Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Slootweg en Kuik over het bericht ‘Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence'
Vragen van de leden Slootweg en Kuik (beiden CDA) aan de Staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence.» (ingezonden 9 maart 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Huffelen (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 11 april
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Social Media is a Major Cause of the Mental Illness
Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence.»1?
Antwoord 1
Ja, hier zijn wij mee bekend.
Vraag 2
Zijn of worden er ook onder Nederlandse kinderen langjarige onderzoeken, zoals cohortstudies,
uitgevoerd naar de relatie tussen sociale mediagebruik en mentale gezondheid, vergelijkbaar
met hetYouth Risk Behavior Survey van de Amerikaanse CDC (Centers for Disease Control and Prevention) of de Millennium Cohort Study in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Antwoord 2
Ja, in Nederland worden er door verschillende instituten en universiteiten langjarige
onderzoeken gedaan naar sociale mediagebruik en mentale gezondheid. Voorbeelden hiervan
zijn:
• Het Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) onderzoek2 van de Universiteit Utrecht, het Trimbos-instituut en het Sociaal en Cultureel Planbureau
brengt de gezondheid en het welzijn van Nederlandse jongeren eens per vier jaar in
kaart. In 2021 vond het onderzoek voor de zesde keer plaats.3 In dit onderzoek wordt ook gekeken naar het online gedrag van jongeren. Het HBSC
onderzoek wordt sinds 1983 in meer dan 50 landen in Europa en Noord-Amerika uitgevoerd
(vanaf 2001 in Nederland) en is één van de langst lopende internationale onderzoeken
onder jeugd.
• Het Digital Youth (DiYo) onderzoeksprogramma4 van de Universiteit Utrecht is een longitudinale studie naar de rol van sociale mediagebruik
en gamen in het leven van jongeren. Het programma loopt sinds februari 2015 en werd
tot 2019 jaarlijks in die periode uitgevoerd. Het onderzoek heeft de afgelopen jaren
door de coronapandemie stilgelegen. Voor het onderzoek worden jongeren in de leeftijd
van 12 tot en met 16 jaar benaderd en gevraagd om ieder jaar een vragenlijst in te
vullen. Deze vragenlijst bevat onder andere vragen over actief en passief gebruik
van sociale media, het spelen van games, het ervaren van symptomen van problematisch
sociale mediagebruik en gamen en aspecten van psychosociaal welbevinden. In totaal
zijn hierdoor data beschikbaar van 1.419 jongeren die aan tenminste 4 metingen hebben
deelgenomen. Op dit moment wordt naar mogelijkheden gezocht om het Digital Youth onderzoeksprogramma
weer van start te laten gaan.
• De Landelijke Monitor Depressie5 monitort in hoeverre de ambitie van het Meerjarenprogramma Depressiepreventie – namelijk
om in 2030 een afname van 30% van het aantal mensen dat lijdt aan een depressie te
realiseren – wordt behaald. Binnen dit onderzoek wordt naar verschillende groepen
gekeken, waaronder kinderen tot 12 jaar (basisschoolkinderen) en jongeren van 12 tot
en met 18 jaar (jongeren op het voortgezet onderwijs).
• Het Trimbos-instituut en Netwerk Mediawijsheid hebben in 2019 het Digitale Balans
Model6 ontwikkeld. Vanuit dit model is in kaart gebracht hoe mensen meer grip kunnen krijgen
op schermtijd en balans. Op dit moment wordt in kaart gebracht wat er in Nederland
wel en niet gemeten wordt rondom digitale balans en hoe dit beter zou kunnen. Ook
wordt er samen met relevante stakeholders gewerkt aan vertaling naar de praktijk.
Daarnaast inventariseert het Trimbos-instituut in opdracht van de Alliantie Digitaal
Samenleven in welke mate bestaande onderzoeken beeld kunnen geven van de relatie tussen
mentale, sociale en fysieke gezondheid en schermtijd.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat «er nu veel bewijs is dat sociale media een belangrijke oorzaak en niet slechts een
kleine correlatie zijn van depressie en angst, en dus van gedrag dat verband houdt
met depressie en angst, waaronder zelfbeschadiging en zelfmoord»?
