomen dat verzekeraars betrokkenen te lichtvaardig in
een register opnemen. De diensten van financiële instellingen zoals verzekeraars hebben
namelijk betrekking op financiële producten die een normale deelname aan het economisch
verkeer mogelijk maken. Met de registratie kunnen verzekeraars de toegang van personen
tot financiële producten beperken. Het registreren van persoonsgegevens in een dergelijk
register en specifiek van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van
artikel 1 UAVG is daarom omgeven met veel wettelijke waarborgen en is in beginsel
het domein van de overheid. Private organisaties mogen alleen persoonsgegevens van
strafrechtelijke aard in Nederland verwerken wanneer de Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) hiervoor toestemming verleent.3
De regels en waarborgen met betrekking tot het incidentenwaarschuwingssysteem zijn
door vijf brancheverenigingen4 vastgelegd in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen
(PIFI).5 Per 1 april 2021 heeft de AP goedkeuring verleend aan dit protocol.6 Volgens de AP hebben financiële instellingen voldoende aangetoond dat zij een zwaarwegend
belang hebben bij het gebruik van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in dit
register. Bovendien schept het PIFI voorwaarden voor een behoorlijke en zorgvuldige
gegevensverwerking, onder andere ten aanzien van het verwijderen van personen uit
het register die hier onterecht in zijn opgenomen.
Vraag 3
Wat kunnen mensen die ten onrechte op een lijst terecht zijn gekomen als fraudeur,
doen om van die lijst af te komen?
Antwoord 3
Wanneer een betrokkene het niet eens is met opname in het incidentenwaarschuwingssysteem
kan hij in de eerste plaats bezwaar maken bij de verzekeraar die het incident registreert.
De verzekeraar beoordeelt zo snel als mogelijk en in ieder geval binnen een maand
na ontvangst van het bezwaar of het bezwaar gerechtvaardigd is. Indien hij het bezwaar
gerechtvaardigd vindt, beëindigt hij direct de registratie. Wanneer dit niet het geval
is, kan de betrokkene zich wenden tot het bestuur van de verzekeraar. Wanneer deze
stap niet leidt tot een oplossing kan de betrokkene zicht wenden tot het Klachtinstituut
Financiële Dienstverlening (Kifid), dan wel de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen
(SKGZ) indien het geschil betrekking heeft op de zorgverzekering of ziektekostenverzekering,
de AP of de bevoegde rechter.
Vraag 4
Welke stappen zet het kabinet om te voorkomen dat er naast de problematiek van unbankables ook problematiek van uninsurables gaat ontstaan als mensen ten onrechte nooit een verzekering kunnen krijgen net als
mensen die ten onrechte nergens een (zakelijke) bankrekening kunnen krijgen?
Antwoord 4
Ik volg nauwgezet de ontwikkelingen rondom potentiële onverzekerbaarheid, om waar
nodig op te treden. Dit doe ik onder meer in nauw contact met de Autoriteit Financiële
Markten en De Nederlandsche Bank. Vooralsnog zie ik echter geen aanleiding om op dit
onderwerp nieuwe regulering te introduceren of op andere wijze actief op te treden.
Ik ben niet bekend met situaties waarin personen onterecht geheel onverzekerbaar zijn.
Vraag 5
Hoe kijkt het kabinet naar een verplichting voor verzekeraars om in alle gevallen
van (een vermoeden van) fraude aangifte te doen bij de politie?
Antwoord 5
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 5 van de leden Mutluer en Nijboer (2023Z011688) heb toegelicht, zal een verzekeraar volgens het PIFI in principe aangifte doen als
volgens de verzekeraar in voldoende mate vaststaat dat een persoon betrokken is bij
een gedraging die een bedreiging vormt, vormde of kan vormen voor de (financiële)
belangen van klanten en/of medewerkers van de verzekeraar, voor de verzekeraar zelf,
of voor de integriteit van de financiële sector. In sommige situaties gebeurt dat,
in overleg met het OM, niet (meteen). In zaken waar sprake lijkt van het in georganiseerd
verband op grote schaal misbruik maken van het stelsel van financiële dienstverlening,
bepaalt de verzekeraar conform het PIFI in overleg met het OM op welk moment de verzekeraar
het beste aangifte kan doen en bij welke opsporingsinstantie dat het meest effectief
is. Bij klachtmisdrijven zoals het schenden van geheimen kan alleen het slachtoffer
aangifte doen, niet de verzekeraar. Verder is in het PIFI bepaald dat verzekeraars
het proportionaliteitsbeginsel in acht moeten houden bij de keuze om over te gaan
tot aangifte van een strafbaar feit. De verzekeraar maakt deze afweging en legt deze
vast.
