Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over eenverdieners en middeninkomens
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën over eenverdieners en middeninkomens (ingezonden 13 maart 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en van Staatssecretaris
Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 18 april 2023). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2179.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Eenverdiener houdt al gauw minder over dan
bijstandsgerechtigde»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op dit artikel?
Antwoord 2
Het voorbeeld in het artikel laat zien dat een alleenverdiener2 (eenverdiener) na woonlasten minder te besteden kan hebben dan een alleenstaande
ouder in de bijstand. In het artikel worden een aantal specifieke aannames gemaakt
om deze huishoudens te vergelijken, zoals een huurwoning in de sociale huursector
voor de ouder in de bijstand en een huurwoning in de vrije sector voor de alleenverdiener.
Ook wordt een alleenstaande ouder vergeleken met een (alleenverdiener) paar, waardoor
een verschil ontstaat in het kindgebonden budget dat de huishoudens ontvangen.
In de koopkrachtberekeningen van het CPB en ook van het kabinet, wordt gerekend met
gegevens van echte huishoudens en hoeven dergelijke aannames niet gemaakt te worden
(zie ook vraag 3). Dat geeft inzicht in waar echt de verschillen zitten. Dat het besteedbaar
inkomen van de alleenverdiener is achtergebleven, is eerder geconstateerd door onder
meer CPB3 en commissie Draagkracht4. Dit komt mede doordat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen om de
arbeidsparticipatie te bevorderen, zoals het afschaffen van de uitbetaling van de
algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner (ook wel bekend als de overdraagbaarheid
van de algemene heffingskorting). Zeker in deze krappe arbeidsmarkt, is het belangrijk
dat zoveel mogelijk mensen aan het werk gaan (zie ook antwoord vraag 8 en 10). Het
stimuleren van de arbeidsparticipatie blijft onverminderd relevant. Tegelijkertijd
ziet het kabinet dat dit heeft geleid tot een hogere lastendruk voor alleenverdieners.
Zie ook de antwoorden op vraag 7 t/m 10.
Vraag 3
Hoe houdt u zicht op de koopkracht voor de verschillende groepen huishoudens, gezien
de vertroebeling door de stapeling van maatregelen?
Antwoord 3
Voor de koopkrachtberekeningen wordt microsimulatiemodel Mimosi5 gebruikt. Daarin worden de regelingen op Rijksniveau meegenomen en wordt een representatieve
dataset gebruikt met gegevens van echte huishoudens. Dit geeft een goed beeld van
de effecten van maatregelen voor verschillende soorten huishoudens. De berekeningen
worden doorgaans gepresenteerd in een boxplot, waarin de mediane statische koopkrachtonwikkeling
voor verschillende huishoudgroepen wordt getoond. Naast de mediaan voor alle huishoudens,
wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt naar inkomensniveau, inkomensbron, huishoudtype
(waaronder alleenverdieners), en huishoudens met en zonder kinderen. In de berekeningen
worden specifieke gemeentelijke regelingen niet meegenomen. Dit sluit aan bij de brutonetto
trajecten van het CBS waarbij gemeentelijke regelingen via de inflatie meelopen.
De boxplot geeft echter geen zicht op specifieke groepen die wel beleidsmatig relevant
zijn, zoals mensen in de bijstand, minimumloonverdieners, AOW’ers zonder aanvullend
pensioen, alleenstaande ouders of grote gezinnen. Daarom wordt jaarlijks de koopkrachtontwikkeling
van een set van twintig voorbeeldhuishoudens doorgerekend, en gepresenteerd in de
SZW-begroting. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare
huishoudtypen, die eenvoudig te interpreteren zijn. De voorbeeldhuishoudens doen echter
minder recht aan de complexe realiteit dan de berekeningen op basis van Mimosi doen.
De voorbeeldhuishoudens bevatten geen grote gezinnen. Op korte termijn wordt onderzocht
of de voorbeeldhuishoudens nog representatief zijn. We zullen daarbij onderzoeken
of er andere huishoudens zoals grote gezinnen bij moeten en stilstaan bij de inkomenspositie
van grote gezinnen. Dit komt tegemoet aan de motie Palland/Stoffer6. Ook zal naar aanleiding van deze motie inzicht gegeven worden in de ontwikkeling
en stapeling van de kindregelingen, zodat de Kamer de ontwikkelingen op dit terrein
goed kan volgen.
