Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Teunissen en Vestering over het feit dat diepzeemijnbouw onnodig blijkt te zijn
Vragen van de leden Teunissen en Vestering (beiden PvdD) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Natuur en Stikstof over het feit dat diepzeemijnbouw onnodig blijkt te zijn (ingezonden 8 februari 2023).
Antwoord van Minister Hoekstra (Buitenlandse Zaken), mede namens de Ministers voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van Economische Zaken en Klimaat,
voor Natuur en Stikstof en van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat (ingezonden 21 april 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2022–2023, nr. 1854.
Vraag 1
Klopt het dat al meerdere landen zich officieel tegen diepzeemijnbouw hebben uitgesproken,
zoals Frankrijk, of officieel hebben aangegeven nog niet te willen beginnen met diepzeemijnbouw
vanuit het voorzorgsprincipe, zoals Duitsland?1
Antwoord 1
In het mondiaal krachtenveld bestaat erkenning van de risico’s voor milieu en biodiversiteit.
Sommige landen vinden het om die reden nodig om een pas op de plaats te maken. Zij
bepleiten een verbod op, dan wel tijdelijk af te zien van, exploitatieactiviteiten
in de diepzee. Tegelijkertijd is er positionering van landen op basis van andere belangen,
zoals toegang tot grondstoffen op de internationale zeebodem, bescherming van nationale
grondstoffenposities, en verdeling van opbrengsten op grond van het gemeenschappelijk
erfdeel van de mensheid. Ook hebben diverse landen, waaronder Duitsland, Frankrijk
en België, contracten bij de Autoriteit voor exploratieactiviteiten in de diepzee.
Vraag 2
Klopt het dat Nederland nog geen definitief, officieel inhoudelijk standpunt heeft
ingenomen met betrekking tot diepzeemijnbouw? Zo ja, wanneer zal het standpunt worden
ingenomen, en zal het nog aan de Kamer worden voorgelegd? Zo nee, wat is het officiële
standpunt, hoe is dit tot stand gekomen en hoe zijn de uitgangspunten van het kabinet
om strikte invulling te geven aan zowel het voorzorgsprincipe als de cumulatie van
effecten hierin meegenomen?
Antwoord 2
Dat klopt. In antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen
(Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw»
van 4 juli 2022 (Kamerstuk 3380, vergaderjaar 2021–2022) en in antwoord op de schriftelijke
vragen over de Nationale Grondstoffenstrategie die reeds aan uw Kamer zijn verzonden,
heeft het kabinet aangegeven dat het nog een nader inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw
moet innemen en uw Kamer hierover nader zal informeren. Het kabinet beraadt zich hier
momenteel nog op en verwacht uw Kamer hier op korte termijn, uiterlijk voor de zomer,
over te informeren. Ten aanzien van de uitgangspunten en belangen die het kabinet
mee zal wegen om tot een zorgvuldige standpuntbepaling zal komen, is een toelichting
opgenomen in het antwoord op vraag 13.
Vraag 3
Kunt u aan de hand van een casus uitleggen wat betekent strikte invulling van het
voorzorgsprincipe voor dit kabinet betekent?
Antwoord 3
In de context van diepzeemijnbouw betekent toepassing van het voorzorgsbeginsel voor
het kabinet dat geen exploitatie van de grondstoffen van de internationale zeebodem
zou mogen plaatsvinden totdat de gevolgen van dergelijke exploitatie voor het mariene
milieu, biodiversiteit en andere menselijke activiteiten voldoende zijn onderzocht,
de risico’s worden begrepen en kan worden aangetoond dat technologieën en werkwijzen
voor de winning van grondstoffen geen ernstige milieuschade veroorzaken, zoals ook
verwoord in de 2020 EU-Raadsconclusies inzake biodiversiteit en de 2022 EU-Raadsconclusies
inzake internationaal oceaanbeheer.
