Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep en informele Ecofinraad 27 en 28 april 2023 (Kamerstuk 21501-07-1944)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1946
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 mei 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 14 april 2023 over de geannoteerde
agenda Eurogroep en informele Ecofinraad 27 en 28 april 2023 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1944).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 april 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 26 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Schukkink
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda en hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de geannoteerde agenda dat wordt gesproken
over mogelijke uitbreidingen van het resolutiemechanisme voor banken. Daarbij zou
ook naar een verdere harmonisatie en uitbreiding van het gebruik van nationale depositogarantiestelsels
worden gekeken. Zij vragen de regering nader toe te lichten of het klopt dat Nederland
eerder samen met Duitsland, Frankrijk en Finland een kritisch standpunt over deze
voorstellen heeft ingenomen en vragen de regering hoe de voorstellen van de Europese
Commissie zich verhouden tot de eerdere kritiek vanuit Nederland en deze andere landen.
Ook vragen zij de regering nader te duiden welke risico’s door de voorstellen van
de Europese Commissie ontstaan of worden vergroot voor het Nederlandse depositogarantiestelsel.
Het klopt dat Nederland in aanloop naar de publicatie van de voorstellen samen met
andere lidstaten enkele punten heeft meegegeven aan de Europese Commissie via een
non-paper, conform de Nederlandse inzet aangaande het crisisraamwerk. De komende weken
zal ik een uitgebreide formele appreciatie van de Commissievoorstellen maken, die
ik zoals gebruikelijk via een BNC-fiche met de Kamer zal delen.
Ten aanzien van het Stabiliteit- en Groeipact begrijpen de leden van de VVD-fractie
dat de Duitse regering een paper met voorstellen om schuldafbouw te verzekeren heeft
gedeeld met de Ecofinraad. Deze leden lazen in deze voorstellen nuttige en concrete
eisen om schuldafbouw te verzekeren. Steunt de Nederlandse regering de inzet van de
Duitse regering om kwantitatieve benchmarks in te zetten en voor een verplichte vaste
minimumschuldreductie per jaar? Zo nee, waarom niet?
Nederland, Duitsland en andere landen pleiten voor waarborgen voor voldoende ambitieuze
schuldafbouw in het nieuwe raamwerk. In de zoektocht naar de juiste waarborgen is
het nuttig om een breed spectrum aan opties te verkennen. Het kabinet zet in op waarborgen
voor schuldafbouw binnen de landspecifieke risicogebaseerde benadering op basis van
schuldhoudbaarheidsanalyses en met behoud van de anticyclische aspecten van het door
de Europese Commissie voorgestelde systeem. Een verplichte vaste mimimumschuldreductie
per jaar voor alle landen en in alle omstandigheden lijkt zich daar niet goed toe
te verhouden. Het kabinet blijft met de andere lidstaten en de Europese Commissie
in gesprek over een goede invulling van de noodzakelijke waarborgen voor voldoende
schuldafbouw.
De leden van de VVD fractie lazen tevens dat de president van De Nederlandsche Bank
waarschuwt dat de liquiditeitseisen voor banken op dit moment onvoldoende zijn1 en dat het IMF waarschuwt voor langer aanblijvende hoge inflatie2. Deelt het kabinet de zorgen dat de hoge inflatie nog langer aan kan houden en dat
stevig ingrijpen vanuit monetaire autoriteiten onverminderd nodig blijft?
Om de mondiaal opgelopen inflatie te beteugelen, hebben centrale banken wereldwijd
de afgelopen tijd de beleidsrente verhoogd. Zo heeft de ECB in de eurozone de beleidsrente
daarom inmiddels verhoogd met 350 basispunten. Volgens het IMF blijft het bestrijden
van de hoge inflatie van groot belang voor centrale banken: wanneer de inflatie langer
hoog blijft, vergroot dit de kans dat deze structureler van aard wordt, via hogere
inflatieverwachtingen. De inflatie in de eurozone is in oktober gepiekt en daarna
begonnen met dalen door de daling van de energieprijzen. Tegelijkertijd neemt de kerninflatie
(geschoond van voedsel- en energieprijzen) nog steeds toe. De ECB verwacht dat de
inflatie ook in de nabije toekomst nog boven de inflatiedoelstelling zal blijven en
verdere verkrapping van het monetair beleid noodzakelijk zal zijn.
Deelt het kabinet ook de zorgen van dhr. Knot dat de liquiditeitseisen voor banken
op dit moment te laag zijn? Neemt het kabinet deze zorgen mee in haar inbreng tijdens
de aanstaande Eurogroep en Ecofinraad?
Ik vind het belangrijk dat er door het Bazels comité voor bankentoezicht een analyse
wordt gedaan naar de vraag of de verwachtingen over uitstroom van vooral ongedekte
deposito’s in een periode van stress in het liquiditeitsraamwerk nog passend zijn.
Dit gezien de snelle uitstroom van zulke deposito’s bij een aantal banken dat recent
in de problemen is gekomen. DNB-president Knot pleit ervoor dat de internationale
regels hiervoor worden aangescherpt.3 Ik vind het belangrijk om voort te bouwen op de analyse van het Bazels comité en
hier waar nodig op de korte termijn lessen uit te trekken. Nederland heeft voor de
Eurogroep van 28 april een non-paper ingebracht waarin ik hier aandacht voor vraag.
Dit neemt niet weg dat de liquiditeitsratio’s4 van Nederlandse en Europese banken gemiddeld ver boven het wettelijke minimum van
100% liggen. Zo is de gemiddelde liquidity coverage ratio (LCR) van de significante Europese banken die onder het toezicht van de ECB vallen
ruim 161%.5 Ik zie daarom momenteel geen aanleiding voor acute zorgen over de liquiditeitspositie
van Europese banken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ter voorbereiding op de aanstaande vergadering van de Eurogroep en Ecofinraad en hebben
daarover nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie vernemen in de media dat er binnenkort een voorstel van
de Europese Commissie komt ten aanzien van de hervorming van de begrotingsregels.
In een eerder Commissievoorstel werden veel punten uit de gezamenlijke Nederlands/Spaanse
brief overgenomen, zoals de focus op landenspecifieke schuldafbouwpaden, meer nationale
verantwoordelijkheid en de nadruk op een uitgavenregel in plaats van schuld- en tekortdoelen.
In de Duitse tegenvoorstellen lijken deze uitgangspunten die de Commissie had overgenomen
uit de Nederlands/Spaanse brief onder druk te komen staan, bijvoorbeeld door met een
algemene schuldreductieregel van 1% per jaar te werken voor alle landen met hoge schulden.
Wat is de positie van Nederland ten opzichte van de Duitse tegenvoorstellen? Op welke
manier manifesteert de Minister zich in deze Europese discussie met het doel om de
uitgangspunten uit eerder genoemde Nederlands/Spaanse brief overeind te houden en
hoeveel kans ziet het kabinet daartoe, gelet op het speelveld? Hoe wordt in ieder
geval voorkomen dat we weer teruggaan naar one-size-fits-all-afspraken die in tijden
van economische neergang dermate pro-cyclisch werken dat ze meestal de handhaving
en effectiviteit van zulke regels onder druk zetten?
Het kabinet steunt de landspecifieke benadering in de herziening van het Stabiliteits-
en Groeipact (SGP), zoals ook aangegeven in het gezamenlijk paper met Spanje. Deze
benadering komt naar verwachting terug in de voorstellen van de Europese Commissie
voor de herziening van de Europese begrotingsregels. In het beoogde herziene raamwerk
zullen door lidstaten zelf opgestelde plannen voor begrotingsbeleid, structurele hervormingen
en investeringen leidend zijn. Deze plannen bevatten als sturingsvariable een netto-uitgavenpad
voor de overheid, geschoond van cyclische werkloosheidsuitgaven, discretionaire inkomstenmaatregelen
en rente-uitgaven. Door deze sturingsvariabele is er ruimte om automatische stabilisatoren
in de begroting te laten werken om economische schommelingen op te vangen en hoeven
landen bij tegenvallende economische omstandigheden gedurende hun plan geen aanvullende
budgettaire maatregelen te nemen. Daarmee heeft de door de Commissie voorgestelde
benadering een anticyclisch karakter. Het kabinet erkent dit anticyclische karakter
als een belangrijk positief aspect van de door de Commissie voorgestelde benadering.