Afgelopen jaar is het koopkrachtinstrumentarium vanwege de zeer hoge inflatie uitgebreid
met stresstesten en een armoederaming. De stresstest wordt alleen incidenteel toegepast.
De armoederaming is een vast onderdeel van de koopkrachtpresentatie geworden, zodat
een nog completer beeld verkregen wordt van de koopkracht van verschillende typen
huishouden. Naar aanleiding van de hierboven genoemde motie Palland/Stoffer zullen
grote gezinnen explicieter worden meegenomen in de weergave van de armoedecijfers
dan tot nu toe het geval was.
De koopkrachtcijfers brengen de statische koopkracht in beeld. De cijfers zijn niet
geschikt om de koopkracht van individuele huishoudens te voorspellen. Ontwikkelingen
in de persoonlijke levenssfeer, zoals samenwonen of een kind krijgen, zijn namelijk
zeer bepalend voor de persoonlijke koopkrachtontwikkeling. Ook wordt voor iedereen
met dezelfde ontwikkeling van lonen en prijzen gerekend. De cijfers zijn daarom vooral
geschikt om effecten van beleid in kaart te brengen.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat een versobering van ons belasting- en toeslagenstelsel noodzakelijk
is, en hoe en op welke termijn gaat u dat realiseren?
Antwoord 4
Het kabinet heeft de wens om het belasting- en toeslagenstelsel te vereenvoudigen,
zodat mensen niet meer verdwalen in ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met
hoge terugvorderingen. Ook uw Kamer deelt deze wens van het kabinet, zo is gebleken
bij de behandeling van het Belastingplan 2023. Hierin zette het kabinet een eerste
stap naar vereenvoudiging door vijf fiscale regelingen af te schaffen. Het kabinet
blijft verder kijken. In eerste instantie vooral naar fiscale regelingen zoals aftrekposten
of vrijstellingen. Dit zijn vaak nuttige beleidsinstrumenten, maar ze maken het belastingstelsel
ingewikkelder. Fiscale regelingen zijn daarom maatschappelijk alleen te verantwoorden
als ze aantoonbaar doeltreffend en doelmatig zijn. Verschillende rapporten, zoals
van de Algemene Rekenkamer, en onze eigen evaluaties zijn kritisch op de doeltreffendheid
en doelmatigheid van fiscale regelingen.
In het plan van aanpak dat op Prinsjesdag met uw Kamer is gedeeld wordt ingegaan hoe
hier verdere stappen in gezet worden. Fiscale regelingen worden tegen het licht gehouden
aan de hand van de criteria doeltreffendheid en doelmatigheid; de onderbouwing van
het beleidsdoel; de impact op de uitvoering en belasting van het doenvermogen van
belastingplichtigen. Belangrijk is om hierbij te benadrukken dat vereenvoudiging niet
gratis is. Het aanpassen of afschaffen van fiscale regelingen kan leiden tot pijn
voor een specifieke groep in de samenleving die gebruik maakt van een regeling. Om
deze discussie te structureren wordt onderzocht waar de grootste winst in vereenvoudiging
zit. Voor de zomer worden de resultaten van dit onderzoek gedeeld. Na de zomer worden
concrete voorstellen gedaan om verdere stappen te zetten in de aanpak van fiscale
regelingen.
Ook is een evaluatie van de heffingskortingen en tariefstructuur gestart. De resultaten
van deze evaluatie worden begin volgend jaar verwacht. Bij de evaluatie wordt onder
meer gekeken naar de doelmatigheid en de vormgeving van de heffingskortingen en wordt
ingegaan op neveneffecten van de huidige vormgeving zoals verzilverbaarheid, een hoge
marginale druk, verminderde transparantie van het stelsel en het verschil in belastingdruk
tussen één- en tweeverdieners. Ook zal naar alternatieven voor de heffingskortingen
gekeken worden. Deze evaluatie geeft daarmee tevens invulling aan de motie Stoffer/Omtzigt7.