Vraag 4
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat diepzeemijnbouw onnodig blijkt
te zijn, omdat de vraag naar kritische mineralen van nu tot 2050 tussen de 20% en
58% verminderd kan worden, wanneer ingezet wordt op circulaire economie en nieuwe
technologie? Zo ja, wat is uw reactie hierop?2,
3
Antwoord 4
Het onderzoek uitgevoerd door onderzoeksorganisatie SINTEF voor het World Wildlife
Fund (WWF) is bekend en het kabinet deelt de opvatting dat grondstoffen-efficiëntie
en circulariteit essentiële onderdelen zijn van de aanpak van leveringszekerheid van
kritieke grondstoffen. In de grondstoffenstrategie en het nationaal programma circulaire
economie is aangeven dat het kabinet dergelijk onderzoek naar innovatie, substitutie
en de omslag naar circulaire economie ziet als handelingsperspectieven om de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen te vergroten.
In scenario’s ontwikkeld door de International Energy Agency (IEA) wordt aangegeven
dat als gevolg van de energietransitie de vraag naar mineralen zeer sterk zal stijgen.4 Zo stijgt in het IEA-scenario van een energietransitie die correspondeert met de
klimaatdoelen van Parijs de vraag naar kobalt met een factor 21 en de vraag naar lithium
met een factor 42 ten opzichte van 2020. Op dit moment is Nederland voor de import
van dergelijke mineralen sterk afhankelijk van landen buiten de Europese Unie, waaronder
China.
De SINTEF-onderzoekers schatten in dat in 2050 de meeste mineralen voor de groene
transitie door recycling te verkrijgen zijn. Voor de komende twee decennia zal volgens
het rapport echter meer (primaire) winning en raffinage van kritieke grondstoffen
nodig zijn. Het kabinet deelt de visie in het rapport dat – naast de inzet op innovatie,
substitutie en circulariteit – deze winning en raffinage zo duurzaam mogelijk moet
zijn, en dat gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van kritieke
metalen en mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk.
Vraag 5
Bent u ermee bekend dat het onderzoek ook aantoont dat er genoeg mineralen zijn, die
op land gewonnen worden, om te voorzien in de vraag op korte en middellange termijn?
Antwoord 5
Hoe beter we erin slagen kritieke materialen te hergebruiken en substitueren, hoe
minder we deze in de toekomst primair hoeven te winnen. De onderzoekers benadrukken
in het rapport echter dat naast circulariteit en vraagvermindering ook opschaling
van mijnbouw nodig is. Bij voorkeur wordt daartoe volgens het rapport zoveel mogelijk
geïnvesteerd in bestaande mijngebieden in plaats van nieuwe mijngebieden te ontwikkelen.
De onderzoekers geven echter ook aan dat de bestaande reserves die economisch rendabel
zijn, niet voor alle grondstoffen voldoende zijn om in de voorziene vraagtoename te
voorzien, in het bijzonder niet voor lithium, nikkel en kobalt. Door ontdekking van
nieuwe reserves en door vraagvermindering en circulariteit komen de geschatte vraag
en het geschatte aanbod dichter bij elkaar.
Het kabinet deelt daarbij de visie in het rapport dat de winning en raffinage van
kritieke grondstoffen die nodig is om op kortere termijn in de vraag te voorzien zo
duurzaam mogelijk moet zijn, en dat gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en
bronnen van mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk. Inzet op meer duurzame
winning en verwerking van kritieke grondstoffen is ook een van de vijf handelingsperspectieven
zoals geschetst in de grondstoffenstrategie.
Vraag 6
Bent u het eens met de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek dat diepzeemijnbouw onnodig
is? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u uw argumenten? Zo ja, hoe
zal dit onderzoek het definitieve standpunt van Nederland beïnvloeden, indien dit
nog niet is vastgesteld, en indien Nederland wel een definitief standpunt heeft ingenomen,
hoe is dit onderzoek meegewogen in het opstellen hiervan, aangezien het feit dat de
inzet van Nederland erop gericht is om de laatste stand van de wetenschap mee te nemen?5
Antwoord 6
Het kabinet neemt dit onderzoek evenals andere beschikbare onderzoeken mee in het
opstellen van een nader standpunt over diepzeemijnbouw. Hierin weegt het kabinet het
onderzoeken en begrijpen van de milieurisico’s van diepzeemijnbouw, de beschikbaarheid
van kritieke grondstoffen en de brede voetafdruk van de winning van die grondstoffen
mee, evenals het belang van open strategische autonomie (OSA). Diepzeemijnbouw kan
mogelijk een bijdrage leveren aan het vergroten van de Nederlandse en Europese productiecapaciteit
van kritieke grondstoffen, en zou daarmee risico’s van strategische afhankelijkheden
in dit domein kunnen mitigeren. In dat kader wordt op dit moment een verkennend onderzoek
uitgevoerd in hoeverre diepzeemijnbouw kan bijdragen aan de leveringszekerheid van
kritieke grondstoffen voor Nederland.Voor het kabinet staat voorop dat eventuele exploitatieactiviteiten
alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden.