Nederland, Duitsland en andere landen pleiten voor waarborgen voor voldoende ambitieuze
schuldafbouw in het nieuwe raamwerk. In de zoektocht naar de juiste waarborgen is
het nuttig om een breed spectrum aan opties te verkennen. Het kabinet zet in op waarborgen
voor voldoende schuldafbouw binnen de landspecifieke risicogebaseerde benadering op
basis van schuldhoudbaarheidsanalyses en met behoud van de hierboven genoemde anticyclische
aspecten. Duitsland lijkt geen voorstander van de landspecifieke uitgavenpaden op
basis van schuldhoudbaarheidsanalyses en pleit daarom voor gemeenschappelijke kwantitatieve
benchmarks als alternatief daarvoor.
Het kabinet blijft met de andere lidstaten en de Europese Commissie in gesprek over
een goede invulling van de noodzakelijke waarborgen voor voldoende schuldafbouw.
De leden van de D66-fractie hebben tevens vernomen dat er in de discussie over de
hervorming van het Stabiliteit- en Groeipact wordt nagedacht over clausules tegen
backloading in het geval een land een schuldafbouwpad van zeven jaar mag gebruiken
en een uitgavenregel waarin een uitzondering gemaakt wordt voor uitgaven op basis
van het RRF? Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Het kabinet steunt waarborgen die uitstel van de benodigde begrotingsopgave, ook wel
backloading genoemd, tegengaan. Gezien de hoge schulden in sommige landen is het van belang dat
deze lidstaten zonder uitstel hun overheidsfinanciën verbeteren.
Het ligt voor de hand dat uitgaven gefinancierd met Europese subsidies niet meetellen
in de nationale uitgaven, omdat deze uitgaven niet worden meegerekend in het begrotingstekort
of de staatsschuld. Dit is in de huidige Europese begrotingsregels ook reeds gebruikelijk.
Indien een uitzonderingsgrond wordt ingesteld voor RRF-uitgaven ten aanzien van de
uitgavenregel, in hoeverre valt dan te verwachten dat landen die slechts een beperkt
deel uit het RRF krijgen (omdat zij worden verondersteld voldoende middelen uit de
nationale begroting te kunnen vrijmaken voor noodzakelijke investeringen) ook een
uitzondering krijgen op de uitgavenregel voor uitgaven die zij buiten het RRF om doen
aan noodzakelijke investeringen voor dezelfde gemeenschappelijke uitdagingen (zoals
klimaat en digitalisering)? Zou dat niet logisch zijn volgens het kabinet en kan de
Minister dit idee opperen in de gedachtenwisseling over de herziening van het SGP?
En wat is de haalbaarheid van een optie waarin landen de ruimte krijgen binnen de
begrotingsregels voor het doen van uitgaven uit incidentele grote fondsen voor gemeenschappelijke
uitdagingen zoals klimaat, mits deze duidelijk tijdsgebonden en afgebakend zijn?
Het kabinet erkent het belang van voldoende publieke investeringen voor de groene
en digitale transities, maar is geen voorstander van uitzonderingen voor deze investeringen
in de begrotingsregels, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief over de Nederlandse
inzet ten aanzien van het SGP.6 Hierbij ziet het kabinet reële risico’s, zoals mogelijke problemen om investeringen
op de juiste manier te classificeren, het vergroten van de complexiteit van het SGP
en de hogere tekorten en schulden die een dergelijke uitzondering tot gevolg kan hebben.
De leden van de D66-fractie willen benadrukken dat voortgang op de voltooiing van
de bankenunie van grote prioriteit is. Is de Minister het eens dat het einddoel moet
zijn om naar een volwaardig Europees Depositogarantiestelsel te gaan en welke acties
onderneemt de Minister om dat doel dichterbij te brengen? Is het harmoniseren van
nationale depositogarantiestelsels wel voldoende?
Ik vind voortgang op de bankenunie belangrijk omdat dit bijdraagt aan een stabiele
en efficiënte Europese bankensector. Op basis van een mandaat van de Eurotop uit december
2020 is in de Eurogroep in 2021 en 2022 geprobeerd overeenstemming te bereiken op
een werkplan om richting te geven aan de vervolgstappen op de vier werkstromen binnen
het bankenuniedossier: het Europees depositogarantiestelsel (EDIS), de herziening
van het crisisraamwerk voor falende banken, omgang met grensoverschrijdende banken
en de weging van staatsobligaties (RTSE). Het is niet gelukt om tot een akkoord te
komen met betrekking tot het werkplan. Uiteindelijk is de Eurogroep overeengekomen
om voor de overgebleven tijd in deze Europese institutionele cyclus (t/m 2024) te
focussen op één van de werkstromen, namelijk op de modernisering van het crisisraamwerk
voor banken (Crisis Management and Deposit Insurance-raamwerk, CMDI-raamwerk). De Eurogroep heeft in een verklaring de Europese Commissie
uitgenodigd om met concrete wetgevende voorstellen te komen.7 In de verklaring geven de bankenunielidstaten richting voor deze voorstellen aan
de Commissie. Mijn inschatting is dat het momenteel niet constructief is om de discussie
over EDIS en RTSE te heropenen.
Ten aanzien van het voorstel om het crisisraamwerk te herzien, merken de leden van
de D66-fractie op dat het goed is dat kleine en middelgrote banken in aanmerking komen
voor resolutie, als daarmee publieke belangen geborgd kunnen worden. Welke maatregelen
worden genomen om moral hazard te voorkomen bij banken die nu onder dit raamwerk gaan
vallen? Wat betekent dit voor de benodigde en daadwerkelijke grootte van het Single
Resolution Fund? Bieden deze voorstellen ook ruimte om breder naar financiële instellingen
te kijken, bijvoorbeeld ook verzekeraars met een publieke functie?
De komende weken zal ik een uitgebreide formele appreciatie van de Commissievoorstellen
maken, welke ik in een BNC-fiche met de Kamer zal delen.
Het basisprincipe dat voor banken met kritieke functies in resolutie aandeelhouders
en (achtergestelde) crediteuren als eerste dienen te worden afgeschreven om verliezen
te absorberen – de zogenaamde bail-in – is onveranderd in deze voorstellen. Banken
waarvoor resolutie de afwikkelingsstrategie is moeten daarvoor verliesabsorptiebuffers
(Minimum Requirements for own funds and Eligible Liabilities, MREL) opbouwen, zodat de bail-in ook daadwerkelijk kan worden toegepast. Dit is een
belangrijke voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op financiering in resolutie,
zoals uit het Single Resolution Fund. In het voorstel worden wijzigingen voorgesteld om financiering in resolutie gemakkelijker
toegankelijk te maken, zodat banken ordentelijk kunnen worden afgewikkeld binnen het
geharmoniseerde resolutieraamwerk. Aanvullende waarborgen moeten voorkomen dat het
SRF te makkelijk wordt aangesproken. Het voorstel bevat geen voorgestelde wijzigingen
om de omvang van het SRF aan te passen.