Daarnaast heeft dit kabinet de ambitie het toeslagenstelsel af te schaffen. Daartoe
onderneemt dit kabinet forse stappen: de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft en vervangen
door een inkomensonafhankelijke regeling met een vast vergoedingspercentage van 96%.
Ook de huurtoeslag wordt hervormd. Om een volgend kabinet in staat te stellen verdere
stappen te zetten, worden concrete alternatieven uitgewerkt, inclusief de benodigde
tijdpaden om de alternatieven in te voeren. In december is uw Kamer per brief geïnformeerd
over de aanpak om te komen tot de uitwerking hiervan8. Voor de zomer ontvangt uw Kamer een tussenrapportage. De eindrapportage wordt naar
verwachting in het eerste kwartaal van 2024 naar uw Kamer gestuurd.
Vraag 5
Waarom wordt er niet veel meer ingezet op koopkrachtondersteuning van inkomens net
boven het sociaal minimum en van middeninkomens, aangezien juist deze groepen door
bijvoorbeeld de inflatie hard geraakt worden, terwijl zij niet of nauwelijks gesteund
worden?
Antwoord 5
Met het omvangrijke koopkrachtpakket voor 2023 worden juist ook de huishoudens net
boven het sociaal minimum en de middengroepen bereikt: zij hebben voordeel van de
verhoging van het WML, het verlagen van het tarief in de eerste schijf en het verhogen
van de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget. Het prijsplafond ondersteunt
alle huishoudens en de hogere arbeidskorting ondersteunt de werkenden. De middengroepen
gaan er in de koopkrachtcijfers voor 2022 en 2023 meer op achteruit dan de lage inkomens,
maar daar moet bij worden aangetekend dat de inflatie-ongelijkheid niet tot uitdrukking
komt in deze cijfers. Voor de lage inkomens wordt de inflatie waarschijnlijk te laag
ingeschat, waardoor hun werkelijke koopkrachtontwikkeling lager ligt. Voor 2024 is
de verwachting van het CPB9 dat de koopkracht van middengroepen het meest toeneemt: in doorsnee met 2,3% tegen
2,0% voor alle huishoudens. De loonstijging speelt in deze toename een belangrijke
rol.
Vraag 6
Bent u bereid bij volgende koopkrachtmaatregelen gericht in te zetten op koopkrachtondersteuning
van middeninkomens?
Antwoord 6
Na het omvangrijke koopkrachtpakket voor 2023 moet structureel herstel van de koopkracht
volgen uit stijging van de lonen en verduurzaming. Het is voor de overheidsfinanciën
niet houdbaar om de huidige generieke steun structureel te verlenen. De lonen zijn
de laatste maanden sneller aan het stijgen. Voor veel huishoudens verwacht het CPB
dan ook een verbetering van de koopkracht in 2024, met een doorsnee koopkrachttoename
van 2,0%. Daarnaast zet het kabinet in op een forse versnelling van de verduurzaming
in de gebouwde omgeving om huishoudens minder kwetsbaar te maken voor hoge energieprijzen.
Zo heeft het kabinet vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming additioneel 300 miljoen
euro beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie aanpak van gemeenten10.
In de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming streeft het kabinet naar een evenwichtige
verdeling. Daarbij heeft het kabinet oog voor de koopkrachtontwikkeling van verschillende
groepen, zoals de middeninkomens en alleenverdieners. De uitkomsten van de besluitvorming
in augustus worden op Prinsjesdag bekend gemaakt.
Vraag 7
Herkent u de analyse dat een bijstandsgezin netto meer over kan houden dan een eenverdienersgezin?
Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Die analyse herken ik. Vorige week is een brief (Kamerstuk 26 448, nr. 697) en de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 2062) met de Tweede Kamer gedeeld, waarin wordt ingegaan op een groep paren bij wie de
loongerelateerde uitkering11 (zoals WIA of WW) van één van beide partners (nagenoeg) het enige inkomen vormt.
Door samenloop van regelingen en ondanks een netto-inkomen rond het sociaal minimum,
ontvangen zij toch minder toeslag dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering.