Personen en private organisaties zoals een verzekeraar hebben nooit een verplichting
om aangifte te doen van een strafbaar feit zoals fraude. Het kabinet heeft er begrip
voor dat verzekeraars niet in alle situaties overgaan tot aangifte, maar een afweging
maken op basis van proportionaliteit. Een aangifte kan namelijk voor de betrokkene
verstrekkende gevolgen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vinden of behouden van werk.
Een situatie waarbij aangifte doen volgens het PIFI disproportioneel kan zijn is bijvoorbeeld
wanneer een jongere die door middel van het beschikbaar stellen van zijn of haar bankrekening
betrokken is bij fraudeleuze praktijken of wanneer een first offender zich niet bewust was van de gevolgen van zijn handelen.
Ook registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem kan nadelige gevolgen hebben
voor de betrokkene, maar die zijn vaak minder verstrekkend dan wanneer de verzekeraar
tevens aangifte doet van een strafbaar feit. Dat verzekeraars zorgvuldig afwegen of
aangifte naast registratie proportioneel is, betekent niet dat zij in het algemeen
lichtvaardig omgaan met registratie. Ook wanneer een verzekeraar over gaat tot registratie
en geen aangifte volgt, blijft het uitgangspunt dat de verzekeraar moet kunnen aantonen
dat in voldoende mate vaststaat dat de gedraging de kwalificatie strafbaar feit kan
dragen en dat voldoende bewijs van betrokkenheid tegen de betrokkene beschikbaar is.
In die zin kan de betrokkene baat hebben wanneer een verzekeraar niet overgaat tot
het doen van aangifte. De AP heeft het proportionaliteitsbeginsel ook nadrukkelijk
meegewogen in het uiteindelijke positieve oordeel ten aanzien van het PIFI.
Vraag 6
Wat denkt het kabinet van een verplichting om fraudeurs in beginsel maximaal vijf
jaar op een lijst te mogen zetten, in lijn met politieregisters, met uitzondering
van stelselmatige fraudeurs?
Antwoord 6
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 toelicht, gelden in Nederland reeds diverse wettelijke
waarborgen ten aanzien van het beschermen van persoonsgegevens van strafrechtelijke
aard. In dat kader mogen private organisaties alleen persoonsgegevens verwerken wanneer
de AP hiervoor toestemming verleent. De bewaartermijn in het incidentenwaarschuwingssysteem
is in beginsel acht jaar, tenzij zich een nieuwe aanleiding voordoet om de betrokkene
te registreren. De bewaartermijn van acht jaar sluit aan bij de termijn die wettelijk
is vastgelegd voor de mededelingsplicht inzake het strafrechtelijk verleden van een
potentiële verzekeringnemer.7 Volgens de AP is dit een lange bewaartermijn, maar wordt de termijn wel genuanceerd
door een proportionaliteitstoets bij opname in het register en een proportionaliteitstoets
voor de vaststelling van de bewaartermijn in de specifieke situatie. De AP oordeelt
derhalve dat dit protocol proportioneel is tot het te bereiken doel. Het kabinet hecht
aan dit oordeel van de AP en heeft geen aanleiding om hier anders over te denken.
Vraag 7
Is het kabinet ook van mening dat fraudeurs pas op een lijst moeten kunnen komen nadat
de rechter of een andere onafhankelijke instantie naar het bewijs heeft gekeken? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit gebeurt?
Antwoord 7
Ik begrijp uw zorgen; het is echt zaak om te voorkomen dat betrokkenen te lichtvaardig
in een register terecht komen wat mogelijk voor hen kan leiden tot vergaande gevolgen.