Deze voorstellen zijn specifiek gericht op banken. De omgang met verzekeraars in de
problemen wordt geregeld in de Insurance Recovery & Resolution Directive (IRRD). Uiteraard wordt gekeken welke lessen kunnen worden getrokken uit ervaring
met resolutie bij andere type financiële instellingen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te horen dat Spanje en de Europese Commissie
tot een akkoord zijn gekomen over een grote pensioenhervorming als milestone voor
het Recovery and Resilience Fund (RRF). Deze leden zien dit als andermaal een goed
voorbeeld hoe het RRF-instrument erin slaagt om belangrijke grote hervormingen ten
behoeve van de economische stabiliteit van Europa als geheel te bevorderen. Aan de
andere kant merken we dat sommige landen hun betalingsverzoeken uitstellen om meer
tijd te nemen voor hervormingen. Op zich voldoet dat aan de afspraak dat middelen
pas worden vrijgemaakt als de hervormingen voortgang laten zien, maar in hoeverre
komen daarmee de benodigde investeringen in gemeenschappelijke uitdagingen niet in
gevaar? Wil de Minister daarover het gesprek aangaan met andere landen?
Inmiddels hebben alle lidstaten een herstel- en veerkrachtplan dat is goedgekeurd
met een uitvoeringsbesluit van de Raad. In het uitvoeringsbesluit zijn investeringen
en structurele hervormingen opgenomen die zijn vertaald in onderliggende mijlpalen
en doelen. Het uitvoeringsbesluit van de Raad legt ook vast welke mijlpalen en doelen
zijn gekoppeld aan een specifieke betalingstermijn («installment»), met een inschatting van het moment waarop ze worden ingevuld. Het was een belangrijk
onderdeel van de Nederlandse inzet bij de totstandkoming van de RRF dat de uitbetaling
van middelen zou worden gekoppeld aan zowel investeringen als hervormingen. Het kabinet
hecht eraan dat deze koppeling in stand blijft gedurende de implementatie van de RRF.
Op het moment dat een lidstaat van mening is dat de mijlpalen en doelen succesvol
zijn verwezenlijkt kan het een verzoek tot uitbetaling indienen. Als de Commissie
deze uiteindelijk succesvol beoordeelt worden de middelen uitgekeerd. In sommige gevallen
blijkt dat lidstaten meer tijd nodig hebben om alle mijlpalen en doelen succesvol
te verwezenlijken dan aanvankelijk gedacht. Dit kan tot vertraging leiden in het indienen
van een betaalverzoek, maar hoeft niet per definitie te leiden tot vertragingen in
de implementatie van het herstelplan. De implementatie van hervormingen en investeringen
kan immers ook bij een uitblijvende uitbetaling worden voortgezet. Daarnaast kan een
lidstaat ervoor kiezen om, ondanks het niet behalen van bepaalde mijlpalen of doelen,
toch een betaalverzoek in te dienen. In dat geval schort de Europese Commissie een
deel van de uitbetaling op tot maximaal zes maanden en heeft de lidstaat gedurende
die periode de tijd om de resterende mijlpalen en doelen alsnog te verwezenlijken.
Deze route biedt als voordeel dat de uitbetaling op grond van wél behaalde mijlpalen
en doelen geen vertraging oploopt. Tot slot hebben lidstaten, indien bepaalde mijlpalen
of doelen wegens objectieve omstandigheden onhaalbaar blijken, de mogelijkheid om
een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om het herstelplan te wijzigen.
Ook dit biedt een mogelijkheid om de voortgang bij de verdere implementatie van een
plan te bespoedigen.
Wanneer gaat Nederland het eerste betalingsverzoek doen en welke factoren hebben ertoe
geleid dat dat verzoek tot nu toe nog niet heeft plaatsgevonden?
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het voornemens is om in 2023 het eerste betalingsverzoek
in te dienen bij de Europese Commissie. Om dit verzoek in te mogen dienen is het nodig
dat de gesprekken met de Europese Commissie over de operationele regelingen worden
afgerond. In de operationele regelingen wordt de nadere uitwerking van de mijlpalen
en doelstellingen en de wijze waarop deze moeten worden verantwoord vastgelegd. De
verwachting is dat deze gesprekken de komende maanden worden afgerond. In parallel
wordt door alle betrokken departementen al gewerkt aan het verzamelen van de bewijslast
en opstellen van de beheersverklaringen die nodig zijn ter ondersteuning van het betaalverzoek.
Het kabinet ligt daarmee op schema voor het indienen van het betaalverzoek in 2023.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de informele Ecofinraad.
Zij lezen dat er een werksessie is over de wederopbouw van Oekraïne en het gebruik
van bevroren Russische tegoeden. Deze leden verwijzen naar een brief die Europees
Parlementariër Esther de Lange op woensdag 19 mei stuurde aan Enria van de ECB over
Europese banken die ondanks de sanctiemaatregelen nog aanwezig zijn in Rusland. Zo
heeft de Oostenrijkse Raiffeisenbank schijnbaar zelfs meer activiteiten in Rusland
dan voor februari 2022. Deze leden vragen of er binnen Europa een tijdlijn is afgesproken
waarin de banken hun activiteiten in Rusland afstoten.
Binnen Europa zijn er geen afspraken over het afstoten van activiteiten van Europese
banken in Rusland. Er zijn dus ook geen termijnen afgesproken over een vertrek van
banken uit Rusland. Dit geldt ook voor Nederlandse banken.
Ook zijn zij benieuwd hoe het staat met de aanwezigheid van Nederlandse banken in
Rusland. Zij vragen de Minister aan te geven hoeveel Nederlandse banken nog actief
zijn in Rusland, of hun vertrek via een bepaald tijdpad verloopt en wat dat tijdpad
van is. Ook zijn zij benieuwd of de Minister hen aan een bepaalde termijn houdt voor
een exit uit Rusland.
Ik heb geen volledig beeld van de activiteiten van Nederlandse banken in Rusland,
wel is er volgens DNB sprake van een afbouw in activiteiten gedurende 2022. Het is
nog steeds toegestaan voor Europese banken om in Rusland hun diensten aan te bieden,
zolang deze banken zich aan de sancties houden. Dit neemt niet weg dat ik het moreel
gezien belangrijk vind dat banken hun activiteiten in Rusland zoveel mogelijk beperken.
Het volledig beëindigen van de dienstverlening in Rusland is niet altijd mogelijk
op korte termijn. Van banken mag wel worden verwacht dat ze zich inspannen om te bezien
wat hier mogelijk is. Daar hoort zeker geen uitbreiding van activiteiten in Rusland
bij.
Voorts vragen zij de Minister of zij voornemens is haar Oostenrijkse collega aan te
spreken op het feit dat een Oostenrijkse bank in plaats van activiteiten af te stoten,
juist haar betrokkenheid in Rusland lijkt te vergroten. Deze leden begrijpen dat een
exit niet van de ene op de andere dag lukt, maar zij zouden graag duidelijke richtlijnen
zien wat de termijn is waarop een exit bewerkstelligd moet zijn. Zij vragen of de
Minister bereid is dit thema op te brengen tijdens de informele Eurogroep/Ecofinraad.
Ik vind het niet opportuun om uitspraken te doen over de activiteiten van een individuele
bank en om hier collega’s in andere lidstaten op aan te spreken. Wel zal ik bij de
informele Ecofinraad in algemene zin vragen wat het beeld van de Europese Commissie
en andere lidstaten is over activiteiten van Europese banken in Rusland.
Ten aanzien van de Europese hervorming van het stabiliteits- en groeipact merken de
leden van de CDA-fractie meer in de breedte op dat de wereldeconomie en daardoor ook
de economie van diverse landen zich steeds meer schoksgewijs lijkt te ontwikkelen.
Ons land is sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen in de wereldeconomie. Het gevolg
is dat schokken meer impact hebben bij ons, dan landen met een grotere thuismarkt.
Verder constateren deze leden dat overheden steeds vaker ingrijpen in de economie
en meer publieke schulden aangaan. Het IMF waarschuwt in een recent rapport «On the
path to policy normalization» dat regeringen meer prioriteit moeten geven aan herstellen
van begrotingsbuffers en het ontwikkelen van geloofwaardige begrotingskaders, met
name om ruimte te creëren om toekomstige schokken op te vangen. Deze leden vragen
de Minister of en op welke wijze zij gehoor wil geven aan de oproep van het IMF.
