Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over proceskostenvergoedingen in Mulderzaken
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over proceskostenvergoedingen in Mulderzaken (ingezonden 8 maart 2023).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 17 april 2023). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2073.
Vraag 1
Klopt het dat bij boetes voor lichte verkeersovertredingen, de Mulderzaken, proceskostenvergoedingen
worden uitgekeerd aan bureaus die zijn opgericht om op basis van «no cure no pay»
zaken te behandelen? Hoe hoog zijn deze vergoedingen gemiddeld per zaak of bureau
dat bijstand biedt?
Kunt u inzage geven in de totale hoogte van de vergoedingen die in de afgelopen jaren
zijn uitgekeerd in Mulderzaken? Is hierin een trend te signaleren?
Antwoord 1
Ja, het komt voor dat proceskostenvergoedingen worden uitgekeerd aan dergelijke bureaus.
Er zijn bureaus die op verzoek van de burger op basis van «no cure no pay» beroep
instellen wanneer een administratieve sanctie is opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv, ook bekend als Wet Mulder). Bij de
inzet van deze bureaus komt een appellant (de burger), net als voor andere beroepsmatig
verleende rechtsbijstand, in aanmerking voor een proceskostenvergoeding op basis van
het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wanneer in administratief beroep
bij de officier van justitie, in beroep bij de kantonrechter of in hoger beroep bij
het gerechtshof de burger geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld.
Het Bpb regelt de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures. De hoogte van de proceskostenvergoeding
is bedoeld als tegemoetkoming voor de burger in de kosten die hij heeft gemaakt voor
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures.
De vergoeding hiervoor is forfaitair, dus volgens een vooraf vastgesteld bedrag, en
de hoogte wordt bepaald aan de hand van de bijlage bij het Bpb. Aan de verrichte proceshandelingen
door de rechtsbijstandsverlener worden punten toegekend overeenkomstig onderdeel A
van die bijlage van het Bpb. Die punten worden vermenigvuldigd met de waarde per punt
(onderdeel B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (onderdeel C).
In Mulderzaken worden proceskostenvergoedingen toegekend als de inleidende verkeersboete,
waarbij de sanctie is opgelegd, wordt vernietigd of wordt gewijzigd op het punt van
de hoogte van het bedrag, de omschrijving van de gedraging of de feitcode.
In de jaren 2018 tot en met 2021 bedroeg het totaalbedrag aan uitgekeerde proceskostenvergoedingen
bij Mulderzaken per jaar respectievelijk 3,3 miljoen, 2,4 miljoen, 2,8 miljoen en
5,6 miljoen euro. Geconstateerd kan worden dat het laatste jaar, 2021, een opvallende
stijging laat zien. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn onder meer de verhoging van de
proceskostenvergoeding in beroep in 2021, de toename van het aantal door no cure no
pay-bureaus ingediende beroepen, en jurisprudentie waardoor ook een proceskostenvergoeding
verschuldigd is bij wijziging van het primaire besluit en niet alleen bij vernietiging
van het primaire besluit.1 Op deze korte termijn kan niet beantwoord worden welk bedrag er gemiddeld per zaak
gemoeid is. Hierover zal ik uw Kamer, zodra ik de gegevens ontvangen heb, alsnog informeren.
Vraag 2
Herkent u het beeld dat de tijdsbesteding van een Mulderzaak relatief beperkt is,
er veel zaken op een dag behandeld kunnen worden (door hetzelfde bureau dat bijstand
biedt) terwijl de proceskostenvergoedingen behoorlijk kunnen oplopen? Is hier volgens
u nog sprake van een redelijke vergoeding voor de bijstand afgezet tegen de inspanning
en het voordeel of de rechtsbescherming die aan cliënten wordt geboden?
Antwoord 2
Ik ontvang signalen dat in de procedures die door no cure no pay-bureaus worden ingesteld
tegen opgelegde verkeersboetes op grond van de Wahv, de inspanning die een no cure
no pay-bureau moet leveren onvoldoende in verhouding staat tot de hoogte van de proceskostenvergoeding,
aangezien hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van standaard geformuleerde beroepsgronden.
Deze standaardgronden worden zowel schriftelijk in het beroepschrift, als mondeling
tijdens hoorzittingen aangevoerd. Doordat standaard geformuleerde beroepsgronden worden
aangevoerd, vraagt het opstellen van beroepschriften relatief weinig inspanning. In
deze gevallen lijkt de toegekende proceskostenvergoeding de redelijke vergoeding te
boven te gaan. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Vraag 3
Hoe wenselijk vindt u deze gang van zaken? Ziet u een parallel met het recente nieuws
over de tussenbureautjes die ten aanzien van de WOZ-waarde bezwaar maken en hoge proceskosten
ontvangen, waarvan uw collega in het kabinet recent heeft voorgesteld maatregelen
te nemen om dit in te perken?2
Antwoord 3
Zowel bij de procedures ten aanzien van de Wahv-verkeersboetes als bij de WOZ-beschikkingen
treden no cure no pay-bureaus als gemachtigde van de burger op. Voor de procedures
ten aanzien van beide wetten ontvang ik signalen dat het inhoudelijk gezien vaak om
relatief eenvoudige bezwaar- en beroepsprocedures gaat waarbij niet altijd de inhoud
van de beschikking zelf maar ook meer procesmatige aspecten centraal staan, zoals
in geval van de Wahv bijvoorbeeld procedures over een onjuiste feitcode van de gedraging
waarbij de verkeersboete wel correct is. Daarnaast geldt voor beide wetten dat de
hoogte van de proceskostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem
met vaste waarden per punt, zoals bepaald in het Bpb.
