Schriftelijke vragen : De uitspraak op 14 april 2023 van de Rechtbank Midden-Nederland waarin een nadere beslistermijn voor alle zaken bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) tot juli 2024 wordt uitgesteld
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Rechtsbescherming over de uitspraak op 14 april 2023 van de Rechtbank Midden-Nederland waarin een nadere beslistermijn voor alle zaken bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) tot juli 2024 wordt uitgesteld (ingezonden 19 april 2023).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 april
2023 (hierna: de uitspraak) waarin onder meer is overwogen: «De rechtbank zal in beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen in UHT-zaken
voortaan in beginsel bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen een nadere beslistermijn
krijgt tot 1 juli 2024, waaraan een dwangsom zal worden verbonden.»?1
Vraag 2
Hebt u kennisgenomen van overweging 36 uit de uitspraak, die luidt: «De procedure
bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende
sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op
een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af
te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen
van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een
oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen
beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter
echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming
die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»?
Vraag 3
Deelt u de mening, dat als de rechter geen rechtsbescherming meer kan bieden, dat
een inbreuk vormt op de fundamentele beginselen van de rechtsstaat, artikel 17 van
de Grondwet en artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Vraag 4
Gaat de staat tegen deze uitspraak in hoger beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 5
Bent u het ermee eens, dat door de uitspraak de gang naar de rechter feitelijk is
afgesneden en dit in strijd is met de toezegging dat de gang naar de rechter open
blijft, zoals gedaan in de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36 151, nr. 7)?
Vraag 6
Bent u zich ervan bewust, dat de ouders die destijds al door de overheid, rechtbanken
en de Raad van State in de steek zijn gelaten, nu weer door de rechter in de steek
worden gelaten en welke emotionele wond hiermee weer wordt opengemaakt? Zo ja, wat
gaat u hier aan doen?
Vraag 7
Heeft u kennisgenomen van overweging 41 van de uitspraak: «De praktijk leert dat alleen
al het maken van een dossier tijdrovend kan zijn en dat de rechtbank vaak herhaaldelijk
en tevergeefs om dat dossier moet vragen.»?
Vraag 8
In hoeveel gevallen heeft de rechtbank tevergeefs om een dossier gevraagd?
Vraag 9
Wat zijn de redenen waarom het maken van een dossier tijdrovend is?
Vraag 10
Heeft de UHT een adequate applicatie waarmee alle informatie van een dossier van een
slachtoffer van het toeslagenschandaal uit de verschillende systemen gehaald wordt
en beschikbaar blijft als dossier in het hele proces? Kunt u een heel precies antwoord
geven?
Vraag 11
Bent u ermee bekend dat het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden in bepaalde zaken dossiers
niet geanonimiseerd aan advocaten verstrekt als deze dossiers noodzakelijk zijn voor
de rechtsgang en aan de advocaten verzoekt deze dossiers niet te delen met cliënten?
Is de Belastingdienst bereid het Gerechtshof hierin te volgen en dossier niet geanonimiseerd
aan de advocaten te verschaffen, zodat het lakproces niet langer als reden gebruikt
kan worden voor verdere vertraging?
Vraag 12
Heeft de Belastingdienst de bestuursrechter juist geïnformeerd door te stellen dat
de meeste dossiers van ouders op 1 januari 2025 zullen zijn afgewikkeld?
Vraag 13
Hebt u kennisgenomen van overweging 42 van de uitspraak: «Daar komt nog bij dat de
rechtbank door de toename van het aantal UHT-zaken, zoals gezegd, bij lange na niet
in staat is om daarop tijdig beslissingen te nemen, dus binnen de wettelijke termijn
van acht weken. Door het grote aantal zaken lukt het simpelweg niet om die tijdig
af te handelen, ook niet met een vereenvoudigde behandeling zonder zitting. De rechtbank
handelt daardoor zelf inmiddels ook op grootschalige wijze in strijd met de wet. Dat
was door de wetgever niet voorzien bij de totstandkoming van de beroepsprocedure vanwege
niet tijdig beslissen. De wetgever ging er toen nog van uit dat «eventuele extra inspanningen
door de desbetreffende bestuursorganen om voortaan wel op tijd te beslissen, wellicht
gecompenseerd kunnen worden door geringere inspanningen van de rechterlijke macht».
Ook zou door de ingebrekestelling een «onnodige belasting van de rechter» worden voorkomen.
Ook deze verwachting is voor de UHT-procedures niet uitgekomen. Integendeel: de vele
beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen door de UHT dragen bij aan de overbelasting
van de rechtspraak. Hoewel een individuele gedupeerde ouder zijn of haar zaak nog
steeds kan versnellen met een beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen, wordt
de effectiviteit van dat middel kleiner door de te lange doorlooptijden bij de rechtbank.»?
Vraag 14
Deelt u de mening dat als ook de rechtbank het aantal UHT-zaken niet meer aankan,
de hersteloperatie is vastgelopen en daarmee de rechtsbescherming van ouders wederom
wordt geschonden?
Vraag 15
Deelt u de mening dat hiermede sprake is van schending van artikel 17 van de Grondwet
en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden, nu toegang tot de rechter feitelijk onmogelijk wordt gemaakt?
Vraag 16
Deelt u de mening dat wanneer de rechtspraak vastloopt en geen adequate rechtsbescherming
meer geboden kan worden tegen de overheid, de grondbeginselen van de democratie worden
geschonden en aanvaardt de regering hier de verantwoordelijkheid voor?
Vraag 17
Bent u bekend met het standpunt van de Belastingdienst (rechtsoverweging 34 van de
uitspraak) dat een langere beslistermijn in de Wet hersteloperatie in strijd met het
grondwettelijk rechtszekerheidsbeginsel zou zijn?
Vraag 18
Bent u het ermee eens dat het stelselmatig overschrijden van termijnen dan a fortiori
in strijd met de Grondwet is?
Vraag 19
Heeft er op enige wijze overleg of correspondentie plaatsgevonden tussen de Raad voor
de Rechtspraak en/of enige rechtbank of gerechtshof enerzijds en het Ministerie van
Financiën, Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Belastingdienst of enig ander
overheidsorgaan anderzijds, over de vertraging ontstaan bij de hersteloperatie en/of
de (toename van) beroepen niet tijdige beslissing?
Vraag 20
Indien overleg of correspondentie als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden, kunt
u ons deze correspondentie of verslagen van overleg doen toekomen?
Vraag 21
Wilt u deze vragen afzonderlijk uiterlijk over drie weken beantwoorden?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.