Het kabinet onderkent het belang dat lidstaten hun overheidsfinanciën op orde brengen
om buffers op te bouwen en de schuldhoudbaarheid te waarborgen. Daarnaast is het belangrijk
hun groeipotentieel te versterken en veerkracht te vergroten. Dit moet lidstaten beter
in staat stellen om te reageren op toekomstige macro-economische schokken. De herziening
van het SGP speelt hierin een belangrijke rol. De kabinetsinzet ten aanzien van deze
herziening richt zich op het waarborgen van schuldhoudbaarheid en opwaartse economische
convergentie door het stimuleren van structurele hervormingen en investeringen. Naleving
en effectieve handhaving van de regels is hierbij een vereiste.
Ook vragen deze leden of de Minister nogmaals kan reflecteren op een centrale Europese
begrotingscapaciteit, dat volgens economen juist een mechanisme is dat zou kunnen
zorgen voor stabilisatie bij economische schokken.
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de informele Ecofinraad en in eerdere
brieven aan de Tweede Kamer8, is het kabinet geen voorstander van een centrale Europese begrotingscapaciteit,
ook wel permanente stabilisatiefunctie genoemd. De insteek voor Europees beleid om
economische schokken op te vangen moet gebaseerd zijn op een prudent begrotingsbeleid
van de lidstaten, gericht op geleidelijke afbouw van hoge schuldenlasten, in combinatie
met groei-verhogende hervormingen en noodzakelijke investeringen door de lidstaten.
Daar kan een goed functionerend en effectief Stabiliteits- en Groeipact (SGP) een
bijdrage aan leveren. Nationale overheden blijven de eerstverantwoordelijke voor het
opvangen van economische schokken en het is daarom van belang dat lidstaten inzetten
op het geleidelijk opbouwen van de daarvoor noodzakelijke buffers. Voldoende buffers
zijn belangrijk omdat ze lidstaten in staat stellen om automatische stabilisatoren
te laten werken en waar nodig gebruikt kunnen worden voor anticyclisch beleid.
Naast het begrotingsbeleid kan ook voortgang op de kapitaalmarktunie en het afmaken
van de bankenunie bijdragen aan grotere stabiliteit. Zo speelt in de VS de kapitaalmarkt
een grotere rol in het opvangen van economische schokken tussen regio’s dan het (federale)
budgettaire beleid. Bovendien bestaat het risico dat de prikkel tot verstandig economisch
beleid en begrotingsdiscipline door de beschikbaarheid van een centrale Europese begrotingscapaciteit
minder wordt (moral hazard). Er zijn in de EU ook al verschillende voorzieningen voor financiële bijstand in
noodgevallen en met gepaste voorwaarden, zoals financiële bijstand op basis van artikel
122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het instrument
voor betalingsbalanssteun en voor de eurozone het Europees Stabiliteitsmechanisme
(ESM).
De leden van de CDA-fractie wijzen op het Duitse voorstel om te komen tot een bepaalde
ondergrens voor schuldenafbouw, die voor een lidstaat met hoge schulden praktisch
en realistisch. Een verlaging van 1 procent punt per jaar en als uitgangspunt dat
de overheidsuitgaven van deze landen de groei niet mogen overtreffen. Zij vragen of
de Minister de Duitse lijn voor een ondergrens bij de schuldenafbouw steunt. Ook vragen
zij of er meer lidstaten zijn die Duitsland steunen en of de Minister denkt dat dit
voorstel kans van slagen heeft.
Nederland, Duitsland en andere landen pleiten voor waarborgen voor voldoende ambitieuze
schuldafbouw in het nieuwe raamwerk. In de zoektocht naar de juiste waarborgen is
het nuttig om een breed spectrum aan opties te verkennen. Het kabinet zet in op waarborgen
voor schuldafbouw binnen de landspecifieke risicogebaseerde benadering op basis van
schuldhoudbaarheidsanalyses en met behoud van de anticyclische aspecten van het door
de Europese Commissie voorgestelde systeem. Een verplichte vaste mimimumschuldreductie
per jaar voor alle landen en in alle omstandigheden lijkt zich daar niet goed toe
te verhouden. Een uitgavenregel maakt reeds deel uit van het door de Europese Commissie
beoogde systeem. Op moment van schrijven is het precieze krachtenveld ten aanzien
van specifieke waarborgen voor schuldafbouw nog onbekend. In algemene zin is er breed
steun voor het landspecifieke risicogebaseerde en anti-cyclische karakter van het
nieuwe raamwerk. Het kabinet blijft met de Europese Commissie en andere lidstaten
in gesprek over een goede invulling van de waarborg voor schuldafbouw.
De leden van de CDA-fractie lezen ook dat gesproken zal worden over de onrust in de
bankensector. President Knot van DNB wees erop dat de recente bankenonrust voortkwam
uit de vormgeving en gedrag van de financiële sector zelf en riep op tot strengere
liquiditeitseisen voor banken, nu blijkt dat in een gedigitaliseerde wereld bankruns
zich sneller en grootschaliger kunnen voltrekken van voorheen. Deze leden vragen of
de Minister de analyse van president Knot deelt, en zo ja, welke stappen ze wil nemen
om te komen tot die strengere liquiditeitseisen voor banken. Kan de Minister schetsen
welke gevolgen zulke strengere eisen hebben op de investeringsbehoefte van bijvoorbeeld
het MKB?
De president van DNB concludeert dat dat in een gedigitaliseerde wereld de liquiditeit
van banken sneller onder druk kan komen te staan. Hij pleit er daarom voor dat de
internationale afspraken hierover binnen het Bazels comité voor bankentoezicht worden
aangescherpt.9 Ik vind het belangrijk dat er door het Bazels comité een analyse wordt gedaan over
de vraag of de verwachtingen over uitstroom van vooral ongedekte deposito’s in een
periode van stress in het liquiditeitsraamwerk nog passend zijn, gezien de snelle
uitstroom van zulke deposito’s bij een aantal banken dat recent in de problemen is
gekomen. Het Bazels comité dient hier waar nodig lessen uit te trekken en de EU dient
deze zo snel mogelijk te implementeren zodat het liquiditeitsraamwerk adequaat blijft.
Daarom heeft Nederland voor de Eurogroep van 28 april een non-paper ingebracht waarin
ik hier aandacht voor vraag. Ik vind het nog te vroeg om me uit te laten over mogelijke
gevolgen van aanpassingen in het liquiditeitsraamwerk voor de financiering van bijvoorbeeld
het MKB, nu er nog geen specifiek voorstel op tafel ligt. Bovendien bevinden liquiditeitsbuffers
van Nederlandse banken zich ruim boven het wettelijk minimum.
De leden van de CDA-fractie hebben altijd gepleit dat lidstaten zelf in eerste instantie
verantwoordelijk zijn voor een gezonde bankensector in eigen land. Wel zien deze leden
dat het omvallen van niet-systeem banken grote gevolgen heeft, ook bij gezonde banken.
Er lijkt sprake te zijn van een permanente moral hazard, waardoor overheden samen
met een centrale bank ook bij niet-systeem banken moeten ingrijpen. Bovendien is er
een enorme verwevenheid tussen banken, ook over de landsgrenzen heen. Deze leden vragen
hoe de Minister het idee van de Europese Commissie beoordeelt om te komen tot een
«public interest test», waardoor bepaald kan worden om ook middelgrote banken in resolutie
kunnen komen bij een dreigend faillissement.
De komende weken zal ik een uitgebreide formele appreciatie van de Commissievoorstellen
maken, die ik zoals gebruikelijk via een BNC-fiche met de Kamer zal delen.
Ook vragen deze leden hoe de Minister het idee van de Commissie beoordeelt om super-preferentie
van depositogarantiestelsels om te zetten in een preferentie op gelijke voet, waardoor
het no-creditor-worse off principe bij resolutie gemakkelijker behaald wordt. Wat
zijn volgens de Minister de voor- en nadelen van het loslaten van de super-preferentie,
zoals het risico op moral hazard, en ziet zij alternatieven?