Vraag 7
Deelt u het inzicht dat bij een start van diepzeemijnbouw het nog 10 tot 15 jaar zal
duren voordat de metalen op de markt komen, mede gezien er nog geen verwerkingscapaciteit
voor is? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u uw argumenten? Zo ja,
hoe zal dit aspect meegewogen worden in het definitieve standpunt van Nederland, indien
er nog geen is? En als het er wel is, hoe is dit aspect dan meegewogen?6
Antwoord 7
Het kabinet stelt in de grondstoffenstrategie dat er vanuit het oogpunt van leveringszekerheid
ook ingezet moet worden op het opbouwen van raffinagecapaciteit van kritieke grondstoffen
in de Europese Unie om knelpunten in dat deel van de keten te adresseren. Op dit moment
is nog niet duidelijk hoeveel tijd het kost om verwerkingscapaciteit op te schalen
en of verwerkingscapaciteit een knelpunt zal vormen in het vergroten van het aanbod
van kritieke grondstoffen. De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven
zal het kabinet meewegen in de bepaling van het standpunt.
Vraag 8
Bent u het ermee eens dat bovengenoemd tijdspad, diepzeemijnbouw overbodig maakt,
met name wanneer ingezet wordt op een circulaire economie? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, hoe beïnvloedt dit het definitieve standpunt, indien dit nog niet is ingenomen
en anders hoe heeft dit besef het definitieve standpunt van Nederland beïnvloedt?
Antwoord 8
De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven en de verwachte marktontwikkeling,
waaronder de inzet op een circulaire economie, zal het kabinet meewegen in de bepaling
van het standpunt.
Vraag 9
Klopt het dat Nederland voor de jaren 2023 en 2025 is vertegenwoordigd in de Assemblee
en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt
u aangeven waar de huidige discussie over gaat en klopt het dat het wel of niet toestaan
van diepzeemijnbouw onderdeel van de discussie is?
Antwoord 9
Nederland is momenteel lid van de Raad van de Autoriteit. Het lidmaatschap van Nederland
van de Raad is onderdeel van een rotatieafspraak tussen het Verenigd Koninkrijk, Spanje,
Noorwegen en Nederland voor de periode 2021–2024. Nederland zal in 2024 zijn stoel
afstaan aan Noorwegen. Voor de periode vanaf 2025 gaat een nieuwe ronde in en zal
Nederland, mits herkozen, opnieuw lid zijn van de Raad. Nederland is als verdragspartij
bij het VN-Zeerechtverdrag altijd vertegenwoordigd in de Assemblée van de Autoriteit.
Op dit moment werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie van
de internationale zeebodem. Deze regeling zal de grondslag vormen voor besluitvorming
over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten. De huidige discussies met
betrekking tot de regeling gaan over de voorwaarden op basis waarvan zal worden beoordeeld
of toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kunnen worden goedgekeurd of
moeten worden afgewezen.
In het mondiaal krachtenveld bestaat erkenning van de risico’s voor milieu en biodiversiteit
en de noodzaak tot nader wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw.
Sommige landen vinden het om die reden nodig om een pas op de plaats te maken. Zij
bepleiten een verbod op, dan wel tijdelijk af te zien van, exploitatieactiviteiten
in de diepzee, ten minste totdat meer bekend is over de mogelijke risico’s. Tegelijkertijd
is er positionering van landen op basis van andere belangen, zoals toegang tot grondstoffen
op de internationale zeebodem, bescherming van nationale grondstoffenposities, en
verdeling van opbrengsten op grond van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.
Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld en van strategische afhankelijkheden zal het
kabinet de inzet van andere landen ten aanzien van eventuele exploitatie van de grondstoffen
van de internationale zeebodem goed in het oog houden.
Vraag 10
Klopt het dat tijdens de juli bijeenkomst van dit jaar (5-21 juli) de Raad van de
Internationale Zeebodemautoriteit mogelijk kan besluiten of diepzeemijnbouw wordt
toegestaan op basis van de dan ontwikkelde regelgeving, of mogelijk kan besluiten
dat meer regelgeving nodig is, of zelfs kan besluiten dat er nog geen regels zijn
en dat bedrijven zonder regelgeving aan de slag kunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
voor wanneer zal Nederland een definitief standpunt innemen, indien dit nog niet is
ingenomen, en wanneer vindt Nederland dat haar uitgangspunten voldoende zijn meegenomen
(strikte invulling voorzorgsprincipe) en dat regelgeving adequaat genoeg is?7
Antwoord 10
Zoals aangegeven in het antwoord op voorgaande vraag 9 werkt de Autoriteit momenteel
aan een volledige regeling voor exploitatie van de internationale zeebodem. Deze regeling
zal de grondslag vormen voor besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
De huidige discussies met betrekking tot de regeling gaan over de voorwaarden op basis
waarvan zal worden beoordeeld of toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten
kunnen worden goedgekeurd of moeten worden afgewezen.
Het kabinet beraadt zich momenteel nog op een nader inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw
en verwacht Uw Kamer hier op korte termijn, en uiterlijk voor de zomer gelet op de
juli bijeenkomst van de Raad van de Autoriteit, over te informeren (zie ook het antwoord
op vraag 2). Uitgangspunt voor Nederland is dat diepzeemijnbouwactiviteiten alleen
strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten mogen plaatsvinden,
om te voorkomen dat de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit
in de oceanen wordt aangetast. Dit vereist voldoende wetenschappelijke kennis van
de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouwactiviteiten voor het mariene milieu van
de diepzee. Nederland ondersteunt wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van
diepzeemijnbouw op het mariene milieu en ecosysteem om bij te dragen aan de benodigde
kennisbasis. Ook is de strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel vereist. Voornoemde
voorwaarden zullen eerst moeten worden verankerd in het (internationale) beleid en
de (internationale) regelgeving van de Autoriteit.
Als gevolg van de activering van de zogenaamde «tweejaarsbepaling» door Nauru spant
de Autoriteit zich in om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.
Op grond van de tweejaarsbepaling hebben verdragspartijen bij het VN-Zeerechtverdrag
(of hun staatsondernemingen of door hen gesteunde private ondernemingen) de mogelijkheid
om vanaf die datum (juli 2023) aanvragen voor exploitatievergunningen in te dienen.
De Raad dient dan te besluiten over eventuele aanvragen zonder dat een volledige exploitatieregeling
is vastgesteld (het «what-if-scenario»). Nederland, en met Nederland een meerderheid
van staten, heeft tijdens ISBA 27 opnieuw aangegeven dat exploitatie van grondstoffen
van de internationale zeebodem in ieder geval niet zou moeten worden toegestaan totdat
de exploitatieregeling tot stand is gekomen.
Vraag 11
Is het mogelijk dat Nederland diepzeemijnbouw zonder strikte milieuvoorwaarden of
regelgeving steunt? Zo ja, wanneer steunt Nederland diepzeemijnbouw niet? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 11
Uitgangspunt voor Nederland is dat diepzeemijnbouwactiviteiten alleen strikt binnen
de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, om te voorkomen
dat de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de
oceanen wordt aangetast. Dit vereist voldoende wetenschappelijke kennis van de gevolgen
en risico’s van diepzeemijnbouwactiviteiten voor het mariene milieu van de diepzee.
Nederland ondersteunt wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw
op het mariene milieu en ecosysteem om bij te dragen aan de benodigde kennisbasis.
