Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Boswijk en Geurts over het bericht 'Nederlands beste boerengrond – in Flevoland – maakt plaats voor woningen en natuur: ‘Maar bos kweken werkt hier niet’'
Vragen van de leden Boswijk en Geurts (beiden CDA) aan de Ministers voor Natuur en Stikstof, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht «Nederlands beste boerengrond - in Flevoland - maakt plaats voor woningen en natuur: «Maar bos kweken werkt hier niet»» (ingezonden 2 februari 2023).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Ministers
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
(ontvangen 1 mei 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr.
1647.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Nederlands beste boerengrond – in Flevoland – maakt
plaats voor woningen en natuur: «Maar bos kweken werkt hier niet»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat momenteel de meest vruchtbare en productieve landbouwgronden ingeruild
worden voor andere functies, zoals woningbouw en natuur? Zo ja, wat is hiervan de
oorzaak en wat vindt u hiervan?
Antwoord 2
Vanuit verschillende ruimtevragers zoals de woningbouw of infrastructuur ontstaat
er druk op de beschikbare ruimte in Nederland. Het kabinet heeft in november in de
Kamerbrief Toekomst Landbouw2 aangegeven dat de agrarische sector niet het sluitstuk mag worden in de discussie
over ruimte.
In de meest recente CBS-publicatie «Natuurlijk kapitaal en brede welvaart in Nederland»
wordt in beeld gebracht hoe ons landgebruik zich ontwikkelt en is veranderd3. Hieruit blijkt het totale agrarisch areaal tussen 2013 en 2020 is afgenomen met
circa 24.400 ha, oftewel zo’n 1,3 procent.
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen
wordt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) momenteel de structurerende
keuze «beschermen bruikbare landbouwgrond» uitgewerkt en wordt er een afwegingskader
voor functiewijzigingen op landbouwgrond ontwikkeld.
Vraag 3
Kunt u reflecteren op de alinea «Maar bos kweken werkt hier niet»? Klopt het dat bij
de aanwijzing van gronden voor een bepaalde functie niet wordt gekeken naar de grondsoort?
Antwoord 3
Het nationale beleid -zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de
uitvoering daarvan in de NOVEX (Nationale Omgevingsvisie Extra) en het NPLG- gaat
uit van het principe van «de juiste functie op de juiste plek», waarbij bodem- en
watersystemen sturend zijn en de kenmerken en identiteit van het gebied centraal staan
bij het maken van ruimtelijke afwegingen. Deze uitgangspunten zullen op lokaal en
regionaal niveau moeten doorwerken in beleid en de besluitvorming over plannen en
vergunningen. Ook moeten bestemmingswijzigingen worden gemotiveerd met het oog op
een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet gemotiveerd kunnen worden dat de nieuwe
bestemming uitvoerbaar is op de betreffende locatie. Mocht de grondsoort een belemmering
vormen voor de nieuwe functie die aan een locatie is toebedeeld, dan dient dit meegenomen
te worden bij de uitvoerbaarheidstoets.
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen
wordt in het NPLG momenteel de structurerende keuze «beschermen bruikbare landbouwgrond»
uitgewerkt en wordt er een afwegingskader voor functiewijzigingen op landbouwgrond
ontwikkeld. Ook in het gesprek over het landbouwakkoord komt het afwegingskader hoe
om te gaan met landbouwgrond aan de orde. En kunnen hierover afspraken gemaakt worden.
In de ontwikkeling van het afwegingskader wordt bezien hoe grondsoort en -kwaliteit
expliciet een plek kan krijgen bij de afweging om al dan niet tot functiewijziging
op landbouwgrond over te gaan. Zo wordt er bij functiewijziging geborgd dat er niet
enkel wordt geredeneerd vanuit de inpasbaarheid van de nieuwe functie, maar wordt
de meerwaarde van de grond voor de landbouw expliciet bij deze afweging betrokken.
Dit afwegingskader dient daarmee als extra waarborg dat bruikbare landbouwgronden
zo veel mogelijk worden ontzien van functiewijzigingen.
Vraag 4
Op welke manier verhoudt het artikel zich tot de uitvoering van de motie van het lid
Boswijk c.s. (Kamerstuk 33 037 nr. 402) waarin wordt opgeroepen te onderzoeken hoe hoogwaardige landbouwgrond beschermd
kan worden?