De komende weken zal ik een uitgebreide formele appreciatie van de Commissievoorstellen
maken, die ik zoals gebruikelijk via een BNC-fiche met de Kamer zal delen.
In lijn met de bestaande Nederlandse inzet vind ik het belangrijk dat de kosten voor
het DGF niet disproportioneel worden vergroot. Wel moet dit worden afgewogen tegen
bijvoorbeeld het risico dat publieke middelen moeten worden ingezet.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie aandacht voor veel lidstaten die achterlopen
met hun betaalverzoeken voor de Herstel en Veerkrachtfaciliteit. Nederland heeft zelfs
nog geen betaalverzoek gedaan. Deze leden vrezen dat het opschuiven van betaalverzoeken
kan leiden tot druk om aan het eind van de looptijd vindingrijker te worden in het
verzinnen van projecten en soepeler te worden in de beoordeling. Zo noemen zij het
voorbeeld van Italië om een voetbalstadion uit de jaren '30 met de middelen uit de
Herstel- en Veerkrachtfaciliteit te gaan upgraden. Deze leden vragen de Minister waarom
Nederland nog geen betaalverzoek heeft gedaan.
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het voornemens is om in 2023 het eerste betalingsverzoek
in te dienen bij de Europese Commissie. Om dit verzoek in te mogen dienen is het nodig
dat de gesprekken met de Commissie over de operationele regelingen worden afgerond.
In de operationele regelingen wordt de nadere uitwerking van de mijlpalen en doelstellingen
en de wijze waarop deze moeten worden verantwoord vastgelegd. De verwachting is dat
deze gesprekken de komende maanden worden afgerond. In parallel wordt door alle betrokken
departementen al gewerkt aan het verzamelen van de bewijslast en opstellen van de
beheersverklaringen die nodig zijn ter ondersteuning van het betaalverzoek. Het kabinet
ligt daarmee op schema voor het indienen van het betaalverzoek in 2023.
In het licht van de onderuitputting enerzijds, en de geopolitieke dreigingen anderzijds,
vragen zij de Minister of zij het niet noodzakelijk en passend acht om te komen tot
een zevende pijler voor deze faciliteit: namelijk defensie en weerbaarheid.
Het financieren van defensie-uitgaven in klassieke zin (wapens, materieel) uit de
Herstel en Veerkrachtfaciliteit (RRF) is volgens het EU-verdrag uitgesloten. Uit de
EU-begroting kunnen geen beleidsuitgaven worden gefinancierd die voortvloeien uit
operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied. Wel is er in sommige
goedgekeurde herstelplannen sprake van programma’s gericht op innovatie, digitale
vaardigheden, cyber security en milieu die door defensie worden uitgevoerd. Ook Nederland
heeft een defensie-innovatiemaatregel in zijn herstelplan zitten. Als een lidstaat
zijn plan aanpast, binnen de voorwaarden die daarvoor gelden, kan een verschuiving
naar dit type bestedingen dus ook een optie zijn. Dat is wel aan de lidstaat zelf.
Als laatste vragen deze leden wat de stand van zaken is van de pensioenhervormingen
in Spanje.
Spanje heeft zich binnen zijn herstel- en veerkrachtplan (HVP) gecommitteerd aan zes
hervormingen op gebied van pensioenen; 1. het scheiden van financieringsbronnen, 2.
herziening van de indexatie-systematiek van pensioenen, 3. het aantrekkelijker maken
van latere pensionering en minder aantrekkelijk maken van vroegpensioen, 4. een andere
berekeningswijze van de hoogte van het pensioen op basis van de gewerkte jaren, 5.
een nieuw systeem van pensioenbijdragen voor zelfstandigen en 6. de ontwikkeling van
bedrijfspensioenregelingen. Deze hervormingen zijn verspreid over elf mijlpalen en
doelen en zijn gericht op zowel behoud van de koopkracht van pensioenen als de houdbaarheid
van het pensioensysteem.
In de beoordeling van de eerste drie betaalverzoeken van Spanje in het HVP heeft de
Commissie al een aantal hervormingen van het pensioensysteem positief beoordeeld.
In de laatste hiervan (van 27 februari 2023) ging het daarbij om mijlpalen met betrekking
tot pensioenbijdragen die zelfstandigen betalen en verhoging van de dekking van bedrijfspensioenregelingen.
Bij het vierde betaalverzoek zal de Commissie nog eens drie pensioenhervormingen beoordelen.
De Commissie heeft aangegeven dan ook een beoordeling te zullen maken in hoeverre
de pensioenhervormingen als geheel bijdragen aan een houdbaar pensioensysteem.
En of het kabinet de zorgen deelt van eurocommissaris Vera Jourova ten aanzien van
Spanje met betrekking tot Consejo General del Poder Judicial(CGPJ), het hoogste rechtsorgaan
van Spanje. Klopt sommige benoemingen aan dit Hof zich moeilijk verhouden met de Europese
principes van de «rule of law»?
In Spanje is al jaren sprake van een patstelling over de samenstelling en benoemingsprocedure
van de leden van de Spaanse Raad voor de Rechtspraak (Consejo General del Poder Judicial, CGPJ). Deze Raad wordt in Spanje momenteel met een gekwalificeerde meerderheid door
het parlement benoemd en is onder andere belast met de benoeming van de leden van
de rechterlijke macht, waaronder (een deel van) de leden van het Grondwettelijk Hof.
In het rechtsstaatsrapport 2022 beveelt de Commissie Spanje aan om de Raad voor de
Rechtspraak zo snel mogelijk te vernieuwen en de benoemingsprocedure in lijn te brengen
met de Europese standaard die stelt dat ten minste de helft van de rechters die zitting
hebben in deze Raad door de beroepsgroep moeten worden benoemd.10 Op 30 maart jl. herhaalde Eurocommissaris Jourová deze aanbeveling tijdens het debat
met het Europese Parlement over de rechtsstaat in Spanje, Malta en Griekenland. Het
kabinet kan zich in deze aanbeveling van de Europese Commissie vinden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Groenlinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda.
Zij hebben een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een stand van zaken kan geven
rondom de timing van het voorstel ter herziening van het Stabiliteits- en Groeipact.
Klopt het dat de publicatie van deze voorstellen naar waarschijnlijkheid iets is vertraagd,
zo vragen zij specifiek.
Naar verwachting wordt het voorstel op korte termijn gepubliceerd. Op moment van schrijven
is de exacte publicatiedatum van het voorstel nog onbekend.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de Nederlandse appreciatie van het
Duitse non-paper inzake de SGP-hervorming. Deze leden vragen of de berichtgeving klopt
dat Nederland achter het idee staat van numerieke doelstellingen voor schuldreductie
(als percentage van het bbp) en een uitgavenregel waarbij de groei van de uitgaven
lager moet zijn dan de (ongeschoonde) bbp-groei.
Nederland, Duitsland en andere landen pleiten voor waarborgen voor voldoende ambitieuze
schuldafbouw in het nieuwe raamwerk. In de zoektocht naar de juiste waarborgen is
het nuttig om een breed spectrum aan opties te verkennen. Het kabinet zet in op waarborgen
voor schuldafbouw binnen de landspecifieke en risicogebaseerde benadering op basis
van schuldhoudbaarheidsanalyses en met behoud van de anticyclische aspecten van het
door de Europese Commissie voorgestelde systeem. Duitsland lijkt geen voorstander
van de landspecifieke uitgavenpaden op basis van schuldhoudbaarheidsanalyses en pleit
voor gemeenschappelijke kwantitatieve benchmarks als alternatief daarvoor. Het kabinet
blijft met andere lidstaten en de Europese Commissie in gesprek over een goede invulling
van de noodzakelijke waarborgen voor voldoende schuldafbouw.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet of zij nog steeds achter het
uitgangspunt staat dat de begrotingsregels in principe anticyclisch moeten uitwerken.