Antwoord 3
Zie voor antwoord vraag 4.
Vraag 4
Deelt u de opvatting dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is voor het standpunt
dat sociale media niet de enige maar wel een belangrijke oorzaak kan zijn van depressies
en angsten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Antwoord 4
De conclusie dat er een eenvoudige en directe causalerelatie tussen sociale mediagebruik en depressie is, zouden wij op basis van huidig
wetenschappelijk onderzoek niet durven te trekken. We zien dat er zowel wetenschappelijk
bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen sociale media en depressie als bewijs
dat het oorzakelijke verband er niet is. Dit heeft te maken met de complexiteit van
het ontstaan van depressies. Vaak is de oorzaak van depressies gelegen in een combinatie
van vele factoren. Depressie of angst kan tot stand komen door een combinatie van
lichamelijke, geestelijke en/of omgevingsfactoren. Hierbij is het vaak niet mogelijk
om één doorslaggevende factor te geven. In het in januari gepubliceerde essay «#GeenPaniek»
van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) is ook aangegeven dat het lastig
te achterhalen is of «online zijn» goed of slecht is voor de gezondheid. Gepubliceerd
onderzoek richt zich met name op het achterhalen van negatieve effecten op de mentale
gezondheid en er is minder onderzoek naar positieve effecten. Tevens heeft de RVS
ook aangegeven dat de onderzoeken over negatieve effecten van digitalisering niet
eenduidig zijn.
Wat we tegelijkertijd wél zien, is dat er brede wetenschappelijke consensus is over
het feit dat problematisch gebruik van sociale media door jongeren ten koste gaat van hun mentale en cognitieve
ontwikkeling. Bij problematisch gebruik van sociale media geven jongeren onder andere
aan dat ze het moeilijk vinden om het gebruik van sociale media te stoppen en dat
het gedrag leidt tot frictie met de omgeving en verplichtingen. Problematisch gebruik
van sociale media hangt samen met hogere impulsiviteit en concentratieproblemen, maar
ook met meer depressieve gevoelens en een afname van de tevredenheid over het eigen
leven. Dit is zorgwekkend, omdat de groep jongeren die problematisch sociale mediagebruik
vertoont stijgt. Uit een dissertatie7 van de Universiteit Utrecht naar problematisch gebruik van sociale media door jongeren
blijkt dat in 2017 3,8% van de jongeren problematisch sociale media gebruik vertoonde,
wat in 2021 gestegen was naar 5,3% van de jongeren. Uit het in maart gepubliceerde
Iene Miene Media-onderzoek vanuit Netwerk Mediawijsheid is gebleken dat jonge kinderen
steeds meer soorten beeldschermen (zoals tablet, laptop, smartphone e.d.) gebruiken
en zij steeds meer tijd hieraan besteden. Het gebruik van beeldschermen kan voordelen
met zich meebrengen, zoals efficiënter leerproces en rust voor de ouder. Echter zijn
er ook nadelen bijvoorbeeld op het gebied van houding en beweging. Tevens kan (ongezond)
beeldschermgebruik leiden tot achterblijvende algemene ontwikkeling, overgewicht en
slaapproblemen.
Wat we ook zien, is dat bepaalde mechanismen in sociale media kunnen bijdragen
aan het versterken van een depressie of gevoelens van angst. Een voorbeeld hiervan is dat iemand in
een informatiefuik terecht kan komen met eenzijdige content, bijvoorbeeld over depressie.