Antwoord 4
Om expliciet invulling te geven aan de bescherming van hoogwaardige landbouwgrond
wordt momenteel de structurerende keuze «beschermen bruikbare landbouwgrond» uitgewerkt
in het NPLG. Als onderdeel hiervan, worden er verschillende uitgangspunten en een
afwegingskader ontwikkeld die erop toezien dat bruikbare landbouwgronden zo veel mogelijk
worden ontzien van functiewijzigingen als deze elders beter inpasbaar zijn. Zo wordt
er voorkomen dat de landbouw het sluitstuk is van de discussie over ruimte. Hiermee
wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Boswijk c.s. Zie de beantwoording
van vraag 3 voor een nadere toelichting over dit afwegingskader.
Vraag 5
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Schouten waarin ze zegt dat er minder gewasbeschermingsmiddelen en mest gebruikt hoeven
te worden op gezonde gronden? Wat vindt u er dan van dat momenteel juist deze gronden
worden herbestemd?
Antwoord 5
Daar zijn wij bekend mee en dit is ook in lijn met de uitgangspunten van «de juiste
functie op de juiste plek» en het principe water en bodem sturend. Juist omdat we
zorgvuldig moeten omgaan met bruikbare landbouwgronden, is in het NPLG de structurerende
keuze opgenomen om beschermen van bruikbare landbouwgrond nadrukkelijk aandacht te
geven in de gebiedsprogramma’s en werken we op dit moment aan uitgangspunten en een
afwegingskader om bij eventuele functiewijziging deze afweging zorgvuldig te maken.
Zie vraag 3 voor een nadere toelichting op het afwegingskader.
Vraag 6
Hoeveel natuurareaal zal er de komende jaren naar verwachting bij komen en hoeveel
landbouwgrond wordt hiervoor ingeleverd?
Antwoord 6
Zoals wij hebben verwoord in onze brief van 10 februari jl. over de voortgang integrale
aanpak landelijk gebied4 heeft het kabinet om op langere termijn te komen tot een gunstige Staat van Instandhouding
als doel in het NPLG opgenomen om in 2030 30 procent te overbruggen van het verschil
tussen de huidige staat van instandhouding en de gunstige staat van instandhouding.
Deze 30 procent staat niet gelijk aan 30 procent extra natuurareaal, maar aan de overbrugging
van 30 procent van het gat naar het realiseren van een gunstige staat van instandhouding
voor alle beschermde habitattypen en soorten.
Deze opgave is naar verwachting grotendeels te realiseren met bestaande afspraken
over de realisatie van het resterende Natuurnetwerk Nederland (NNN), waarvan op dit
moment nog 35.000 ha gerealiseerd moet worden (inclusief een deel van de aanleg van
nieuw bos). Daarnaast vindt invulling van de opgave plaats in de vorm van agrarische
natuur via de aanleg van groenblauwe dooradering en de resterende opgave nieuw bos
buiten de NNN.
In de verdere uitwerking van de NPLG-gebiedsplannen van de provincies zal duidelijk
worden welke mix van agrarische natuur en uitbreiding van NNN bijdraagt aan de realisatie
van deze opgave en hoeveel extra inzet er daarnaast nodig is.
Vraag 7
Op welke manier wordt bij het kiezen van gronden voor de aanleg van natuur, woningbouw,
zonneakkers, bedrijvigheid, et cetera rekening gehouden met de kwaliteit van de grond
waarvan het ten koste gaat?
Antwoord 7
Op dit moment worden landbouwgronden op verschillende manieren door rijksbeleid beschermd.
Zo heeft de NOVI een voorkeursvolgorde voor zonne-energie geïntroduceerd om beslag
op landbouw en natuur te voorkomen of te beperken. Deze voorkeursvolgorde houdt in
dat zonnepanelen bij voorkeur eerst op daken worden gelegd, vervolgens komen onbenutte
terreinen in bebouwd gebied in aanmerking en pas in laatste instantie landbouw en
natuur. Daarnaast wordt in de NOVI ook aandacht besteed aan het voorkomen van «verrommeling»
en «verloodsing» van het landelijk gebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking,
die is vastgelegd in het huidige Besluit Ruimtelijke Ordening, heeft tot doel om te
bevorderen dat eerst de mogelijkheden van binnenstedelijk bouwen worden benut voordat
sprake zal zijn van bouw in het landelijk gebied.
