Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Thijssen over berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia
Vragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia (ingezonden 27 februari 2023).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking),
mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 20 april
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze
maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken
in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De
melkwetcontroverse»?1,
2,
3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel
dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse
markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
Antwoord 2
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het
lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden
en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import
van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen
in de EU zijn relatief laag.
Vraag 3
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren
is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Antwoord 3
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te
zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de
Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021
naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid
vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen
met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen
ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode
met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename
nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de
lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar
ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export
van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes
van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten
mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te
zijn van ontwikkelingsbeleid?
Antwoord 4
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks
circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen.
Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid
en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door
Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid
aanpassen?
Antwoord 5
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft
het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten
van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis
laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale
en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder
maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar
landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten
en incidentele rampen.
Vraag 6
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat
betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige
voedselproducten»?6
Antwoord 6
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling
tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw
en voedselproductie.
Vraag 7
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te
versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen
te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Antwoord 7
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking
van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en
bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van
CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat,
biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind.
Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren
ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en
klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet
in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier
over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage
handelsakkoorden7.
Vraag 8
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse
melkveesector?
Antwoord 8
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering
en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die
bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief
in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen
aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten
in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen
per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
Vraag 9
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector
volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen?
In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
Antwoord 9
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het
overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee)
die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt
daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap
over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Vraag 10
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk-
en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu
en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen
van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?8
Antwoord 10
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde
goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie
is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de
enige weg naar voedselzekerheid.
Vraag 11
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van
het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok
hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
Antwoord 11
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch
Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden
hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend
hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden
– onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert
zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit
de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het
handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie
is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook
uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren
over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van
de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder
melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId
van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig
procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele
inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten
en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Vraag 12
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid
en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Antwoord 12
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige
landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het
landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst
op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.