Dit kan het depressieve gevoel van de persoon verder aanwakkeren. Het is ook duidelijk
dat sociale media het gedrag en de emoties van gebruikers kunnen beïnvloeden.8 Dit kan positieve uitwerkingen hebben – bijvoorbeeld bijdragen aan ontspanning –
maar ook negatieve uitwerkingen – zoals het versterken van sombere gevoelens. Wij
willen dat er meer onderzoek komt naar de werking van dit soort beïnvloeding: hoe
werkt dit precies, in welke vormen komen er voor, welke effecten hebben die en hoe
kunnen we schadelijke kanten voorkomen? Dit, zodat we gericht negatieve effecten kunnen
gaan aanpakken zonder positieve effecten teniet te doen. Het Ministerie van BZK is
met wetenschappers in gesprek over het doen van onderzoek hiernaar.
Tegelijkertijd vinden wij dat sociale media platforms de verantwoordelijkheid hebben
om de rechten en belangen van minderjarigen te allen tijde te borgen. Vanuit het Verenigde
Naties Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen zowel publieke als private partijen
het belang van het kind mee te nemen bij activiteiten die kinderen raken. Wij spreken
de sociale media platforms hierop aan. We brengen negatieve effecten tijdens gerichte
gesprekken met grote techbedrijven onder de aandacht. Daarnaast willen we tijdens
structurele overleggen waaraan grote techbedrijven deelnemen – zoals de klankbordgroep
van de publiek-private samenwerking over online content – op thematische wijze aandacht
gaan besteden aan negatieve effecten. Ook willen wij dat de platforms in het kader
van de opkomende verplichtingen vanuit de Digital Services Act (DSA) meer transparantie
bieden over de effecten van hun platforms, de risico´s voor minderjarigen, de maatregelen
die zij nemen om risico´s te mitigeren en de effectiviteit van die maatregelen. Mede
in dit kader wordt er momenteel in opdracht van het Ministerie van BZK een Kinderrechten
Impact Assessment (KIA) ontwikkeld. Met deze KIA kunnen de risico´s van een concrete
online product of dienst voor kinderrechten in kaart worden gebracht, waaronder op
het recht op een goede mentale en fysieke gezondheid. Het Ministerie van BZK is voornemens
om deze KIA te gaan toepassen op door minderjarigen veelgebruikte online diensten
en met de producenten daarvan in gesprek te gaan over de resultaten van de toegepaste
KIA. Ook zullen we komende jaren kijken in welke mate de DSA bijdraagt aan het beter
beschermen van minderjarigen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris van BZK een
brede beleidsbrief met fundamentele acties om kinderen in de digitale wereld beter
te beschermen.
Vraag 5
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat uit onderzoek blijkt dat depressie
en angsten veel vaker voorkomen onder meisjes, ook als je dit afzet tegen het aantal
uur sociale media-gebruik per dag (figuur 2)?
Antwoord 5
Over het algemeen wordt door onderzoekers gevonden dat meisjes ten opzichte van jongens
in hogere mate te maken hebben met depressieve- of angstklachten. Deze trend zien
we ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder de eerder genoemde HBSC
20219, Landelijke Monitor Depressie en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam.10 De trends die we zien t.a.v. depressie onder meisjes en jongeren zijn zorgwekkend.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeerde uw Kamer hier
eerder over.11 De Landelijke Monitor Depressie 202312 geeft aan dat het percentage jongens en meisjes op de bassischool en middelbare school
dat emotionele problemen rapporteert steeg tussen 2017 en 2021.
Vanuit het Ministerie van VWS is in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak
mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale
gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek
aandacht aan jongeren en de online leefwereld, maar maakt daarin geen onderscheid
tussen jongens en meisjes. Zo bevat actielijn 513 «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat
jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over
de digitale balans en hoe deze kan worden behouden. Hierover zijn we in gesprek met
Netwerk Mediawijsheid.
Vraag 6
In hoeverre is er in uw preventiebeleid aandacht voor de risico’s van sociale mediagebruik
voor kinderen en specifiek voor meisjes ten opzichte van jongens?
Antwoord 6
Zoals bij antwoord 5 benoemd, zien we in onderzoeken dat er een verschil is tussen
de mate waarin depressie- en angstklachten voorkomen bij meisjes en jongens. Dit betekent
niet dat jongens geen klachten ervaren. Verschillende factoren kunnen ertoe leiden
dat klachten bij jongens minder snel worden herkend of zich op een andere manier uiten.
Om deze reden vinden wij het belangrijk om het beleid niet alleen op meisjes te richten
maar op alle jeugdigen.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde onderzoeksresultaten de noodzaak
laten zien om nog veel meer in te zetten op digitaal burgerschap in de vorm van permanente
educatie van kinderen, het bevorderen van mediawijsheid en actief preventiebeleid
gericht op sociale media?
Antwoord 7
Ja, deze mening delen wij. Samen met partners zoals MIND US, Netwerk Mediawijsheid
en het Trimbos-instituut wordt al ingezet op bewustwording over en stimuleren van
mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans. We willen dit intensiveren.
Zoals in de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren14 beschreven, zullen we een voorlichtingscampagne starten. In de hierboven genoemde
brede beleidsbrief van de Staatssecretaris van BZK over de bescherming van kinderen
in de digitale wereld komen we hierop terug.
Vraag 8
Deelt u de mening dat de toenemende wetenschappelijke consensus over het causale verband
tussen sociale mediagebruik en depressies en angsten moet leiden tot extra maatregelen
om kinderen hier tegen te beschermen en weerbaar te maken? Zo ja, welke extra maatregelen
neemt u?
Antwoord 8
Zoals boven gesteld zien wij nog geen wetenschappelijke consensus over een eenvoudige
en directe causale relatie tussen sociale mediagebruik en de ontwikkeling van depressie
en angsten. Dit neemt niet weg dat wij een toename zien van mentale klachten onder
jongeren en dat er een samenhang is met social media gebruik. Dit is aanleiding om
aanvullende maatregelen te nemen om minderjarigen beter te beschermen tegen negatieve
effecten van digitale producten of diensten.
Wij versterken de bescherming van minderjarigen in de digitale wereld op verschillende
manieren: door het versterken van wetgeving, beleid en toezicht. Wat betreft wetgeving
zal de DSA de komende tijd trapsgewijs in werking treden. De DSA bevat een aantal
bepalingen om minderjarigen beter te beschermen in de online wereld. Zo bepaalt artikel
34 van de DSA dat zeer grote online platforms en zoekmachines tenminste één keer per
jaar de risico’s van hun systeem in kaart moeten brengen, waaronder risico’s t.a.v.
kinderrechten. Artikel 35 bepaalt dat er tevens risicobeperkende maatregelen moeten
worden genomen. Een Kamerbrief met uitleg van de bepalingen die minderjarigen beschermen
wordt op korte termijn aan uw Kamer toegestuurd. Komende jaren houden wij goed in
de gaten of de nieuwe wetgeving de gewenste effecten heeft.
Wat betreft beleid zetten we – zoals hierboven gesteld – in op voorlichting aan kinderen,
ouders en verzorgers, maar kijken we bijvoorbeeld ook naar oplossingen voor adequatere
leeftijdsverificatie van jongeren. Ook werken we – zoals boven genoemd – aan de ontwikkeling
van een Kinderrechten Impact Assessment (KIA). Dit instrument kan ingezet worden om
de risico´s van een product of dienst voor kinderrechten in kaart te brengen. Wat
betref toezicht zien we momenteel dat het toezichtlandschap op het gebied van online
kinderrechten versnipperd is. Verschillende toezichthouders werken aan delen van toezicht,
zoals de AP en het Commissariaat voor de Media. Komende maanden zullen expert tafels
worden georganiseerd om blinde vlekken in het toezichthouderlandschap te verkennen
en wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Het volledige beleid t.a.v. het beschermen
van kinderen in de digitale wereld wordt uiteengezet in een brede beleidsbrief die
voor de zomer naar uw Kamer wordt verzonden.
Vraag 9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Rondetafelgesprek van 13 april aanstaande
over de impact van intensief gebruik van digitale technologieën en middelen?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.