No cure no pay-bureaus bieden burgers op een laagdrempelige manier toegang tot het
recht. Het is echter wel van belang oog te hebben voor mogelijk oneigenlijk gebruik
van het Bpb door gemachtigden, evenals voor de hoogte van de proceskostenvergoeding
in Mulderzaken. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 4 en 5 nader op in.
Vraag 4 en 5
Zit er mogelijk een perverse prikkel in het systeem zit waardoor Mulderzaken een verdienmodel
worden en onnodig druk wordt gelegd op de werkdruk binnen het rechtssysteem?
Ziet u mogelijkheden maatregelen te nemen om eventuele negatieve prikkels uit het
systeem te halen zonder de noodzakelijke rechtsbescherming van mensen aan te tasten
en daarbij behorende gerechtvaardigde vergoedingen voor bijstandsverlening? Zo ja,
welke?
Antwoord 4 en 5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al benoemde, is het doel van het Bpb om een tegemoetkoming
aan de burger te bieden in de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures als hij in het gelijk wordt
gesteld. De hoogte van deze vergoeding is vastgelegd in het Bpb. De vergoedingen op
basis van het Bpb bestaan uit forfaitaire bedragen. Deze zijn dus niet afhankelijk
van de werkelijke tijdsbesteding door de professionele derde in een specifieke zaak.
Met ingang van 1 juli 2021 is de proceskostenvergoeding die bestuursorganen in beroep
en hoger beroep moeten betalen als de burger (deels) in het gelijk wordt gesteld,
met circa 40% verhoogd.3 Gebleken is dat de forfaitaire vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, gemiddeld genomen, aanzienlijk
lager is dan de som van de door de Raad voor Rechtsbijstand vergoede kosten van de
toegevoegde advocaat en de door de burger betaalde eigen bijdrage. De forfaitaire
vergoeding dekte tot 1 juli 2021 maar ruim 70% van die kosten. De vergoeding is nu
dus meer bij de tijd. De verhoging is tevens bedoeld als prikkel voor bestuursorganen
om in het primaire proces en in bezwaar fouten te voorkomen of te herstellen.
De Hoge Raad heeft op 27 mei 2022 een uitspraak gedaan over de uitzondering van de
verhoging van de proceskostenvergoeding voor procedures die betrekking hebben op de
waardebepaling of -vaststelling onroerende zaken (Wet onroerende zakenbelasting) en
de bpm-beschikking (Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992).
De Hoge Raad oordeelt dat deze uitzondering in strijd is met het discriminatieverbod
van artikel 1 van de Grondwet en daarom buiten toepassing moet blijven. Dit betekent
dat het puntenonderscheid vervalt en dat voor alle procedures in beroep en hoger beroep
dezelfde verhoogde proceskostenvergoeding geldt.
Ik ontvang van zowel uitvoeringsorganisaties, gemeenten als de rechtspraak signalen
dat procedures gevoerd door no cure no pay-bureaus op het gebied van de WOZ en de
Wahv toenemen, de werkdruk hierdoor stijgt en de proceskostenvergoeding en de geleverde
inspanning door een gemachtigde bij de WOZ en Wahv niet meer in verhouding zijn. Hierdoor
kan een perverse prikkel om te procederen ontstaan. Hierbij wil ik opmerken dat de
prikkel zowel kan zitten in bepalingen in de sectorwetgeving, zoals de Wahv (waardoor
het relatief eenvoudig is om in beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld
te worden), als in de inrichting van het Bpb, waarbij uit wordt gegaan van vaste forfaitaire
bedragen.
Zoals eerder aangekondigd,4 heb ik het WODC gevraagd dit jaar onderzoek te doen naar mogelijk oneigenlijk gebruik
van de proceskostenvergoeding in het bestuursrecht. Ik heb het WODC gevraagd om een
algemeen toetsingskader te ontwikkelen dat aan de hand van een omschrijving en criteria
duidelijk maakt in welke situaties sprake is van oneigenlijk gebruik van het Bpb,
inzicht te verschaffen in de wijze waarop sectorale wetgeving oneigenlijk gebruik
in de hand kan werken en inzicht te verschaffen in mogelijkheden om door aanpassingen
in het Bpb oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Het onderzoek zal op korte termijn starten
en naar verwachting eind 2023 afgerond worden.
Tot slot wil ik de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 maart jongstleden hier
benoemen.5 Dit betreft een principiële uitspraak over te hoge proceskostenvergoedingen in Mulderzaken.
De rechter wijkt hier af van jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
over de proceskostenvergoeding en concludeert dat de hoge proceskostenvergoeding in
Mulderzaken tot verkeerde prikkels leidt. De kantonrechter benoemt dat er grote hoeveelheden
Mulderberoepen worden ingesteld waarin het in voorkomende gevallen enkel en alleen
om de proceskostenvergoeding lijkt te gaan. Hij benoemt dat het aan de wetgever is
om op structurele wijze een einde te maken aan de te hoge proceskostenvergoedingen
in Mulderzaken. Ik hebt dit signaal opgepakt en beraad mij hoe ik hier op een constructieve
wijze opvolging aan kan geven.
Ik zet mij in om negatieve prikkels uit het systeem te halen zonder de noodzakelijke
rechtsbescherming van mensen en daarbij behorende gerechtvaardigde vergoedingen voor
rechtsbijstand aan te tasten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.