Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over ‘de ammoniakuitstoot van bronnen buiten de landbouw’
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over de ammoniakuitstoot van bronnen buiten de landbouw (ingezonden 21 maart 2023).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 4 mei 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2022–2023, nr. 2181.
Vraag 1
Wordt de aanbeveling van de wetenschappers om het isotopenonderzoek waarmee je verschil
kunt maken tussen ammoniak uit de veehouderij en ammoniak uit verbrandingsprocessen
ook regionaal uit te voeren door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) opgepakt?1
,
2
Antwoord 1
Het aandeel van ammoniak uit verbrandingsprocessen in Nederland is laag, 87% van de
ammoniak is afkomstig uit de veehouderij en 13% van de ammoniak kent andere bronnen,
waarvan 3% uit verbrandingsprocessen. Het RIVM ziet geen aanleiding om de emissiecijfers
uit verbrandingsprocessen aan te passen. Nederland is daarom niet het meest geschikte
land om het isotopenonderzoek, zoals beschreven in het artikel uit Nature, uit te
voeren.
Vraag 2 en 3
Waar is de stellingname van het RIVM dat er geen aanleiding is om te veronderstellen
dat er in Nederland sprake is van onderschatting van ammoniakemissies uit verbrandingsprocessen
ten opzichte van emissies uit de landbouwsector op gebaseerd, aangezien in het betreffende
onderzoeksrapport wordt aangegeven dat er geen grote verschillen zijn gevonden tussen
het stedelijk gebied en het landelijk gebied en de Europese cijfers voor het aandeel
landbouw in de ammoniakemissies niet lager zijn dan die voor Nederland?3
Gelet op het voorgaande, worden alle emissiefactoren voor ammoniakemissies uit verbrandingsprocessen
tegen het licht gehouden?
Antwoord 2 en 3
In het artikel van Nature worden drie bronnen van ammoniak uit verbrandingsprocessen
genoemd, namelijk die uit verkeer, uit het verbranden van biomassa en uit het verbranden
van steenkool. Voor deze drie bronnen heeft het RIVM de onderbouwing van de emissiefactor
tegen het licht gehouden, waaruit blijkt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen
dat de ammoniakemissie uit verbrandingsprocessen in Nederland wordt onderschat.
In Nederland wordt voor de bepaling van ammoniakemissies uit verkeer gebruikgemaakt
van de emissiefactoren zoals afgeleid door TNO. Dit gebeurt op basis van TNO metingen
aan de uitlaat van voertuigen. De emissiefactoren worden dus rechtstreeks bepaald
uit metingen en zijn naar de laatste meetinzichten uit 2022 aangepast voor de meest
recente emissiereeks 1990 -2021. Voor de emissies uit biomassa wordt gebruik gemaakt
van emissiefactoren op basis van wetenschappelijke artikelen specifiek gericht op
de bepaling van NH3 emissiefactoren uit houtverbranding. De emissiefactoren zijn in 2019 aangepast op
basis van een literatuurstudie waarin het artikel geciteerd in het artikel van Nature
is meegenomen. Bij de bepaling van de emissies wordt rekening gehouden met stookgedrag
in de praktijk. De Emissieregistratie berekend op dit moment geen emissies uit de
verbranding van steenkool omdat de internationale richtlijnen vermelden dat deze emissies
niet voorkomen bij industriële toepassingen van steenkool. In Nederland is verder
de toepassing van steenkool voor ruimteverwarming verwaarloosbaar.
In het artikel uit Nature wordt emissie uit steenkoolverbranding vermeld als bron
van ammoniak. In een referentie in het artikel (Li, Q. et al, 2016) wordt een emissiefactor
voor industriële kolenverbranding van 0,02 g/kg genoemd. Hierbij moet gemeld worden
dat dit artikel refereert naar een ander artikel (Sutton et al., 2000) voor de waarde
van deze emissiefactor: hierin wordt echter een emissiefactor van 0,00023 g/kg (0,23
g/t) gemeld voor industriële kolenverbranding. Tenslotte geeft RIVM aan dat de conclusies
in het artikel van Nature voor Europa zijn gebaseerd op een beperkt aantal metingen
waarbij het merendeel van de metingen van voor het jaar 2000 dateren. Deze metingen
zijn dus minder geschikt om iets te zeggen over recente jaren en betreffen tevens
indirecte metingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof -
Mede namens
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.