Ook is de strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel vereist. Zoals verwoord in
de 2020 EU-Raadsconclusies inzake biodiversiteit en de 2022 EU-Raadsconclusies inzake
oceaanbeheer betekent dit dat (a) de gevolgen van eventuele exploitatie van de grondstoffen
van de internationale zeebodem voor het mariene milieu, biodiversiteit en andere menselijke
activiteiten voldoende moeten zijn onderzocht, (b) de risico’s van exploitatie worden
begrepen, en (c) kan worden aangetoond dat technologieën en werkwijzen voor de winning
van grondstoffen geen ernstige milieuschade veroorzaken. Bovenstaande voorwaarden
zullen eerst moeten worden verankerd in het (internationale) beleid en de (internationale)
regelgeving van de Autoriteit. Pas dan zal de Autoriteit – en Nederland als lid van
de Autoriteit – aanvragen voor exploitatieactiviteiten kunnen beoordelen en daarover
besluiten.
Vraag 12
Klopt het dat het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC
adviseurs van de Nederlandse delegatie zijn? Zo ja, welke andere organisaties vormen
onderdeel van de delegatie, en zijn hier ook natuurbeschermingsorganisaties bij betrokken
en zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit vertegenwoordigers
van Nederland en adviseurs. Vertegenwoordigers binnen de Nederlandse delegatie zijn
medewerkers van de betrokken departementen. Daarnaast maken vanwege de daar beschikbare
kennis en expertise medewerkers van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van
wetenschappelijke instituten, als adviseur onderdeel uit van de Nederlandse delegatie.
Bij eerdere vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het Koninklijk Instituut
voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC als adviseurs aanwezig. Dit jaar maken
ook medewerkers van het Netherlands Institute for the Law of the Sea (NILOS) als adviseur
deel uit van de delegatie. Daarnaast vindt veelvuldig uitwisseling plaats tussen de
Nederlandse delegatie en vertegenwoordigers van natuurbeschermingsorganisaties die
actief betrokken zijn bij het werk van de Autoriteit. Zie ook de beantwoording van
vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland
uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 2022 (Kamerstuk 3380, vergaderjaar
2021–2022) en in antwoord op de schriftelijke vragen over de Nationale Grondstoffenstrategie
die reeds aan uw Kamer zijn verzonden.
Vraag 13
Klopt het dat Nederland al betrokken is bij de diepzeemijnbouw exploratie vanuit haar
scheepsbouwsector, zoals onder andere door IHC? Zo ja, hoe sluit u uit dat het Nederlandse
standpunt mogelijk meer beïnvloed wordt door economische overwegingen dan door wetenschappelijke
inzichten en de inzet voor strikte invulling van het voorzorgsprincipe?
Antwoord 13
Het klopt dat Nederlandse maritieme bedrijven betrokken zijn bij diepzeemijnbouw,
waaronder bij exploratieactiviteiten in gebieden onder beheer van de Autoriteit. Daarnaast
zijn Nederlandse kennisinstellingen actief betrokken bij (milieu)wetenschappelijk
onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw. Hier is de Nederlandse overheid in
voorkomende gevallen bij betrokken via het verstrekken van onderzoekssubsidies; zie
ook het antwoord op vraag 16. Het kabinet zal de beschikbare kennis en expertise van
alle betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld, waaronder kennisinstellingen,
bedrijfsleven en andere non-gouvernementele organisaties, blijven benutten om tot
een zorgvuldige standpuntbepaling te komen, zoals ook aangegeven in het antwoord op
vraag 12.
De standpuntbepaling over diepzeemijnbouw raakt aan uiteenlopende beleidsterreinen
en belangen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie-
en andere transities en het daarbij verminderen van (risicovolle) strategische afhankelijkheden,
de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen. Het kabinet zal
ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging maken. Onderdeel
hiervan is een verkenning van het strategisch belang van diepzeemijnbouw voor Nederland,
de verschillende vormen van Nederlandse publieke betrokkenheid bij diepzeemijnbouw
(waaronder wetenschappelijk onderzoek en exploratie) en kansen voor het Nederlandse
maritieme cluster. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten
alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden,
op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de gevolgen
van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op de vragen 3, 9, 10 en 11).