Daarom is een goed afwegingskader met de juiste waarborgen erg belangrijk. Daar is
bij de registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem op basis van het PIFI sprake
van. In 2021 heeft de AP geconcludeerd dat behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking
binnen de wettelijke eisen aannemelijk is. Ik deel dus niet met u dat fraudeurs pas
op een lijst moeten kunnen komen nadat de rechter of een andere onafhankelijke instantie
naar het bewijs heeft gekeken.
Vraag 8
Welke openheid moeten verzekeraars op dit moment geven over hun fraudelijsten? Is
meer openheid over deze registers wenselijk volgens het kabinet, zodat burgers beter
in staat zijn om hun inzage- en rectificatierechten te gebruiken en zaken recht te
zetten?
Antwoord 8
Betrokkenen van wie persoonsgegevens in het incidentenwaarschuwingssysteem worden
opgenomen hebben volgens het PIFI recht op een mededeling van opname in het register.
Een mededeling blijft alleen in uitzonderingssituaties achterwege. Dit is onder meer
het geval voor zover dat noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing
en vervolging van strafbare feiten, de bescherming van de betrokkene of de rechten
en vrijheden van anderen. De afweging om de mededeling achterwege te laten moet de
verzekeraar vastleggen. Wanneer een betrokkene niet is geïnformeerd over opname in
het register, wordt hij door de verzekeraar op de hoogte gesteld van opname zodra
een toets heeft geresulteerd in een «hit». Dit gebeurt in situaties waarin een persoon
bij een andere verzekeraar een verzekeringsaanvraag indient, en de andere verzekeraar
in het incidentenwaarschuwingssysteem ziet dat de aanvrager is geregistreerd. De AP
vindt het voldoende aannemelijk dat het PIFI voldoet aan de beginselen van rechtmatigheid,
behoorlijkheid en transparantie. De werking van het PIFI volgt uit de vergunning van
de AP en is daarmee als voldoende transparant.
Vraag 9
Op grond waarvan kunnen instellingen zoals banken en verzekeraars klanten weigeren?
Antwoord 9
Banken en verzekeraars zijn niet verplicht om klanten te accepteren en hebben in beginsel
de vrijheid om een klant te weigeren. Dat kunnen zij bijvoorbeeld doen vanwege een
afweging dat bepaalde kenmerken van die klant een te hoog risico vormen. De vraag
of al dan niet sprake is van een te hoog risico hangt af van de bedrijfsstrategie
van de bank of verzekeraar. Enige uitzondering in de verzekeringsbranche betreft de
acceptatieplicht van zorgverzekeraars ten aanzien van de basiszorgverzekering.
Vraag 10
Hoe wordt voorkomen dat klanten worden geweigerd op discriminatoire gronden, zoals
beroep of leeftijd?
Antwoord 10
Het discriminatieverbod is vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet. Dit discriminatieverbod
is verder uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling. Daarin is opgenomen dat
het verboden is om onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras en geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid
of burgerlijke staat. Het verbod geldt voor belangrijke horizontale rechtsverhoudingen,
zoals bij het aanbieden van goederen en diensten waaronder ook verzekeren valt. Een
soortgelijk verbod van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte is opgenomen
in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Op grond
van deze wetgeving is direct onderscheid op grond van de genoemde persoonskenmerken
in principe verboden. Voor indirect onderscheid, te weten onderscheid op basis van
een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze dat personen op grond
van één van de genoemde persoonskenmerken in vergelijking met andere personen bijzonder
treft, geldt dat dit niet verboden is als voor het onderscheid een objectieve rechtvaardigingsgrond
kan worden aangevoerd. Daarvoor is vereist dat het onderscheid een legitiem doel dient,
de middelen voor het bereiken van dat doel passend en ook noodzakelijk (proportioneel)
zijn en het doel niet op andere wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het College
voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter kan beoordelen of de weigering van
een klant een relatie heeft met een beschermd persoonskenmerk en zo ja, of daarbij
sprake is van een gerechtvaardigd dan wel een ongerechtvaardigd onderscheid.
