Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Leijten over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen
Vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen (ingezonden 13 maart 2023).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming), mede namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 8 mei 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2022–2023, nr. 2128.
Vraag 1
Kent u het redactioneel commentaar van M. Scheltema, «Procederen tegen de burger.
Maakt het recht van de burger een vijand?»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Wat is uw reactie op de observatie dat tegenover de redenen van de Staat om in hoger
beroep te gaan tegen mensen die in eerste aanleg gelijk kregen bij de rechter, zoals
mogelijke precedentwerking en rechtseenheid, de belangen van de mensen die het betreft
staan? Realiseert u zich voldoende dat het voor mensen die gewonnen hebben bij de
rechter tot enorme financiële en mentale belasting leidt en dat het belang van het
individu niet zomaar kan wijken voor het «algemeen belang» van een hoger beroep, als
daar al sprake van is?
Op welke wijze gaat u scherper afwegen of een hoger beroep ook echt noodzakelijk is
en geen onevenredige gevolgen heeft voor de mensen die het betreft?
Antwoord 2 en 3
Ik ben mij er zeer goed van bewust dat wanneer de Staat in een procedure hoger beroep
aantekent, de burger zich door deze opstelling in de kou gezet kan voelen en dat verder
procederen voor hem een enorme belasting vormt. Tegelijkertijd kunnen er goede redenen
zijn voor de Staat om in een bepaald geval in hoger beroep te gaan, bijvoorbeeld als
dat noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen voor de toepassing van het recht in
soortgelijke gevallen. Dat betekent dat de Staat altijd een evenwichtige afweging
dient te maken tussen alle belangen die in het geding zijn, en zich derhalve niet
geheel eenzijdig als partij tegenover een burger kan opstellen. Om die afweging op
een goede manier te kunnen maken, heeft het kabinet in het verleden in reactie op
het rapport van de Nationale ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims» ook een
kader opgesteld.2 Hierin wordt voorgeschreven dat de Staat terughoudend om moet gaan met het instellen
van hoger beroep indien de Staat in een procedure tegen een burger door de rechter
in het ongelijk is gesteld en dient zij bij de besluitvorming over een eventueel in
te stellen hoger beroep, de belangen van de betrokken individu mee te wegen. Tevens
wordt voorgeschreven dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid
een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie
van diens proceskosten.
Dit kader is alweer geruime tijd geleden opgesteld. In de motie Leijten/Ellian3 is aan de regering gevraagd om met een reflectie te komen op de rol van de Staat
als procespartij. Of bovengenoemd kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht
krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling binnen de rijksoverheid, zal
worden meegenomen in de kabinetsreactie op de motie.
Vraag 4
Wat vindt u van het voorstel dat er voortaan ook anders kan worden omgegaan met de
mensen tegen wie hoger beroep wordt ingesteld, om hen in ieder geval niet met de negatieve
gevolgen hiervan op te zadelen? Bijvoorbeeld door in ieder geval de advocaat van de
betrokkene te betalen en de positieve gevolgen van de gewonnen rechtszaak in stand
te laten voor de mensen, ongeacht de uitkomst in hoger beroep?
Antwoord 4
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 schrijft het kader «Behoorlijk
omgaan met schadeclaims» voor dat in geval van een proefproces in het algemeen belang
de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het
Ministerie van diens proceskosten. In het kader van de motie Leijten/Ellian zal worden
bezien of dit kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming
over de procesopstelling van de Staat.
Vraag 5
Bent u reeds begonnen met de uitvoering van de motie Leijten/Ellian4 die vraagt om een reflectie over de rol van de Staat als procespartij, om het vertrouwen
in overheidsinstanties te herwinnen? Hoe gaat u dit aanpakken?
Antwoord 5
Ja. Zoals ik hierboven heb aangegeven, bestaat er binnen de rijksoverheid een kader
om een behoorlijke omgang met schadeclaims binnen de rijksoverheid te borgen. Of dit
kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming
over de procesopstelling van de Staat in individuele gevallen, zal ik in de komende
periode bezien. Ik verwacht u daar namens het kabinet rond de zomer nader over te
informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.