Dat komt in eerste instantie doordat de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting
(AHK) in de bijstandsnorm en de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK aan de
minstverdienende partner in de inkomstenbelasting niet samen oplopen (tot in ieder
geval 2035). Het is niet goed dat er in de zeven jaar dat deze problematiek bekend
is, niet tot een oplossing is gekomen. In de brief staan we stil bij die problematiek
en de inzichten uit eerdere verkenningen van mogelijke oplossingen. Voor juni aanstaande
komen wij terug met een uitgebreidere brief met de stand van zaken van de uitwerking
van de oplossingsrichtingen met waar mogelijk de budgettaire effecten en met oog voor
de gevolgen voor betrokkenen en de uitvoering.
In het artikel wordt een alleenstaande ouder vergeleken met een paar. Het kindgebonden
budget is hoger voor alleenstaande ouders. Hierin speelt mee dat kinderen van alleenstaande
ouders een hoger risico hebben om in armoede op te groeien.
Vraag 8, 9 en 10
Hoe verhoudt zich de hoge belastingdruk voor eenverdieners, zoals aangetoond in het
artikel, met de ambitie van het kabinet dat werken moet lonen, en ook in het licht
van de keuzevrijheid van gezinnen?
Hoe beoordeelt u de jarenlange, schrijnende achterstelling van eenverdieners ten opzichte
van andere huishoudens, en hoe gaat u er een einde aan maken?
Waarom moet een eenverdienersgezin met een middeninkomen over langere periode vele
tienduizenden euro’s meer belasting betalen dan een huishouden met twee verdieners
met hetzelfde gezinsinkomen?
Antwoord 8, 9 en 10
Opeenvolgende kabinetten, inclusief dit kabinet, hebben het doel gesteld om meer mensen
te laten werken. Dit maakt mensen zelfredzamer en is belangrijk om de arbeidsmarktkrapte
te verminderen. Een maatregel die als doel heeft om de arbeidsparticipatie van niet-werkende
partners te bevorderen, is het afschaffen van de overdraagbaarheid van de algemene
heffingskorting. Alleen mensen die een inkomen ontvangen, kunnen nu de heffingskortingen
in mindering brengen op de te betalen belasting. Daarnaast is in de afgelopen jaren
de arbeidskorting voor vooral lagere inkomens fors verhoogd. Deze maatregelen hebben
ook tot gevolg dat alleenverdieners met hetzelfde bruto inkomen, een lager netto inkomen
overhouden dan tweeverdieners. Door de optelsom van de verschillende maatregelen is
het verschil in lastendruk tussen alleenverdieners en andere huishoudens over de jaren
flink toegenomen. Als alleenverdieners hierdoor minder overhouden dan bijstandsgerechtigden
vindt het kabinet dat een ongewenste uitkomst. Daarom worden specifiek hiervoor oplossingsrichtingen
onderzocht (zie ook antwoord vraag 7). Anderzijds hebben de maatregelen ook tot gevolg
dat de niet-werkende partner juist een zeer lage (marginale) druk heeft. En dus juist
veel overhoudt van het inkomen, mocht hij of zij besluiten te gaan werken.
De commissie draagkracht heeft eveneens het verschil in belastingdruk vastgesteld
toen zij naar het draagkrachtbeginsel in het belastingstelsel heeft gekeken. Hierbij
plaatst zij echter ook kanttekeningen. Zo is het vergelijken van een alleenverdiener
en een tweeverdienend paar met een gelijk inkomen geen representatieve vergelijking.
Doorgaans betekent dit dat het tweeverdienende paar een lager uurloon heeft dan de
alleenverdiener. Om het verschil in belastingdruk te verkleinen heeft het kabinet
gekozen de IACK af te schaffen en ouders tegemoet te komen door de kinderopvang inkomensonafhankelijk
te maken met een vast vergoedingspercentage van 96%
Vraag 11
Bent u voornemens in het Belastingplan 2024 maatregelen op te nemen die gericht de
koopkracht van eenverdieners verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Het kabinet streeft in de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming naar een evenwichtige
koopkrachtontwikkeling tussen verschillende groepen huishoudens. De koopkrachtontwikkeling
van alleenverdieners wordt daarbij expliciet in beeld gebracht. Zo houdt het kabinet
oog voor de positie van de alleenverdiener. In augustus wordt over de koopkrachtmaatregelen
van 2024 besloten. De Tweede en Eerste Kamer worden daar op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.