Beroep en leeftijd zijn geen wettelijke discriminatiegronden wat betreft het weigeren
van klanten. In de Algemene wet gelijke behandeling zijn zij niet opgenomen als kenmerken
waarop een verboden onderscheid gemaakt kan worden. Discriminatie op leeftijd is wel
verboden ten aanzien van aspecten gerelateerd aan werk, op grond van de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij arbeid. Die wet heeft echter geen betrekking
op het al dan niet weigeren van klanten door verzekeraars.
Vraag 11
Is het kabinet van mening dat iemand die geen historie van schadegevallen heeft, altijd
netjes premie heeft afgedragen en een geldig rijbewijs heeft ontvangen van het CBR,
in principe een autoverzekering zou moeten kunnen krijgen?
Antwoord 11
Hoewel het onwenselijk kan zijn als iemand in het geheel geen autoverzekering kan
afsluiten, hebben verzekeraars, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 10, in beginsel
de vrijheid om klanten te weigeren. Verzekeraars zijn immers niet verplicht om klanten
te accepteren. Ik heb geen aanwijzingen dat er mensen zijn in de situatie die u schetst
die geen autoverzekering zouden kunnen afsluiten. Ik wijs tevens op de mogelijkheid
om een autoverzekering af te sluiten bij de Vereende. Deze verzekeraar richt zich
in het bijzonder op personen die om uiteenlopende redenen lastig een verzekering kunnen
afsluiten bij andere verzekeraars. Aanvragen voor een autoverzekering zullen door
de Vereende onder vrijwel alle omstandigheden worden geaccepteerd.
Vraag 12
Wat is het oordeel van het kabinet over een situatie waarin iemand die reeds is verzekerd
voor een auto, een andere (elektrische, tweedehands) auto koopt, maar vervolgens opeens
wordt geweigerd omdat deze persoon volgens de verzekeraar een te hoge leeftijd heeft
terwijl de verzekering gewoon had kunnen doorlopen als diegene de vorige auto had
aangehouden?
Antwoord 12
Hetgeen ik hierover heb geantwoord op vraag 9 en 10 ten aanzien van het weigeren van
klanten is op dezelfde wijze van toepassing op beslissingen van verzekeraars om een
bepaalde verzekering al dan niet te verlengen.
Vraag 13 en 14
Acht het kabinet het wenselijk dat iemand die geen historie van schadegevallen heeft,
altijd netjes premie heeft afgedragen en een geldig rijbewijs heeft ontvangen van
het CBR, geweigerd kan worden voor een autoverzekering, enkel en alleen op grond van
leeftijd? Zo nee, wat doet het kabinet om deze weigeringen tegen te gaan?
Hoe kijkt het kabinet naar het weigeren van een potentiële klant enkel op grond van
leeftijd of beroep in relatie tot de Wet gelijke behandeling en artikel 1 van de Grondwet?
Antwoord 13 en 14
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9 en 10. Sommige verzekeraars hanteren
een leeftijdsgrens voor het afsluiten van een autoverzekering en bij sommige verzekeraars
moeten ouderen een hogere premie betalen. Maar mijn beeld is dat ouderen bij diverse
verzekeraars een autoverzekering af kunnen sluiten.
Vraag 15
Waar kan iemand die enkel en alleen op grond van leeftijd of beroep wordt geweigerd,
of dat vermoeden heeft, terecht om op een laagdrempelige manier een klacht in te dienen,
dus anders dan bij een rechter?
Antwoord 15
Als iemand het niet eens is met een afwijzing op grond van leeftijd of beroep kan
hij allereerst een klacht indienen via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar.
Ook is het mogelijk een klacht voor te leggen aan het Kifid of de SKGZ. Omdat leeftijd
en beroep niet zijn opgenomen in de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke
behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid alleen ziet op aspecten die aan werk
zijn gerelateerd, is het College voor de rechten van mens niet bevoegd hierover te
oordelen. Uitsluiting op grond van leeftijd of beroep kan wel ter toetsing aan de
rechter worden voorgelegd. De rechter zal gelet op de contracteervrijheid van verzekeraars
(zie het antwoord op vraag8 in zo’n geval naar verwachting terughoudender toetsen dan bij onderscheid op de persoonskenmerken
die wel bijzondere bescherming genieten op grond van de Algemene wet gelijke behandeling
en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.