Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij en Stoffer over abortus als “mensenrecht”
Vragen van de leden Van der Staaij en Stoffer (beiden SGP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over abortus als «mensenrecht» (ingezonden 8 februari 2023).
Antwoord van de Ministers Hoekstra (Buitenlandse Zaken) en Schreinemacher (Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 12 april 2023). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1718.
Vraag 1
Kent u het bericht «Kabinet ziet abortus als mensenrecht»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat Nederland het «recht op leven» als fundamenteel mensenrecht ziet, zoals
dit onder meer is verwoord in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens (UVRM) en artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese
Unie («Handvest»)?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Beaamt u dat dit fundamentele «recht op leven» ook onverkort van toepassing is op
ongeboren kinderen? Zo niet, welke internationaalrechtelijke bescherming acht u dan
wel van toepassing op ongeboren kinderen?2
Antwoord 3
Nee. Over de vraag of mensenrechten van toepassing zijn op ongeborenen bestaat geen
overeenstemming. Mensenrechtenverdragen zijn over het algemeen pas van toepassing
vanaf de geboorte. Zie bijvoorbeeld artikel 1 van de UVRM (alle mensen worden vrij
en gelijk in waardigheid en rechten geboren). Ook het kinderrechtenverdrag, waarnaar
wordt verwezen, laat zich niet uit over het moment waarop kinderrechten afdwingbaar
moeten zijn.
In Nederland heeft de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) het doel om het ongeboren
leven te beschermen en tegelijkertijd hulp te bieden aan vrouwen die onbedoeld zwanger
zijn. In deze wet is dus een balans getroffen tussen enerzijds het zelfbeschikkingsrecht
van de vrouw en anderzijds de beschermwaardigheid van ongeboren leven.
De Nederlandse internationale inzet voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten
(SRGR) als onderdeel van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
gaat uit van het Nederlandse (wettelijke) uitgangspunt dat abortus mogelijk is tot
de levensvatbaarheidsgrens. Deze Nederlandse inzet is in lijn met het internationaal
recht. Ook houdt het kabinet in de internationale inzet rekening met nationale wetgeving
in het betreffende land.
Vraag 4
Indien u het recht op leven onverhoopt niet, of in beperkte mate, van toepassing acht
(of gaat achten) op ongeboren kinderen, hoe verhoudt dat standpunt zich tot het «recht
op leven» in de UVRM en het «Handvest» en tot de in de voetnoot onder vraag 3 vermeldde
paragrafen?
Antwoord 4
Het Nederlandse beleid gaat er van uit dat het recht op leven een fundamenteel mensenrecht
is, zoals beschreven in de UVRM, net als het recht op gezondheid en de rechten van
vrouwen. Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes
wereldwijd, zoals ook verwoord in het Feministisch Buitenlands Beleid (FBB),3inclusief keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Onveilige abortus, als gevolg
van criminalisering van abortus of richtlijnen die het recht op leven vanaf conceptie
boven dat van de zwangere persoon stellen, is strijdig met het Nederlandse beleid
(zie vraag 3).
Vraag 5
Beaamt u dat een abortus menselijk leven beëindigt, en dat het daarom uit medisch,
ethisch en levensbeschouwelijk/religieus oogpunt begrijpelijkerwijs een uiterst gevoelig
thema is? Zo ja, hoe wordt met deze gevoeligheid rekening gehouden in het Nederlandse
(en Europese) Seksuele en Reproductieve Rechten en Gezondheid (SRGR)-beleid?
Antwoord 5
Het kabinet onderkent dat SRGR in algemene zin en toegang tot veilige abortus in het
bijzonder een gevoelig thema is. In dat kader maakt het kabinet zich grote zorgen
dat SRGR en toegang tot veilige abortus wereldwijd in toenemende mate onder druk staan.
Te meer omdat onveilige abortus wereldwijd de belangrijkste oorzaak van – voorkombare
– moedersterfte is. Juist daarom blijft het kabinet zich inzetten voor de rechten
van vrouwen en meisjes en universele toegang tot SRGR. Hierbij wordt nauw samengewerkt
met lokale partners, inclusief religieuze leiders, om recht te doen aan de lokale
context, gevoeligheden en behoeftes.
Vraag 6
Onderkent u dat een «mensenrecht op abortus», anders dan het «recht op leven», niet
onomstotelijk vaststaat, en zeker niet onomstreden is, en wilt u daar ook concreet
rekening mee houden binnen het Nederlandse SRGR-beleid internationaal?
Antwoord 6
Het kabinet ziet inderdaad dat discussie rond mensenrechten en abortus gevoelig ligt,
maar wil evenwel benadrukken dat geen toegang hebben tot veilige abortus indruist
tegen verschillende mensenrechten waar Nederland zich voor inzet, zoals het recht
op gezondheid, het recht op leven en vrouwenrechten.
Het kabinet houdt in zijn internationale inzet op het terrein van SRGR vanzelfsprekend
rekening met culturele sensitiviteit, lokale context en behoeftes. Daarom wordt nauw
samengewerkt met lokale partners. De Nederlandse inzet is altijd binnen de kaders
van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Vraag 7
Erkent u dat het opkomen voor vrouwenrechten en het opkomen voor de rechten van ongeboren
kinderen (waaronder meisjes) elkaar niet uitsluit, en dat pro life-organisaties de
intentie uitspreken om zowel op te komen voor zwangere vrouwen als voor hun ongeboren
kind?
Antwoord 7
Vrouwenrechten zijn een fundamenteel mensenrecht. Zoals aangegeven in het antwoord
op vraag 3 is er geen internationale overeenstemming of mensenrechten van toepassing
zijn op ongeborenen. Het kabinet zet zich in voor de gezondheid en rechten van vrouwen
en meisjes en keuzevrijheid is hier van fundamenteel belang. Het recht op leven vanaf
conceptie boven vrouwenrechten stellen, waaronder de rechten van de zwangere persoon,
is strijdig met het Nederlandse beleid (zie vraag 3) en niet verenigbaar met het opkomen
voor rechten van de vrouw, het recht op gezondheid of het recht op leven.
Vraag 8
Begrijpt u de zorg van deze organisaties dat het kabinet hen als «ultraconservatief»
wegzet en dat hun inzet voor ongeboren leven wordt gekwalificeerd als «regressieve
druk»,4 terwijl zij moeder én kind willen beschermen? Waarom kiest u überhaupt voor deze
negatieve en activistische (dis)kwalificaties, en vindt u dat passen bij de rol van
het kabinet als vertegenwoordiger van alle Nederlanders?
Antwoord 8
«Regressie» verwijst volgens de Van Dale naar «teruggaand» of «terugwerkend».
De druk door landen of organisaties op bestaande internationale afspraken en consensus
ondermijnt wat er in de afgelopen jaren bereikt is. Sinds begin jaren '90 zijn wereldwijd
belangrijke afspraken gemaakt op het terrein van SRGR en vrouwenrechten die zijn onderschreven
door praktisch alle landen ter wereld. Denk hierbij aan de International Conference on Population and Development en de Beijing Platform for Action in de jaren '90 en later de Sustainable Development Goals (SDGs). Het kabinet zet zich in voor het behalen van deze wereldwijd afgesproken ambities
en doelen.
Vraag 9
Beaamt u dat er in een democratische rechtsstaat als Nederland, en in de EU, verschil
van mening mag bestaan over gevoelige zaken als abortus en SRGR, en dat de ruimte
voor van de «mainstream» afwijkende (lees in dit geval: pro life) geluiden en organisaties
in het maatschappelijk middenveld evenzeer als respectabel verdedigd dient te worden?
Zo nee, wat is dan volgens u de betekenis van termen als «diversiteit» en «inclusie»?
Antwoord 9
Ja. Het kabinet zet zich in voor een onafhankelijk en divers maatschappelijk middenveld
en open maatschappelijke ruimte waarin ruimte is voor een diversiteit aan stemmen
in Nederland, de EU en internationaal verband.
Vraag 10
Beschermt Nederland ook in Europees en internationaal verband de ruimte voor maatschappelijke
organisaties die opkomen voor het ongeboren leven en zich dus «pro life» noemen? Of
meent u dat «ruimte voor het maatschappelijk middenveld» zich beperkt tot maatschappelijke
organisaties die Westers-individualistische waarden onderschrijven en bevorderen?
Antwoord 10
Ja. Het kabinet zet zich in voor een onafhankelijk en divers maatschappelijk middenveld
en open maatschappelijke ruimte waarin ruimte is voor een diversiteit aan stemmen
in Nederland, de EU en internationaal verband.
Vraag 11
Klopt het dat u zich bij de internationale promotie van «abortusdiensten» beroept
op het Convention on All Forms of Discrimination Against Women (CEDAW)? Kunt u dit
nader toelichten?
Antwoord 11
Het kabinet zet zich in voor het bevorderen van toegang tot het volledige spectrum
aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder preventie zoals voorlichting
en toegang tot moderne anticonceptie en ook toegang tot veilige abortus.
De Nederlandse internationale inzet op het terrein van veilige abortus is in lijn
met het internationaal recht en gestoeld op een breed internationaal kader, zoals
richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het Program Action of the International Conference on Population and Development (ICPD) en het Internationaal Verdrag Inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Ook
CEDAW, waarin het recht op gezondheid en keuzevrijheid stevig is verankerd, maakt
onderdeel uit van dit kader. Inzake abortus heeft het CEDAW-comité5 aangegeven dat landen die CEDAW ondertekend en geratificeerd hebben, wettelijke provisies
die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken omdat zij in strijd zijn met het
recht op leven van de vrouw.
Vraag 12
Kunt u nader ingaan op de juridische status van het CEDAW, waaronder haar hiërarchische
positie en al dan niet bindende karakter, ten opzichte van onder meer het UVRM, het
«Handvest», en de Beijing Declaration Platform for Action, waarin staat dat landen
zelf over hun abortusregelgeving mogen beslissen?
Antwoord 12
CEDAW is een verdrag dat door 189 landen geratificeerd is, waaronder Nederland. Het
is een juridisch bindend document, waarin de mensenrechten van vrouwen ook het recht
op seksuele en reproductieve rechten omvat. Dit wordt in de Beijing Declaration Platform for Action bevestigd. De Beijing Declaration and Platform for Action is niet juridisch bindend. Het is een politieke verklaring die met internationale
consensus is aangenomen en vormt wereldwijd het referentiekader op het gebied van
vrouwenrechten. Vrouwenrechten, zoals vastgelegd in het CEDAW, vloeien voort uit het
gelijkheidsbeginsel (gelijkheid voor iedereen, mannen en vrouwen) zoals beschreven
in de UVRM.
Internationale afspraken en richtlijnen op het terrein van SRGR worden op nationaal
en regionaal niveau door overheden vorm gegeven en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt
overheden aan op deze gemaakte internationale afspraken en ondersteunt VN-partners,
overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven en uitvoeren van beleid.
Dit geschiedt altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving
van het betreffende land.
Vraag 13
Klopt het dat artikel 12 van CEDAW, inzake gelijke toegang tot gezondheidszorg, primair
betrekking heeft op goede moeder- en kindzorg in de gehele periode van zwangerschap
en geboorte, maar dat de verdragstekst niet primair, rechtstreeks of noodzakelijkerwijs
betrekking heeft op het zien van abortus als mensenrecht of op het (verplicht) mogelijk
maken van abortusdiensten die als doel hebben een zwangerschap af te breken? Als u
dit anders ziet, wat rechtvaardigt dan uw specifieke interpretatie en visie?
Antwoord 13
CEDAW verplicht landen om discriminatie van vrouwen op het gebied van gezondheidszorg
uit te bannen, waaronder ten aanzien van gezinsplanning. Het CEDAW verdrag omvat het
hele spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten en de rechten van
vrouwen, die niet allemaal expliciet worden benoemd. Keuzevrijheid en de behoeften
van vrouwen staan evenwel centraal, zoals het recht om te kiezen hoeveel kinderen
zij willen en met wie ze trouwen (zie artikel 16 b en 16 e). Toegang tot informatie
is hierbij essentieel en wordt expliciet genoemd in artikel 16 e. De bepalingen van
het CEDAW bevatten juridisch bindende verplichtingen.
In lijn met CEDAW en andere internationale kaders richt het Nederlandse internationale
SRGR beleid zich op het bevorderen van keuzevrijheid en toegang tot het volledige
spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder moeder- en kindzorg,
maar ook seksuele voorlichting en toegang tot legale en veilige abortus.
Vraag 14
Klopt het dat artikel 16 (f) van CEDAW, inzake het tegengaan van discriminatie tegen
vrouwen rondom het ouderschap, de belangen van de kinderen als «paramount» (van het
allergrootste belang) benoemt, en erkent u dat CEDAW de belangen van ongeboren kinderen
daarbij niet expliciet uitsluit?