Deze leden vragen of het kabinet het met hen eens is dat een uitgavenregel die gekoppeld
is aan groei zoals in het Duitse voorstel, de facto betekent dat er bezuinigd moet
worden als er sprake is van recessie/krimp, waardoor procycliciteit in de hand gewerkt
wordt.
Het kabinet steunt de landspecifieke risicogebaseerde benadering en het anticyclische
karakter van het door de Europese Commissie beoogde systeem. Een uitgavenregel gebaseerd
op netto primaire uitgaven gecorrigeerd voor rentelasten en cyclische werkloosheidsuitgaven,
zoals voorzien door de Europese Commissie, stelt landen in staat om bij een economische
neergang automatische stabilisatoren hun werk te laten doen. De werkloosheidsuitgaven
en de autonome ontwikkeling van de belastinginkomsten kunnen immers meebewegen met
de stand van de economie zonder dat daarbij afgeweken wordt van de vastgestelde maximale
netto uitgaven. Afhankelijk van de precieze vormgeving, houdt een uitgavenregel rekening
met de potentiële economische groei. Wanneer de reële economische groei lager is dan
de potentiële economische groei, dan kan de uitgavengroei op peil blijven en hoeft
er niet te worden bezuinigd.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat ook absolute numerieke schuldreductie
(zoals in het Duitse voorstel minimaal 1% van het bbp per jaar) tot procycliciteit
kan leiden, vanwege het noemereffect waardoor in crisistijd de schuld hoger uitvalt.
Deze leden vragen of het kabinet het met hen eens is dat ook een dergelijke benadering
procyclisch kan uitwerken.
Afhankelijk van de vormgeving kan een numeriek criterium waarbij de schuld als percentage
van het bbp voor elk land in ieder jaar en in alle omstandigheden met een bepaald
percentage moet afnemen inderdaad een procyclisch effect hebben. Een daling van de
economische groei leidt dan tot minder budgettaire ruimte.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen toe te lichten hoe de berichtgeving over
Nederlandse steun aan de Duitse denkrichting te rijmen valt met het streven procycliciteit
terug te dringen. Deze leden geven aan hier zeer ongerust over te zijn.
Nederland, Duitsland en andere landen pleiten voor waarborgen voor voldoende ambitieuze
schuldafbouw in het nieuwe raamwerk. In de zoektocht naar de juiste waarborgen is
het nuttig om een breed spectrum aan opties te verkennen. Het kabinet zet in op waarborgen
voor schuldafbouw binnen de landspecifieke en risicogebaseerde benadering op basis
van schuldhoudbaarheidsanalyses en met behoud van de anticyclische aspecten van het
door de Europese Commissie voorgestelde systeem. Het kabinet blijft met andere lidstaten
en de Europese Commissie in gesprek over een goede invulling van de noodzakelijke
waarborgen voor voldoende schuldafbouw.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van SP
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de agenda van de komende Eurogroep
en de Ecofinraad. De leden hebben een aantal vragen aan de Minister over de recente
onrust in de financiële sector. De leden vragen de Minister of zij de wereldwijd snel
oplopende rentes en het risico dat dit vormt voor de financiële stabiliteit zal opbrengen.
De leden vragen de Minister of zij het eens is met het IMF dat die kwestie «een krachtige
herinnering» is aan hoe snel stijgende rentes tot nieuwe kwetsbaarheden in het financiële
systeem kunnen leiden. De leden vragen de Minister of zij bereid is tijdens de Eurogroep
haar zorgen te uiten over de financiële stabiliteit door rentestijgingen.
Om de mondiaal opgelopen inflatie te beteugelen, hebben centrale banken wereldwijd
de afgelopen tijd de beleidsrente verhoogd. Zo heeft de ECB in de eurozone de beleidsrente
daarom inmiddels verhoogd met 350 basispunten. Volgens het IMF blijft het bestrijden
van de hoge inflatie van groot belang voor centrale banken: wanneer de inflatie langer
hoog blijft, vergroot dit de kans dat deze structureler van aard wordt, via hogere
inflatieverwachtingen. De inflatie in de eurozone is in oktober gepiekt en sindsdien
begonnen met dalen door de daling van de energieprijzen. Tegelijkertijd neemt de kerninflatie
(geschoond voor voedsel- en energieprijzen) nog steeds toe. De ECB verwacht dat de
inflatie ook in de nabije toekomst nog boven de inflatiedoelstelling zal blijven,
en verdere verkrapping van het monetair beleid noodzakelijk zal zijn.
De noodzakelijke verkrapping van het monetair beleid om de inflatie te bestrijden
en de daaruit voortvloeiende verkrapping van financieringscondities hebben ook implicaties
voor het financiële stelsel en de financieringslasten voor bepaalde sectoren. Daarbij
is het van belang te benadrukken dat de recente problemen bij enkele Amerikaanse banken
en Credit Suisse niet exemplarisch zijn voor de hele sector, maar sterk samenhingen
met specifieke kwetsbaarheden van deze banken. Het bankenstelsel in de eurozone is
schokbestendig en kapitaal- en liquiditeitsposities zijn robuust, aldus de ECB na
de monetaire beleidsvergadering van 16 maart 2023.11 Alle Europese banken moeten voldoen aan strenge eisen met betrekking tot renterisico,
liquiditeit en kapitaal, en liquiditeits- en renterisico’s worden jaarlijks meegenomen
in de beoordeling van bankspecifieke risico’s. Europese banken worden bovendien met
regelmaat onderworpen aan stresstesten, waarmee wordt getest of zij bestand zijn tegen
schokken, waaronder rentestijgingen: in Europa is renterisico onderdeel van de bankspecifieke
eisen (Pillar 2), omdat de VS opname van renterisico in de generieke eisen (Pillar
1) in de mondiale Bazelregels tot nu toe tegen heeft gehouden. De stresstesten van
DNB en de ECB bevestigen dat Nederlandse banken daardoor weerbaar zijn en goed gepositioneerd
om schokken op te vangen. Bovendien vallen meer dan 60% van de deposito’s bij Europese
banken onder dekking van het depositogarantiestelsel. Hiermee is het risico op een
grote uitstroom van deposito’s relatief meer beperkt, omdat vooral ongedekte deposito’s
vluchtiger zijn geworden. De recente ontwikkelingen bevestigen opnieuw de noodzaak
van EBA-monitoring van de werking van het renterisicokader in de EU. Een beoordeling
van de vraag of het renterisico in het bankenboek (IRRBB) moet worden toegevoegd aan
het pijler 1-kader in de Bazel-normen is hierbij van belang. De beoordeling van de
liquidity coverage ratio (LCR) en het IRRBB-kader kan worden uitgevoerd in samenhang met de geplande inventarisatie
van het Bazels Comité. Er moet worden gestreefd naar een krachtig en gecoördineerd
EU-standpunt over deze kwesties.
Dit neemt niet weg dat de recente onrust op financiële markten duidelijk heeft gemaakt
dat centrale banken de risico’s voor de financiële stabiliteit nauw moeten blijven
monitoren. Voor 2022–2024 is renterisico één van de belangrijke toezichtprioriteiten
van de ECB. Daarbij kunnen Europese en Nederlandse toezichthouders, waar en indien
nodig, additionele macroprudentiële buffers eisen bij banken voor systeemrisico’s.
In Nederland gelden, bovenop de minimum en bankspecifieke kapitaaleisen, ook extra
buffers voor systeemrisico’s voor de vijf grootste banken en een buffer voor conjuncturele
systeemrisico’s voor alle Nederlandse banken. Dit verhoogt kapitaalratio’s om verliezen
op te vangen. We benadrukken het belang van de uitbreiding van de leverage ratio voor
mondiaal systeemrelevante banken naar overige systeemrelevante naar systeembanken,
om de ongewogen kapitaalbuffers te verhogen en de schokabsorptiecapaciteit van banken
die systeemrelevant voor het financiële stelsel zijn te verbeteren.