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen
wordt een afwegingskader ontwikkeld, zie vraag 3 voor een nadere toelichting.
Vraag 8
Wat wordt er gedaan om hoogwaardige landbouwgrond nu en in de toekomst te beschermen
en op welke manier wordt bepaald welke gronden als hoogwaardig worden beschouwd?
Antwoord 8
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen
wordt in het NPLG en in samenspraak met de landbouwtafel in het kader van het landbouwakkoord
een afwegingskader ontwikkeld; voor een nadere toelichting verwijzen wij naar vraag
3.
Provincies staan aan de lat om in hun gebiedsprogramma’s invulling te geven aan de
manier waarop de Europese water-, klimaat- en natuurdoelen kunnen worden behaald en
welk perspectief voor de landbouw hierbij per gebied inpasbaar is. De fysieke omstandigheden
(bodemkwaliteit e.d.) en de gebiedsspecifieke water-, natuur- en klimaatopgave zullen
een rol spelen bij het bepalen van het ontwikkelpad voor de landbouw en welke landbouwgronden
het meest geschikt zijn. In het afwegingskader voor functiewijzigingen op landbouwgrond
wordt bezien hoe onderlinge verschillen die bepalend zijn voor het toekomstperspectief
van de landbouw, meegenomen kunnen worden bij de afweging om al dan niet tot functiewijziging
over te gaan. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat functiewijziging op landbouwgrond
zorgvuldig gebeurt en op de meest geschikte locatie plaatsvindt.
Vraag 9
Welk bevoegd gezag heeft volgens u de verantwoordelijkheid voor het beschermen van
hoogwaardige landbouwgronden?
Antwoord 9
Iedere overheidslaag heeft zijn eigen rol te vervullen bij het beschermen van hoogwaardige
landbouwgronden. Het Rijk heeft een brede regiefunctie om ervoor te zorgen dat alle
ruimtelijke opgaven een plek krijgen en om te voorkomen dat landbouw het sluitstuk
is in de discussie rondom ruimte. Dit kabinet heeft daarom een verantwoordelijk Minister
voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangesteld die deze regiefunctie vervult.
Provincies werken momenteel aan ruimtelijke voorstellen vanuit de Startpakketten NOVEX.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal op basis daarvan bestuurlijke
afspraken maken met provincies om tot een concrete en integrale ruimtelijke uitwerking
te komen van alle nationale beleidsopgaven met een ruimtelijke component. Zoals aangegeven
in de ruimtelijke ordeningsbrief5, is het bieden van perspectief voor landbouw en natuur één van de perspectieven die
wordt betrokken bij het maken van deze bestuurlijke afspraken. Het beschermen van
bruikbare landbouwgronden is bovendien als structurerende keuze opgenomen in het NPLG
en het Rijk werkt hier momenteel uitgangspunten en een afwegingskader voor uit. Het
afwegingskader wordt ook besproken aan de landbouwtafel en kan onderdeel worden van
het landbouwakkoord. Het Rijk stelt aldus de nationale kaders op waar provincies invulling
aan dienen te geven in de Startpakketten NOVEX en de NPLG-gebiedsprogramma’s. Het
Rijk bepaalt daarmee met name het «wat» (= beschermen landbouwgrond) en de provincies
treden op als gebiedsregisseurs en staan met hun medeoverheden en gebiedspartners
aan de lat om invulling te geven aan het «hoe».
De bevoegdheid voor het (her)bestemmen van gronden ligt bij de provincies en gemeenten
en is ingegeven vanuit het «decentraal wat kan» principe. Daarbij zijn de gemeenten
primair verantwoordelijk voor woningbouw en bedrijventerreinen en bouw van nieuwe
plekken voor bedrijven en hebben zij het bestemmingsplan als het belangrijkste instrument
om te sturen op de ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Provincies en gemeenten
spelen hierdoor een grote rol bij de manier waarop de nationale, ruimtelijke kaders
– waaronder het beschermen van bruikbare landbouwgrond – worden meegenomen bij de
afweging om al dan niet tot herbestemmen over te gaan. Het afwegingskader dat momenteel
door het Rijk wordt uitgewerkt zal handvatten bieden om provincies en gemeenten te
ondersteunen bij de wijze waarop het beschermen van landbouwgrond bij deze afweging
meegenomen kan worden. Zie de beantwoording van vraag 3 voor een nadere toelichting
op het afwegingskader.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof -
Mede namens
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.