Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over de financiële situatie van gezinnen
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de financiële situatie van gezinnen (ingezonden 10 maart 2023).
Antwoord van de Ministers Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Schouten
(Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen 12 april 2023).
Vraag 1 en 2
Hoe reageert u op het feit dat Nederland internationaal gezien onderaan de ranglijst
staat van financiële regelingen voor gezinnen met kinderen en daarmee veel minder
gezinnen uit de armoede houdt, zoals blijkt uit de inbreng van hoogleraar Caminada
aan het rondetafelgesprek Rondkomen d.d. 25 januari 20231 en figuur 3.3 uit het rapport Kansrijk Armoedebeleid van CPB en SCP uit 20202?
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland via sociale regelingen het slechter doet dan
landen als Frankrijk, Luxemburg en Duitsland ten aanzien van het verhelpen van armoede
bij kinderen?
Antwoord 1 en 2
Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien,
terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor hun hele leven. Dit maakt kinderarmoede
zo schrijnend, en daarom hebben wij als kabinet afgesproken om kinderarmoede te halveren
in deze kabinetsperiode. De resultaten van de heer Caminada geven een interessante
weergave van het aandeel van de bevolking dat via sociale zekerheid en belastingen
uit de armoede blijft in internationaal perspectief. Een kanttekening bij de conclusies
is dat dit onderzoek gebaseerd is op data uit 2013. Het SCP3 laat zien dat in de periode 2011 tot en met 2023 de armoede onder kinderen in 2013
ook het hoogst was. Sindsdien heeft het kabinet het kindgebonden budget fors verhoogd.
Bovendien ontvangen alleenstaande ouders sinds 2015 een extra verhoging bovenop het
kindgebonden budget (alleenstaande ouderkop). Ter illustratie: in 2013 ontving een
alleenstaande ouder met drie kinderen maximaal circa € 2.200 kindgebonden budget per
jaar4. In 2023 is dat (inclusief alleenstaande ouderkop) met circa € 8.600 per jaar bijna
vier keer zo veel. In 2020 is daarnaast het inkomen waar de inkomensafhankelijke afbouw
van het kindgebonden budget start voor paren met ruim € 15.000 verhoogd. De intensivering
van het kindgebonden budget sinds 2013 heeft er mede toe geleid dat het kinderarmoedecijfer
is gedaald van 10,2% in 2013 naar 6,8% in 2022. Het CPB verwacht dat de kinderarmoede
in 2023 uitkomt op 6,1%.
In de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 maart jl. is het Joint
Employment Report 2023 aangenomen.5 Hierin staat dat in Nederland het percentage kinderen dat risico loopt op armoede
of sociale uitsluiting (AROPE) op 14,9% stond in 2021. Dit percentage is lager dan
in Frankrijk (22,7%), Luxemburg (29,4%) en Duitsland (23,7%). Het EU-gemiddelde in
2021 was 24,4%. Het verschil met het in Nederland gehanteerde kinderarmoedecijfer
en het AROPE-cijfer ontstaat door verschillen in definities. Het kabinet blijft onverminderd
gemotiveerd om de doelstelling om kinderarmoede te halveren te behalen.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland onder het Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO)-gemiddelde scoort ten aanzien van de publieke investeringen
in gezinsregelingen?6 Wat vindt u van de OESO-score van Nederland en welke ambities heeft u op dit punt?
Antwoord 3
Bij het opgroeien van kinderen speelt niet alleen de financiële situatie van het gezin
een rol. Op vrijwel alle levensdomeinen kunnen kinderen en jongeren te maken hebben
met materiele en immateriële tekorten waardoor zij belemmerd worden in hun ontwikkeling
en beperkt worden in hun kansen in de toekomst. Wij zijn ons bewust van deze OESO-score,
maar deze toont slechts een deel van de inzet om gezinnen met kinderen te ondersteunen.
Naast financiële ondersteuning zijn juist ook investeringen in onderwijs, gezondheid,
sport, de sociale omgeving en huisvesting hiervoor essentieel.
Dit samen draagt ook bij aan een succesvolle aanpak van kinderarmoede en het versterken
van kansengelijkheid en tegengaan van intergenerationele armoede voor kinderen. Nederland
zet zich middels een aanpak op diverse levensdomeinen in op het creëren van bepaalde
uitkomsten, zodat de kans groter is dat deze intergenerationele armoede wordt doorbroken.
Zie hiervoor het Nationaal Plan Kindergarantie, dat in april 2022 naar uw Kamer is
verzonden.7 Een ander onderzoek van de OESO naar de economische kosten van sociaaleconomische
achterstelling bij kinderen in Europese OESO-landen laat zien dat Nederland met betrekking
tot kansen op werk beter naar voren komt dan heel veel andere landen.8Daarnaast is kinderarmoede in Nederland lager dan in de meerderheid van OESO-landen,
waarbij wij stevig inzetten op de reductie van kinderarmoede.9
Daarnaast gebruikt het kabinet inkomensbeleid en arbeidsmarktbeleid om gezinnen met
kinderen te ondersteunen. Dit doen we naast investeringen in bijvoorbeeld het onderwijs
en de zorg met een breder koopkrachtinstrumentarium. Bijvoorbeeld door de verhoging
van het minimumloon (en de gekoppelde uitkeringen) met ruim 10% vanaf 1 januari 2023,
en de herinvoering van de basisbeurs per 1 september 2023. Ook is de vorige kabinetsperiode
€ 900 miljoen extra geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen met kinderen (hogere
kinderbijslag, kinderopvangtoeslag). Daarnaast helpt het kabinetsbeleid om de structurele
en culturele oorzaken van armoede aan te pakken. Sinds 2017 trekt het kabinet structureel
€ 100 miljoen extra uit om de armoede onder kinderen tegen te gaan.
De Commissie Sociaal Minimum onderzoekt of verschillende type huishoudens, waaronder
gezinnen met kinderen, kunnen rondkomen op het sociaal minimum. De Commissie rapporteert
naar verwachting eind juni de uitkomsten. Mocht dit rapport aanleiding geven tot een
herijking van onze nationale en internationale ambities, dan wordt u hierover geïnformeerd.
Vraag 4
In het licht van voorgaande vragen, hoe vindt u dat Nederland ervoor staat ten aanzien
van de financiële situatie van gezinnen, mede gelet op de inflatie die ervoor zorgt
dat gezinnen steeds moeilijker kunnen rondkomen?
Antwoord 4
Het raakt ons dat veel huishoudens moeilijker rondkomen door de hogere prijzen in
de afgelopen jaren. Huishoudens worden daarom in 2023 ondersteund. Hiervoor heeft
het kabinet tijdelijk een groot koopkrachtpakket (circa € 12 miljard) in werking gesteld.
De laagste inkomensgroepen ondersteunen we bijvoorbeeld met een verhoging van het
wettelijk minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) met ruim 10% en een energietoeslag.
Niet alleen gezinnen met een lager inkomen maar ook middeninkomens komen vaker in
de problemen. Daarom ondersteunt het kabinet ook de middeninkomens met de verlaging
van de lasten op arbeid via de arbeidskorting en het tarief in de eerste schijf, een
prijsplafond voor energie en ook een verhoging van de zorgtoeslag.
Het CPB heeft in het CEP berekend dat dit inkomensondersteunend beleid in 2023 de
koopkracht voor huishoudens fors heeft verbeterd en de armoede heeft verminderd. In
2024 stijgt volgens het CPB de armoede onder personen en kinderen zonder aanvullend
beleid van het kabinet. Dit vinden wij zorgelijk. In augustus neemt het kabinet een
definitief besluit over koopkrachtmaatregelen, die op Prinsjesdag aan uw Kamer worden
gepresenteerd.
De Commissie Sociaal Minimum onderzoekt wat verschillende type huishoudens minimaal
nodig hebben om rond te komen. De Commissie rapporteert naar verwachting eind juni
de uitkomsten die wij als kabinet kunnen betrekken bij de discussie over de koopkrachtmaatregelen
in augustus.
Vraag 5
Hoe vindt u dat Nederland ervoor staat ten aanzien van de ambitie van het kabinet
om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 te halveren, ten opzichte van
2015?
Antwoord 5
Wij vinden het belangrijk om vast te blijven houden aan de ambities uit het coalitieakkoord
en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, en om te zorgen voor bestaanszekerheid
en gelijke kansen voor iedereen. Het koopkrachtpakket dat per 1 januari 2023 in werking
is getreden, draagt bij aan de verlaging van het aantal mensen en ook kinderen in
armoede dit jaar. Om gezinnen met kinderen te ondersteunen is hierin bijvoorbeeld
het kindgebonden budget fors verhoogd. Daarnaast is in de begroting 2023 incidenteel
€ 200 miljoen extra beschikbaar gesteld voor huishoudens die in de knel komen. Deze
middelen voor 2023 en 2024 komen ook ten goede aan kinderen in armoede en zijn onder
andere bestemd voor gerichte tegemoetkomingen, zoals de bijzondere bijstand, voedselbanken
en initiatieven die deelname van kinderen aan school en de samenleving financieel
borgen.
In augustus neemt het kabinet een besluit over de koopkrachtmaatregelen voor volgend
jaar. Daarbij blijft het onverminderd de inzet van ons en het hele kabinet om de kinderarmoededoelstelling
te behalen.
Vraag 6
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre de kindregelingen afdoende zijn om uit de
armoede te blijven, met name voor grotere gezinnen?
Antwoord 6
Inkomensaanvullende kindregelingen voor ouders of verzorgers met midden- en lage inkomens
bieden extra financiële ruimte om uitgaven voor kinderen te doen, waardoor de ontplooiingsmogelijkheden
van kinderen worden bevorderd. Wij vinden het belangrijk dat kinderen zo min mogelijk
in armoede opgroeien. De Commissie Sociaal Minimum doet op dit moment onderzoek doet
naar wat een aantal huishoudtypen minimaal nodig heeft om rond te kunnen komen. We
kunnen en willen nog niet vooruitlopen op de uitkomsten van het rapport. De Commissie
rapporteert naar verwachting eind juni de uitkomsten. De uitkomsten kunnen wij betrekken
bij de discussie over de koopkrachtmaatregelen in augustus.
Vraag 7
Kunt u concreet aangeven met welke kosten u voor gezinnen met kinderen rekent bij
de totstandkoming van beleid? Met welk bedrag neemt de kostenpost van een gemiddeld
gezin toe naar mate een gezin groeit van één naar twee kinderen, van twee naar drie
kinderen, van drie naar vier kinderen, van vier naar vijf kinderen, etc.?
Antwoord 7
De kindregelingen zijn niet één op één gekoppeld aan de (extra) kosten voor meer kinderen
in het gezin. Wel is in de beleidsdoorlichting10 van artikel 10 (Tegemoetkoming ouders) van de SZW-begroting op basis van CBS-cijfers
(2015)11 onderzocht hoe de feitelijke uitgaven aan kinderen zich verhouden tot de totale uitgaven
van huishoudens met kinderen. Hieruit blijkt onder meer dat er schaalvoordelen optreden
als er meer kinderen in het gezin komen; de woonlasten per persoon zijn in dat geval
lager, net als de uitgaven aan meubels of voeding.
Voor paren kost het eerste kind gemiddeld 14% van de totale bestedingen, het tweede
kind kost 10% extra en het derde kind 6% extra. Voor eenoudergezinnenkost het eerste
kind gemiddeld 23% van het besteedbaar inkomen, terwijl het tweede kind 8% extra kost.
De Commissie Draagkracht heeft de analyse van de beleidsdoorlichting herhaald voor
het jaar 202112. De verschillen in kosten voor kinderen vergeleken met de beleidsdoorlichting zijn
beperkt. Voor paren kost het eerste kind gemiddeld 16% van de totale bestedingen,
het tweede kind kost 11% extra en het derde kind 5% extra.
De Commissie Draagkracht heeft ook onderzocht in hoeverre de kindregelingen kostendekkend
zijn. Daaruit blijkt dat de kindregelingen een groot deel van de kosten van kinderen
dekken voor huishoudens met lage inkomens. Voor alleenstaande ouders met een laag
inkomen komt de commissie tot een kostendekkendheid van meer dan 100%.13 De kostendekkendheid neemt af naarmate het inkomen toeneemt, omdat het kindgebonden
budget inkomensafhankelijk is.
Vraag 8
Bent u bereid de financiële situatie van gezinnen te betrekken bij uw inventarisatie
van gezinsbeleid in ons omringende landen?
Antwoord 8
Ja, dit zal onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het aanbestedingstraject voor het
onderzoek naar gezinsbeleid in ons omringende landen loopt op dit moment. Het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft onderzoeksbureaus gevraagd naar een
onderzoeksplan. Hierbij heeft het Ministerie van SZW aangegeven dat «inkomen» onderdeel
van het onderzoek moet zijn.
Vraag 9
Bent u bereid daarbij ook te verkennen welke beleidsinstrumenten voor financiële ondersteuning
van gezinnen worden ingezet in ons omringende landen, zoals Duitsland en België, en
hoe Nederland het vergelijkenderwijs doet ten opzichte van andere landen ten aanzien
van investeringen in gezinnen? Hoe hoog is de totale omvang van het bedrag dat deze
landen uitgeven aan kindregelingen en hoe hoog is het bedrag dat per individueel kind
wordt uitgegeven?
Antwoord 9
Voor het onderzoek naar Gezinsbeleid in ons omringende landen heeft het Ministerie
van SZW gevraagd om beleidsinstrumenten te onderzoeken die invloed op inkomen hebben.
Onderdelen hiervan zijn financiële ondersteuning, armoedebestrijding, werkzekerheid
en ander relevant inkomensbeleid. Andere onderwerpen van het onderzoek zijn werk en
zorg, welzijn van kinderen, huisvesting en demografisch beleid.
In het aanbestedingstraject is de onderzoeksbureaus gevraagd om, indien dit praktisch
mogelijk is, ook de budgettering van de beleidsinstrumenten mee te nemen. Of dit mogelijk
is, en of we voor ieder land de totale omvang van de uitgaven en de uitgaven per kind
kunnen vaststellen, is nog niet bekend. Het gezinsbeleid in Nederland wordt in dit
traject niet onderzocht.
Van het onderzoek wordt per thema en land een overzicht verwacht van het beleid, de
politieke en beleidskeuzes die aan het beleid ten grondslag liggen, de beleidsresultaten
en afsluitend best practices die voor Nederland als voorbeeld kunnen dienen.
Vraag 10
Waarom wordt een deel van de verhoging van het kindgebonden budget tot 2028 afgebouwd,
en welke concrete gevolgen heeft dit voor het armoederisico van huishoudens met kinderen
en het armoederisico van kinderen ten opzichte van de situatie dat deze verhoging
niet wordt afgebouwd?
Antwoord 10
In 2023 is in het licht van de gestegen energieprijzen het kindgebonden budget geïntensiveerd
met € 732 miljoen (prijspeil 2022) als onderdeel van een fors koopkrachtpakket. Dit
wordt tot en met 2028 geleidelijk weer afgebouwd totdat een intensivering van € 100
miljoen structureel resteert.
Het koopkrachtpakket voor 2023 had als doel om huishoudens te ondersteunen in de uitzonderlijke
omstandigheden van zeer hoge inflatie. Door de afbouw ligt het kinderarmoedecijfer
in 2028 naar verwachting 0,9%-punt hoger dan zonder afbouw het geval zou zijn. Het
niet afbouwen van de maatregel vereist echter een (structurele) intensivering van
circa € 630 miljoen per jaar. Wij zijn ons als kabinet ervan bewust dat de incidentele
maatregelen aflopen en nemen dit als kabinet mee in de besluitvorming over koopkracht
voor 2024.
Vraag 11
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen die specifiek zijn gericht op de
groep gezinnen met drie of meer kinderen, aangezien zij vaker een inkomen hebben dat
structureel te laag is om van rond te komen?14 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Antwoord 11
Ja, het kindgebonden budget voor het derde kind en verder is bijvoorbeeld in 2016,
2021 en 2022 beleidsmatig substantieel verhoogd.
• In 2016 is het kindgebonden budget voor het derde kind en verder beleidsmatig verhoogd
met € 177 tot een maximaal bedrag van € 284.
• In 2021 was de verhoging € 617 tot een maximaal bedrag van € 919.
• In 2022 was de verhoging € 70 tot een maximaal bedrag van € 1.001.
• Het kabinet heeft daarnaast in 2023 met het koopkrachtpakket specifieke maatregelen
getroffen gericht op de groep gezinnen met drie of meer kinderen. Het kindgebonden
budget voor het derde kind of verder is in 2023 verhoogd met € 468 tot maximaal
• € 1.532. Hiermee is het bedrag gelijk aan het bedrag voor het tweede kind.
• Structureel blijft het bedrag vanaf het derde kind verhoogd met € 151 vanaf 2028 tot
maximaal € 1.215.
Om de ontwikkeling zichtbaar te maken, geeft onderstaande tabel 1 de kindbedragen
voor de jaren 2013, 2016, 2023 en in de structurele situatie (exclusief reguliere
indexaties).
De Commissie Sociaal Minimum onderzoekt of verschillende type huishoudens, waaronder
gezinnen met kinderen, kunnen rondkomen op het sociaal minimum. De Commissie rapporteert
naar verwachting eind juni de uitkomsten. De koopkrachtbesluitvorming wordt afgerond
in augustus, waarbij ook maatregelen in de kindregelingen kunnen worden overwogen.
2013
2016
2023
Structureel
Alleenstaande ouderkop
0
3.050
3.848
3.531
Kindgebonden budget 1e kind
1.017
1.038
1.653
1.336
Kindgebonden budget 2e kind
536
828
1.532
1.215
Kindgebonden budget 3e kind
183
284
1.532
1.215
Kindgebonden budget 4e kind en verder
106
284
1.532
1.215
Vraag 12
Bent u bereid bij toekomstige maatregelen expliciet mee te laten wegen wat dit betekent
voor de inkomenssituatie van gezinnen met drie of meer kinderen? En bent u bereid
de gevolgen voor de inkomenssituatie van grote gezinnen (met drie of meer kinderen)
expliciet mee te nemen bij de koopkrachtplaatjes in uw Kamerbrieven?
Antwoord 12
Wij zijn ons als kabinet ervan bewust dat gezinnen met drie of meer kinderen vaker
in armoede verkeren dan huishoudens met één kind. Vanaf 2023 is bijvoorbeeld het maximale
kindgebonden budget dat ouders ontvangen voor het eerste kind, tweede kind en het
extra bedrag voor alleenstaande ouders verhoogd met € 356. Hiermee komt het bedrag
voor het eerste kind op maximaal € 1.653 en voor het tweede kind op maximaal € 1.532.
Voor het derde kind of verder is het bedrag daarentegen verhoogd met € 468 tot maximaal
€ 1.532.
Hiermee zijn de bedragen voor het derde kind en verder voor het eerst gelijk aan het
bedrag voor het tweede kind. De positie van grote gezinnen wordt meegenomen in de
kinderarmoedecijfers, hierin wordt ook het aantal kinderen meegenomen. In de koopkrachtplaatjes
van het kabinet worden verschillende huishoudtypen gepresenteerd en geclusterd, om
een representatief beeld te geven van Nederlandse huishoudens. In de boxplot kan niet
elk verschil tussen huishoudens zichtbaar gemaakt worden. Het kabinet zal bezien of
er aanpassingen nodig zijn in de presentatie van de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens,
zodat de uitkomsten daarvan beschikbaar zijn voor de presentatie van de koopkracht
in de SZW-begroting van 2024. Representativiteit en vergelijkbaarheid zijn daarbij
de belangrijkste overwegingen. Het kabinet zal de vraag meenemen of gezinnen met drie
of meer kinderen op basis van deze overwegingen toegevoegd moeten worden aan de voorbeeldhuishoudens.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.