Ik vind het belangrijk dat er door het Bazels comité een analyse wordt gedaan over
de vraag of de verwachtingen over uitstroom van vooral ongedekte deposito’s in een
periode van stress in het liquiditeitsraamwerk nog passend zijn, gezien de snelle
uitstroom van zulke deposito’s bij een aantal banken dat recent in de problemen is
gekomen. Het Bazels comité dient hier waar nodig lessen uit te trekken en de EU dient
deze zo snel mogelijk te implementeren zodat het liquiditeitsraamwerk adequaat blijft.
Nederland heeft voor de Eurogroep van 28 april een non-paper ingebracht waarin ik
hier aandacht voor vraag.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister in hoeverre er een fundamenteel onderliggend
probleem is met de liquiditeit van banken, omdat de president van De Nederlandsche
Bank in een interview aangeeft dat banken in de toekomst aan strengere liquiditeitseisen
moeten voldoen, nu is gebleken dat bankruns veel sneller en grootschaliger kunnen
gebeuren dan tot nu toe werd gedacht. De leden vragen de Minister of zij het eens
is met de president van DNB, of zij het juist eens is met de verklaring van de Eurotop
die zegt dat er niets mis is met de huidige liquiditeitsposities van banken.
De president van DNB concludeert dat in een gedigitaliseerde wereld de liquiditeit
van banken sneller onder druk kan komen te staan. Hij pleit er daarom voor dat de
internationale afspraken hierover binnen het Bazels comité voor bankentoezicht worden
aangescherpt.12 Ik vind het belangrijk dat het Bazels comité een gedegen analyse van de situatie
maakt. Hierin staat voor mij de vraag centraal of de verwachtingen over uitstroom
van vooral ongedekte deposito’s in een periode van stress in het liquiditeitsraamwerk
nog passend zijn. Op basis van deze analyse dienen de regels waar nodig aangescherpt
worden om ervoor te zorgen dat het liquiditeitsraamwerk adequaat is. Dit dient op
de korte termijn te gebeuren. Ik zal hier ook in de Eurogroep van 28 april op basis
van een non-paper aandacht voor vragen. Dit neemt niet weg dat de liquiditeitsratio’s13 van Nederlandse en Europese banken gemiddeld ver boven het wettelijke minimum van
100% liggen. Zo is de gemiddelde ratio van de significante Europese banken die onder
het toezicht van de ECB vallen ruim 161%.14 Ik zie daarom momenteel geen aanleiding voor acute zorgen over de huidige liquiditeitspositie
van Europese banken.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de EU nog steeds lijkt te kiezen
voor een implementatie van normen die significant afwijken van de Bazel III standaarden.
De leden vragen de Minister of de waarschuwingen van onder andere het IMF, invloed
hebben op de lopende trilogen over de implementatie van Bazel III. Hoe wordt deze
discussie beïnvloed door de recente onrust in de financiële sector, volgens de Minister,
en is zij bereid hiernaar te vragen in de Ecofinraad? Deze leden vragen de Minister
of nog steeds aan de orde is dat de EU dreigt te worden aangemerkt als «non-compliant»
door het Bazels Comité, en wat de gevolgen daarvan dan kunnen zijn.
In voorstellen van de Europese Commissie en de posities van de Raad en het Europees
Parlement voor de herziening van de verordening en richtlijn kapitaalvereisten worden
de finale Bazel 3 standaarden op veel punten overgenomen. Tegelijkertijd bevatten
het Commissievoorstel en de posities van de Raad en het Europees Parlement ook belangrijke
afwijkingen. De Europese Bankenautoriteit (EBA) en de Europese Centrale Bank (ECB)
waarschuwden daarom 4 november jl. dat zij niet kunnen uitsluiten dat de toekomstige
Europese regelgeving als «non-compliant» wordt beoordeeld, oftewel niet conform de
standaarden.15
Een getrouwe implementatie versterkt het vertrouwen in Europese banken. Het afwijken
van de standaarden gaat ten koste van het verder versterken van de kapitaaleisen van
banken die bedoeld zijn om de financiële stabiliteit te waarborgen. Dat dit ook juist
nu van belang is illustreert het recente rapport van het IMF over de financiële stabiliteit.
Het IMF concludeert dat financiële stabiliteitsrisico’s sterk zijn gestegen en adviseert
het verder versterken van de buffers van banken.
Dit acht ik ook van groot belang. Daarom heeft Nederland voor de Eurogroep van 28 april
een non-paper ingebracht waarin ik aandacht vraag voor het verder versterken van het
Europese bankensysteem naar aanleiding van de recente onrust. In dit non-paper roep
ik onder meer op tot een snelle en getrouwe implementatie van de finale Bazel 3 standaarden
en het beperken van afwijkingen.
Tenslotte, beoordeling van de EU als «non-compliant» heeft mogelijke nog andere nadelen.16 Zo signaleert het dat Europese banken niet voldoen aan de wereldwijde minimumnormen.
Dit kan gepaard gaan met hogere financieringskosten voor banken. Daarnaast bedreigt
dit ook het mondiale gelijke speelveld. Het kan andere jurisdicties aanzetten om ook
van de standaarden af te wijken. Hierdoor ontstaat er mogelijk een wereldwijde race
naar de bodem van toezichtkwaliteit.
Vragen en opmerkingen van de leden van het lid Gündoğan
Het lid Gündoğan heeft met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda
en de achterliggende documenten. Ten aanzien van de vervolmaking van de Europese bankenunie
en kapitaalmarktunie, deelt zij graag recente ervaringen met ondernemers en stelt
daar enkele vragen over.
Tijdens enkele werkbezoeken (o.a. Wageningen, bollenstreek) heb ik gesproken met ondernemers
die de uitdagingen van deze tijd voor ons aan het oplossen zijn. Van gewasveredeling
op basis van big data tot en met het vervangen van palmolie met afvalstromen. Deze
ondernemers werken met «cutting edge» technologie aan oplossingen waar wij op aarde
allemaal bij gebaat zijn. Toegang tot kapitaal is echter voor hen een groot probleem.
De kritiek die zij hebben op Nederlandse overheidsregelingen zal ik bewaren voor andere
inbrengen maar ten aanzien van de toegang tot private financieringsbronnen valt het
mij op dat Europa slechts een zeer kleine markt kent voor beurnoteringen van spannende
technologische innovaties.
Als Europese beleggers / investeerders willen «investeren» in de meest exotische cryptovaluta,
dan kunnen zij binnen een dag toegang krijgen tot uitgebreide markten met honderden
mogelijkheden. Van interessante projecten tot pure oplichting. In tegenstelling tot
beleggingen in aandelen en fondsen bij reguliere brokers, hoeven de crypto-beleggers
ook helemaal geen toetsen af te leggen alvorens zij hun geld in exotische munten kunnen
steken. Tegelijkertijd, is er geen brede markt waar diezelfde beleggers / investeerders
kunnen deelnemen in het risicodragend vermogen van kansrijke innovaties die daadwerkelijke
problemen oplossen, zoals de klimaattransitie. Er is in Europa slechts een zeer kleine
markt waar dit soort bedrijven kunnen worden genoteerd en dan gaat het veelal om de
«grote jongens». De mogelijkheid van een beurnotering staat bij veel Europese tech-ondernemers
niet eens op het netvlies, terwijl dit in de VS een zeer gangbare en succesvolle manier
van kapitaal aantrekken is.
Ik concludeer dat de drempels, de voorwaarden en de regels voor de notering van start-ups
en scale-ups aan een effectenbeurs, in Europa kennelijk veel zwaarder zijn dan in
de VS. Behalve voor crypto valuta en dat vind ik de omgekeerde wereld. Enkele vragen:
Denkt de Minister dat de huidige inspanningen om te komen tot een vervolmaking van
de Kapitaalmarktunie, bijdragen aan het verminderen van de achterstand die Europa
heeft t.a.v. private financieringen en beurnoteringen voor innovatieve bedrijven?