Vraag 14
Bent u ermee bekend dat het eerste diepzeemijnbouwschip dat nu tests uitvoert in de
Grote Oceaan mijnafval dumpt tijdens deze tests, zoals is te zien in undercover beelden?
Zo ja, wat is uw reactie hierop en wat gaat u doen waar mogelijk om deze dump te stoppen,
dan wel te voorkomen dat het nogmaals gebeurt?8
Antwoord 14
Het kabinet heeft uit berichtgeving in de media kennisgenomen van de eerste testen
die zijn uitgevoerd in de Grote Oceaan, waaronder beelden daarvan. Voor deze testen
is toestemming verleend door de Autoriteit, op basis van een milieueffectrapportage
en monitoringsplan. Het is het kabinet bekend dat tijdens de testen een onvoorziene
lozing heeft plaatsgevonden die door het bedrijf bij de Autoriteit is gemeld. Het
is niet duidelijk welk gevolg aan deze melding is gegeven op basis van de procedures
van de Autoriteit met betrekking tot proefdiepzeemijnbouwactiviteiten («test mining»).
Vanwege deze en andere onduidelijkheden heeft Nederland vorig jaar een voorstel ingediend
om deze procedures van de Autoriteit te verbeteren, waaronder ten aanzien van transparantie.
Dit heeft geresulteerd in het besluit van de Raad om aanbevelingen van de LTC omtrent
de goedkeuring van proefdiepzeemijnbouwactiviteiten, alsmede de volledige onderliggende
milieueffectrapportage, op de website van de Autoriteit te publiceren.
In algemene zin zet Nederland zich als lid van de Raad daarnaast in om de naleving
door contractanten van exploratiecontracten te verbeteren. Het afgelopen jaar heeft
Nederland daartoe (nieuwe) voorstellen gedaan. Op basis van een Nederlands voorstel
heeft de Raad besloten om LTC te verzoeken om jaarlijks de contractanten die stelselmatig
geen gehoor geven aan oproepen van de LTC omtrent het niet nakomen van hun contractuele
verplichtingen bij naam te noemen («name and shame») in hun rapportage aan de Raad.
Tenslotte blijft Nederland in het kader van naleving en transparantie aandacht vragen
voor de uitleg en toepassing van de bepalingen in het VN-Zeerechtverdrag over effectieve
controle («effective control»). Nederland pleit voor een verregaande uitleg, waarbij
naast regelgevende controle ook wordt gekeken naar economische controle. Dit is wat
Nederland betreft nodig voor effectief toezicht op en handhaving van naleving door
contractanten.
Vraag 15
Indien er nu nog geen definitief standpunt is, zult u, gezien bovenstaande inzichten,
het standpunt herzien, of blijft de inzet van Nederland om diepzeemijnbouw op een
verantwoorde manier te laten plaatsvinden met inachtneming van strikte milieuvoorwaarden?
Zo ja, op welke wetenschappelijke argumenten baseert u dit? Zo nee, waarom niet?9
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 11.
Vraag 16 en 17
Bent u het ermee eens dat strikte invulling van het voorzorgsprincipe (uitgangspunt
van de huidige Nederlandse inzet) ervoor pleit om tegen diepzeemijnbouw te stemmen,
gezien de vele onduidelijkheden over het functioneren van diepzee-ecosystemen en de
risico’s van diepzeemijnbouw? Zo nee, waarom niet?
Indien u niet bereid bent om tegen diepzeemijnbouw te stemmen, bent u dan minimaal
bereid om zich actief in te zetten voor een tijdelijke stop op diepzeemijnbouw, op
grond van het zojuist genoemde voorzorgsprincipe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16 en 17
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 moet het kabinet nog een nader inhoudelijk
standpunt over diepzeemijnbouw innemen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Vraag 18
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de eerst volgende meeting van de Raad van de
Internationale Zeebodemautoriteit op 13 maart 2023?
Antwoord 18
De beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met de beantwoording
van de schriftelijke vragen van Uw Kamer over de Nationale Grondstoffenstrategie en
de benodigde afstemming met meerdere ministeries.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof -
Mede namens
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.