Antwoord 14
De bepalingen van CEDAW en andere internationale verdragen gaan niet specifiek in
op de situatie van het ongeboren kind. Wel bevat CEDAW bepalingen over de gelijke
rechten van vrouwen in familie-gerelateerde zaken, zoals het recht om te kiezen hoeveel
kinderen zij willen en wanneer, zoals vermeld in Artikel 16.
Vraag 15
Beaamt u dat, niettegenstaande ondertekening en/of ratificatie van CEDAW, de internationaalrechtelijke
consensus is dat het aan landen zelf is om abortus te reguleren?
Antwoord 15
Het is aan landen zelf om hun SRGR-beleid te organiseren en te reguleren. Dit dient
te gebeuren met inachtneming van het internationaal recht waaraan zij zich gecommitteerd
hebben, zoals het uitbannen van discriminatie op het gebied van gezondheidszorg. Het
kabinet spreekt overheden dan ook aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners,
overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein
van SRGR. Altijd binnen de kaders van wetgeving van het betreffende land.
Vraag 16
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaf en geeft aan uw toezegging, gedaan op 3 november
2022 tijdens het debat over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor 2023, dat van door Nederland gesteunde partnerorganisaties die abortusdiensten
leveren expliciet gevraagd wordt om aan te tonen dat drang of dwang tegen vrouwen
om een abortus te ondergaan niet voorkomt bij door hen geleverde abortusdiensten?
Antwoord 16
Zoals tijdens het debat op 3 november over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor 2023 is afgesproken, is het kabinet in dialoog gegaan met partnerorganisaties
die werken op het terrein van veilige abortus, over het tegengaan van dwang en drang
bij de keuze voor een abortus of voor het voldragen van de zwangerschap. Dit betreft
de organisaties Ipas, SAAF, IPPF en MSI.
Deze organisaties monitoren op kwaliteit van zorg in de klinieken die zij ondersteunen.
Ze volgen hierbij de richtlijnen van de WHO6 en keuzevrijheid wordt hierin nadrukkelijk meegenomen. Indicatoren hiervoor zijn
onder andere dat informatie verstrekt wordt, dat de privacy van de client gewaarborgd
is, en dat cliënten zelf tevreden zijn over de geleverde diensten. De WHO richtlijnen
houden rekening met het feit dat de wet- en regelgeving, beleid en dienstverlening
van land tot land kan verschillen.
In onze gesprekken geven zij aan geen dwang en drang tegenkomen. Een zorg die zij
wel meegeven is dat ze zien dat restrictieve wetgeving in landen, gebrek aan goede
informatie en stigmatisering vrouwen en meisjes tot een onveilige abortus dwingt.
Onveilige abortus is de belangrijkste – voorkombare – oorzaak van moedersterfte en
leidt volgens de WHO jaarlijks tot 39.000 doden en blijvend letsel bij miljoenen vrouwen.
Juist daarom zetten deze organisaties in op kwaliteit van zorg, op het versterken
van de mogelijkheid tot weloverwogen en goed geïnformeerde keuzes en het stimuleren
dat vrouwen zorg opzoeken. Dit gaat niet alleen over toegang tot veilige abortus maar
over het hele spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder
preventie zoals voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie, moeder- en kindzorg.
Vraag 17
Kunt u voor elk van de door Nederland gefinancierde of anderszins ondersteunde partnerorganisaties
die abortusdiensten leveren in het buitenland, aangeven welke concrete controle- en
evaluatiemechanismes zij op dit punt hebben ingesteld?
Antwoord 17
Zoals bij vraag 16 beschreven, richt de monitoring van de partners zich op de kwaliteit
van diensten op basis van de richtlijnen van de WHO. Deze benadering is gedocumenteerd
en is beschikbaar. Deze partnerorganisaties zijn, net als andere partners, verplicht
jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden
in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten
boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle
partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via
hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Vraag 18
Wilt u deze vragen afzonderlijk, en in elk geval voorafgaand aan de behandeling van
de D66-initiatiefnota inzake abortus als «mensenrecht» (Kamerstuk 36 247) beantwoorden?
Antwoord 18
Uw vragen zijn met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.