Indien ja, hoe?
De verdieping van de Europese kapitaalmarkten staat al langere tijd hoog op de EU-agenda.
Ook het kabinet ziet de versterking van de kapitaalmarktunie (CMU) als een prioriteit.
Ter uitvoering van het eerste Europese CMU-actieplan uit 2015 zijn al een aantal maatregelen
genomen om de toegang tot kapitaal en de aandelenbeurs voor innovatieve bedrijven
te verbeteren, zowel langs de route van private financieringen als beursnoteringen.
Tegelijkertijd was er consensus in de EU dat verdere inspanningen nodig zijn. Met
de uitwerking van het tweede actieplan uit 2020 van de Europese Commissie wordt beoogd
om de toegang te verbeteren van bedrijven die financiering zoeken en van kapitaalverschaffers
die in innovatie en verduurzaming willen investeren en vermogen voor de lange termijn
willen opbouwen. Verdere integratie van de EU-kapitaalmarkten is wenselijk om de barrières
die bedrijven en beleggers ervaren weg te nemen. Met de lopende onderhandelingen over
verschillende Commissievoorstellen wordt onder meer beoogd drempels en kosten voor
beursnoteringen, met name voor het mkb en start- en scale-ups te verlagen en informatie
over beursgenoteerde bedrijven makkelijker vindbaar te maken voor internationale beleggers.
Verder wordt beoogd secundaire handel in financiële instrumenten te bevorderen en
investeerders beter inzicht te geven in nationale faillissementsprocedures.
Ik verwacht dat bovengenoemde inspanningen bijdragen aan het mobiliseren van privaat
langetermijnkapitaal en het aantrekkelijker maken van een beursnotering in de EU voor
zowel de (innovatieve) mkb-ondernemer als investeerders. Tegelijkertijd zie ik kansen
voor aanvullende acties om de EU-kapitaalmarkten nog beter te integreren en meer kapitaal
voor innovatieve bedrijven te mobiliseren via verdere toezichtconvergentie. Studies
tonen bovendien aan dat gelet op de fragmentatie en verschillen in mate van ontwikkeling,
aanvullende nationale acties ter verdieping van de (lokale) kapitaalmarkten en het
wegnemen van barrières mogelijk wenselijk kunnen zijn. Bijvoorbeeld om meer langetermijn-
en risicokapitaal aan te trekken en om de ontwikkeling van een «equity culture» in de EU te bevorderen, waarin ondernemers vaker hun opties voor een beursnotering
of andere vormen van het aantrekken van marktfinanciering verkennen. Voor deze combinatie
van een «top-down» en «bottom-up» aanpak zal ik tijdens besprekingen in de Ecofinraad aandacht vragen.
Deelt u de zienswijze dat marktregulering voor investeringen in planeet reddende innovaties,
niet strenger zou moeten zijn dan investeringen in exotische digitale munten? Wat
zijn de plannen om dit verschil te verkleinen?
Ik deel de geschetste zienswijze omdat het bevorderen van langetermijnbeleggingen
in innovatie en verduurzaming past binnen mijn inzet ten aanzien van de verdieping
van de kapitaalmarktunie en de daarin aangekondigde strategie voor retailbeleggen,
zoals ik toelicht in mijn beantwoording van de vorige vraag. Het is belangrijk dat
huishoudens goede en veilige mogelijkheden worden geboden om voor de lange termijn
vermogen op te bouwen en hen passende producten worden aangeboden of geadviseerd.
Om adequate beleggersbescherming te borgen acht ik het wenselijk als barrières voor
complexe beleggingsproducten – in algemene zin – hoger zijn dan voor eenvoudigere,
lagere risico producten zoals goed gespreide beleggingsfondsen of ETFs (exchange traded funds). Complexe of speculatieve producten zijn in de regel maar voor een kleine beleggerspopulatie
geschikt. Ik zal dit als uitgangspunt meenemen bij mijn appreciatie van het dit voorjaar
verwachte pakket voor retailbeleggen.
Een transparante en eerlijke markt is van groot belang wanneer investeringsmogelijkheden
worden aangeboden aan het grote publiek. Daarin speelt regulering een belangrijke
rol om misleidende en fraudeleuze praktijken tegen te gaan die het investeringsklimaat
schaden en consumenten ernstig financieel benadelen. Crypto’s zijn een voorbeeld van
een product waar aanvullende regels nodig voor zijn. Tot op heden is er ten aanzien
van crypto’s alleen toezicht om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan.
Er zijn nog geen specifieke regels of toezicht op consumentenbescherming en marktmisbruik.
De ontwikkelingen op de cryptomarkten in de afgelopen jaren hebben laten zien dat
deze regels wel nodig zijn. Ik ben dan ook verheugd dat de Europese regelgeving voor
crypto’s en cryptodienstverleners weer een stap dichterbij is gekomen met het recente
akkoord in het Europees Parlement. Met de verordening voor de cryptomarkten (MiCA)
wordt het regelgevend kader gecreëerd voor deze producten ten aanzien van consumentenbescherming,
prudentiële eisen en het tegengaan van marktmisbruik. De Europese Unie is hiermee
de eerste grote jurisdictie wereldwijd die een specifiek regelgevend kader voor crypto’s
introduceert. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd biedt MiCA niet in alle gevallen
evenveel bescherming als bij reguliere financiële instrumenten.17 Desalniettemin zie ik MiCA als een belangrijke eerste stap in de regulering van crypto’s
en cryptomarkten. Op basis van MiCA kan verder gewerkt worden naar een verdergaand
regelgevend kader met extra waarborgen en bescherming voor personen die crypto’s kopen.
Citaat: «Daarnaast voorziet het voorstel naar verwachting in verdere harmonisatie
en uitbreiding van het gebruik van nationale depositogarantiefondsen, anders dan voor
een uitbetaling aan gedekte deposanten (zowel in faillissement als in resolutie).
Een geharmoniseerde «laagstekostentest» (least cost test, LCT) zou moeten leiden tot
consistente en kostenefficiënte inzet van geld uit het depositogarantiefonds (DGF)
om een falende bank af te wikkelen».
Dit citaat uit de geannoteerde agenda wekt wat verwarring. Is het nu de bedoeling
dat de middelen voor depositogarantie ook beschikbaar gemaakt voor andere onderdelen
van de afwikkeling van banken, niet zijnde de depositogarantie?
De reserves voor depositogarantie staan nu al niet in verhouding tot het totale risico
dus het bevreemd dat deze schaarse middelen mogelijk ook voor andere onderdelen van
de afwikkeling van banken kan worden gebruikt. Graag een toelichting.
Via het huidige raamwerk kunnen middelen uit het DGF al worden ingezet op andere manieren
dan voor een uitbetaling aan rekeninghouders van gedekte deposito’s. Hier zitten wel
strikte voorwaarden aan verbonden, waarvan de belangrijkste is dat de alternatieve
inzet niet duurder mag zijn dan de kosten van een uitbetaling aan de houders van gedekte
deposito’s. Onder het nieuwe voorstel worden de mogelijkheden voor inzet van DGF-middelen
vergroot. Zo wordt voorgesteld het DGF in te zetten om een deel van de verliezen op
te vangen als niet aan de 8% bail-in eis kan worden voldaan om gebruik te kunnen maken
van het Single Resolution Fund (SRF). Ook wordt het makkelijker gemaakt voor het DGF om een bijdrage te leveren
aan de overdracht van deposito’s naar een andere bank. In het voorstel worden de voorwaarden
voor het gebruik van het DGF verder gespecificeerd en geharmoniseerd.
De komende weken zal ik een uitgebreide formele appreciatie van de Commissievoorstellen
maken, die ik zoals gebruikelijk via een BNC-fiche met de Kamer zal delen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier